Het vermakelyk bagyn-hof
(1739)–Anoniem Vermakelyk bagyn-hof, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
Vois: De helsche kermis.'k VOel myn Hert door Min ontsteeken;
Meisje mogt ik u eens spreeken,
Op het kantje van u schoot,
Ik meen ik zou wel verder koomen,
Als gy myn maar had vernoomen,
By u billen naakt en bloot.
Og dan zou ik speele varen,
Met gemak zou ik het klaren,
Zeylen venus bosjen in,
Meisjes wilt u kleur maar houwen,
Ik wil hier geen onheil brouwen,
Maar stilzwygen is 't uw zin.
Neem myn mont staat nu tot zingen,
Of tot praaten van die dingen,
Meisjes weest dog niet gestoort,
Schaamje wat beschaamt te weezen,
Kan 't gesang u niet genezen,
Ik weet dat gy het gaaren hoort.
Laastmaal was ik eens geseeten,
Daar ik had die kost te eeten,
Ik meen het zoete spel der min,
Ik vatten 't schoon kint in myn armen,
Het deed mijn goet tot in mijn darmen,
Och! het ging zo na mijn zin.
't Meisjen dat myn 't hert vermaakten,
En met mijn dit kosje smaakten,
| |
[pagina 86]
| |
Was het meede na haar wil,
Het was geen Daphne nog Diana,
Maar een Venus zeg ik ja ja,
Want zy liet haar greipen stil.
Zy was schoon ja boove maaten,
En zy kon zoo geestig praaten,
Zy zei lief nog eens gekust,
Dat smaakt beeter als Jenever,
Och doen schudden al mijn leever,
Want ik kreeg weer nieuwe lust.
Haar twee hooning zoete lippen,
Liet ik mijn gestaag ontglippen,
Als ik op haar boezem lag,
Daar ik mijn met haar vermaakten,
En het zoetste zoet weer smaakten,
Met die mijn met vreugt aan zag.
Met zag ik Aurora dagen,
Doen stont ik geheel verslagen,
Want het scheen by get een droom,
Ik riep bewaart mijn lieve Gooden,
Ik zag mijn Nimph die was gevlooden,
Of verandert in een boom.
'k Liep als dol door bos en heggen,
Menschen weetje niet te zeggen,
Waar of mijn Beminde vlugt,
Die mijn t hert zoo zeer verheugden,
Al mijn ingebeelde vreugden,
Is vergaan in ongenugt.
Mijn Beminde was geweeken,
't Was vergeefs na haar gekeeken,
Dat was mijn een groot verdriet,
Ik dagt ik had haar by haar gatje,
Maar het was mijn vrient nu vatje,
Maar een schim en anders niet.
'k Zy wel henker is dat spooken,
| |
[pagina 87]
| |
Wat voor heks komt mijn bestooken,
Want het scheen wel toovery,
'k Had van nyt en enkel spyten,
Mijn haast in het gat gaan byten,
Maar ik kon 'er juist niet by.
Oorlof gy Meisjes alle,
Die genegen zyn tot malle,
Zo gy hart verlegen zyt,
Wil ik u wel eens geryven,
Nu wil ik u dienaar blyven
En wagt op een beter tyd.
|
|