Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1954
(1954)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 737]
| |||||||||||||||||||||||
Vergadering van 17 november 1954.Aanwezig waren: de heren M. Gilliams, bestuurder, Ger Schmook, onderbestuurder, Dr. C. de Baere, adjunct-secretaris; de heren leden: Frank Lateur, Prof. Dr. L. van Puyvelde, Prof. Dr. H. Teirlinck, Prof. Dr. J. Muls, Prof. Dr. A. Carnoy, Prof. Dr. H.J. van de Wijer, L. Baekelmans, Dr. E. Claes, Prof. Dr. E. Blancquaert, Prof. Dr. Fr. Baur, Dr. W. van Eeghem, Dr. J. Lindemans, Prof. Dr. Fr. de Backer, G. Walschap, Prof. Dr. E. Rombauts, Prof. Dr. A. van Loey, Prof. Dr. R. Foncke, Prof. Dr. J.F. Vanderheyden en Prof. Dr. J.L. Pauwels; de heren Prof. Dr. A.J.J. Van de Velde, binnenlands erelid, en Dr. H.J.E. Endepols, buitenlands erelid. Afwezig met kennisgeving: de heren Dr. L. Goemans, Bestendige Secretaris, Prof. Dr. J. van Mierlo, Prof. Dr. L. Grootaers, L. Monteyne, J. Kuypers, Dr. L. Indestege, leden, alsmede Dr. M. Schönfeld, buitenlands erelid.
* * *
Rouw. - De 26ste october l.l. overleed te Antwerpen de Zeereerw. Heer Kanunnik Dr. Floris Prims. Hij werd tot briefwisselend lid der Academie verkozen de 18de juni 1930, tot werkend lid de 19de juni 1935, tot binnenlands erelid benoemd bij koninklijk besluit van 19 mei 1939. Voor de rechtstaande vergadering werd aan de nagedachtenis van de overledene door de heer M. Gilliams, Bestuurder, in de volgende bewoordingen hulde gebracht:
Op 26 October j.l. overleed ons binnenlands erelid Zeer Eerwaarde Heer Kanunnik Dr. Floris Prims. Voorbeeld van een onvermoeibare werkkracht, verbaasde hij zijn getrouwe lezers door een gestadige stroom van nieuwe studiën over de geschiedenis van steden, dorpen, gronden, gebouwen, straten en van de geslachten die er in de loop der tijden woonden en stierven. Op 3 Mei 1882 te Antwerpen geboren werd hij, na zijn studiën aan de Hogeschool te Leuven, archivaris van zijn geboortestad. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 738]
| |||||||||||||||||||||||
Onmiddellijk, met een foudroyante ijver, toog hij aan het exploreren van het rijk voorziene archief, en de waardevolle buit van zijn speurtochten werd ons geschonken, week bij week, in dagbladartikelen, in een onafgebroken reeks van publicaties over het verre en nabije verleden van de metropool. Zijn onderhoudende, vaak al te vluchtige manier van schrijven, de romantische tint die het geheel van zijn geschriften kenmerkt, de wel eens gemoedelijke of ontwijkende kijk op onrustige of bloedige perioden uit onze geschiedenis, de poging om een sfeer te scheppen waarin de feiten zich ontwikkelen, dit alles herinnert aan de beminnelijke traditie door mannen als Génard, Van den Branden, Mertens, Torfs, Thys, Verachter en Geudens in het leven geroepen. Doch de scholing die hij had doorgemaakt, deed hem toch in wezen van zijn voorgangers verschillen. Betrouwbaarder dan Génard, minder op het anecdotische belust dan de door hem vereerde Van den Branden, minder pittoresk en uitvoerig dan Mertens en Torfs, met meer geschiedkundige ervaring dan Verachter, schreef Floris Prims als het ware in perspectiefvorm; zijn blik omvatte een ruimer verschiet dan zijn voorgangers en bij dit alles bleef hij evenzo boeiend als zij. Voor sommige jonge geleerden, bij de aanvang van hun carrière, mag die traditie thans verouderd zijn en voorgoed tot het verleden behoren wat de critische détail-quaesties en de behandeling van de archivalische bouwstoffen betreft. Het is ieder bekend, dat Dr. Floris Prims uiterst zuinig was met het vermelden van zijn bronnen. Velen heeft zijn opzettelijke, bijna tactische nalatigheid wrevelig gestemd. In tegenstelling met zijn uitdagend verzuim constateren we thans bij vele jonge historici een parvenuachtige praal van bibliographische gegevens die, in de grond der zaak, enkel moeten dienen om een blijk van ernstige voorbereiding en verantwoording te leveren; in der waarheid werden de vermelde bronnen niet altijd met even grote toewijding en aandacht integraal gelezen of stelde men zich tevreden met het compileren van andermans werken over die bronnen. Uiteindelijk worden het vaak werken-over-werken-over-die-bronnen, of gaat men zich vermeien in een al te overdreven spel met statistieken en grafieken. De zin der werkelijkheid gaat verloren en het geheel verkrijgt een oppervlakkig uitzicht van geleerdheid, die zich niets meer van de levenswerkelijkheid herinnert. Bij Dr. Floris Prims lag het originele archivalische bescheid | |||||||||||||||||||||||
[pagina 739]
| |||||||||||||||||||||||
vóór zijn ogen op tafel opengespreid. Zijn lezende nerveuse vinger streek onder de eertijds opgetekende woorden heen. Hij ging te rade bij de oorspronkelijke stukken, zoveel het hem mogelijk was. En zo gaf hij de indruk, wanneer hij over de vervlogen eeuwen en hun tragediën schreef, dat hij ‘er’ bij was geweest als aandachtig toeschouwer met een persoonlijke mening. Waar hij een bijna niet te overzien geheel aandurfde, - nl. de geschiedenis van Antwerpen, - zal men thans in zijn vele hoofdstukken een aanleiding tot discussie, tot een diepere détailstudie van de door hem behandelde onderwerpen en tijdvakken aantreffen. Hij heeft de weg gewezen. Het slapend materiaal, hoe dan ook, werd door zijn aanraking tot leven gewekt. Moge de jongere generatie eerbied voor zijn oeuvre betuigen, wat het ruimschoots verdient. * * *
De notulen van de vergadering van 20 october worden goedgekeurd. * * *
Terugkomend op het punt uit de notulen van de vergadering van 15 september, betreffende de mededeling van de heer J. Kuypers over de samenstelling der AcademieGa naar voetnoot(1), constateert de heer Fr. Baur, dat de door collega Kuypers vriendelijk verzachte motie over de geschreven en ongeschreven wetten bij het coöpteren van nieuwe leden in onze Academie zonder discussie en zonder beslissing is gebleven. Hij wijst er op, dat ieder lid van de Academie krachtens die geschreven en ongeschreven wetten werd opgenomen. Zodat, na als voor die motie, bij elke nieuwe coöptatie, ieder lid zal gesteld zijn voor dezelfde gewetensvraag: wie is, op dit ogenblik en volgens de huidige noden van de Academie, degene die aan onze instelling de grootste wetenschappelijke diensten zal kunnen bewijzen?
Er volgt een korte en hoffelijke gedachtenwisseling, waaraan verschillende leden deelnemen. De Academie besluit, op voorstel van Prof. Dr. E. Blancquaert, de motie van de heer Kuypers en de verklaring afgelegd door de heer Baur in de Verslagen en Mededelingen op te nemen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 740]
| |||||||||||||||||||||||
Mededelingen namens de Bestendige Secretaris.1. Overlijden. - De begrafenisplechtigheid van de Zeereerw. Heer Kanunnik Dr. Floris Prims, binnenlands erelid der Academie, op 30 october in de St. Amanduskerk te Antwerpen, werd door verschillende leden der Academie bijgewoond, nl. door de heren M. Gilliams, bestuurder, Ger. Schmook, onderbestuurder, en de leden Prof. Dr. L. van Puyvelde, Prof. Dr. J. Muls, Prof. Dr. A. Carnoy, L. Baekelmans, Prof. Dr. Fr. Baur en Prof. Dr. E. Rombauts. Afwezig met kennisgeving waren: de heren Prof. Dr. Fr. de Backer, Dr. E. Claes, Dr. W. van Eeghem en Dr. C. de Baere.
2. Huldiging Dr. C. De Baere. - De heer L. Baekelmans vertegenwoordigde de Academie bij de huldiging van Dr. C. de Baere, lid der Academie, door de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, op 24 october l.l.
3. Samenwerking van de Koninklijke Vlaamse Academiën. - De heer Vaste Secretaris van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België deelde bij schrijven van 25 october l.l. mede, dat de Klasse der Schone Kunsten van de Academie een serie besprekingen wijdt aan het werk ‘L'artiste dans la Société Contemporaine’, door de UNESCO uitgegeven. De Klasse der Schone Kunsten zou wensen, dat ook de letterkundige en de kineast hierbij in aanmerking zouden komen, en het ten zeerste op prijs stellen, dat de bespreking over beide onderwerpen, op een later te bepalen datum, door een lid van de Koninklijke Vlaamse Academie zou ingeleid worden. Het Bestuur der Academie heeft de heer G. Walschap bereid gevonden om de bespreking in te leiden over de Letterkundige in de hedendaagse maatschappij.
4. Jaarlijkse openbare vergadering te Gent. - In de plechtige openbare vergadering te Gent, op 1 december as., zal de heer Gilliams, Bestuurder, een lezing houden over het onderwerp ‘Het woord der dichters’. Zoals vroeger reeds medegedeeld, zal Prof. Dr. G.G. Kloeke handelen over ‘Verzorgd Nederlands’. De Koninklijke Nederlandse Akademie | |||||||||||||||||||||||
[pagina 741]
| |||||||||||||||||||||||
der Wetenschappen zal op deze vergadering vertegenwoordigd van door Prof. Dr. J.H. Thiel, hoogleraar aan de Universiteit te Utrecht, ondervoorzitter van de afdeling Letterkunde.
5. Heruitgave van ‘Den Bloem-hof van de Nederlantsche Ieught’. - Bij schrijven van 11 november l.l. deelt de Stichting ‘Onze oude Letteren’ mede, dat zij een heruitgave in voorbereiding heeft van ‘Den Bloemhof van de Nederlantsche Ieught’ (1608). Deze uitgave wordt bezorgd door Dr. L.M. van Dis, rector van het Coornhert-Lyceum te Haarlem. De Stichting vestigt de aandacht op de betekenis van deze bundel, ‘die een boeiende weerspiegeling geeft van de poëtische praktijk uit de voortijd van de Gouden Eeuw.’ Voor het budget van de Stichting echter, die uitsluitend met eigen geldmiddelen werkt, vormt deze uitgave een abnormale geldelijke opoffering. De Stichting verzoekt daarom de Academie de mogelijkheid in overweging te willen nemen om de uitgave financieel te steunen, bijv. in de vorm van een subsidie voor rekening van de Academie zelve, ofwel ten laste van het Nationaal Fonds voor de Letterkunde. In zulk een steun zou tevens een versterking van de culturele banden tussen Noord en Zuid gezien kunnen worden. De Stichting richtte een ongeveer gelijkluidend schrijven tot de Belgische Minister van Openbaar Onderwijs.
6. Dienstbetoon. - De Heer W.M.H. Hummelen, uit Haren (Nederland), die een dissertatie voorbereidt over de Sinnekens en de Sot in het rederijkersspel, vroeg de Academie om inlichtingen over verschillende onuitgegeven handschriften van spelen, die in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel berusten: hij wenste o.m. een aanvullende lijst te ontvangen van zulke handschriften, en gegevens betreffende het bestaan van afschriften ervan. Dr. W. Van Eeghem is zo bereidwillig geweest deze inlichtingen te verzamelen en aan de belanghebbende over te maken. 7. Tienjaarlijkse wedstrijd voor moderne Philologie en Taalkunde (tweede periode, 1940-49). - Het verslag van de jury belast met het beoordelen van deze wedstrijd is verschenen in het Belgisch Staatsblad van 2de october l.l. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 742]
| |||||||||||||||||||||||
Motie betreffende het Belgisch Instituut te Londen.De Bestuurder verleent hierna het woord aan Prof. Dr. L. van Puyvelde voor het verdedigen van een motie betreffende het Belgisch Instituut te Londen. Spreker vestigt er de aandacht van de Academie op, dat deze Instelling wegens gebrek aan verdere steun vanwege de Belgische Regering in haar bestaan ernstig bedreigd is. Hij weidt uit over de uitzonderlijke betekenis van het Instituut: het werd gedurende de jongste wereldoorlog opgericht met de bedoeling Groot-Brittannië dichter bij ons land te brengen en heeft sindsdien voortdurend geijverd voor het bekend maken van onze cultuur en literatuur, onze kunst en wetenschap. Hij stelt voor aan Zijne Excellentie de Eerste Minister een telegram te sturen, waarin er op aangedrongen wordt, dat de Belgische regering de steun zou blijven verlenen, die onontbeerlijk is om het Instituut in staat te stellen zijn werking te verdiepen en uit te breiden. Ook Prof. De Backer heeft, na voeling genomen te hebben met de Koninklijke Belgische Academie, de Vaste Secretaris van de Académie Royale de Langue et de Littérature françaises, en de heer Directeur-Generaal Vandenborre, hoofd van de dienst der culturele betrekkingen met het buitenland, in verband met deze aangelegenheid aan het Bestuur een motie doen toekomen, waarvan hij voorlezing doet. Zij is ruimer opgevat dan die van de heer Van Puyvelde in zover de culturele betrekkingen met het buitenland in 't algemeen er mee gemoeid zijn. Er volgt een gedachtenwisseling waaraan, benevens de heren De Backer en Van Puyvelde, ook de heren Walschap, Van Eeghem, Gilliams en Blancquaert deelnemen. De heer G. Walschap, hierin gesteund door de heer Van Eeghem, dringt er op aan, dat het Belgisch Instituut er in de toekomst zou naar streven om, benevens de verspreiding van de Franse cultuur, ook die van de Vlaamse te behartigen, wat niet altijd het geval schijnt geweest te zijn, en dat bij de directie stappen in die zin zouden gedaan worden. Dit wordt tegengesproken door de heren Van Puyvelde en De Backer. Zij herinneren er o.m. aan, dat zij in het Belgisch Instituut lezingen over Vlaamse literatuur en Vlaamse Kunst gehouden hebben, en verzekeren dat in de bibliotheek van het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 743]
| |||||||||||||||||||||||
Instituut een voldoende aantal Vlaamse litteraire werken aanwezig zijn. De motie van de heer De Backer, waarbij zich de heer Van Puyvelde aansluit, wordt, na een lichte wijziging, eenparig goedgekeurd.
Zij luidt als volgt:
De Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, in haar vergadering van 17 november 1954, wenst er eerbiedig de aandacht van de Regering op te vestigen, dat de culturele betrekkingen van België met het buitenland in de jongste jaren, niettegenstaande alle goede bedoelingen, ook vanwege de Regering, nog niet het gewenste peil hebben bereikt. De Academie is onder meer bezorgd voor het feit dat, naar de berichten luiden, een van de zeldzame Belgische culturele centra in het buitenland, het Belgisch Instituut te Londen, bij gebrek aan steun zou worden opgeheven. Zij is van oordeel, dat dergelijke maatregel noodlottig zou zijn voor onze culturele betrekkingen met Groot-Brittannië. Zij dringt er op aan, met de verschuldigde eerbied, dat alles zou worden in het werk gesteld om deze Instelling in stand te houden. | |||||||||||||||||||||||
Mededelingen namens de Vaste Commissies.I. - Commissie voor Onderwijs en Nederlandse Lexicografie.De heer Van Loey, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting der Commissie. Aanwezig waren: de heren Muls, Carnoy, Grootaers, Blancquaert, Baur, Van Eeghem (voorzitter), Lindemans, Kuypers (ondervoorzitter), Schmook, De Baere, Van Loey (secretaris), Foncke en Pauwels. Hospiterende leden: de heren Baekelmans, Claes, Gilliams, Rombauts, Vanderheyden, Van Puyvelde, Walschap, alsook de heren Van de Velde, binnenlands, en Endepols, buitenlands erelid. Op de agenda komt een lezing voor door Dr. J. Lindemans, lid der Academie, over Naamkunde als hulpwetenschap. Aan de hand van de voorbeelden Lubrecht van Eyck en St. Antelinks | |||||||||||||||||||||||
[pagina 744]
| |||||||||||||||||||||||
toont Spreker aan, hoe de naamkunde bij een aantal andere disciplines als hulpwetenschap kan optreden. Aan de gedachtenwisseling nemen deel: de heren Van Puyvelde, Baur, Pauwels, Blancquaert, Carnoy en Foncke.
De voorzitter bedankt de spreker. Deze zal zijn tekst aan de Verslagen en Mededelingen afstaan.
Voor de januarivergadering heeft Prof. Dr. Grootaers een lezing toegezegd over Moeilijkheden bij het fonologisch onderzoek der dialecten. | |||||||||||||||||||||||
II. - Commissie voor Cultuurgeschiedenis.Ter vervanging van E. Pr. Van Mierlo, Secretaris, legt de heer Rombauts verslag ter tafel over de vergadering der Commissie. Aanwezig waren: de heren leden Lateur, Van Puyvelde, Baekelmans, Van de Wijer, De Backer, Walschap (voorzitter), Gilliams, Rombauts en Vanderheyden. Hospiterende leden: de heren Blancquaert, Carnoy, De Baere, Foncke, Kuypers, Lindemans, Muls, Van Eeghem, Schmook en Pauwels, alsook de heren Van de Velde, binnenlands, en Endepols, buitenlands erelid. Na beide ereleden verwelkomd te hebben, verleent de Voorzitter het woord aan de heer A.J.J. Van de Velde, die handelt over de Nederlandse uitgave van Lucretius' De Natura Rerum (1701).
De Voorzitter bedankt de spreker. De tekst van de lezing zal, samen met de illustraties, in de Verslagen en Mededelingen opgenomen worden.
In aansluiting bij de bespreking over het ter uitgave aangeboden hs. van de melodieën der Middelnederlandse liederen uit het ms. van Tongeren (vergadering van 20 october), maakte Prof. Dr. L. van Puyvelde aan het Bestuur der Academie de wens over, dat de Academie opnieuw de mogelijkheid zou onderzoeken om het moderne afschrift te publiceren van de Geestelijke Liedekens ‘van Dokkum’, jaren geleden door wijlen Jan Bols aan de Academie afgestaan. De heer De Baere verschaft enkele inlichtingen over de voorgeschiedenis van deze uitgave. In de jongste bestuursvergadering | |||||||||||||||||||||||
[pagina 745]
| |||||||||||||||||||||||
werd besloten, mits goedkeuring door de Academie, een Commissie samen te stellen, die deze aangelegenheid ter studie zou nemen. Hiervan zouden de heren Van Puyvelde, Gilliams en De Baere deel uitmaken. De Commissie verklaart zich met dit verstel akkoord. | |||||||||||||||||||||||
Nationaal Fonds voor de Letterkunde.De voorstellen van de Commissie van Advies betreffende het al dan niet toekennen van subsidiën, de aankoop van boeken voor het buitenland en de vernieuwing van de abonnementen op een tijdschrift worden, na een woord van toelichting door de secretaris der Commissie, goedgekeurd. De Academie aanvaardt eveneens een voorstel van de Commissie betreffende het toekennen van subsidiën. Het luidt als volgt: ‘De Commissie geeft als haar mening te kennen, dat een subsidie voor een werk (hs. of boek), onder welke vorm ook, alleen kan toegekend worden op verzoek van de schrijver, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van zijn uitgever. In dit laatste geval dient bij het ingezonden ex. een door de schrijver eigenhandig ondertekend verzoek in die zin gevoegd te worden.’
Een tweede voorstel der Commissie betreffende het honoreren van de vertaling van een werk, dat niet in de Bibliotheca Flandrica opgenomen werd, luidt:
Met het eerste punt van dit voorstel verklaart de Academie zich accoord. Een paar leden maken voorbehoud voor het tweede punt. Dit zal dan ook in de eerstvolgende vergadering van de Commissie opnieuw onderzocht worden.
Comité van Beheer. - De Bestuurder en de Bestendige Secretaris maken van rechtswege deel uit van het Comité van Beheer | |||||||||||||||||||||||
[pagina 746]
| |||||||||||||||||||||||
van het Nationaal Fonds voor de Letterkunde. De twee andere vertegenwoordigers der Academie zijn thans de heren De Backer en Walschap. De Academie hernieuwt hun mandaat voor het jaar 1955. | |||||||||||||||||||||||
Aangeboden Boeken.1. Door de heer J. Lindemans, vanwege het Geschied- en Oudheidkundig genootschap van Vlaams-Brabant:
2. Door Prof. Dr. E. Blancquaert, namens het Inter-Universitair Centrum voor Neerlandistiek:
Prof. Blancquaert, Secretaris van het Centrum, spreekt met waardering en lof over de wetenschappelijke arbeid, die de auteur met dit werk gepresteerd heeft. Hij wenst er de nadruk op te leggen, dat de auteur leraar is aan een Koninklijk Atheneum van de hoofdstad en al zijn vrije tijd aan deze studie heeft gewijd. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 747]
| |||||||||||||||||||||||
Zijn verdienste is er des te groter om. Ook daarvoor brengt Prof. Blancquaert hem hulde. Prof. Van de Wijer sluit zich aan bij de woorden van Prof. Blancquaert. Hij voegt er de wens aan toe, dat aan jonge geleerden die in het onderwijs te werk gesteld zijn, door verlichting van hun professionele taak, gelegenheid zou gegeven worden om zich volledig aan hun wetenschappelijk werk te wijden. Misschien kan de Academie bij de Minister van Openbaar Onderwijs stappen in die zin doen. De Bestuurder bedankt de schenkers namens de Academie en ook uit zijn persoonlijke naam. | |||||||||||||||||||||||
Geheime zitting.Verkiezingen. - 1. De heren Ger Schmook, Onderbestuurder, en Prof. Dr. E. Rombauts, lid der Academie, worden resp. verkozen tot Bestuurder en Onderbestuurder voor het jaar 1955. 2. Als buitenlandse ereleden worden verkozen:
| |||||||||||||||||||||||
Lezing.Op de agenda was een lezing voorzien van Prof. Dr. L. van Puyvelde, lid der Academie, over De Taal van Jan van Eyck. Wegens het gevorderde uur stemt de heer Van Puyvelde er in toe, deze lezing op de agenda te laten brengen van de plenaire vergadering in januari 1955. | |||||||||||||||||||||||
Rondvraag.De heer Schmook doet voorlezing van een nota van de heer J. Kuypers betreffende de publicatie van het Woordenboek der Nederlandse Taal. Tijd voor bespreking is er vandaag niet meer. Deze aangelegenheid zal op de agenda gebracht worden van de vergadering van de Commissie voor Onderwijs en Nederlandse | |||||||||||||||||||||||
[pagina 748]
| |||||||||||||||||||||||
Lexicografie. Dit zou echter moeten gebeuren vóór 11 december as., op welke datum te Den Haag een vergadering gehouden wordt van de Commissie van Bijstand bij het Woordenboek, waarop de heren Blancquaert en Grootaers als vertegenwoordigers van de Academie zullen aanwezig zijn. Daarom wordt besloten de Commissie op 1 december (dag van de openbare vergadering te Gent) bijeen te roepen. In een korte plenaire vergadering, onmiddellijk na de commissievergadering, zal over die zitting verslag uitgebracht worden, en de getroffen beslissingen ter goedkeuring voorgelegd. |