Het vermakelyk bagyn-hof
(1739)–Anoniem Vermakelyk bagyn-hof, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
Vois: Waar blyft gy Flora.
O Hemel komt my nu te baten,
Of Aarde doet myn onderstant,
Myn Lauwera heeft myn verlaten,
En gaat met Tyter aan de hand:
O Hemelsche wetten:
Wilt het dog beletten:
Of neemt o Aarde myn dog aan,
Want zo te leven:
En kan myn niet geven,
Als stadig droefheit en getraan.
Sal ik Tyter nu gaan doorsteken:
Dat hy valt voor myn voeten neer:
Of door een ander laten wreken,
Dat hy is op der aard geen meer;
O droeve zugten:
So moet ik gaan vlugten:
Dat heb ik laas dan aan zyn bloet;
En myn beminde:
Sou myn eer verslinde:
Als myn te toonen eenig goet
Ik moet het dan myn oogen klagen:
En breken al die wreede straf:
al quynende mag ik myn dagen:
Eindigen tot ik daal in 't graf;
Och Lauwera Lauwera;
Siet die u minden:
gaat om u treuren na de dood:
Geen trouwer en kost gy niet vinden:
Schoon dat gy myn nu zo verstoot
Als ik haar zag te Kerreke treden:
Met Tyter te zamen hand aan hand:
Doen was of d'aard my open deden;
En zou gezonken zyn in 't sant:
Ik viel ter neere:
En zag niet meere:
't Was of de dood myn haalden daar:
Maar tusschen bye:
So gink hy scheyen:
En liet myn blyven die ik waar.
Denkt Lauwera dat ik zal dolen.
Tot dat myn le-
| |
[pagina 71]
| |
ven is ten end:
Als het gediert slaapt in haar holen:
Sal 't myn zyn onder 't Firmament:
Leeft gy in rusten:
En Tyter in lusten:
Den Hemel die wil myn bystaan:
Denkt dat mijn gedagten:
Met droevige klagten:
ook nooit en zullen van u gaan
Adieu dan lieve Lauwera schoone:
Adieu ik schei nu van u of:
Ik zal gaan by de beesten woonen:
En eeten mee het groene lof:
'k Sal myn versaden:
met lauwere bladen:
En die opzoeken waar ik kont:
Ia zal die met klagen;
ook over al dragen;
en stervender mee in de mond.
Lysander doolden agtien dagen;
In dit ellendig groet verdriet;
en al zyn droefheit traanen en klagen;
Was te vergeefs; Men hoort hem niet;
Geen holle Boomen;
Nog Waterstroomen;
Geen Son of Maan nog Sterre glans;
en hadde meedogen;
Over zijn oogen;
Maar wort geholpen hier nogtans.
Hoort nu eens toe dan altemaalen;
Wat hier gebeurd en wel onthoud:
De dood komt Tyter weg te halen;
Was nog geen veertien daag getrouwt,
Hy kreeg aldaare,
een ziekte zwaren,
en riep zyn Lauwera voor zyn bed,
sprak lief verheven,
Ik moet u begeven,
De dood die heb ik al gezet.
Kost 't water haar te baaten komen,
en geven haar de tranen maar,
Zy zou het land hebben doen stroomen,
Als zy zag sterven Tyter daar:
Haar handen en oogen,
Die heeft zy gesloogen,
So vreesselyk als zy 't opnam,
't Is niet te zeggen,
Hoe droef zy ging leggen;
't Moest schreyen al wat by haar quam.
Daar leid riep zy myn lust en leven,
daar leid het al nu is 't gedaan,
den een heeft de dood weg doen sneven,
d'Ander is om myn doolen gaan,
Tyter en Lyzander,
Is al by malkander,
O lieve dood komt haald 'er myn by,
Wilt met u schonken,
Myn ook pronken,
Want vleesch en bloed maar rottig zy
| |
[pagina 72]
| |
'k Sal nu met tranen myn steeds gaan laaven,
Als Lysander doet met zyn blaan,
Gaat hy door veld en bosse draven,
Ik zal op Kerrikhoven gaan,
En sitten en weenen,
By de doods-beenen,
Tot dat ik kom mee in het graf,
Dan is ten enden,
ook myn elenden,
O dood dat gy mijn dat eens gaf.
Men kon haar tot geen stilte krygen,
Al wat men haar tot troost in sprak,
De Vader die ging stille zwijgen,
En Sadelden drie paarden strak,
Liet in bossen en wegen,
Gaan zoeken ter deegen,
Of men Lysander kon vinden nog rad,
Want hy zag klaare,
Dat zy voorwaare,
Over zyn doolen mee droefheid had.
En na veel rydens ende loopen,
Zy worden Lysander gewaar,
Die was daar in een boom gekropen,
So ras hy menschen zag aldaar:
Maar op die stonden,
So wierd hy gevonden,
En sprak hem zeer vriendelyk daar
Dat Tyters leven,
Hem hadde begeven,
En Lauwera zat in droefheid zwaar.
Hy stond verbaast om dit te horen,
Van Tyters dood en Lauwera,
dat die in droefheid scheen te smooren,
So sprak hy straks daar is gena,
De Hemelsche gaaven,
Die komen myn weer laaven,
Had ik nu vleugels by haar te zyn,
Ik zou 'er nu zweven,
En kreeg een nieuw leven,
So waar ik verlost uit al myn pyn.
Hy quam by haar zo ras niet treeden,
Of vielen beide in onmagt neer,
Maar door de bystand die men haar deden,
So verquikten zy beide weer,
Den Hemel byzonder,
Die den daar onder,
Zyn wille ende werk aan haar,
Want kregen ter degen,
Weer bey een nieuw leven,
En trouwden ook zeer kort daar naar.
So ziet men hoe beloften zwaaren,
Van wonderbaare kragten was,
Lauwera had belooft het paaren,
Aan Tyter eerst,
Die storf zeer ras:
Haar tweede
| |
[pagina 73]
| |
verheven,
Die wierd haar gegeven,
Als die gedoolt had vol ellend,
Waar door men klaare,
Nu ziet voor waare,
dat alles staat by God bekent.
|
|