No. 74. De schilder.
Sehilder 'k wou mijn Beeld eens zien,
En mijn Wijfje bovendien,
Vriend'lijk met mij sprekend,
Klaas! mijn jongen dient er bij,
Met mijn Dochters aan mijn zij,
'k Hou van alle kleuren veel,
Maak mijn aanzicht donker geel,
Meng wat bruin daar onder,
Maak mijn Wijf zoo krijgt gij dank,
Als gemalen krijt zoo blank,
Schilder ook ons Dorp heel mooi,
Hans die met een voeder Hooi,
Mij met Lijsje aan de straat,
Met mijn beide Dechters praat,
Zet in 't huis van binnen,
| |
Maak het Zondag in de Kerk,
Laat ons hoogtijd vieren,
Schilder in mijn Akkerwerk,
Ossen, Schaapen, Stieren,
't Jaartal in het dak gezet,
Schilder ook, hoe Hans vol moed,
Maait in 't rijpe kooren,
En daar hij van Neêrlandsch bloed,
Aanheft dat wij 't hooren,
Klaas die langzaam in het veld,
Moedig op zijn vingers telt,
Schilder, hoe ik moe en mat,
En daarbij een snuifje vat,
En mijn Schimmel brieschte op stal,
Die dit hoorde bij geval,
Wakker schrikt van 't leven.
Smeer de verf niet dun en schraal,
't Geld is ligt gewonnen,
Denk dat ik vooruit betaal:
Maak het stuk van daag gereed,
Tien voet hoog en tien voet breed,
'k Zou het haast vergeten,
|
|