Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1954
(1954)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergadering van 20 Januari 1954.Aanwezig: de heren J. Kuypers, uittredend Bestuurder; M. Gilliams, Bestuurder; G. Schmook, Onderbestuurder; de heren leden: Fr. Lateur, Prof. Dr. L. van Puyvelde, Prof. Dr. H. Teirlinck, Prof. Dr. J. Muls, Prof. Dr. A. Carnoy, Prof. Dr. J. van Mierlo, Prof. Dr. H.J. van de Wijer, L. Baekelmans, Prof. Dr. L. Grootaers, Dr. E. Claes, Prof. Dr. Fr. Baur, Dr. J. Lindemans, Prof. Dr. Fr. de Backer, G. Walschap, Prof. Dr. P. Sobry, Dr. C. de Baere, adjunct-secretaris, Prof. Dr. E. Rombauts, Prof. Dr. A. van Loey, Prof. Dr. R. Foncke en Prof. Dr. J.F. Vanderheyden. Hebben zich laten verontschuldigen: de heren Dr. L. Goemans, Bestendige Secretaris, Prof. Dr. E. Blancquaert en Dr. W. van Eeghem, leden, en Dr. M. Schönfeld, buitenlands erelid.
* * *
De notulen van de vergadering van 16 December 1953 worden goedgekeurd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overdracht van het bestuurderschap.De heer C. de Baere, adjunct-secretaris, geeft lezing van het Koninklijk Besluit van 14 December 1953, houdende goedkeuring van de verkiezing van de heren M. Gilliams tot Bestuurder, en Ger. Schmook tot Onderbestuurder voor het jaar 1954Ga naar voetnoot(1). Hierop neemt de heer J. Kuypers, uittredend Bestuurder, die de vergadering geopend heeft, het woord. Hij draagt het Bestuurderschap voor 1954 aan de heer M. Gilliams over en drukt zich daarbij als volgt uit:
Bij het afscheid van een bestuurder past het te herinneren aan zijn aantreden vorig jaar, omtrent dezelfde tijd. Ik had toen al uitzonderlijk twee of drie maand directoriale ervaring achter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de rug. Toen heb ik aan mijn eminente voorganger beloofd het door hem begonnen ‘teamwork’ dat hij, zozeer tegen zijn zin, had moeten onderbreken, naar mijn beste kunnen voort te zetten. Ik zal hier dus niet anders dan een bondig overzicht geven. Te meer daar ik over allerlei mogelijkheden uitvoerig heb gesproken op de plechtige vergadering te Gent. Overigens, geen scheidende bestuurder zonder klacht: dat rijmt met bestuursoverdracht. Indien wij kunstzinnige beambten hadden, zou telkenjare bij de ambtswisseling de aan- of aftredende bestuurder geconterfeit worden, zoals wij onlangs hebben kunnen zien op de beschilderde tabletten van de Gabella en de Biccherna van Siëna. Te meer daar ik mij met de hoop vlei toch niet al te erg beneden uw verwachtingen gebleven te zijn. Zeg evenwel niet: onze bestuurder heeft dit of dat bereikt. Zeg: de Academie, en in de meeste gevallen het Bestuur - de Adjunct-Secretaris vooraan! - heeft enige behoorlijke resultaten geboekt. Mogen wij er enkele citeren? Vooral de stand van onze publicaties heeft dadelijk mijn aandacht getrokken. Het geldt hier immers een voornaam, zoniet het voornaamste deel van onze activiteit en in alle geval datgene wat onze wetenschappelijke standing helpt bepalen. Voor een ruimere verspreiding van de Verslagen en Mededelingen is gezorgd: vroeger 400 exemplaren, thans 450; 158 instellingen voor hoger-, middelbaar- en normaalonderwijs ontvangen ze geregeld. De ruildienst werd uitgebreid met zes tijdschriften en met de Deutsche Forschungsgemeinschaft. Daarenboven werden telkens een twintigtal recensie-exemplaren verzonden, zodat ons lijfblad besproken, geciteerd of... benuttigd wordt, ook in de pers. Met Standaard-Boekhandel als algemeen depothouder hebben wij een contract afgesloten van 1 September af; wat in zekere mate een bron van inkomsten betekent, die onze uitgaven ten goede zal komen. Wij hebben eveneens een zekere eenvormigheid betracht: voor vijf jaar zijn een zelfde formaat, letter, bladspiegel van de Verslagen en Mededelingen vastgelegd. Bij het Ministerie van Openbaar Onderwijs werd door ons een voorstel aanhangig gemaakt om een soortgelijk contract voor de uitgave van onze bekroonde verhandelingen te mogen sluiten. Er bestaat gegronde hoop een krediet van 400.000 francs te bekomen, verdeeld over 5 jaar; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de uitgave van onze achterstallige bekroonde verhandelingen zou aldus mogelijk worden.
Intussen werden dit jaar gepubliceerd: Verslagen en Mededelingen, Jaarboek voor 1952-1953, Heinrich Heine, door Prof. Dr. H. Uyttersprot, Het Refrein in de Nederlanden tot 1600, door Dr. A. van Elslander, Kasteel Beauvoorde, door Prof. Dr. J. Muls. En er komt een kalendertje voor 1954. Ook werden, met wat kunst- en vliegwerk, gelden gevonden voor de uitgave van een toponymische verhandeling over Herne, door Dr. A. Billiet, die eerlang ter perse gaat.
* * *
Een ander belangrijk punt waarvan ik weet dat het sommige collega's bijzonder ter harte gaat is het prestige van alle academiën en van de onze in het bijzonder. Een begin van samenwerking met de beide zusteracademiën is, zoals bekend, tot stand gebracht. De twee voornaamste vruchten zijn tot hiertoe de wederoprichting van een gemeenschappelijke Commissie voor Nederlandse wetenschappelijke terminologie met de actieve medewerking van drie takken van onderwijs, en de gezamenlijke Beets- en Dodoens-hulde, die aanleiding gegeven heeft tot de plechtige ontvangst van een talrijke delegatie van de Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Die receptie heeft o.m. gelegenheid geboden tot het beleggen van een informele vergadering waar de mogelijkheden van onze verdere samenwerking zijn besproken. Een wederzijdse uitnodiging van de buitenlandse leden tot de gewone maandelijkse vergaderingen, evenals een uitnodiging van de Vlaamse Academiën te Amsterdam op 16 en 17 October 1954 zijn daarvan de eerste vruchten. Eerlang verschijnt, in gemeen overleg, de volledige tekst van de toespraken en lezingen. De 100e verjaring van de geboorte van Jonkheer A. Merghelynck en de receptie te Beauvoorde, waaronder een belangrijke vertegenwoordiging van het Comité Flamand de France, dat eveneens zijn honderdjarig bestaan heeft herdacht, leeft nog in ons aller geheugenis. Onze vertegenwoordiging in zes ministeriële of interministe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
riële commissies geschiedt thans normaal. Als nieuwe signaleer ik de Commissie tot Bevordering van een verzorgd taalgebruik en de Interministeriële voor Wetenschappelijk onderzoek. Dat de chronologische factor bij het bepalen van de rangorde der verschillende Belgische Academiën meer en meer de doorslag geeft verheugt ons allen zeer; evenals het groeiend succes van de opstelwedstrijd bij het Middelbaar Onderwijs, dit ten gevolge van een doelmatige propaganda. Kortom, bij het overzien van het voorbije jaar, heb ik de indruk dat onze academie haar plaats in 's lands hoger culturele leven met ere heeft bekleed. Dat zij de algemene taalbelangen bij het onderwijs evenmin uit het oog heeft verloren, bewijst de motie door haar aan het Ministerie van Openbaar Onderwijs overgemaakt, na een uiteenzetting van allerlei onbevredigende toestanden door taalinspecteur Rumes.
* * *
Een laatste belangrijk punt wil ik slechts even aanraken: de valorisatie van al onze prijzen en de werking van het Nationaal Fonds der Letteren. Het uitstippelen van een echte Politiek der letteren zult gij met mij ongetwijfeld als een van onze belangrijkste taken beschouwen, die ik gerust aan de goede zorgen, evenzeer van de Raadgevende Commissie, als van het nieuwe Bestuur durf aanbevelen. Want het moet mij van het hart hoezeer ik in alle omstandigheden steeds heb mogen rekenen op de collega's van het bestuur: de tweemansploeg Goemans-De Baere en onderbestuurder Gilliams. Niet alleen werd aldoor een goede gang van zaken verzekerd, maar ik ken geen initiatief, hoe luttel ook, waar zij niet dadelijk op ingegaan zijn: soberder enveloppes en briefpapier, een kalender, en meer soortgelijke kleinigheden. In het voorjaar zullen sierlijke zwanen onze wateren te Beauvoorde opluisteren. Het is nog niet bekend of hun zang filologisch of literair, kunsthistorisch of literair-historisch zal klinken. Alleen weet ik met zekerheid dat het een sierlijk gezicht zal wezen, deze De Baere-zwanen of deze zwanen op de baren. In uw aller naam dank ik het secretariaat voor de rustige degelijkheid, de stipte werking en vooral de beproefde toewijding aan onze instelling. Persoonlijk behoud ik bovendien de beste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herinnering aan onze vriendschappelijke omgang, evenals aan menig hartelijk gesprek. Nu zou ik mij in het bijzonder tot de nieuwe bestuurder willen wenden. Als scheppend kunstenaar verwacht ik, zoals gezegd, veel van hem bij het vastleggen van een Politiek der Vlaamse letteren in binnen- en buitenland. Gilliams, de man voor het venster, die eenmaal bekende - alsof wij het niet al lang wisten! -: ‘Ik ben Elias.’ Gilliams, de schrijver die moeilijk schrijft, ‘omdat ik voor iets in mij niet wil onderdoen.’ Gilliams, de Antwerpenaar bij uitnemendheid, die liever in het Plantin-museum te dromen zit dan deel te nemen aan de ‘specifiek lokale lolligheid.’ Gilliams, van wiens naam collega Carnoy zegt ‘dat het de verfranste vorm is (Guillaume) van Willem,’ dit wil zeggen ‘die gretig beschermt.’ Over de alchemist van het woord, noch over het subtiele, ietwat esoterische geheimschrift dat deze Willem soms voor zijn zelfondervraging aanwendt, zal ik het hier niet hebben; wel over de in de omgang verrassend-joviale Sinjoor in merg en been, die dùs gevoel heeft voor prestige, voor grandezza, en onder wiens bestuur wij hoogstwaarschijnlijk voor het eerst een toga zullen moeten aantrekken. Mag ik hem tevens, ten overvloede, herinneren aan een oude vraag van collega Walschap, naar meer plechtigheid bij de uitreiking van onze prijzen en de installatie van nieuwe leden? Er is werk te over voor een aantredend bestuurder op wiens vruchtbare verbeelding wij mogen betrouwen. Een bestuurder, in eigenlijke zin een voerman, treedt af, een ander voerman treedt aan. En deze kan, als ikzelf mocht ervaren, altoos rekenen op de bestendige aanwezigheid van onze Nestor, de vaste secretaris of de adjunct-secretaris niet alleen, maar ook van de nieuwe onderbestuurder, collega Schmook, die zal beginnen met te doen wat alle onderbestuurders in lengte van jaren hebben gedaan: afkijken hoe de bestuurder en de secretaris het hem voordoen! Wij kennen zijn vlugge geest, zijn fijne neus van snuffelende bibliotheekrat. Wij weten hoe hij de Museum-droom van collega Baekelmans tot zijn levensrealiteit heeft gemaakt. Ook hij, daar ben ik van overtuigd, zal vlot omgaan met het dertigtal mensen van goede wil, uit allerlei hoeken saamgekomen met wederzijdse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerbied voor elkanders levensbeschouwing en verschillend georiënteerde belangstelling; in dit Huis van verdraagzaamheid en wetenschappelijke tucht, dat wij met veel, schijnbaar klein, taal- en letterkundig werk geduldig opbouwen, maand na maand en jaar na jaar. Om te sluiten zij het mij toegelaten, naast het geleerde genootschap en corps ook even U allen afzonderlijk, niet in de eerste plaats als geleerden, als artisten of als abstracties te begroeten; maar individueel, als collega's, als mensen van vlees en bloed. Dit voorbije jaar mag ik voor mij misschien best karakteriseren met een vers van August van Cauwelaert: ‘Van zonne niet, van vreugde niet,
De zielen rijpen van verdriet.’
Tevens mag ik hier verklappen wat ik, met mijn vitalistisch optimisme, daarbij denk: had ik zulke beproeving niet gekend, ik had ook nooit aldus mijn èchte vrienden kunnen onderscheiden. Vergeef mij deze persoonlijke noot, ik dank U. Als Academie houden wij de Idee hoog, dat is onze kracht. Wij vergeten daarbij nooit dat in een klein en laag land elke molshoop dadelijk een berg toeschijnt; zodat strenge zelfkritiek al even onontbeerlijk is als idealisme. Trouw aan het eigen wezen, aan de gemeenschap waartoe men behoort, aan de collega's met wie men samenwerkt, aan de Idee die men dient... Laten wij dit door sommigen gerust romantiek noemen, mij goed; of een ‘alte Geschichte,’ mij ook om het even. Zulke romantiek redt weleens uit de vertwijfeling, dit weet ik bij ervaring. En de innige vermenging van droom en daad geeft bovendien aan ons leven iets dat wij misschien stijl mogen heten. De toespraak wordt luide toegejuicht.
De heer J. Kuypers staat dan de voorzitterszetel af aan de heer M. Gilliams. Deze richt zich op zijn beurt tot de vergadering en spreekt haar als volgt toe:
Mijnheer de aftredende Bestuurder, Achtbare collega's,
Deze korte toespraak had ik willen aanvangen met een confidentie, nl. dat niemand minder dan de dichter Maurice Gilliams er zich toe aangetrokken gevoelt om de taak van Bestuurder der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Academie op zijn schouders te nemen. Doch mijn openhartigheid had wellicht een onbehagelijke indruk gemaakt; daarom beperk ik me tot een minder onaangename bekentenis, nl. dat ik van nature een pessimist ben. Op de plaats waar ik door u beroepen werd, mis ik totaal elk gevoel van zelfvertrouwen; en het hindert me zelfs niet om er openlijk kennis van te geven.
Alles in het leven is bestemming. Door mijn werk gevoel ik me, als dichter, van uw werk gescheiden. Andersom is dit eveneens het geval, we moeten er niet om blozen het ronduit te zeggen. Aan beide kanten dienen we de Nederlandse Taal op onze eigen manier, wellicht ieder van zijn kant met even grote geestdrift en toewijding. Voor de meesten onder u is de taal een bron van studie, van wetenschappelijk onderzoek. Gij vergelijkt en onderscheidt; gij ontleent en ontleedt en constateert; gij weet uw vondsten van leerrijke commentaren te voorzien; gij zijt er in geslaagd om uw wetenschappelijke realiteit, uw wetenschappelijke waarheid door middel van een streng doorgevoerde redenering te doen post vatten als schildwachten aan de gulden poort van onze taal- en letterkundige geschiedenis. Men verwacht uitspraken van u die het positief langer doen dan één generatie. Gij doorpluist alles wat geschreven en gedrukt werd in de loop van vele eeuwen, speurend naar zijn herkomst. Gij beluistert en registreert de levende, gesproken taal in vele gewesten van het land waar wij wonen. Gij wordt nooit zoekensmoe om in de vaak dorre perioden van de literatuur-historie de logge rotsblokken van hun plaats te wentelen, in de hoop een straalken levend vocht in het woestijnzand aan te treffen. Gij keurt de stijlkenmerken van een bepaald werk in een bepaalde litteraire periode; gij boogt op een ontwikkeld stijlgevoel; uw dagelijkse bezigheid berust op een voorwaardelijke stijlbelevenis. Gij behoort tot de élite die het zonder de aanwezigheid van stijl in het leven en in de letterkunde niet stellen kunt om u gelukkig te gevoelen. Uw werk is zwaar en in schijn niet lonend. Uw zelfgekozen taak is een gevolg van uw piëteit voor het verleden en het heden waarin de gevoelige en denkende mens zich voortbewogen heeft of bezig is zich voort te bewegen. Uw geleerdheid is een bewijsbaar feit. Een geleerde legt altijd zijn kaarten op tafel in het belang van de hem dierbare zaak, zonder aan roem of eer of maatschappelijke welvaart te denken. Gij hebt recht op de dankbaarheid van de natie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor ons, dichters, is de Nederlandse Taal een bestanddeel om des te dieper te ervaren dat wij leven. Wanneer ik haar missen moest, dan was dit erger dan het verlies van mijn ogen. Want zonder deze ervaring, nl. de ervaring van te leven dóór de taal, is het dichterschap ondenkbaar. Taal is inhoud. Alle inhoud veronderstelt een prikkeling, een activiteit van de levenswil, of hij weldadig of minder weldadig inwerkt op velen of op enkelen. Doch het is mij niet mogelijk om mijn dichterlijke realiteit en waarheid te bewijzen of te doen aanvaarden met andere middelen dan de echtheid van het geschrevene alléén. Wanneer ik alle oude en nieuwe boeken gelezen had, dan ware het me nog niet mogelijk er één eigen versregel aan toe te voegen indien de scheppende kracht van de taal me in de steek liet. Ik moet de dingen doorheen mij-zelf aanschouwen en ervaren. Enkel het innerlijk gehoorde woord bevleugelt mijn oorspronkelijke zwaarte naar lichaam en geest. Dit innerlijk gehoorde, allernoodzakelijkste woord laat zich maar winnen en overwinnen als ik er vaak zeer lang om geleden en gestreden heb. Van dit lijden en strijden om het woord kan ik u niets bewijzen indien mijn werk u niets bewijst. In het laatste geval bevinden wij ons als vreemden, als eenzamen tegenover elkaar. En meestal is die vreemdheid en eenzaamheid in het leven het natuurlijke lot dat de dichter werd beschoren.
Wat ons in de Academie verenigt: het is dan de behoefte aan stijlwaarden, in het leven en in de literatuur. Wat ons te zamen bindt naar de geest: het is de gegronde en voorwaardelijke behoefte aan stijl. Want het blijft ons aller ideaal om in een vrije gemeenschap het geestelijke niveau, zover de philologie en de literatuur dit niveau bepalen, in de Nederlanden te verhogen door ons streven naar verfijning en verpuring, naar veredeling van het menselijk spreek- en schrijfvermogen.
Ik zei het toch reeds, dat ik door mijn lichamelijke en geestelijke constitutie een pessimist ben. In een onherbergzame wereld van middelmatigheid, van onverantwoorde nivellering der waarden zie ik de Academie als een van de steeds schaarser wordende reservaten, als een van de steeds nauwer omsingelde vluchtheuvels waar we, zijde aan zijde, met vastberadenheid stand houden. Geen morele aftakeling, geen cultuurloosheid, geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgelegde uniformiteit in wat we denken of niet denken mogen, kan onze goedkeuring wegdragen. Geen vervlakking, door tendentieuse doeleinden ingegeven, vermag ons oordeel te beïnvloeden. Onze goedkeuring gaat naar vrije prestaties, naar verworvenheden die de vrije mens met de totale inzet van zijn aanwezigheid op aarde heeft tot stand gebracht. Het is deze stilzwijgende afspraak waar we ons als eedgenoten door verbonden gevoelen in de Academie.
En thans veroorloof ik me, Mijnheer de aftredende Bestuurder, het woord tot u te richten. Uw voorbeeld, op de plaats die u vandaag aan mij afstaat, is leerzaam voor mij geweest. In het belang van onze gemeenschappelijke intellectuele idealen hebt ge op meesterlijke wijze de vereiste objectiviteit bewaard. Uw administratieve ondervinding en virtuositeit heeft ons aller bewondering gewekt. Gij hebt een zwaar jaar achter de rug. En des te zwaarder moet het u gevallen zijn op dagen, dat de tegenspoed van het persoonlijke dagelijkse bestaan uw uithoudingsvermogen op de proef stelde. Ik ben de gelegenheid dankbaar er te mogen aan toevoegen hoe zeer onze nadere kennismaking, aan de bestuurstafel, is meegevallen. Ik meen in Julien Kuypers een vriendschap rijker te zijn geworden; en in alle ootmoed durf ik er aan toevoegen, dat ik, spijt de uiterlijke schijn misschien, behoefte aan vriendschap heb.
U, Mijnheer de Bestendige Secretaris, mag ik niet vergeten. Zodra er zich een aarzeling voordoet om naar Academische geplogenheid te handelen of een besluit te nemen, vinden we u bereid om de juiste weg naar het doel te wijzen. Gij zijt een man van traditie. Gij zijt, Mijnheer de Bestendige Secretaris, het administratieve geweten van de Academie. Ik begroet u met eerbied.
Mijnheer de toegevoegde Secretaris, op u kan men rekenen, kan men huizen bouwen. Gij zijt de verpersoonlijking van de degelijkheid. En op deze dag, voor de voltallige vergadering, stel ik er prijs op hulde te brengen aan uw nederige en onvermoeibaar werkzame, stipte aanwezigheid in het Bestuur van de Academie. Uw taak is alles behalve licht te heten. Uw persoonlijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wetenschappelijke arbeid lijdt er onder, omdat ge uw tijd aan onze belangen besteedt. Dit is wel het hoogste offer door een geleerde gebracht. We zijn er u erkentelijk om, oprecht gemeend, ik gebruik geen ijdele woorden.
Mijnheer de Onderbestuurder, zoals ik-zelf zijt ge een Antwerpenaar. Rondborstig en ondernemend, gekweekt en opgegroeid in een stad met een prachtlievend verleden, zult ge met mij het er over eens zijn, dat de Academie recht op glans, op luister heeft. Ik hoop, met uw bijstand, er toe bij te dragen opdat de maatschappelijke rang van de Academie gerespecteerd worde; opdat het gezag van haar instelling in het openbaar erkend blijve. Het spreekt vanzelf, wanneer we onze ogen opslaan uit boeken en geschriften, wanneer we potlood of pen neerleggen en ons zoiets als het dagelijkse leven herinneren, dat rang en gezag dienen gehandhaafd te worden óók door uiterlijke, spectaculaire middelen en vormen, het kàn bezwaarlijk anders. Voor de buitenwereld zijn we niet altijd een Academie... door of bij de kracht van onze Verslagen en Mededelingen. Voor de buitenwereld zijn deze publicaties wel eens een z.g. ‘eerlijk zeemansgraf’, ik gebruik deze bewoording met de onschuld van een engel en ik bid u er geen kwade of kwetsende bedoeling achter te zoeken. Waar de Academie en corps verschijnt; waar zij zich door één of meerdere van haar leden laat vertegenwoordigen op nationale of andere plechtigheden, moet men haar vertegenwoordiging opmerken en van alle andere kunnen onderscheiden. Het is mijn vurigste verlangen om de geest van verstandhouding, van wederzijds respect onder de Academieleden te bewaren. Al wat goeds is en billijk naar de geest zal ik zonder vooringenomenheid, met uw aller steun, helpen handhaven.
Ook de rede van de heer Gilliams wordt op applaus onthaald. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mededelingen van de Bestendige Secretaris.1. Academielid onderscheiden. - Prof. Dr. E. Blancquaert werd vereerd met het Groot-Kruis in de Orde van Oranje-Nassau. Namens de Academie werd hem een telegram van gelukwensen gezonden. Prof. Blancquaert betuigde zijn dank voor dit nieuwe blijk van waardering en genegenheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Hulde aan de heer L. Baekelmans. - De heer L. Baekelmans wordt, ter gelegenheid van zijn 75ste verjaring, door de Vereniging van Vlaamse letterkundigen op 31 Januari as. te Antwerpen gehuldigd. De heer M. Gilliams, Bestuurder, zal in de Academische zitting namens onze Instelling het woord voeren.
3. Samenwerking met Nederland. - De Academie ontving een schrijven, d.d. 19 December 1953, vanwege de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, waarbij deze haar bericht dat zij, ter beantwoording van de receptie te Brussel, het voornemen heeft opgevat om op 15 en 16 October 1954 een ‘samenkomst te beleggen met de afgevaardigden der drie Koninklijke Vlaamse Academiën’ en de hoop uitdrukt, dat dit denkbeeld de goedkeuring van de Academie zal wegdragen. De Academie gaat op dit verzoek in en zal bij de zusteracademiën op een spoedige beslissing aandringen.
4. Receptie van H.M. Koningin Elisabeth als erelid van de Koninklijke Academie van België. - De Academie werd uitgenodigd om zich te laten vertegenwoordigen bij deze plechtigheid, die op 22 December 1953 plaats had. De heren M. Gilliams, Onderbestuurder, en C. de Baere, adjunctsecretaris, waren er in die hoedanigheid aanwezig.
5. Prijzen der Academie. - 1. Prijsvragen voor 1954. - Vijf antwoorden werden ingezonden: één op elke der eerste drie prijsvragen, twee op de vierde. De vijfde vraag bleef onbeantwoord.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Fondsprijzen. - August Beernaertprijs. Ingezonden:
Nestor de Tièreprijs. - Ingezonden:
K. Bouryprijs. - Ingezonden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Culturele identiteitskaart. - Op het verzoek de culturele identiteitskaart wel te willen ter beschikking stellen van de leden der Academie, antwoordde de bevoegde Dienst van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, bij schrijven van 22ste December 1953, dat deze kaart alleen kan uitgereikt worden aan de leden, die een studiereis ondernemen in een der volgende landen: Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Het Verenigd Koninkrijk, Italië, Noorwegen, het Saarland, Turkije en Zweden. Belangstellenden dienen zich te wenden tot het Ministerie van Openbaar Onderwijs, Dienst der Buitenlandse Betrekkingen.
7. Academische dag te Brugge. - Onder voorbehoud van goedkeuring door de Academie, neemt het Bestuur het voorstel in overweging om dit jaar een academische zitting te houden te Brugge, naar aanleiding van de honderdste verjaring van de geboorte van wijlen haar eminent medelid Karel de Flou. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mededelingen namens de Vaste Commissies.1. Commissie voor Onderwijs en Nederlandse Lexicographie.Prof. Dr. A. van Loey, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de vergadering der Commissie. Waren aanwezig: de heren Muls, Grootaers, Carnoy, Blancquaert, Baur, Lindemans, Kuypers (Ondervoorzitter), Schmook, De Baere, Van Loey (Secretaris) en Foncke. Hospiterende leden: de heren Baekelmans, Claes, Gilliams, Rombauts, Sobry, Teirlinck, Van Mierlo, Van Puyvelde, Van de Wijer, Walschap. Afwezig met verontschuldiging: de heren Goemans en Van Eeghem (Voorzitter).
Agenda. - 1. Lezing door Prof. Dr. A. Carnoy, lid der Academie: De volle waarheid over het woord beek. Spreker onderzoekt in een eerste gedeelte van zijn lezing | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vormen van de wortel van het woord beek in hun voor-germaanse stadium. Het wordt nl. ook in het Keltisch gevonden (bijv. nog Pegnitz in Duitsland, en bual in het middeliers). Ook in het Russisch bagno, d.i. moeras, schuilt een andere vorm van de bewuste wortel, evenals in het Grieks παγα (paga). Spreker reconstrueert aldus de verschillende vormen van deze indoeuropese wortel. Daarna behandelt hij de Germaanse vorm bak, beke, bekker en onderzoekt voornamelijk enkele nog bergende namen als in de geslachtsnaam Tobak; voorts Tubeke en de vorm bets in Geetbets enz. die hij met collega Lindemans voor een romaanse wijziging houdt. Wegens het gevorderde uur wordt het tweede gedeelte van de mededeling tot de volgende zitting (Maart) verschoven. De wd. voorzitter, de heer J. Kuypers, dankt de spreker onder applaus van de vergadering. Aan de bespreking nemen deel: de heren Lindemans, Grootaers en Foncke.
2. De administratieve formule in zake de onderscheidingen in de Nationale Orden. - Het verslag over de vergadering van de Subcommissie wordt door de secretaris, de heer Van Loey, voorgelezen. Er ontstaat een drukke bespreking waaraan deelnemen: de heren Baur, Sobry, Van Mierlo, Van Puyvelde, Schmook, Kuypers, Claes en Muls. Ten slotte komt de vergadering tot een definitieve tekst, die aan de Minister van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel zal medegedeeld worden. De Voorzitter bedankt de Subcommissie voor het door haar gepresteerde werk.
3. Op voorstel van de heer Muls verklaart de vergadering er zich mede accoord, de bevoegde instanties te wijzen op het in taalopzicht foutieve van 's lands leus ‘Eendracht maakt macht,’ en deze instanties te verzoeken, naar aanleiding van de bespreking over de herziening van de grondwet, de leuze te vervangen door het correcte ‘Eendracht is macht.’
Het verslag wordt goedgekeurd. Goedgekeurd ook de tekst van de formule in zake de onderscheidingen in de Nationale Orden en de voorgestelde wijziging van 's lands leus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Vaste Commissie voor Cultuurgeschiedenis.Prof. Dr. Van Mierlo, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting der Commissie.
Waren aanwezig: de heren leden Van Mierlo (secretaris), Baekelmans, Claes, De Backer, Walschap (Voorzitter), Gilliams, Rombauts en Vanderheyden.
Hospiterende leden: de heren De Baere en Muls.
Agenda. - Bibliographie van de Vlaamse Taalstrijd. Bronnenonderzoek. Mededeling door de heer G. Schmook, Onderbestuurder der Academie. Naar aanleiding van het voorstel van collega Baekelmans om de middelen op te sporen om Coopman en Broeckaert's Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd voort te zetten (zie Novembervergadering), gaat spreker de voorgeschiedenis en de ontwikkeling van deze bibliographie na, om uit de bevindingen van de samenstellers de moeilijkheden af te leiden, waarvoor dezen zich geplaatst hebben gevoeld. Hij onderzoekt in hoever het programma van destijds ook voor heden gelden kan, en of er geen aanleiding bestaat om het begrip ‘taalstrijd’ beter te definiëren; hij stelt de vraag tot welke periode de aanvulling eventueel beperkt zou blijven. Spreker stelt tot besluit voor een Commissie te benoemen, die als taak zou hebben de bezwaren en de moeilijkheden te onderzoeken om daaruit af te leiden, hoe een gunstig resultaat kan bereikt worden.
De Commissie neemt het voorstel in overweging een nieuwe vergadering aan dit probleem te wijden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mededelingen namens de Commissie van Advies bij het N.F.L.De voorstellen van de Commissie betreffende het subsidiëren van een ingezonden roman en het weigeren van een subsidie aan een bundel verzen en een essay in hs. worden zonder bespreking goedgekeurd. Goedgekeurd ook het voorstel om afwijzend te antwoorden op een verzoek tot aankoop, voor verspreiding in het buitenland, van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een aantal exemplaren van een bundel gedichten, die reeds bij de uitgave gesubsidieerd werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Agenda.Wat Klokken roepen. - Lezing door Prof. Dr. R. Foncke, lid der Academie. De Bestuurder dankt de spreker voor deze rijk gestoffeerde lezing, die geen uitstalling van geleerdheld beoogt, maar getuigt van een grote liefde voor het verleden en, als zodanig, de jonge generatie tot voorbeeld kan gesteld worden. De tekst van de lezing is in dit nummer van de Verslagen en Mededelingen opgenomen. |