Het vermakelyk bagyn-hof
(1739)–Anoniem Vermakelyk bagyn-hof, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 47]
| |
Op een aangenaame vois.
AL die te luy is om te werken,
Die liever te Bier gaat als te Kerken:
Die alle dagen is in de Wyn,
Die alle dagen gaat braveeren;
Met Luyeren met luyder keelen,
Die moet 'er niet langer in Holland zyn.
Dat is genoeg aan myn gebleken,
Ik leefden ruim drie hondert weken:
Gelyk een Prins en 't mogt niet op,
Te savonds ging ik om een pyntje;
En smorgens om een Brandewyntje,
Het was Brandewyn, Biertje alzoo trop.
Maar 't bleef alleen nog niet by 't zuipen,
De Wyn die kreeg ook harder stuipen;
Ik raakten by mooy Meisjes jent,
In 't Kaartenspeelen kreeg ik behagen,
dat duurden al de heele dagen,
Tot dat myn geldjen raakten ten end.
Het geld was op ten langen lesten,
En t'huis was voor myn niet ten besten:
't Was al verteert in Bier en Wyn,
Maar nu eylacie! ag wat ermen;
Al wat ik riep daar hulp geen kermen,
Ooft Indien moet 'er myn voorland zyn.
Doen ging ik na dat Huis toe treden,
Om te ontfangen musquet en degen;
Zoo trad ik na den Indiaan:
't Geweer dat hong myn op de schouders,
Die niet wil hooren na zyn Ouders,
Die luistert na het Trommel slaan.
De Trom sloeg Mars en wy gingen marcheeren,
| |
[pagina 48]
| |
Wy traeden doen als Officieren,
De Hoogstraat in en alzoo voort:
Tot op 't Nieuweland aan de Steiger;
Wy traeden als regtschapen Krygers,
De Ligter in wy voeren aan boort.
Maar doen wy in de Ligter zaten,
Doen mogten wy nauwelyk staan praten:
De Bootsman riep ons daar terstont:
Daar werd ons de Brandewyn geschonken,
Maar niet in overvloed gedronken,
Een Soopje zogtens dat is gezont.
Wat baad nu al myn vrolyk leven,
Ik wilder myn tot stilstand begeven,
't Is beter laat als nimmermeer:
Adieu myn vrienden en bekenden,
Als zeven jaartjes zyn ten enden,
Verwagt myn dan in Holland weer.
|
|