Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1956
(1956)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
De Antwerpenaar
| |
[pagina 256]
| |
Is het dan te verwonderen dat Antwerpen in de loop van een halve eeuw, na Jan van Rijswijck tot aan Lode Craeybeckx, geen Antwerpenaar als Burgemeester had, en in de huidige Gemeenteraad ruim een kwart van de leden niet te Antwerpen geboren werden. Wat leren ons statistieken? Antwerpen telde in 1802: 45496 inwoners, in 1829: 73506, in 1869: 126064, in 1889: 220926, in 1909: 317171, in 1919: 332857, in 1949: 262037, in 1954: 258674. Inwijking uit het land van Waas, Noord Brabant, Limburg, de Kempen en de omgeving... De aloude stammen van Sint Andries en Schipperskwartier kregen verhuislust... Groei van haven en voorsteden brengen ontvolking van het centrum. Jaarlijks is er een migratie en ongeveer twaalf duizend inwoners gaan het verder zoeken. Evenveel nemen er intrek of keren weer in de schaapstal. En vreemdelingen! In 1937 verbleven er in de stad 28510 afkomstig uit 57 landen. Voor de agglomeratie bedroeg het getal ongeveer 58000. Einde 1954 waren er 15964 afkomstig uit 67 landen en Uno- Vluchtelingen en vaderlandslozen. Portretten van Antwerpenaars werden geschilderd of getekend door Bredero en Huygens. (Trijntje Cornelis) door N. Heinsius, (Vermakelijke Avonturier) door Jacob Campo Weyerman, (Bezwering van den desperaten Antw. Courantier), door Willem Ogier die zijn stadgenoten best gekend heeft. Het waren niet altijd fraaie modellen! Nog voor het sluiten van het Verdrag van Munster verloopt het getij, is de uitwijking aan gang na de kortstondige bloei van handel en verkeer. Maar de levenszin van het klootjesvolk blijft onaangetast. En de schilderkunst van de Baroktijd verleent nog een glans over de getroffen stad. Merkwaardig voor het leven van stad en mens zijn twee reisbeschrijvingen van uitgeweken patriotten. Zo ‘Reizen in de Oostenrijksche Nederlanden in 1788 gedaan door een voornaam Hollandsch Vlugteling’ en ‘Brieven van eenen gevlugten Hollander, zijne gevallen en die van veelen zijner lotgenooten verhaalende (Rijsel 1789)’Ga naar voetnoot(1). De bannelingen waren niet mals over de Antwerpenaar. De | |
[pagina 257]
| |
vreemdelingen werden geplukt en het leven stond hun niet aan. Er was te veel devotie, te lustig en ruw vastenavondplezier, te weinig zindelijkheid in straat en huis. Hollandse huiselijkheid ontbrak, de ruiten werden niet gewassen en de signors zaten veel in de estaminets, waar zij overdadig Leuvens dronken. Dat benevelde meestal de geest van de signors ‘die niet voor overvliegende vernuften bekend stonden’. Van politiek hadden zij geen verstand, al waren zij ‘liefhebbers om veel te praten en dat wel zo luidruchtig dat men al zeer goede longen moet hebben wil men hen te boven schreeuwen’. Hun voornemens zijn niet minder groot en drcigend. Wie de Signors niet kende, moest zich verbeelden dat een bloedbad te wachten was, waar men sprak van geweld, doodsmijten, stenigen, verpletteren enz. Kijfpartijen waren niet van de lucht maar tot vechten kwam het niet. Zo, dank zij zijn vreedzame natuur, werd de Antwerpenaar antimilitarist. Van vrijen hadden zij geen verstand. De patriot verwijt de signor dat hij ‘de armen stijf naast het lijf laat hangen of ze op de rug houdt en met een mal gelaat regt langs zijn neus heen ziet’, terwijl hij naast zijn meisje drentelt. En toch nam de bevolking toe! Gaarne bekent de schrijver dat er uitzonderingen zijn. De tweede gevlugte Hollander verklaart: Op eenige weinige straaten na, die waarlijk verscheiden schoone Gebouwen opleveren, de overige akelig en doodsch zijn, dat daarenboven door een onbegrijpelijke morsigheid vermeerdert wordt’. De meubels zouden in Holland tot brandhout worden gekapt. Uitspanningen, staminee's of herbergen heeft men hier in een ontzaglijk aantal. Leuvensbier wordt er zoo overvloedig gedronken, dat een geheele Stad er haar bestaan kan bij vinden... En de Vlaamsche of Nederduitsche Schouwburg waar men in het hartroerendste Treurspel hartelijkst lachen moet... ‘Waar een ongeschooren Smit, Paruikmaker of dergelijken op het Toneel (ziet) verschijnen om de rol van eene jeugdige Vorstin, verliefde Schoonheid of ook wel een Venus te speelen...’ De konstlievende Antwerpenaar is tot op deze dag cosmopoliet en provinciaal. Wat is er al niet over de Antwerpenaar geschreven? S. Blereau heeft in het Muzenalbum van 1843 de ‘Opregte Sinjoor’ voorgesteld, en wanneer in 1914 J. Bruylants (ps. Zebedeus) de | |
[pagina 258]
| |
uittocht en de val van Antwerpen beschrijft in ‘De Belanghebbenden van 't Bombardement’, dan vindt men treffende gelijkenissen in de gedragingen van sinjoren die vluchten voor het oorlogsgeweld, voornemens zijn te gaan vechten maar zich bedenken voor het te laat is. In 1845 schreef van Kerckhoven een essay over ‘De Antwerpsche Politieken’ in het Kunst- en Letterblad, waarvan de gestalten nog heden te vinden zijn. Em. de Bom in zijn ‘Psychologie van den Antwerpenaar’ ziet de stad vol muziek en fakkelstoeten, hoort de Rubenscantate, bewondert de zwier van de sinjoor, de fleurige levenslust, looft de Jordaense tafels, verliefd op de stad waar zelfs de strenge Hollander ontdooit. En wat vertedering voor de arme Sinjoor is er te vinden in de liedjes van A. de Weerdt, in boeken van Poffé, De Lattin, Wilms, De Schuyter, H. van Puymbrouck (G. Eekhoud), J. Muls of in de liefdevolle getuigenissen verzameld in ‘Weerspiegeld Antwerpen’. Ook ingeweken dichters, Pol de Mont en W. Gijssels, bezingen Sinjoor en toren. J.W.P. Werumeus Buning in zijn ‘Antwerps Prentenboek’ heeft het eigen leven van het Antwerpse volk aangevoeld, en de dichter Freek van Leeuwen die magere jaren sleet in de Vlaeykensgang aan de Oude Koornmarkt, heeft zijn liefde voor Antwerpen bekend in een bundel vertellingen ‘Het Simpel Hart’ ... ‘Ik slenterde over den weidschen, zonnigen boulevard en ik bepeinsde hoe geheel ik hier in de loop der jaren was thuisgeraakt en hoe geen stad ter wereld ooit de plaats van deze stad in mijn hart zou kunnen innemen’. Zij volgen het voetspoor van C. Scribani (1561-1629), van Spaansen bloede, die zijn bekend gedicht besluit met: Nederlandt, eenen hemel vande Wereldt,
ende de Son van desen hemel is
Antwerpen.
De Antwerpenaar! Hij houdt van ‘'t Scheld’, van zijn toren, van praal en luister, van antiek en schilderijen. 's Zondags bezoekt hij de tentoonstellingen, heeft zijn kritiek klaar, maar koopt daarom niet. | |
[pagina 259]
| |
Hij is zeer zelfbewust, spreekt zijn taal ook te Brussel omdat het hem nu eenmaal ligt, doet eigenwijs, is een beetje bedilziek, maar ook goedhartig en kan ‘truuten’, houdt van geen flauwe kul, veracht voddeventen en abjars. Stoef van anderen kan hij bezwaarlijk aanvaarden. Wat hij begint laat hij niet los. Voor Minister Spaak zijn slogan, ‘Laat u niet beetnemen!’ op de locomotieven liet schilderen, had de Antwerpenaar reeds lang een pittiger leuze gevonden: Laat u niet schuren! De Antwerpenaar heeft altijd geld beschikbaar voor elk nobel doel. Leven en laten leven, meent hij. Daarbij is hij koppig, en ‘als hij het in zijnen meurg heeft’ niet handelbaar. Er is nog zoveel kwaad en liefs van de Antwerpenaar te zeggen. Maar een bepaling van de Antwerpenaar durf ik niet formuleren. Toch is een Antwerpenaar nog geen pagadder, laat staan een sinjoor! De Antwerpenaar spreekt Antwerps. In een tijd dat de strijd voor het beschaafd wordt geleverd is dat een bijna netelige kwestie. Drs Sertijn heeft zijn thesis (1955)Ga naar voetnoot(1) gewijd aan het Antwerps. Een lang en zorgvuldig onderzoek wees uit dat tal van woorden en uitdrukkingen sinds een halve eeuw verloren gingen. Hij wees verder op de evolutie van de streektaal. Terecht heeft M. Sertijn een onderscheid gemaakt tussen de volkstaal en het burgerantwerps, waarin onder invloed van school, krant, toneel en radio veel algemeen Nederlands is doorgedrongen. Maar onze uitspraak! Wanneer men zijn eigen voordracht langs de radio beluistert, dan bloost men zonder zelfs een ogenblik aan Prof. W. Pee te denken. Het milieu heeft een diepe stempel op ons gedrukt. Ik denk daarbij aan de kinderen van Chinezen te Antwerpen opgegroeid en met nadruk Antwerps en wat voor Antwerps spreken, aan Jodenjongens en aan de kinderen van een Amsterdams uitgever uit mijn buurt die platter dan hun kameraadjes de straattaal hanteren. Hoe diep het zit vernam ik van een Brussels Vlaming die dagelijks voor het beschaafd ijvert, in zijn huiskring beschaafd spreekt met vrouw en kinderen. Mevrouw is van Antwerpse origine en als het haar te bar schijnt of zij door verbazing getroffen wordt, ontsnapt haar een kreet des harten in het Antwerps. | |
[pagina 260]
| |
Een halve eeuw heeft de weg gebaand voor de gelijkschakeling op taalgebied. Maar het valt de Antwerpenaar zwaar om zich aan te passen. En toch heeft hij altijd bewondering gekoesterd voor een schone taal! Ja we hebben heimwee naar het verleden, want niet zonder weemoed denken wij aan onze oude adeltitels die Goropius Becanus, Jan van Gorp, lijfarts van Karel V in zijn ‘Origines Antverpianae (1569)’ heeft opgehaald. Antwerpen, de samenvatting van de gehele wereld, midden van vermaak en vrolijkheid, waar handel en kunsten bloeien, waar de burgers alle talen van de wereld spreken... Daar was de bakermat van het mensdom... daar was eens het Aards Paradijs, waarin Adam en Eva stoeiden en Antwerps spraken! Ja, Antwerps... En Ch. de Grave (1736-1805) die in ‘La République des Champs-Elysées’ al de geheimen van het verleden ontsluiert, schijnt zo iets te bevestigen. Antwerpen met zijn migratie over de voorsteden, een agglomeratie van een half miljoen legt schoorvoetend het verleden af. De smeltkroes waarin de taal evolueert, richt onvermijdelijk naar het beschaafd. Laat de Antwerpenaar enkel zijn spreekwoorden en zegswijzen redden en de herscheppende kracht bewaren die het dialect met scheppend leven nieuwe woorden laat vinden en oude bewaart. Tegenover het beschaafd zullen we staan als de Amsterdammer... En als hij zullen we onze mentaliteit gaaf houden onder de regering van de algemene omgangstaal. Het plat verdwijnt weldra. Wie het nog even onvervalst wil horen spreken moet 's zaterdags in de namiddag gaan kuieren in de Ginnikenstraat te Breda. Want ons volkje houdt van koopjes en klein gesmokkel aan de grens, wat met reis en verteer duurder uitvalt dan te winkelen in de stad. Mogelijk hoort men ook wel eens Antwerps aan zee, misschien wel te Blankenberge. De Antwerpenaar is zo maar niet met woorden voor te stellen. Men moet vriendschap met hem sluiten en hem beluisteren. Hij kan zich niet lang voor u gesloten houden en hij zal u zijn goed en zijn kwaad argeloos en ‘onder ons’ meedelen! De Antwerpenaar! |
|