Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1953
(1953)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De genesis van Conscience's ‘Leeuw van Vlaenderen’Ga naar voetnoot(1)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
springt echter gauw en doortastend bij en kondigt op 17 Mei aan, dat ‘De Leeuw’ af is - wij weten, dat hiermede het klad bedoeld werd - en zelfs is het nog niet zo ver, want op 28 Mei als Conscience een vracht vragen stelt aan Delepierre, vragen van zeer uiteenlopende aard, dan schrijft de kunstenaar, dat hij zijn verhaal heeft afgesloten op 27 Mei, gisteren. Wij zijn bij machte om die tegenspraak te verklaren. Deze tien dagen heeft Conscience benut om zijn klad duchtig onder handen te nemen en er de correcties, de verbeteringen aan toe te brengen, die wij gaandeweg en in onmiddellijk verband met de tekst reeds hebben aangewezenGa naar voetnoot(1): de inlassingen, de hertoetsingen, enz. Maar dan nog ontglippen hem tal van zaken. En zo schrijft hij op 28 Mei naar Brugge de slordige brief die hoofdstuk I besloot, om Delepierre nogmaals te hulp te roepen, op het ogenblik dat de grondlegger van de Sporen-traditie, Goethals-Vercruysse, te Kortrijk naar 't einde van zijn leven neigt. Aldus staan de generaties gerijd. Het relletje om Hendrik Conscience's kunstenaarschap luwt van lieverlede, al wordt het anonymaat van de aanval niet gelicht. Conscience voelt zich - aangemoedigd door de Laet - nu sterk genoeg om van klad naar net te gaan, en 't zal hem weinig verdrieten zich - de dag waarop hij de laatste regel van zijn retouches schreef - in de ‘Olijftak’ een boete te horen toekennen, omdat hij er, plichtshalve, geen stukje las! Bij al zijn tegenslagen treft hij het niet zo slecht, want nog zo pas - 21 Mei - is van de hand van B.L.. y. in L'Émancipation een vertaling verschenen van ‘Weetlust en Geloof’ = ‘Savoir et foi,’ en in Le Précurseur van 25 Mei komt het getuigenis van een F.P (rové) Conscience's ziel stalen. Dante wordt aangeroepen: l'homme outrage, le temps venge. Van Homeros tot Vergilius, van Tasso tot Molière, van Rousseau tot Byron heeft het pedantisme zijn boog gespannen. Niet enkel tegen de ontluikende talenten, ook tegen de scheppingen van de grootsten. Aldus wordt Conscience voortgestuwd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 10 -Aldus gezegend, gordt Conscience het zwaard aan om ditmaal de net-slag nog te winnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Juni 1838 keurig beschreven, met griffiehand, rijen de zware pro-patria bladen zich stuk aan stuk. Randlijnen staan getrokken waarbinnen het schrift gelijkmatig verloopt, kalm, als 't ware buiten de auteur om. Hier schrijft een ander mens dan de artist, met ijzeren discipline. Is het hem een foltering geweest of heeft hij een pact met de duvel gesloten om de roem, die stralen gaat? En laat hij zich leiden door de wet van de plechtstatige noodzakelijkheid, zoals hij die ter Griffie kende? Het zal hem nog een lust geweest zijn de niet te ontkomen motto's uit te zoeken en met de Laet te bepraten, voor zover de belezen kameraad niet zelf in zijn voorraad is ondergedoken. De blinde Petronella Moens krijgt de eer van het eerste hoofdstuk: Standvastig was de trouw der vad'ren als de muren...
en verder zal het wachtwoord zijn: voor een nationaal werk, nationale leuzen. Wij beschikken vooralsnog over weinig gegevens. Misschien geschiedde er ook niet veel opwindends meer, buiten de onderhandelingen met de drukker-uitgever L.J. de Cort, maar ook daarover tasten wij in het duister. Toch, plots is er - nadat de Précurseur van 19 Juni een fragment heeft gegeven uit Felix Bogaerts' ‘Maëstro del Campo,’ het hoofdstuk ‘Flandre au lionGa naar voetnoot(1)’ - een golf van aankondigingen over de Antwerpenaren gegaan. In ‘Den Antwerpenaer’ van 21 Juni verschijnt de eerste. Tot 30 Juli komen er 27, en op 13 September nog een. Wel geen geringe inspanning als publiciteitGa naar voetnoot(2). Op de eerste pagina van het blad had een bevriende hand nog gevraagd ‘niet min gunstig’ ‘dit nieuw werk van onzen geleerden stadgenoot te onthalen’ ‘als zyne vorige.’ ‘Ik heb gevoeld’ - de auteur is nu aan het woord - ‘hoe zeer het, tot het daerstellen eener ware letterkunde, noodig was, eenige schriften van langeren adem uyttegeven; en heb het gewaegd dry boekdeelen te gelyk onder de pers te leggen. Ik streel my met de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoop dat myne landgenoten my in dezen gevaerlyken stap zullen ondersteunen, opdat my den moed by zulke gewigtige pooging niet ontvalle.’ De tekst van de aankondiging-zelf, geordend als voor een titelpagina, vinden wij in handschrift terug, enkel een krabbel in de rechterbeneden hoek van een propatria blad, dat gediend had om de slagorde van het Franse leger op te tekenenGa naar voetnoot(1). Einde Juni krijgt de Leeuw aldus zijn eerste fatsoen: zijn titelpagina. Meer niet. Het werk wordt nog niet gezet, en proeven zijn nog niet aangekondigd. Maar, op de muren van de stad prijkt wel een in plano-aanplakbiljet, groot 49 × 68, met deze tekst: Inteekening. De Leeuw van Vlaenderen of de Slag der Gulden Sporen (1302). Geen auteursnaam! Bovenaan krachtig in potlood gezet een Leeuw, die zijn ketenen verbroken heeft, en springens gereed - staart rechtop - zijn eventuele belagers beloert. Het is een tekening van Gustaf Wappers; het middenstuk, van het frontispies van het boek zonder steunlat. De voorbereidingen zijn dan wel goed getroffen, mogen wij besluiten, en als op 1 Juli de Olijftak onder de eerste intekenaren figureert, dan zal de auteur dat ook als een zeer logisch feit hebben opgenomen. Hij ziet in deze snelle reactie nog niet de voorbode van het succes. Hij weet trouwens, dat hij voorzichtig te werk moet gaan, want onderhuids beangstigt hem toch nog de aanval op het stuk van zijn taalvaardigheid en hij prijst de omstandigheden - in casu de goede persoonlijke verstandhouding tussen De Laet en Snellaert - welke het hem mogelijk maken zijn netwerk aan het critisch oog van de Gentse wachter-bij-de-generatie te onderwerpen. Twee maanden na de afwerking van het klad heeft Snellaert 1/6 van de tekst in handen gehad: Juli, en die volgt nu met genoegen, ook met stijgende belangstelling, de ontwikkeling van het verhaal. Wij hebben het echter mis voor, zo wij in de mening verkeren, dat een man als Conscience enkel met éen zaak kan bezig zijn. Dat is wel het geval, wanneer hij in moeilijkheden zit. Niet, wanneer de luchten kalm zijn, want dan gevoelt hij zich tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
velerlei actie geroepen. En steeds is er - evenals bij zijn vriend De Laet - de lust om een politieke rol te spelen, d.w.z. publicistisch, door bv. een krant te leiden. Zo rond deze tijd is er veel te doen om een blad, dat de Argus zou heten. In de ‘Belge’ - ‘Den Antwerpenaer’ van 12 Juni had het bericht vertaald - had gestaan, dat het ‘Vlaamsche dagblad’ voor hoofdopsteller zou hebben ‘eenen persoon bekend door merkwaerdige voortbrengsels,’ en Nolet de Brauwere van Steeland keert zich in nu de Gazette van Gend’ van 13 Juli met een vloed van woorden tegen de ‘Argus’ na het Prospectus gelezen te hebben, om Conscience en de Laet van alle onberaden stappen te weerhouden, want dit ‘Staet- en letterkundig Zonde-blad’ is een misgeboorte ‘van een wellicht Waalse quidam’. Conscience wijkt inderdaad. In de zitting van 8 Juli van de Olyftak was het prospectus van de Argus echter ter sprake gekomen, - in welke zin? - maar op 19 Juli desolidariseert hij zich volkomen van de ondernemingGa naar voetnoot(1) in een brief aan Snellaert. ‘Ons dagblad is wat uitgesteld uit hoofde myner groote bezigheden.’ ‘Groote bezigheden’? Wat kunnen zij - zo menen wij - nu anders zijn dan de zaken om ‘De Leeuw’? Welnu, iets heel persoonlijks kan Conscience er mede toe gebracht hebben de hand van ‘Den Argus’ af te nemen: de provincie-griffier Antoine de Bie, zijn chef, wordt op 10 Juli belast met het commissariaat a.i. van het arr. Antwerpen met het vooruitzicht op een definitieve aanstelling. Heimelijk wordt in de auteur de hoop wakker deze successie te mogen opnemen. Slaagt hij in zijn plan, dan kan hij bezwaarlijk het redacteurschap van een politiek periodiek waarnemen. Dus trekt hij zijn hand terug. De ‘Groote bezigheden’ dus! Die bestaan er ook in de vriend De Laet te volgen in zijn pogingen om ‘De Leeuw’ door te zetten. Het Forum vormt ‘L'Emancipation,’ waarin De Laet ten profijte van M. Leroux, libraire, Montagne de la Cour, op 12 Juli, de plaats bepaalt door Conscience in de strijd om de eigen nationaliteit ingenomen. Conscience blijkt immers de eerste te zijn, die de ‘barrière insurmontable’ neerhaalt, de Franse deining keert, door te bewijzen, dat het Vlaams een literaire taal is. ‘Une preuve de noble hardiesse.’ Het Wonderjaer en Phantazy | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden critisch gesitueerd, en nu: ‘l'expérience est venue.’ Het klinkt als een dreiging. In niets wijkt de auteur van de gang van de geschiedenis af, de kronijken werden niet opgeofferd aan de intrigue, het drama onderging de wet van tijd en feit; geen enkel figuur werd verwijderd.’ Aussi le nombre de ses personnages est-il si considérable que l'on s'étonne non seulement, non de ce que le romancier ait su leur donner à chacun un caractère particulier et largement dessiné, la richesse et la fécondité de son imagination sont connues, mais de ce qu'il a su les faire vivre et agir sans amener la confusion’. Een inderdaad zeer treffende opmerking: Conscience's winst is, dat hij zijn personages van de grond heeft gekregen, en los van de achtergrond. De noot over het aantal is evenmin misplaatst! Er komt nóg iets anders: niet enkel is de ‘Leeuw van Vlaenderen’ zo boeiend, dat men er de lectuur niet kan van onderbreken, maar het werk heeft ook de verdienste geen enkel ‘chapitre d'aménagement ou de transition’ te bevatten ‘que Walter Scott lui-même n'a pu parvenir à rendre intéressans.’ Elk hoofdstuk op zichzelf is een handeling, ‘où les passions et les évènements se développent pleinement et cependant cette manière de procéder n'a nui en aucun point à l'unité de l'action générale à laquelle tous les évènemens viennent admirablement se rattacher.’ Het succes gaat groter zijn dan voor de andere werken al was dezer verdienste al zo groot, dat zij de algemene aandacht vestigde op de Vlaamse letterkunde, ‘cette perle enfouie jusques là.’ Meer dan een vriend betoont De Laet zich hier nogmaals. Een klaarziend promotor, die de rol vervult van onze moderne aanplakbiljetten en van onze met literaire zorg opgestelde huidige stofkleppen! Maar kijk, wat zegt hij nog: de belles gravures à l'eau forte représentant l'action la plus pittoresque de chaque volume leur serviront de frontispice.’ Mogelijk heeft het royale opzet van Bogaerts' ‘Maëstro’ (niet aangekocht door ‘Den Olyftak’!) door de platen van De Keyser dit voornemen ingegeven. Van de uitvoering is niets gekomen. Doch De Laet had wel kunnen zeggen, dat de drukker De Cort voor een zeer zorgvuldige uitvoering zou zorg dragen, beter dan ‘Phantazy’: zie hoe rijk elk hoofdstuk inzet! Maar, het is waar, in zo verre heeft de intieme vriend het boek ook nog niet gezien. Er is half Juli nog niets aan de drukker ter hand gesteld, vermits Conscience Snellaert mededeelt op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19 JuliGa naar voetnoot(1), dat hij ‘een zesde van het geheel’ den Gentenaar toevertrouwt, om het ‘volgens belofteGa naar voetnoot(2) van taelfeilen’ te zuiveren. ‘De dienst die UE. my hierdoor bewyst is belangryk voor my, mits ik door denzelven die onaengename beknibbelingen zal ontwyken... Gelieft voornamelyk op de ch en g te letten idem op hen en hun, op die en dien, welke en welken (als betrekkelyke) en zoov. in die naemvallen die my wel bekend zyn maer welkers uitgangen my door gebrek aen gewoonte en vluchtige bewerking, als gesproken uit de pen vloeien: ook de verleden deelwoorden die soms volgens den antwerpschen tongval geschreven zyn. Indien eenige volzinnen U mishagen of eenen tegenzin opleveren verandert ze dan vry, maer zoo zy slechts eene oude of zonderlinge wending hebben, zonder aen illogismus mank te gaen, bid ik U dezelve te behouden mits zy met inzicht aldus gevormd zyn. Zoo UE. voor sommige woorden eene verklaring in nota noodig achtte, gelieft dezelve te willen aenteekenen met de verdere aenmerkingen die UE. in myn belang zou te doen hebben. Hoe spoediger UE. my dit ten koste en het adres van De Cort, drukker, padde gracht, terug zendt hoe meer ik U zal verplicht zyn: geeft u echter niet te veel moeite.’ Van de brieven van Snellaert aan Conscience is niets overgebleven. Het bedroeft ons wel, én voor Snellaert, én voor Conscience. Nu moeten wij ons, voor het aandeel van de criticus in het werk, met zeer vage aanduidingen tevreden stellen, want in het net-zelf komt Snellaerts hand zeer, zeer sporadisch voor. Wat Conscience nu gezonden heeft, het zijn de eerste vijf hoofdstukkenGa naar voetnoot(3). Het moet Nederlands-vriend Snellaert niet ongevallig zijn geweest het eerste motto ontleend te zien aan Petronella MoensGa naar voetnoot(4); het tweede, voor Machteld bestemd, is genomen uit ‘Calisto ende Melebea, oud treurspel,’ ietwat vrijmoediger dan Conscience-zelf zijn ‘maged’ schilderde. Jan ten Brinks ‘Medea’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zorgt voor III (jacht)Ga naar voetnoot(1). Voor IV wordt Johanna van Navarra, door een tekst uit ‘Liedekens’ van Coes, gelijkgesteld met een serpent. H.H. Klyn's ‘Philips van Egmond’ patroneert het toneel te Compiègne. Het is bezwaarlijk aan te nemen, dat de aankomst van dit fragment van ‘De Leeuw van Vlaenderen’ te Gent Prudens van Duyse eensklaps zo aangrijpt, dat hij rap-rap zijn ‘vaderlandsche bespiegeling’ ‘Groeninghe’ schrijft. Het stuk, opgedragen ‘aen myn kunstvriend Hendrik Conscience,’ en ingeleid met een paar regels van Helmers, ontleend aan ‘De Hollandsche Natie,’ verschijnt in de ‘Gazette van Gend’ van 27 Juli, toch maar een goede week na de verzending van het Leeuw-fragment. Doch het is te vermoeden, dat het geschreven werd een tijdje daarvoor, naar aanleiding van een bezoek van Van Duyse aan Kortrijk en aan een paar monumenten aldaar, die in betrekking staan met de slag. Hij zinspeelt toch op ‘den tempel Gods in Kortrijks wal besloten, En waer 't gebeente rust van zoo veel strijdgenooten,’ terwijl Conscience in III, blz. 72 zegt het onderschrift van het schilderij in St. Michiels van Van Duyse te hebben! Maar nu, als het gerucht gaat te Gent, dat de roman weldra zal verschijnen, haast Van Duyse zich zijn tweede Sporen-vers te publiceren. En waarom zou Conscience de opdracht ervan versmaden? Stuk en opdracht doen zo goed, dat ‘Den Antwerpenaer’ van 9 Augustus beide opneemt, met een veeg voor de ‘zoïlussen en berispers,’ die zich ‘opdoen’ ‘slechts als voddemannen, brodders’ ‘die den naem van letterkundige niet verdienen.’ Deze steek onder water gaat zo wel naar de insceneerders van het V.-incident, als naar de onmachtige heren van ‘Den Olyftak,’ waarover Conscience zich ook uitliet in zijn brief van 19 Juli aan Snellaert: Groet onze vrienden van onzentwege en verzeker de leden der Maetschappy van Vlaemsche Letteroefening dat wy voor die bloeiende inrichting den grootsten eerbied koesteren. Wat onze Rederykkamer betreft, die wilt niet voort en verward zich langs hoe meer in letteroefeningen van abcGa naar voetnoot(2) en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verder niet. In het belang myner vaderstad(!) en der letterkunde in het algemeen, betreur ik die klassieke langzaemheid welke de stad antwerpen aen de algemeene taeloefening ontroofd. Te Gent is men werkelijk niet zo langzaam! Te oordelen naar een berichtje in het ‘Antwerpsch Nieuwsblad’ van 2 Augustus, moet Snellaert Conscience's fragment snel gelezen hebben, want het heet er, dat het ‘nieuw werk’ bij De Cort ‘op de pers’ is. Ongeveer te zelfder tijd komt te Antwerpen de jaarlijkse vraag van Rens toe ‘bedelend’ om een stukje ernstige of luimige ‘proza of poëzy’ voor het Jaerboekje, in te zenden vóór 15 September... Op dit ogenblik wordt in de Franse dagbladen herhaaldelijk over de positie van de roman, als literair verschijnsel, gehandeld: óf er wordt betoogd, dat het genre in België geen kans heeft, omdat het positivisme zich van alles heeft meester gemaaktGa naar voetnoot(1), óf er wordt voorgehouden, dat wie zich waagt aan de roman, om te slagen, naam moet hebben gemaakt in de journalistiek, wil hij er zijn geld niet bij inschieten; dat wie het ongeluk heeft, met een werk in het ‘Cabinet de lecture’ op de schap te blijven staan, geen kans krijgt met een volgend, want bij de houders van de huur-bibliotheek ligt de sleutelpositieGa naar voetnoot(2). Maar dat alles ligt in Vlaanderen zo heel anders. Wat is Consience al dat gezeur in zijn ‘Koning van Spanje’? Gent, hoogstens denkt hij nog aan het Griffierschap, staat hem nu - naast De Laet - het dichtst nabij; immers de Rederijkkamer bekoort hem vooralsnog niet, in Juli niet, in Augustus niet, in September niet, in October niet. Het is er heus de dood in de pot, terwijl Conscience zijn netwerk schrijft. en Frans Mertens de proeven verbetert van de ‘Cluyte van Playerwater.’ Op 19 Augustus worden bv. twee aanwezigen genoteerd, - zegge twee, Voorzitter en Secretaris, - en knus onder hun beidjes leest de niet onverdienstelijke Secretaris de Cuyper, voor ledige stoelen: ‘Een woord over de beoefening van de Nederduitsche Letterkunde’; hij moest wel, wilde hij niet beboet worden! Maar, het is vacantietijd voor Antwerpen, kermisdagen, voorwaarde tot lusteloosheid. Onze fantasie - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermits feiten ontbreken - staat ons evenwel toe Conscience bij de lectuur van proefbladen van Deel I van zijn ‘Leeuw’ aan tafel te binden, want hij is daaraan doende. Op 26 Sept. zal hij Snellaert melden dat dit volumen af is. Daarom was op 13 Sept. een laatste aankondiging verschenenGa naar voetnoot(1). Het ‘Jaarboekje’ wacht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 11 -Het is nochtans goed om weten, dat de auteur nóg een andere bezigheid heeft, die hem na aan het harte ligt, zij het dan, dat hij - ter wille van het geambitionneerde Griffierschap, want ambtenaar wenst hij te worden, zoals bv. een Van Hasselt - de aandacht op zich gevestigd wil zien. Werkt hij in opdracht van De Bie? Doet hij een worp? Volgens het Exposé de la Situation de la Province d'AnversGa naar voetnoot(2) schrijft hij midden September propagandaartikels ten behoeve van de ‘Maetschappy voor Doofstommen.’ Een VlaamsGa naar voetnoot(3): Iets over Doofstommen, niet ondertekend; éen wel ondertekendGa naar voetnoot(4). Hij zingt onvoorwaardelijk de lof van de Antwerpse instelling, die mensen groepeert bereid gevonden om de l'Epée's ‘vingertael’ te leren ten einde met doofstommen gesprekken te voeren over allerlei onderwerpen. In het bekende estaminet ‘Hofken-Meir’Ga naar voetnoot(5) wordt vergadering gehouden en vertederd is de jonge auteur, als hij ziet hoe de ongelukkigen als het ware in de werkelijke wereld worden opgenomen. Hoe hij er toe gekomen is zijn blikken derwaarts te wenden, is niet te bepalen, tenzij de weg gezocht moet worden over J. Shaw heen ‘bestuerder en leeraer van 's ryks modelschool,’ oud bestuurder van Conscience en onderwijzer die door Conscience reeds eens was verdedigd geworden. Heeft het Instituut naar reclame uitgezien en wenste het zoveel mogelijk Antwerpenaren te winnen, à rato van 4 fr. 's jaars; diende er alsdan een vaardige pen opgedoken te worden, en is het ShawGa naar voetnoot(6), die Conscience heeft opgezocht? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijk. Wat er van zij, Conscience werkt zijn taak in eer en geweten af. De kladjes van de beide stukken laten hem herkennen. Ongetwijfeld is het Vlaamse stuk voorgegaanGa naar voetnoot(1), want het heeft in ontwerp en afdruk een inleiding, die in het Franse klad wel aanwezig is, maar verdwijnt in de druk; en de Franse inleiding, losweg vloeiend tweemaal opnieuw begonnen, zonder aarzeling wat de idee betreft, is gekenmerkt door een beschouwing veel breder in bewoordingen dan de Vlaamse, welke op haar beurt zo typisch Conscience van inzet is: net als stonden wij weer voor een Leeuw-hoofdstuk. Slechts met de vijfde stoot is de auteur hier op dreef, de titel ‘iets over Stomdooven’ niet te na gesproken. Het gaat zo: ‘Wanneer sedert’ geschrapt voor ‘ziende hoezeer de edele menschlievendheid in onze dagen in alle harten woont,’ vervangen door ‘in 1833 Voor het s.’ De drie aanvangregels zijn de projecties van één idee: de blijken van liefdadigheid ten opzichte van doofstommen, en wel te Antwerpen, nuchter acteren. Maar vlot dat schrijven niet - een vierde begin ‘zedert lang’ voldoet evenmin - het is, omdat de auteur met zichzelf nog niet klaar is! Hij voelt, dat de Antwerpse onderneming er alles bij te winnen heeft, zo hij ze voorstelt als een instituut, dat een merkelijke vooruitgang betekent op vroeger: ‘zedert lang.’ Hoe logisch en natuurlijk dan, teruggrijpen tot de tijden, die hem sedert zijn ‘Leeuw’ zo goed vertrouwd waren geworden, de Middeleeuwen, en waarin hij nog helemaal, met proeflezen vast zit: ‘in de middeleeuwen was de menschlievendheid niet als heden een algemeen gevoel’ en er volgt in een gemoedsuitstortingGa naar voetnoot(2), een schildering van de verwaarlozing van ziekenhuizen: ‘de menschlievenheid had die fynere vormen, welke de vurigste edelmoed alleen inboezemt, nog niet verkregen.’ Precies dat thema acht hij van belang voor zijn Frans artikel, maar vooraleer te kunnen beginnen, draait hij ook nu weer zijn pen driemaal om! ‘Les peuples du moyen-âge sans cesse occupés a verser le sang de leurs semblables dans les guerres intestines’... wordt geschrapt voor ‘La féodalité,’ dat ook verdwijnt voor een periode beginnend aldus: ‘au moyen âge le sol de l'Europe était divisé en une foule de petites seigneuries’... De zin schijnt te vlotten, maar eens ten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
einde gevoerd, acht de auteur zich niet bevredigd. Weer trekt hij - zie zijn Leeuw! - een ander register uit, verheft de stem en wordt gedragen door een cultuurhistorische aandrang. En de inleiding wordt: Il y a des personnes qui ont la passion de mepriser tout ce qui les entoure, haineux au fond de l'âme parce qu'il ne savent pas jouir, ils admirent et louent outre mesure les siècles écoulés een wel zeer bizondere, duidelijke en eigenaardige vaststelling voor Conscience, en in verband gesteld met De Laets ontboezemingenGa naar voetnoot(1) wel zeer nuchter: comme si nous, leurs descendans, étions les restes d'une race qui va se dépravant et doit un jour se perdre par l'effet du vice. Ces ages d'or et d'argent où tous les coeurs étaient sans egoisme ou tous les hommes etaient frères n'ont cependant jamais existe que dans le cerveau du poete qui reve un monde meilleur ou dans celuiGa naar voetnoot(2) du misantrope qui hait le monde present. S'ils ne fesaient qu'admirer avec nous les hauts faits dont l'histoire nous a transmis la connaissance - - ‘De Leeuw’ staat achter de auteur - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ces reproches seraient injustes mais vouloir que les hommes d'alors etaient plus genereux plus justes en un mot moins mechants que nous, c'est vouloir soutenir un fait que les annales de tous les peuples démentent. Le moyen age, celui dont il nous est resté une connaissance plus précise est aussi l'époque que les admirateurs du passé citent sans cesse en exemple. Mais voici ce que l'histoire en dit: Le sol de l'europeGa naar voetnoot(1) etait divisé - - daar hebben we den auteur weer met zijn Cesariaans begin - entre une foule de petits seigneurs qui se fesait continuellement la guerre. Le sang coulait a cote du berceau des nouvelles generations, on leur inspirait l'esprit de vengeance ils vivaient et mouraient les armes à la main en brulant les maisons en s'accageant les villes ou passait sans misericorde des populations entières au fil de l'epée. Le recit de ces vengeances feodales fait fremir d'horreurGa naar voetnoot(2) l'homme d'aujourdhui qui rencontre une de ces pages sanglantes. La volonté du maitre tenait lieu de justice et le sujet, l'homme de labeur courbait la tete et rampait aux pieds de son maitre pret a commettre le meurtre et l'incendie au premier signe de sa main souveraine. La pauvreté et la misere exposait ses haillons dans les rues, sans crainte et sans honte car les vicissitudes des guerres civiles fesaient en un jour de milliers de miserablesGa naar voetnoot(3) Also sprach ConscienceGa naar voetnoot(4)... en van een vervolg daarop is geen spoor te vinden. Of er is meer geweest, óf de auteur achtte het zelf niet nodig verder te gaan in zijn beschouwing en viel maar met de deur in huis - Avant l'abbé de l'Epée l'on ne s'oc- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cupait guère de sourds muets - met weglating van de inleiding voor de Vlaamse tekst, die hem ten slotte geïnspireerd had! - óf de redactie van ‘L'Emancipation’ oordeelde het ongepast (door middel van het ambt executoir van J.A. De Laet!) een zo weinig vleiend beeld op te hangen van de zo hoog geroemde Middeleeuwen, hefboom voor de bevordering van de nationaliteitsgedachte. Hoe dan ook Conscience blijkt dan wel groter dromer te zijn dan De Laet; hij is ook geen politieker, en 't menselijk leed bekommert hem meer. Hij is socialer mens wellicht dan zijn vriend, de intellectueel! Op 13 OctoberGa naar voetnoot(1) verscheen Conscience's artikel in ‘L'Emancipation.’ Vóór die dag stelde hij dus het stuk op, ook de niet geplaatste inleiding. Misschien dan wel juist vóór hij aan ‘Het oordeel Gods’Ga naar voetnoot(2) begon, bestemd voor Rens' ‘Jaerboekje.’ En is de aanwezigheid van zoveel menselijk leed voor zijn geestesoog, hem voldoende geweest om hem te inspireren? Zodat wij van eerst af in hem een dubbele belangstelling moeten blijven opmerken: een directe, maar romantische, voor de geschiedenis, om er mede, reëel, op zijn tijd in te werken; een latente, maar realistische, voor de sociale en morele nood, waaraan hij stof ontleent voor geinspireerde moralisaties, welke hem tot de poëtiek van de spreukenwijsheid voeren. Met deze ‘historische’ inleiding tot zijn ‘Doofstommen’-artikel bewijst Conscience bovendien dat hij met ‘De Leeuw van Vlaenderen’ de historie als wetenschap geen concurrentie heeft willen aandoen. Het was destijds onzin van Snellaert dezen auteur in zijn visie op de historische roman te willen remmen. In zijn brief van 28 Mei zegt hij immers zeer duidelijk aan Delepierre, dat niet alles historisch-juist hoefde te zijn. Hij vraagt naar aanvaardbare essentie. Hij brengt niet het feit van de historicus, wel de idee, en stelde deze enkel in 't gelid van een idealistisch ongecompliceerd schema, dat het spel der tegenstellingen ten goede moest komen. Had hij van in de aanvang af niet de amoureuse verwikkelingen vermeden, die De Coninck, langs de dochter om, zou hebben aan twijfel kunnen blootstellenGa naar voetnoot(3)? Hij vroeg slechts beroep te mogen doen op de waarachtigheid om de dingen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanvaardbaarder, simplistischer maar pregnanter te kunnen voorbrengen. Gebeurde dat alles niet met koel overleg, het kon achteraf aldus geargumenteerd worden, en de sterkte van zijn intuitie is er eens te meer door gebleken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 12 -Meer dan een jaar nu is ‘De Leeuw’ als ‘Sujet’ onder handen. Zo pas - 23 September, Septemberfeesten - werd het ‘Wonderjaer’ te Brussel vertoondGa naar voetnoot(1), en een nieuw pak copy gaat naar Snellaert 26 SeptemberGa naar voetnoot(2). Tot welk hoofdstuk? Voorzeker een stuk van deel II, want in het begeleidend schrijven bericht Conscience: De Leeuw heeft tot hier toe niet ras in het drukken voortgegaen, maer nu gaet het nog al wel, een boekdeel zal deze week afgedaen zyn. Met een en ander gaat het gelithografieerde plan van het slagveld uit Voisins studie - de tekening zal aan ‘De Leeuw’ worden toegevoegd - omdat Snellaert beloofde de Franse benamingen te vertalenGa naar voetnoot(3). Te druk heeft de auteur het met overschrijven, met proeflezen, om vooralsnog aan Rens te denken, al zou het hem ‘spyten indien myne bezigheden’ hem ‘beletteden’ iets toe te zenden. De verleiding lokt... maar niet enkel het netschrijven baart zorgen. Het uitkiezen van de zo noodzakelijk geachte motto's eist nog de aandacht op. Komen aan de beurt F. de Visser, J.A. Brederfoort, P. van Duyse, P. de Vos, ‘een oud roman,’ J.V. Wouters, ‘Belgisch Museum,’ J.M. Dautzenberg, M. van Ackere-Doolaeghe, een werkelijk nationaal staalboek, waarbij de vriend J. Alfr. de Laet hoort, die voor blz. 29 van Deel II ‘Het lied van den Leeuw’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
levert. Waar 't Slot van Male in brand staat, voorzag de auteur - in 't klad - de zang ‘van den Zwarten Leeuw’; enkel een dubbele punt figureert er, als pause teken. Daarna had hij de inhoud uitgestippeld van het toepasselijk thema. Nu komt de vriend - die nog steeds niet aan zijn tafel zitGa naar voetnoot(1) - er bij te pas, om - wat de derde strofe betreft - de auteur op de voet te volgen. En in 't net prijkt dan ook De Laets vers, zoals Snellaert het onder ogen zal krijgen, die dan wel zal opmerken, tweemaal, dat ergens ‘nen voet te veel’ werd binnengesmokkeld! Zo erg is dat ook niet, en zulke details zullen Conscience niet precies bezwaren, als de luchten lichtjes betrekken rond ‘Bamis,’ met wolken door Conscience gedeeltelijk zelf voortgestuwd. Na de kalme maanden van de Zomer, het loslaten van de ‘Argus,’ het zich heenbuigen over doofstommen, werkt in hem tóch de drang - de man is 26 jaar, hij draagt geen witte baard, zijn situatie is onzeker en geen ridderkruisen zitten op zijn revers - om heel zijn energie in te zetten. Immers het grote werk van ‘De Leeuw’ lijkt hem, rond deze tijd - op het toilet na - afgedaan. Er kan dus wat anders op stapel gezet worden, want de literaire herleving, het politiek besef moet voortdurend gestimuleerd worden. Daarom luidt het in de brief aan Snellaert, 26 September 1838: ‘Onze vriend De Laet zal dezer dagen te Gend komen, om U over een aenbelangend en groot ontwerp te onderhouden.’ Vage onrust voelen wij in die dagen onder de oppervlakte. Wij kennen de atmosfeer van het Griffiersbureau niet en kunnen niet bevroeden hoe Rogiers gaan en komen wordt afgeloerd, hoe er geantichambreerd werd, welke minuten van brieven en besluiten commentaar uitlokken, maar een beslissing is imminent. Benoemt ‘men’ hem niet, ‘Mr Rogier ne me donne-t-il pas l'avancement qu'il m'avait promis’Ga naar voetnoot(2), dan kan hij, zulk auteur, toch niet blijven vertalen om den brode en zijn schoonste tijd van elke dag aan dood-werk offeren? Zie De Laet: hoe vrij leeft die man. Die gaat en komt en troont. Hij, Conscience, zit met zoveel werk op de arm, en hij heeft het minste tijd. Een vrij bestaan lokt hem, een literair bestaan, want is de ‘Argus’ er niet gekomen, plaats voor een letterkundig tijdschrift is er wel. Trouwens de jonge letterkunde als kunst in België beschouwd, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staat voor een zware strijd. Zij moet haar recht op erkenning veroveren. Zowel de Franstalige als de Vlaamse moet haar belangen verdedigen tegen de importartikelen. Zou er geen kans bestaan iets goeds te doen? En de Antwerpenaren zinnen op een plan, niet tegen de ‘Bydragen van de Gazette van Gend’ gericht, evenmin tegen het ‘Belgisch Museum’; zij zoeken medewerkers, o.m. Nolet de Brauwere, nog een die zich vrij bewegen kan. Tussen 26 September en 27 OctoberGa naar voetnoot(1) heeft Conscience, wellicht te Antwerpen, een onderhoud met hem gehad over dit ‘aenbelangend ontwerp.’ Zo wordt het heel duidelijk, waarom Conscience en De Laet zich aan de werkzaamheden van ‘Den Olyftak’ haast, neen, in 't geheel niet gelegen laten liggen. Zij hebben het zo druk met hogere belangen en bewegen zich in een werkelijk literaire kring. Is bv. Nolet niet één van de meest all-round literaten naar de Franse opvatting, die een algemene belangstelling hebben, voor toneel- en concertleven, takken van het kunstleven, waarvan de verslagen een tijdschrift actueel houden? De plannen tot deze ‘revue,’ - een poging om de Luikse ‘Revue belge’ niet alléén het veld te laten - waren ver gevorderd, en het is mogelijk, dat van De Laets zijde ook Van Hasselt is aangesproken, want ‘Belgisch’ van opzet is het ding gewis, althans voor zover is af te leiden uit een papier met volgende inhoud in Conscience's nalatenschap gevonden: Dire du [onleesbaar] sur la nécessité d'avoir une langue a soi de ses peres et [comme?] on l'a senti - flatter le peuple. Dire un mot sur l'état actuel de la littérature flamande et indiquer les améliorations à y apporter - parler surtout des auteurs qui manquent d'encouragement la cause que le peuple lit le francais chose que nous ne desapprouvons pas entierement mais qu'en meme tems il est du devoir d'un peuple etc de relever afin quille(!) puisse remplacer dignement la langue introduite chez nous par des besoins d'intelligence. apres tout cela la necessité d'une revue critique afin d'eclairer le public de donner aux oeuvres litteraires la publicité et les eloges qui font la plus belle recompense des hommes de lettres. Il y a deux langues dans le pays et par consequent deux litteratures - de cette verite résulte un | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
esprit d'animosité dans les parties du peuple Belge qui devant les circonstances d'aujourdhui et qui peuvent dans l'avenir se reproduire souvent est tres dangereux - pour effectuer une fusion et porter les deux litteratures a se soutenir mutuellement nous avons concu l'idee d'une revue ou les deux litteratures trouveront une place egale et jouiront des memes avantages, tous les articlesGa naar voetnoot(1) seront originauxGa naar voetnoot(2)Ga naar voetnoot(3). Wij beschouwen dit kladje niet als een tekst, en zullen ons dus niet ergeren aan al de curieuse taal- en syntaxisvormen, welke Conscience ons opdist. Zulk papier is niet meer dan een schriftelijke neerslag van ideeën, een confrontatie van inzichten met hun ev. verwoording, met hun concrete formulering. Maar hier gebeurt iets, dat absoluut niet banaal is. Een grondige poging om, door middel van een protectionnistische politiek nog wel, de nationale literatuur te bevorderen en de eigenwaarde te verhogen. De vraag is óf de ontwerpers wel goed hadden ingezien, dat hun ontwerp, als Belgisch ontwerp, moest stuiten op de Fransschrijvende Belgen, die geen Vlaams kenden en het ook niet wensten te leren. Ten slotte richtte het voorstel om eensgezinde actie zich tot de tweetaligen, ontwortelden-zelf, die er alle belang bij hadden de Vlaamse letterkunde niet te ondersteunen, en bijgevolg zou het grootste gedeelte van het lezend van het leidend lezende publiek, het Franstalige, ook niet bereikt zijn geworden. Wellicht heeft De Laet nu reeds ondervonden, dat de ballon niet zou opgaan, want einde October bericht Conscience, 27 OctoberGa naar voetnoot(4), dat De Laet niet naar Gent zal gaan: ‘het ontwerp waerover ik met den heer de Brauwere heb gespro- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken schynt weder in rook te willen vergaen, echter ben ik daerover niet zeker.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 13 -Maar dan zijn de critische dagen op het heetst. Dagen van een ongehoorde spanning, die beslissen over Conscience's naaste toekomst. Ongeveer twee weken nemen zij in beslag. En wij vermoeden sterk, dat zekere zenuwachtigheid zich doet gelden, ook vóór half October, bij 't klaar maken van de proeven voor ‘De Leeuw’; er kunnen echter nog een paar dagen van schijnbare kalmte zijn geweest, met wat vreugde over de artikelen over de DoofstommenGa naar voetnoot(1), en waarin bv. de brief van 12 October valt, gericht aan Delepierre, en aldus luidende: Anvers le 12 8bre 1836 [= 1838]Ga naar voetnoot(2) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
donné 140 souscripteurs, j'attends beaucoup de ce coté là pour l'avenir. - Zo ver staan dus de zaken: het zal December worden vóóraleer ‘De Leeuw’ in zijn geheel verschijnen kan. Er zijn hindernissen opgedoken. Trouwens Snellaert heeft lang niet alles ter nazicht toegezonden gekregen. En dan vermoedt Conscience niet wat de komende dagen nog gaan inbrengen. Op 15 October verschijnt het Kon. Besluit, waarbij Conscience's chef, de Bie, als arrondissementscommissaris wordt aangesteld, en aldra mag Conscience gebleken zijn, dat niet hij de uitverkorene zal zijn bij de opvolging. Op dat ogenblik vertoefde A. KreglingerGa naar voetnoot(1) te Koblenz om er op last van de Regering opzoekingen te doen in de archieven. Zijn benoeming is vermoedelijk gekomen, begin November, maar genoeg was het, dat Conscience half October de deur gesloten vond, en werd nog geen naam bepaald vooruitgezet, hij dan toch, dat is zeker, heeft geen kans. Getroffen in zijn eigenwaarde, geeft hij zijn ontslag, ‘als tweeden archivist,’ en hier staan wij inderdaad voor Conscience's vertrekGa naar voetnoot(2) uit de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
provinciale bureau's, door zovelen een jaar te vroeg, in November 37, gesteld. Hebben wij deze zekerheid, in welke omstandigheden zich het voorval juist heeft afgespeeld, dat blijft onduidelijk. Altijd is het zo, dat Rogiers naam in verband met de kwestie genoemd is, en, van Vlaamse zijde uit, met een smadelijke toespeling. ‘De kleine Gazet’ van 21.6.85 colporteert uit ‘De Zweep’ van Brussel nog een uitlating van Rogier, die als volgt geformuleerd staat: ‘parce que je ne veux pas dans mes bureaux des gens, qui s'occupent d'écrire dans cette ridicule langue.’ Zolang geen bepaalder bewijzen aangevoerd worden, kan hier enkel naar een interpretatie gezocht worden. Heeft er een onderhoud Rogier-Conscience plaats gehad? Ging daaraan een onderhoud Conscience-Wappers vooraf, of is dat er op gevolgd? Zijn er harde woorden gevallen? Is Rogier gevraagd geworden naar de redenen van Conscience's ontslag - een ontslagbrief is onbekend gebleven! - en heeft de Gouverneur als zijn mening te kennen gegeven, dat hij geen hoofdambtenaren van het slag van Conscience wenste, en dus dezes bevordering niet voorstellen wilde? Dat is mogelijk, en op zichzelf reeds erg genoeg. Het ontslag van Conscience evenwel doen doorgaan als gevolg van Rogiers ontdekking, dat zijn klerk Vlaams schreef, is baarlijke onzin, en wordt door de feiten - zij werden hier gaandeweg verklaard - weerlegd. In 1846 trouwens zal Hendrik Conscience aan Delepierre schrijvenGa naar voetnoot(1) ‘je quittai le Gouvernement où il n'y avait pas d'avenir pour moi.’ Van overgroot belang is het nu niet precies te weten op welke dag Conscience de bureau's verliet, wellicht zonder ontslagbrief en ‘en claquant les portes.’ Als hij op 27 October aan Snellaert schrijft, dat ‘de Leeuw aen zyn tweede deel is en nog wel eene maend zal verbeiden’ dan is de beslissing nog niet gevallen, want hij spreekt er met geen woord over, maar op 29 October weet De Laet het nieuws aan Snellaert te meldenGa naar voetnoot(2). Vermoedelijk is hij op 1 November weggebleven, na zijn besluit tussen 27-29 te hebben kenbaar gemaakt. Hoe onjuist Conscience de feiten van zijn leven heeft doorgegeven, blijkt nog eens heel duidelijk uit een getuigenis door Pol | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Mont aangehaald in het begin van hoofdstuk XGa naar voetnoot(1) van zijn werk aan Conscience gewijd: eenmaal schreef de beroemde man mijGa naar voetnoot(2): ‘toen mijn Leeuw van Vlaanderen reeds was verschenen, verliet ik een positie van klerk met een jaarwedde van 500 fr. 's jaars en werd gedurende 13 maanden hoveniersjongen.’ In het licht van deze flagrante onwaarheid - de Leeuw is niet verschenen, II is bijna af, ‘hij zal nog wel een maand verbeiden’ - maar met betrekking tot het juiste feit hier aangestipt - het ontslagGa naar voetnoot(3) - moet de ‘Geschiedenis mijner Jeugd’ nog eens geretoucheerd worden, en dat gaat ditmaal niet zonder een hele passus over te schrijven, want de gemoedsstemming waarin Conscience verkeert, interesseert ons wel, terwijl er, eerlijkheidshalve moet op gewezen worden, dat Conscience het naar zijn oordeel wat ‘scabreux’Ga naar voetnoot(4) ‘Het oordeel Gods’ juist nu geschreven heeft! Er zijn redenen te over om van ‘overspanning’ te gewagen, immers thans loopt nog de draad van het ontworpen tijdschrift onder de feiten door! Wat schrijft Conscience over zichzelf, de feiten synthetiserend? ...niet zelden gebeurde het dat de gordijnen van mijn bed niet waren geopend geworden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik het laatste deel van mijn werk, bij gebrek aan tijd en aan macht der verbeelding, niet op de hoogte van het reeds afgemaakte zou kunnen houden, sloeg mij met wanhoop en schrik! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat kan er aan deze vrienden-tafel bedisseld zijn geworden? Het overschrijven van de laatste hoofdstukken, - de ‘Slag’ behoort er toe -; de redactie van het ‘Toevoegsel’ en van het ‘Voorwoord.’ Maar zover zijn wij op 1 November lang nog niet. En het is duidelijk ook, dat zelfs ‘Het oordeel Gods’ niet ontstaan is in de Kerkstraat, immers op 27 October bericht Conscience aan SnellaertGa naar voetnoot(5) ‘ondanks de bezigheden welke my tegenwoordig op den hals liggen, heb ik voor het jaerboekje het hiernevens gaende fragment van een grooter ontwerp uitgeschreven.’Ga naar voetnoot(6) De bespiegeling voor het Jaarboekje van 1839 kwam tot stand midden de perijkelen om het De-Bie-incident. ‘o Maetschappy, wat poel vol boosheid zyt gy?’ Beginaccoord: een weeklacht, een smeulend verzet tegen de ongerechtigheid van de wereld, want het motto luidt (in 't Latijn!) ‘qui aures habent audiant...’ Een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dreiging. ‘Fragment van een grooter ontwerp.’ Wat voerde Conscience in de zin, na zijn ‘Leeuw’? Wat woelt in hem? Een sociaal onderwerp te behandelen. Was hij met het pro memoriestuk voor zijn revue ook niet in die sfeer geraakt? En brengen de levensomstandigheden hem niet in zware druk, nu hij voor zich ziet een ambtsloos bestaan? De abstracte nu gekozen vorm - iedereen ziet er onmiddellijk een Lamennais-invloed inGa naar voetnoot(1) - staat niet ver af van deze gebezigd voor het ‘Jaerboekje 38,’ en veel geweld moet de auteur op zichzelf niet uitoefenen om in lusteloosheid, zoals in de Geschiedenis mijner Jeugd bekend - tot bespiegelingen over te gaan. In zijn legertijd hield hij er van; een Carnaval-stuk bewijst het; zijn eerste prozaproeven houden er verband mee. Zo pas nog kwam hij op het sociale plan te recht met zijn Doofstommen-stuk. Hij is verder een ‘Grübler,’ die veel met zichzelf te doen heeft, en gemakkelijk tot zichzelf praat in het lamento-diapason. En het toneelstuk, dat hij voor het Jaerboekje’ had willen schrijven?Ga naar voetnoot(2) Is het ‘Het oordeel Gods’ dat werkelijk in Conscience's eigen verlenging ligt? Het onderwerp zit, toevallig, op een goede klankkast: zijn eigen tribulaties om los te komen van een wereld, die hem remt en drukt. Hij weet niet hoe Rens dat ‘revolutionnair’ stuk zal opnemen, en of Snellaert de opdracht zal aanvaarden voor een ‘wat scabreux’-opstel. Vindt Rens het niet goed, - zo staat er in de brief aan Snellaert - dat ‘hy het niemand zien late en my onmiddellyk terugzende.’ Ter stond na de verzending vraagt De Laet alGa naar voetnoot(3) - hijzelf heeft drie stuks ingezonden ‘Aen de Dichters’Ga naar voetnoot(4), zijn sonnet aan JanssensGa naar voetnoot(5) en een minnedichtje, waarvoor de initialen J.A.D.L. moesten volstaan voor juffertje Maria G. - wat Rens met het stuk van Conscience zal doen en tot Snellaert richt hij een verdedigingGa naar voetnoot(6): Zou het door vriend Conscience ingezondene ‘Oordeel Gods’ niet overernstig voor hem wezen? Waerschynlyk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Laet acht zijn vriend dus in feite niet in staat uit zijn dramatische sfeer te treden, maar hij voegt er aan toe, en daarmede blijft hij in zijn propagandistische stelling: De fransquillons beschuldigen de vlaemsche letterkunde van lafheid en laegheid in styl, koelheid en zwakheid in gedachten, navolging en apery in alles, en, wij moeten het onder ons bekennen, dien laster is niet immer van gronde beroofd. - Daerom hebben wy gedacht dat het onze en allerware letterkundigen zending was, onze opstellen zoo doorsnydend, zoo oorspronkelyk mogelyk te maken, opdat zy voor de vyanden onzer tael opmerkzaam mogen worden. En, vriend, laet ons niet schrikken vooruit te vliegen, het is geene vermetelheid, geene haestigheid maer wel traegheid en vrees die by ons de tegenwoordige omstandigheden hinderen kunnen. Maar hoe De Laet de bijdrage van Conscience ook beschouwt, wijst het niet op een zeker kunstenaarschap, dat de auteur van historische romans en novellen, zich vernieuwen wil in de vorm? Had hij voor het Jaerboekje niet eerst aan een drama gedacht?Ga naar voetnoot(1) Geen twijfel: dat zou boven zijn petje zijn gegaan. Wat Conscience moet vermijden het is preciese het theatrale, en het schoeien van kothurnen zou hem tot een zo overvoerde en holle gemoedsterminologie gevoerd hebben, dat er noch met woorden, noch met zinnen ‘huis zou te houden’ geweest zijn, trouwens ook later nog zal SleeckxGa naar voetnoot(2), die toch iets van de plankenwetten afweet, er moeten op wijzen, dat Rik daarvan in 't geheel geen benul heeft. Dit ‘Oordeel Gods’ is toch, alle verhoudingen in acht genomen, een goede greep geweest. De smartkreet ‘ô Maetschappy...’ stroomt hier naar buiten als de afreactie van den musicus, die lang in zich omgedragen heeft verkropt wee, en plots in een tonaliteit de klank van zijn ziel erkent, door een tutti in ff, ineens, het evenwicht herstelt tussen binnen- en buitenwereld. In de technische betekenis van het woord is Conscience geen dichter; hoogstens kan hij voeten tellen, maar als auteur beschouwd is hij het wel. En dikwijls. Dat blijkt ook hier weer, zoals zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dichterschap later meermaals uitbreken zal, als hij voor de natuur staat. Nu bevindt hij zich voor de wereld, voor het mensenbestel, waarmede hij reeds zo lang iets - hij weet niet wat - uit te vechten heeft. De wereld wil hem onder houden. En hij wil boven komen, en telkens als hij meent zijn meesterschap te kunnen bevestigen over de aard der dingen, kalm wordt en voelt, dat zijn persoonlijkheid zich boven de zaken verheffen gaat, dan doemt de weerstand op. Nu weer eens: de leegte grijnst en de angst komt nader: zal zij hem - weer - verslinden? Nog is de balsem van de vriendschap niet gestreken in De Laets huis. Een andere verklaring voor de inleiding tot het ‘Oordeel Gods’ moet niet gezocht worden: Conscience verzet zich en vooraleer hij zijn bespiegeling neerschrijft in de toonaard van de Lamennais' niet-orthodoxe geloofsbelijdenis, geeft hij de synthese van zijn persoonlijke bekommernis, want zie, in het klad komt, een kleine honderdtal regels slechts als een apart maar gejaagd geschreven toevoegselGa naar voetnoot(1) voor: Conscience tekent er de slechtheid van den mens in; hij herkent slechts bedrogenen en bedriegers; laakt bij de koophandel de slavenhandel, en klaagt de sociale nood - afstroopery der huisgezinnen - aan; vloekt de oorlog; ontmaskert de godsdienst; haalt de ambtenaren en waardigheidsbekleders neer; geselt de kruipers. Zelfs ‘Vaderland’ en ‘Vryheid’ zijn termen die misbruikt worden. ‘Ja, gy ô Maetschappy, zyt een poel, waer in de schandelykste driften der menschen in gisting liggen. Wee hem, die door de smettende uitwaeseming van den poel geraekt wordt - zyne ziel is voor altyd gekreukt. - Bekent het! bekent het! menschen, gy moet zeer verdorven zyn, om alzoo op uwe boosheid te roemen, zeggende: voor den slimsten het geluk en de macht op aerde! En alzoo dwingt gy den deugdzamen tot bedrog en boosheid, want de rechtzinnige heeft ook een lichaem dat nooddruft eischt - en gy, ô boozen, neemt de vruchten der aerde tot u.’Ga naar voetnoot(2) Weer had Conscience zich gesteld gezien voor een moeilijk begin: ‘de wereld is een poel.’ ‘De mensch is een drenkeling, die zich te midden van het storm...’ ‘Het hart der menschen is een poel vol boosheid’ ‘De mensch wordt met een edelmoedig hart’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pas daarna draait zijn betoogtrant om, en breekt de smartkreet uit: ‘ô Maetschappy wat poel vol boosheid zyt gy.’ Zeker geen biecht van den ootmoedige! Maar de dwingende eis van den onmachtige. Die moést er uitGa naar voetnoot(1), en daarna pas werd het begin van het klad ingeschakeld en enigszins gewijzigd; want de inzet van de Bespiegeling luidt aldus: Hoe pynlyk is het koude doodbedGa naar voetnoot(2) voor den sterfling die zyne hoop in de verganlyke dingen der geschapen natuer stelt En zich aen het booze leven hecht, gelyk de drenkeling die het vlottend hout met angst omarmd De bespiegeling neemt haar loop. Er is met snelheid, op propatria bladen natuurlijk, aan geschreven: zintekens, op een uitroep- of vraagteken na, ontbrekenGa naar voetnoot(3) - en er is niet te veel in geschrapt. Even een woord, of ook een zin, als deze het vloeien van de tekst bezwaart. Immers, er was geen rede om na het afscheid van de zielGa naar voetnoot(4), nog eens te herhalen ‘dan myne ziel was ik zelf,’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar wel is het beter te zeggen, dat ‘de duizend geschapene werelden’ onder haar lagen, dan ‘de aerde’ alleen. En zij liggen daar niet meer als ‘graentjes,’ dan wel als zaadkorrels. Van ‘Mensch-God’ maakt Conscience een ‘Godmensch,’ en hij verwijdert zeer wijselijk een oordeel over zichzelf: ‘ik was door geene euveldaad bevlekt.’ Als de Kristus spreekt, vlot het schrijven als vanzelf, zelden een woord gewijzigdGa naar voetnoot(1). Eén, twee toevoegingen slechts: het uitschrijven van een gedachteGa naar voetnoot(2). Van eerst af is de schikking getroffen, waarop Rens moest lettenGa naar voetnoot(3) en die Blieck minder zou bevallen, maar om de evangelische toon, wel zeer terecht gekozen is. Overigens daarin was Conscience niet oorspronkelijk, want de Lamennais was hem onmiddellijk voorgegaan. Als de wapenheld, (veranderd in ‘zegevechter’) zijn vonnis leest, acht Conscience het nodig, in 't net, aan diens vertwijfeling lucht te geven. Robrecht van Bethune's schim, en die van De Coninck, en wellicht van anderen geven hem de woorden in: ‘Ik, gedoemd? Ik, die myn vaderland uit eene schandelyke slaverny verlost heb? Die myne broederen onder de volken heb groot gemaekt; Die nooit de eer of de plichten eener heldenziel te kort deed....’ ‘Hoogmoedige’, zegt de Kristus, ‘Ydel mens.’ Maar van eerst af staat er de toespeling op de ‘deugdzamer volken van het Noorden.’ Het verwijt: ‘Gy hebt de aerde voor uw schaekbord genomen, en de volken hebt gy in uwe verwaendheid als pioenen verspeeld,’ werd toegevoegd. Geschrapt is de scène met de wellustige vrouw, een vrouw, ‘die op aerde steeds geliefkoost’ had en ‘haer leven in wellust versleten.’ Meteen is dan de toevoeging vervallen, waarin de vrouw zich poogt te verdedigen. Als de goede priester verschijnt voor Gods troon, en Conscience zich uitput in zalige lof, dan vindt hij achteraf nog een mooi woord voor de weldaad door de priester gebracht: ‘uwe hand was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als een avondwolk, die eenen zoeten dauw over de lydende kruiden stort; en men geloofde in uwe woorden, want myn geest heeft door uwen mond gesproken.’ En verder voegt hij er aan toe: ‘Over de misdadige wereld hebt gy uit liefde tot het schepsel geweend - maer niemand heeft uw mond gedoemd; Uw verdwaelde broederen hebt gy langs het pad der zaligheid tot my geleid - en ze, by de dood verlatende, hebt gy hun het licht des Hemels als de laetste have aengewezen. - Alle diegenen zyn zalig die u gehoord hebben, want hunne deugden werden tegen hunne zonden opgewogen.’ En er komt nog bij, misschien een persoonlijk detail! - ‘gy hebt den zoon de liefde eens vaders, en den vader de teederheideens zoons teruggegeven. En voor allen, die ongelukkig waren, hadt gy een onuitputbaren schat van troost en verlichting.’ - De woorden door den Kristus tot den slechten priester gesproken, zijn in één geut neergeschreven. Enkel is er uit verwijderd voor de druk: ‘En denkt gy dat uwe gebeden by mynen vader gehoord werden dewyl zy verkocht en verhandeld waren eer zy hem worden toegestuurd,’ als te kras geoordeeld door den auteur. Voor de karakterisering van den vorst heeft Conscience wat geaarzeld. Van ‘wreeden mensch,’ is hij over ‘luien mensch’ tot ‘tragen mensch’ gekomen, terwijl Gods verwijten heel anders geformuleerd zijn in het klad dan in de gedrukte tekstGa naar voetnoot(1). Zij zijn algemener gehouden en niet interpreteerbaar naar een politieke, een sociaalpolitieke norm. ‘Meer vernuft heb ik in uwen schedel gestort, opdat door uwen arbeid en voorzichtigheid de welvaert uwer broederen bewerkt wierde’ werd toegevoegd, maar geschrapt is geworden in zijn geheel: ‘Gy hebt den wierook van hulde en gebed met hoogmoed ingeademd, Een wierook die my alleen toebehoorde en die gy met het bloed uwer broeders van lage vleyers hebt gekocht. - Gy hebt schandelyk de oogen gesloten op de daden dergenen die het zweet uwer broederen dronken [weer eens de sociale vraagstukken!Ga naar voetnoot(2)] en uwen naem tot snoode dwingelandy gebruiken. - Zoo groot als God hebt gy u durven droomen - want gy wilde ook uwe onrechtvaardig- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heden als heilig doen aenschouwen. - En zoo sliept gy op den troon in de armen der gekochte en gehuurde vrouwen tot dat het jammerlyk gehuil uwer verdrukte broederen u wekte. - Maer uwe ontwaking was schriklyk en wreed [:] duizend uwer broederen werden in hun bloed gewenteld, om dat zy u hunnen nood geklaegd en om bystand geroepen hadden. Gy moest hun eenen schild zyn tegen de vyanden hunner vredeGa naar voetnoot(1) en gy waert het moordstael dat hen doodde’Ga naar voetnoot(2). Midden in de bladzijde houdt plots de vloeiend weergegeven tekst op, om, voor enkele lijnen slechts met een geheel andere ductus neergeschreven, lang niet zo zwaar gezet, voort te gaan: ‘ook is er uit dat bloed eene stem tegen u opgegaenGa naar voetnoot(3), en myn vloek heeft u reeds lang op aerde verzeld. Wees gedoemd...’Ga naar voetnoot(4) Van het opstandig proza is zeer weinig overgebleven. Wel zijn in de definitieve tekst toespelingen op de staatspolitiek te onderkennen; er is een klacht, die van onderen opstijgt, maar er is in de betekenis van Gods woord een merkelijk, ja een grondig onderscheid. Is De Laet de bewerker van deze conservatieve opvatting? Wees De Laet op een mogelijk misverstand? Dat Conscience zou aangevreven worden, dat hij zich al te dicht in Kats' vaarwater begaf? Zoveel zinnen, zoveel vragen, maar een rede voor de zo bizondere omwerking is er stellig geweest! Het heeft in de bedoeling gelegen van Conscience zijn bespiegeling met de koningsscène te beeindigen, want in het benedenhoekje van de bladzijde, waarop hij de tekst neerschreef, die de opstandige passus zou vervangen, komt een berekeningetje voor: 26 × 12 = 312, precies het aantal lijnenGa naar voetnoot(5), dat de Bespiegeling in haar oorspronkelijke staat omvat: 12 bladen schrift met ± 26 lijnen. Hij heeft dan ook geteld hoeveel woorden het stuk hem inbracht, om te berekenen hoe lang - in het schrift - zijn bijdrage zou worden. Tot 3080 woorden komt hij, à 12 woorden per lijn, maakt 257 lijnen. Volstond de omvang niet? Nog drie bladzijden worden aan de tekst toegevoegd. Om het tafereel tussen God en den laffen mens weer te geven, begon Conscience dus een nieuw blad. Hij schrijft enkele regels, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot het verwijt: ‘o laffe mensch!’ en stokt. Ligt de inspiratieader droog? Zoekt de schrijver zich te concentreren, zoekt hij den laffen mens te incarneren? Een hem vertrouwd afleidingsmaneuver is hem dienstig. Hij tekent. Hij krabbelt een vreselijk hoofd, dat wij voor geen zelfportret mogen houden, al zien we nu op Conscience's lokken, op zijn snor, op een werkkielGa naar voetnoot(1). Daar doemt voor hem de laffe mens op. Hij krijgt gestalte: laf is hij, die zijn vaderland niet bemint. Net, als stond hij voor een nieuw hoofdstuk van een werk, beproeft Conscience op gang te komen: ‘ik had in u eene’ ‘in den beginne heeft myn vader...’ Het woord is gevonden: ‘Myn vader heeft ieder volk eene plaets in de wereld gegeven’ ... ‘Hy stortte de vaderlandsliefde in de harten der menschen op dat zy hunne bedoelde plaets ongeschonden zouden bewaren. Maer gy o lafaerd gy hebt de lyn die op uwen bodem getrokken was laten uitvagen...’Ga naar voetnoot(2); ... ‘gy hebt op de bladeren van het leugen boek uw gif gespouwd... op dat de namen uwer vaderen niet tegen uw vloekbare lafheid zou getuigd hebben.’ Dat alles staat in 't klad geschreven, zoals de druk het in zijn geheel weergeeftGa naar voetnoot(3), maar treffend is toch wel, dat de passus over den verbasterde slechts later - op de verso zijde - is toegevoegd geworden. Laf is ook hij dan, die zyn volksaard verloochent en niet strijdt voor het volksbestaan. De auteur van ‘De Leeuw van Vlaenderen’ eist zijn deel op in Godsoordeel! De formulering heeft weer enige inspanning gevraagd! Want vooraf is getekend geworden de kop van een helle-bewoner, die Violet-Le-Duc genoegen zou hebben gedaan. ‘Myn vader heeft elken stam zyner schepselen eene tael gegeven - een merkteeken dat de verwarring moest voorkomen. En gy - gy hebt zyn werk verydeld, de tael uwer vaderen voor de tael uwer meesters verlatende. - Waeraen? waeraen zullen uwe zonen den stam kennen welks spruiten zy zyn? - Dwalend zullen zy als eene gevloekte natie tusschen de andere volken wandelen, want gelyk den bastaerden uit eenen onechten bedde, laet hy hun geenen naem. - Het volk dat zich dit kenmerk door myn vader gegeven laet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onttrooven, Een volkGa naar voetnoot(1), dat als onredelyke ossen zich aen de ploeg der vreemden laet spannen, Dit volk vindt geene genade voor mynen vader, want het is verbasterd en laf. - Ben ik niet mensch geworden, heb ik uwe vaderen in het zondig Judea de vryheid niet voorgepredikt?Ga naar voetnoot(2) Is myn bloed voor de vryheid der volken aen het kruis niet gestort? Wee hem die deze vryheid ten onnutte maekt! En Wee het land op welks bodem slaven woonen!’ Door een andere bezigheid - de bijdrage voor Rens - van ‘De Leeuw van Vlaenderen’ even weggehaald, draait Conscience er in de geest terug heen, en wat hem een uitstorting des gemoeds is geweestGa naar voetnoot(3), voert hem als vanzelf naar zijn huidige wereld terug. - Zijn ‘scabreuze’ maar reeds gezuiverde Bespiegeling is verzonden. Hij wacht op het oordeel van Gent, terwijl hij wacht op de komende dingen. Als enig vooruitzicht, financieel, heeft hij slechts de mogelijke baten, die zijn ‘Leeuw’ zal laten, het werk waarvan het derde deel nog niet in druk is. Conscience zal nu meer spoed willen zetten achter de afwerking. Meer dan een jaar reeds is hij met dat boek bezig! Gelukkig is er de bestendige aanwezigheid van de vriend, en wellicht ook de morele steun van diens ouders. Een zekerheid toch, dat de eerste dagen geen gebrek zullen brengenGa naar voetnoot(4). Hoe de verhoudingen met vader Conscience waren, daarover licht ons niemand of niets in. Er kan zelfs niet het minste vermoeden geuit worden. De winter staat voor de deur. 1 November. Snellaert schrijft nu aan De Laet: A propos van onzen Vriend en zijn ontslag: Gisteren avondGa naar voetnoot(5) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bracht ik dat nieuws in de maetschappy en Willems zei dadelyk dat hy hem ook zes honderd franken zou geven om op zyn bureau te schryven. Zy zouden mogelyk als iets provisioneels aen te nemen zyn, - en met nieuwjaer valt de plaets van redacteur der gazette van Gend open eene plaets die duizend franks waerd is en welke de heer Van der Voort ook solliciteertGa naar voetnoot(1). Ik weet dat dit alles niet veel is voor een man van talenten; maer ook vallen de plaetsen niet zoo in eens open. Ik laet alles aen zyne bedenking over. Op Allerzielen ontvangt De Laet deze brief. In hoeverre er op gereageerd is geworden te Antwerpen is niet uitgemaakt. Is De Laet daar voor te Gent geweest tussen 2 en 8 NovemberGa naar voetnoot(2)Ga naar voetnoot(3)? Wat er van zij, Conscience blijft te Antwerpen in de knel zitten met een onafgedrukt werk, een geladen gemoed, onmachtig, hopend, de zenuwen gespannen, hangend tussen hemel en hel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 14 -Om de ontwikkeling van de toestanden naar waarheid weer te geven, zou hier de plaats moeten ingeruimd worden alweer aan een intermezzo, op naam ditmaal van Peter Frans van Kerckhoven, die op dit tijdstip in de Vlaamse letteren, en treffend romantisch, zijn intrede doet. Hij wordt op 7 November ontdekt, enkele dagen nadat in ‘De Olyftak’ een commissie (Nelis, Smolderen, Mertens, Mahy) ‘de opdracht krijgt’ een beschrijving van de Stad Antwerpen voor te bereiden, waaruit goed en wel een lijvige, de eerste geschiedenis van Antwerpen ontstaat. Van Kerckhoven, uit Bologna teruggekeerd of gevlucht, zit, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fashion-gekleed, in St. Elizabeth ziekenhuis zijn opwachting te maken voor J.A. de Laet, beiden toch discipelen van de Medicynconste, die ze echter nooit volwaardig zouden dienen. Op 8 November gaat De Laets boodschap aan Snellaert: ‘Gister hebben wij in de wachtkamer van het Gasthuis te Antwerpen een nieuwen dichter ontdekt, wiens kunstbegrippen de Vlaemsche letterschaer waerlyk niet onteeren zullen...’ De blijdschap is groot. Zij kost, De Laet zo waar op 9 November een vers om ‘de galmen onzer moedertael in zulke verre streken’ hulde te brengen. Nu, van Kerckhoven wist - te Bologna - wat in 1837 te Antwerpen was voorgevallen, want Dominicus Sleeckx, zijn Franskiljonse vriend, had hem op de hoogte gehouden. Van Kerckhoven verhaalt het in ‘Teresina’Ga naar voetnoot(1), en zo stapte hij als vanzelf in het gelid; hij had trouwens de bloemlezing van L. RysheuvelsGa naar voetnoot(2) in zijn reiskoffer gestopt om het contact niet te verliezen. Het zal Hendrik Conscience zijn, die van Kerckhoven in ‘De Olyftak’ binnenvoert, doch niet onmiddellijk na de ontdekking. Mogelijk, dat van Kerckhoven om uitstel verzocht heeft om een nieuw vers klaar te krijgen; op 2 December leest Conscience in elk geval ‘Aen de Italiaenen’ voor, een vers, dat wij niet mochten terugvinden. Hoe dan ook van Kerckhoven - de latere vijand van Conscience - zal zich nu erg gevleid gevoeld hebben binnengeleid te worden door de man op wie aller aandacht gevestigd is, zij het dan, dat hij thans in zeer moeilijke omstandigheden leeft, wat in geen geringe mate de emoties vergroot en het besef van voornaamheid prikkelt. Conscience geraakt wel erg bekneld. Snellaert moet aangepord worden (10 Nov.) om net-bladen van ‘De Leeuw’ op te zenden, want de drukker heeft geen copy meer. De Cort schiet plots vooruit: ‘Myn vriend, ô spoed u een weinig,’ zo schrijft Conscience aan Snellaert op 17 November. En hij voegt er aan toe: ‘Hier hebt gy het einde des Leeuws voor wat het drama betreft.’ Dat wil kort en goed zeggen, dat hij van 8 November tot 17, - hij heeft de dag voor hem, dat wel - minstens de hoofdstukken XXII, XXIII en XXIV herschreef, en de Slag der Gulden Sporen hersamenstelde. Een kleinigheid is het niet, vermits de Slag een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grondige bewerking ondergaat en met 44 + 14 blz. wordt uitgezet. Wij kunnen dat zo precies bepalen, omdat hoofdstuk XXII, de beschrijving van het Franse kamp vlak vóor de Slag, vier regels als motto mee krijgt, stammend van Van Kerckhovens hand! Hier valt de jonge chirurgijn een grote eer te beurt, want kijken wij de motto's van het derde deel na, dan prijkt zijn naam onder de beproefde kampgenoten: J.A. De Laet, voor XIX; Blommaert voor XX; Lodewyk van Velthem voor XXI (het Vlaamse kamp); XXIII Th. Van Rijswijck (de Slag); XXIV J.F. Willems. Geen banale eer voor een debutant! Kijken wij nog wat nauwer toe, dan heeft Conscience nóg sneller gewerkt. Inderdaad als hij op 10 November aan Snellaert schrijft, dan spelt hij Van Kerckhovens naam verkeerd!Ga naar voetnoot(1) En wij treffen in de papieren van ‘De Leeuw’ ergens op een blad met allerlei aantekeningenGa naar voetnoot(2) enz. den naam van de nieuweling-dichter keurig geschreven aan - zo kalm heeft Conscience nooit de hand gevoerd -, feilloos gespeld. Hij heeft die naam daar neergezet, zonder vlekjes, te stellen onder het motto voor XXII, zodra het in de copij opgenomen zou zijn. Even toch moeten wij die naam, zoals hij daar staat, bekijken. Niet om tranerig te doen; toch om aan ons voorbij te laten gaan heel die treurige stoet van conflicten, gerezen tussen Rik en Suske, en die zo onnoemelijk veel kwaad gesticht hebben in het land, de breuk hebben gebracht in de Antwerpse wereld. Waar kunstenaars en ijveraars samen zijn, heersen steeds twisten, en worden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de verhoudingen gekruid door onvriendelijkheden, bepaald door de karakters, uitgelokt door omstandigheden. Maar alle ongenoegens blijven beperkt tot de kring, zolang, tot persoonlijkheden elkaar niet meer kunnen luchten en hun vijandschap uitdragen overal, tot principes verwerken. Dan breekt de kring. En er is verlies voor de gemeenschap, waarin hij zich gevormd heeft. In wat meer dan een lustrum is het zo ver gekomen tussen Van Kerckhoven en Conscience, die nu, in 1838, vertederd als het ware, des vijands naam kalm, en bewust, in sierlijk schrift neerzet. Misschien wees alles er op, dat het tussen beide moest verkeerd lopen. Zo vurig en geladen als Conscience was, er is bij hem steeds een grote neiging geweest om het gezag toch te ondergaan, en zeker anders te ondergaan dan Van Kerckhoven. Er is iets in hem, dat hem drijft om in de stoet der groten dezer aarde mee op te stappen, waar Van Kerckhoven veeleer een afkeer toont, misschien omdat hij vermoedt niet aanvaard te worden. Er is dat tengere, smalle in Van Kerckhovens gestalte; het stelt hem van nature uit tegenover de bredere carrure van Conscience. Net als bij Van Rijswijck is er dat verschil in stem, waardoor Van Kerckhoven bezwijken moet, zonder meer, onder 't oratorische welbehagen van Conscience. Met dat onderscheid: Van Rijswijck kon zich redden - ook meester blijven - door een kwinkslag, en een pointe. Van Kerckhoven is de ernst-zelf en verliest het aan gulheid bij Conscience. Waarom zal bv. ook Sleeckx eer een afkeer hebben van Conscience? Bij hem dorheid, droogte. Is Van Kerckhoven een felle jonge man, een temperament, bij hem is de ernst des levens lichtelijk tot bitterheid gekleurd. Hij is nijdig, waar Conscience geweldenaar is. Conscience zal aanklagen, met grootsprakerigheid. Van Kerckhoven moet wrokken. Tempeesten zal Conscience. Van Kerckhoven zal ‘zich opvreten,’ en vergaan. Zijn vuur verschroeit hemzelf gestadig aan, waar Conscience blakert, maar plots uitdooft. Is het niet de opgewarmde blik, het drijverig optreden van de snel van orthodox tot vrijdenkend geëvolueerde Italiaan, die Van Kerckhoven in '38 precies in Conscience's sfeer hebben gebracht? Louter conjunctie-toeval? Want de tegenstelling is groot in alles, en in het mindere ook. Was Conscience zorgzaam op zijn kleren, hij legde daarom geen overdreven keurigheid aan de dag. Een wijde jas had hij wel eer gedragen. Bekijk Van Kerckhoven: als een dandy verkeert hij onder de mensen. Hij die land gezien heeft, jeugd. In de lenden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
saamgeknepen is zijn jas. Een aristocraat!Ga naar voetnoot(1) En is zijn belangstelling in het leven reëler, socialer getint dan die van Conscience, hij is completer, geschakeerder in het gevoel. Conscience omvat. Van Kerckhoven wil doorgronden. De tegenstelling in nature van de autodidact tot de intellectueel. En wil de wereld nu eenmaal meer houden van den eerste, die tot haar komt, dan van den tweede, die haar beschouwt en keurt, dan gebeurt het meer, dat gemerkten door het noodlot elkanders vijand worden. Hoofd en ogen staan tegenover elkaar, - de schedels hebben andere assen -, en wat de een niet vatten kan, wil hij ook niet aanvaarden. Afgunst moet dan nog de verhouding niet vergiftigen. Minder is voldoende om den geslagene, die zijn leven als zo kort voorvoelt, in de verdediging te dringen, en onmeedogend het voorwerp van zijn vroegere liefde te vervolgen, waar ook, hoe ook. Zoals een ideaal het gebiedt. Arme zondaar, die op zijn sterfbed, ondermijnd door lichamelijk wee, berouw zal tonen over 't gebeurdeGa naar voetnoot(2), waar de wil niet voldoende was gebleken om anders te doen dan wat moest geschieden. Toen Conscience, na 10 November '38, de mooie naam Peter Frans Van Kerckhoven met nadruk en beheerst neerschreef, kon hij niet gissen welk leed voor hem, daarin, potentieel gevangen zat. Maar Conscience zou ook dán nooit willen gezegd hebben, dat hij ooit zijn ‘Wonderjaer’ zou herschrijven; dat hij Breydel de krachtpatsers uit de mond zou nemen ten gerieve van bepaalde levens- en filosofische opvattingen. Wat er ook al over geschreven, bewezen en gegist is geworden: de sleutel tot het geheim is nog niet in onze handen. Zullen wij er ooit over beschikken, zonder dat bepaalde archieven open gesteld worden? En zullen wij ooit met zekerheid die feiten kunnen opsommen, welke Van Kerckhoven de zware beschuldigingen naar de lippen hebben gebracht en in de pen gegeven? Nu midden in zijn grote bekommernissen lacht hij, de trotse ambtsloze, de jonge vechter toe en schudt hem stevig de hand, al klopt het noodlot aan de deur... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 15 -Hem pijnt toch de vraag: hoe groot wordt ‘De Leeuw,’ zo stevig uitgezet bij wijle. Had hij zijn inschrijvers geen werk in drie delen toegezegd, elk deel een ‘Phantazy’ groot? Voor hem liggen reeds deel I afgedrukt, 206 bladzijden en 8 katernen van deel II, 128 bladzijdenGa naar voetnoot(1). Samen 334. De som maakt hij bij 't slot
Dit eindcijfer is Conscience een desillusie. Hoe kan hij met 556 bladzijden zijn voornemens gestand doen? Dan wordt het derde deel een zó dun boekje! Aan het werk zelf kan niets meer veranderd worden. Er blijft niets anders over dan deel II een katern kleiner te maken dan I en gauw nog een epiloog te schrijven van een vel! Die slotsom zit in het besluit, dat de auteur Snellaert meedeelt op 17 NovemberGa naar voetnoot(3) als hij ‘het einde des Leeuws zendt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor wat het drama betreft; ik zal er een historisch nabericht byvoegen om het Ryk van Robrecht gansch te bevatten’Ga naar voetnoot(1). Hij begint daar echter niet terstond aan, want een nóg dringender bezigheid vraagt zijn aandacht: het Voorwoord. Een krachttoer haalt hij daarmee uit: ongeveer in één dag is het stuk klaar. Het kan haast niet anders gegaan zijn, want als hij het laatste stuk van het net doorzendt, 17 November, dan leest hij op 18 November, 's anderdaags dus, deze inleiding voor in ‘Den Olyftak.’ Ook hiervan ligt het bewijs neergeschreven op het blad, dat wij zo even aanhaalden voor de becijfering. Vlak er onder toch schreef Conscience haastig en slordig neer: Er is wel eene drogrede die wilt dat het niet altoos goed is de waerheid te zeggen maer dit is eene dekmantel der valschheid en wy wy zeggen de waerheid bovenal wanneer dezelve onzen vaderlande te nutte kan zyn Een gedachte, die wij op bladzijde IX, iets gewijzigd en losser in de formulering terugvinden, en persoonlijker gesteld: ‘ik - ik zeg de waerheid wanneer dezelve myn vaderland ten nutte kan zyn.’ Nog sneller geschreven, vinden wij er aangemerkt: ‘Spreken van de plaet’ waarmede het frontispies van Wappers bedoeld is, aan elk deel van het werk toegevoegd, als dank voor het aantal inschrijvers.’ Ook de getallen, voorkomend in de tekstGa naar voetnoot(2), staan geboekstaafd op het bewuste blad: 240Ga naar voetnoot(3) - 279 en voor den Leeuw 430!Ga naar voetnoot(4) Kijken wij er het gedrukte werk op na, dan vinden wij voor het ‘Wonderjaer’ 241 inschrijvers aangegeven, 279 voor ‘Phantazy,’ 480 voor de ‘Leeuw.’ Tussen 17 November en het verschijnen van het werk, kwamen aldus nog vijftig inschrijvingen binnen. Tussen al de cijfers in en ‘Spreken over de plaet’ vinden wij heel slordig geschreven: ‘excuse voor de geesten, id vroeger voor de Walen,’ een notitie die ons niet duidelijk is geworden, tenzij zij slaat op de figuren, die Franse teksten dragen!Ga naar voetnoot(5) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze zeer eigenaardige notitie-bladzijde heeft haar geheimen nog niet alle afgegeven! Buiten de profiel tekening, die er op voorkomt, treffen wij echter een paar rekensommetjes aan:
die wij wel terechtbrengen: het zijn de bevolkingscijfers van Vlaanderen en Wallonië, gebruikt in de inleiding. In de loop van het werk hebben wij al meer rekeningetjes aangestaard - kettingvermenigvuldigingen -, misschien zijn het willekeurige aandachtsoefeningen, gedachte-scherpingen. Wij moeten er dus over heen. Maar... een zin die wij niet mogen laten ontsnappen is deze - hij staat overlangs geschreven, op de helft van de breedte, en is als het motto, als het leitmotiv van boek en voorwoord: La nationalité est pour un peuple sa question vitaleGa naar voetnoot(1) De zin wordt gevolgd door een niet ontwikkelde gedachte: Le commerce peut par des evenemens politiques Alles pleit er voor, dat wij hier staan voor de grondgedachte van het Voorwoord, dit des te eer, daar op hetzelfde blad, vóor de inschrijvingscijfers, even aangezet staat: ‘De natio...’. Conscience heeft de lapidaire uitdrukking willen vertalen, maar is er niet toegekomen, nu niet, en daarna niet, want op het klad van het ‘Voorwoord,’ raakt hij niet verder dan: De nationaliteit, de volksgeest is voor een volk Conscience is rijp genoeg om uit zichzelf een idee als deze een gestalte te geven, en het is mogelijk dat zijn gebrek aan taalvaardigheid in het Vlaams hem in de formulering gehinderd heeft en zo ging de uitspraak verloren voor het ‘Voorwoord.’ Hij, zowel als de tijdgenoten, zit hier verward in het begrip en elk vult het met zijn eigen elementen. Wij konden meermaals zien, dat de francofone auteurs niet minder luid roepen, zonder daarom de gelijkwaardige componenten in het begrip te voor-onderstellen. Bij de Vlamingen, het is duidelijk, staat aan de drempel van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nationaliteit het taal-bewustzijn, wat hun door hun tegenvoeters wordt voorgeworpen, omdat zij, de vurigsten, juist beweren één te zijn met Noord-Nederland, dat dan bepaald een andere nationalitait zou wezenGa naar voetnoot(1)! Dergelijke tegenwerpingen evenwel weerhouden hen niet in de eerste plaats voor het taalkenmerk op te komen en niet het minst scherp werd zulks geformuleerd door Snellaert in zijn ‘Voorwoord’ tot de ‘Verhandeling over de Nederlandsche Dichtkunst in België, sedert hare eerste opkomst tot aen de dood van Albert en Isabella’Ga naar voetnoot(2), - het Vlaamse antwoord op een Franse prijsvraag - dat Conscience pas sedert einde October kentGa naar voetnoot(3) en zo pas gelezen heeft, al minstens toch de inleiding, want hij getuigt het Snellaert op 10 NovemberGa naar voetnoot(4)! Het is nodig er op te wijzen welke gelijkenis de constructie van de door Conscience's opgehaalde enkelvoudige zin: ‘la nationalité est pour un peuple sa question vitale’ vertoont met de aanhef van Snellaert: ‘de grond eener volksonafhanglykheid ligt in de tael.’Ga naar voetnoot(5) Beide uitspraken, kort en bondig, en niet oorspronkelijk, zijn - naar Vlaams criterium - elkaars complement. Gent en Antwerpen steunen elkaar. Wij staan voor een gesloten idee, die van voor naar achteren en van achteren naar voren gelezen kan worden. Het verwondert dus allerminst, dat Conscience getroffen is geweest door Snellaerts vorm, al moet hij bij den Kortrijkzaan aan natuurlijke gedachtecontinuiteit inboeten. Hij leest daar verder: Het is een schaduwbeeld dat men naloopt, als men zich een vry volk waent, zonder het kenschetsende van een vry volk te waerdeeren. Zulk eene natie gelykt den dobbelaer, die zich op zyne goede fortuin vertrouwt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men, en verrukken ons met toonen, die beter dan een hoop bayonnetten het staatsgebouw zullen beschermen. De stap is klein tot: ‘la nationalité est pour un peuple sa question vitale!’ Daarmede wil niet gezegd zijn, dat Conscience zijn ‘Voorwoord’ gestyleerd heeft op dat van Snellaert. Zij spruiten beide voort uit één idee, maar hebben een eigen gedachtengang en een eigen argumentatie. Snellaert moet, ten behoeve van zijn werk, de waardigheid van de eigen taal verdedigen, waar Conscience de waardigheid van den Vlaming in het staatsverband moet zien, en het pleit voor Conscience, dat hij zich uit de greep houdt van Snellaert met wien hij in zo innig contact staatGa naar voetnoot(1). Zij verenigen zich echter weer, in gedachten, waar zij de naam van Willems voorop zetten. Conscience schrijft dus dat ‘voorwoord’. Wij vallen in herhaling, als wij zeggen, dat Conscience zijn gedachten scherpte op het papier, door keer op keer met neerschrijven te beginnen. Hier is het nog eens het geval, al zit hij te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werken aan De Laets schrijftafel, nu;Ga naar voetnoot(1) hij verandert zijn methode niet. Op bovenstaande slagzin volgen: Het menschdom
De macht en de mogelijkheid om groot te worden
Onze luisterrijke
Wanneer men de oude kron. doorbladerd
Wanneer men met eenen zucht
Daar heeft hij de toon te pakken: ‘wanneer men met eenen zucht naer vaderlandschen roem de Kronyken doorbladert komt eene aendoening van spyt en schaemte ons treffen, by de overtuiging dat wy onzen vaderen zoo weinig gelyken.’ ‘Zy roemden op den naem van Vlaming als op den grootsten eeretitel welke hun kon toegevoegd worden, en dankten God dat het Hem beliefd had hen op dien heldenbodem te laten geboren worden.’ Er ligt een afstand tussen de eerste, Franse gedachte en deze vaststelling, en toch kunnen in de eerste neergeschreven conclusie, die de synthese vormt van het voorwoordGa naar voetnoot(2), de secundaire elementen nagespoord worden, die aanleiding waren tot de volgende gedachte-associaties. Zij gaan over het algemene van het theoretische weg, om onder de invloed van dat ‘luisteryke’ zeer persoonlijk te worden, en ineens door de herinnering aan ‘die Excellente Chronicke’ op te roepen hoe de ‘Leeuw’ ontstaan is, voor meer dan een jaar... Het scherpe, aanvallende ‘Voorwoord’ is decenniën lang niet meer herdrukt geworden. Ten onrechte, want op zichzelf genomen is het een politiek pamflet, dat een vervolg is op deze van ‘Wonderjaer’ en ‘Phantazy,’ geschreven door een vrij man, die aan niemand verplichtingen heeft, en evenmin wist, wat nog komen kon. Als hij de moed van de Vlamingen in beknopt bestek wil | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overschouwen, denkt hij er eerst aan tot Julius Caesar en ‘de Gaulen’ terug te gaan, maar die gedachte laat hij varen. Meteen is een zin als deze weggevallen: Vlaenderen was niet als nu een vergeten land.’ Hier meer dan in de tekst van de roman hebben wijzigingen van klad naar boek hun belang. Er kan nagegaan worden in het boek hoe Conscience de vreemde voogdijen er de schuld van geeft onze gemeentelijke vrijheden te hebben beknot; en ‘Censuur’ en ‘Inquisitie’ ten laste legt de ontwikkeling van het gedachteverkeer in de eigen taal te hebben gedwarsboomd. In de zin op iij ‘men zag in alles kettery...,’ is het onpersoonlijke voornaamwoord in de plaats getreden van ‘de geestelykheid,’ en weggevallen is: ‘men was niet onder haer invloed,’ waarvoor nu te lezen staat: ‘invloed der spaensche denkwys,’ en duidelijk de houding wordt omschreven van de voorvaderen, die niet tegen God maar tegen ‘de dwingelandy der Spanjaerden’ wilden ingaan. Deze passus, nog wel enigszins Luthers getint, moet als een verweer gelden tegen de vijanden, zo graag bereid gevonden om in den auteur van het ‘Wonderjaer’ den ‘ongodist’ te zien, den vrijdenker. De Laet staat wellicht dichter bij de godsdienst dan Conscience, maar moeilijk kan deze op zich laten zitten, de verwijten, die hem als brandmerken zouden in het Rooms Katholieke Antwerpen. Nochtans deze houding sluit niet in een vergoelijking van de verhoudingen geschapen in de XVIe eeuw. Conscience verdedigt in zijn ‘voorwoord’ de vrijheid van den kunstenaar en richt zich tegen ‘den beul, den librorum censor.’ Maar weer is er een nuancering in het oordeel! Wij lezen nu: ‘er is weinig begryp noodig om te verstaen, dat de letterkunde by deze vervolging haest in den grond geboord werd...’ In 't klad stond er ‘gansch’!, maar aan het klad ontbreekt de passus over de ‘volksboekjes.’ Het is mogelijk, dat de auteur met deze wijziging gevolg heeft gegeven aan een opmerking van de toehoorders in ‘Den Olyftak,’ want achteraan het klad treffen wij het woord ‘boekskens’ aan, waaronder zeer zeker de ‘beuzelingen’ ‘Duymken,’ ‘Jacke met zyn fluytje,’ ‘Uylenspiegel’ te verstaan zijn. Zulke wijziging brengt het betoog toch niet van streek, want het wordt terug opgevat bij de Spaanse toestanden en Filips II moet het ontgelden; ook hier echter weer een verzachting in het oordeel. Geschrapt is de overweging: ‘indien de Koning alle moorden betalen moet voor God.’ Heeft Conscience ingezien, dat der- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijke eer goedkope redenering te projecteren is op alle tijden en regimes? En liet hij dan achterwege, wat in zijn bespiegeling voor het ‘Jaerboekje’ zou kunnen gegolden hebbenGa naar voetnoot(1)? Nu is de schrijver tot de grond van zijn betoog gekomen. De verdrukking heeft ‘de volksgeest’ doen vergaan. Verbastering vond een voorbereide bodem. Eén ‘Pieter Hein’ kan de vloed der verfransing onmogelijk keren. Thans ‘is de stand van zaken veranderd.’ De vrijheid gloort. ‘Maer er is iets anders dat de herinnering van onze oude weerde belet; dit is iets dat de Vlamingen niet genoeg bewerken en waer van zy het slagtoffer zyn zullen indien er niet opgelet wordt.’ Conscience is aangeland bij de practische politiek: het is moeilijk een land ‘met dezelfde wetten’ te besturen met ‘twee onderscheiden volken,’ maar ‘Walen in de vlaemsche als bewindhebbers te sturen op dat men zich verbastere om hun te believen, het zy om een ambt, of iets anders dat zy geven kunnen te verkrygen,’ is gevaarlijk. Conscience treedt duidelijk op het persoonlijke terrein. Richt hij zich met deze passus misschien niet rechtstreeks tot Rogier - misschien wel! in de omstandigheden, waarin de auteur zich bevindt, hebben de woorden een bittere klank - hij spreekt uit de eigen practijk, waar hij voorhoudt, dat de wetten ‘in het vlaemsch overgezet niet gelden voor het Recht.’ Zijn vertalingen ter griffie konden nooit voor de jurisprudentie gelden. Enkel de Franse tekst. Voorbeelden worden aangehaald, om als argumenten tegen de verfransing te staan. En toegevoegd wordt aan de tekst hoe krenkend het is te Antwerpen bv. boven de poort van het Ziekenhuis een Frans opschrift te vinden. Is het bezoek aan Van Kerckhoven daar voor iets tussen? Heeft Mertens een opmerking gemaakt?Ga naar voetnoot(2) En met welk recht geschiedt dit onrecht? Zijn de cijfers van Blommaert te weerleggen?Ga naar voetnoot(3) Langs om meer krijgt het onderwerp macht over den schrijver. Van schrijvende betoogtrant, komt hij tot sprekende bezwering. Conscience rijst op: Er zyn tweemaal zoo veel Vlamingen als Walen; wy betalen in de lasten meer dan tweemaal zooveel als zy! En men zou | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons Walen maken, ons opofferen met onzen ouden roem, onze tael, - onze luisterryke geschiedenis, en alles wat wy van onze vaderen geërfd hebben? Neen, er is nog te veel echt vlaemsch bloed in de wereld om dat dit mogelyk zy, wat booze staetkunde men ook gebruike. - Dit zal, dit kan niet zyn. - Ik bezweer u, myne landgenooten, legt de hand op uw hart en vraegt uw-zelven: Deze oratorische passus treffen wij in het gedrukte boek aan, waarna Conscience zijn zakelijke argumentatie herneemt. Onmiddellijk bij deze passus sluiten evenwel twee bladzijden aan, op ander papier geschreven, maar die de auteur heeft opgeofferd, omdat zij hem te ver van het ‘Voorwoord’ afvoerden, en hij, na hun behoud, te moeilijk zijn politiek betoog terug opnemen kon. Wat schreef hij? Onze voorvaderen waren groot onder de volken, als onverwindbare helden befaemd, droegen zy den zwarten Leeuw zegepraelend door de velden van Hierusalem, Massoura benevens Woeringen. Niets kan hunnen overschrokken moed weerstand biedenGa naar voetnoot(1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zyn schriften kwam zeggen: leer en bewonder de grootheid uwer vaderen!Ga naar voetnoot(1) Conscience is heel en al afgedwaald van zijn onderwerp. Maar gevangen in zijn aanspraak. Des gaat hij voort: Gy Belg, wiens warme hart by een ongehoord wapenfeit, by een roerend treurgeval geraakt, maar schrapt de lijnen en vervangt ze door de volgende: Gy nog echte Belgen, die de poogingen van een jongen vlaemschen schryver hebt toegejuicht en die hem zoo edel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moedigGa naar voetnoot(1) hebt ondersteund u zy [wederom, geschrapt] een nieuw Historisch tafereel aengebodenGa naar voetnoot(2) in het welke den aem uwer vaderenGa naar voetnoot(3) met een glansryke heldenkroon schittert, De slag te Kortryk waer de vlamingen een leger van 62000 ervaren krygslieden bevochten heb ik [in vervanging van ‘is hier’!] met de voorvallen die er aenleiding toegaven, onder de behaeglyke vorm der schilderende letterkunde beschreven. Moge myn boek nog enige verdwaelden tot onze heerlyke moedertael doen terugkomen! Dit is de eenigste belooning die myn vaderlandlievend hart mag verhoopen! Van de beroemd geworden vermaning ‘Gy, Vlaming, die dit boek gelezen hebt...,’ die het werk zelf niet afsluit, zoals maar altoos voortverteld wordt, doch, enkel op een onverwachte wijze, achter aan het ‘Naspel’ komt aangesukkeld, ligt het klad - het net is onvindbaar gebleven - ergensGa naar voetnoot(4) neergeschreven. De kans is zeer groot, dat de formule in Conscience's hoofd is opgekomen, na de hier aangehaalde tekst neergeschreven te hebben, want de uitgelichte bladzijden vormen juist één bladzijde propatria, van weerszijden beschreven. De zin zou een voortreffelijk slot gevormd hebben voor het ‘Voorwoord,’ maar ... de schrijver vond zich al te ver afgedreven, en hoe den lezer aanspreken over een lectuur, die nog te beginnen is? Te machtig is het Conscience evenwel geweest dit besluit, de staving van een overtuiging, te moeten opofferen, en zo kwam de zin terecht, waar hij nu nog staat. Op dood spoor vindt de auteur zich gevoerd: zijn voorwoord ten einde geschreven, vóór ... het af was, want zijn verbolgenheid over het gestoorde evenwicht in België: er zyn tweemael zoo veel Vlamingen als Walen..., bewezen aan Blommaerts cijfers, had hem opgezweept en tot een ontboezeming gebracht. Nu moet hij - mits uitlichting van een paar bladzijden - naar de politiek | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terug: óf de meerderheid zal het uitzicht van de natie bepalen; óf elk wordt het zijne gelaten, ‘en dat is billyk en rechtveerdig; de Walen welke in ins vlaemsche Land geene ambten bezetten zullen dit niet ontkennen. Ik vraeg het den Luikenaren....’Ga naar voetnoot(1) Een ijdele vraag dit beroep op het gezond verstand, vermits geen Waal kennis zal nemen van zijn schrijven! De boel op stelten brengen, dat wenst Conscience niet. Niets is hem ‘voor den bloei des koophandels en der nyverheid duurbarer dan de staetkundige rust’Ga naar voetnoot(2) ‘daerom heb ik het op my genomen, voor zoo veel het in myne macht is, de oogen van het staetsbestuer te openen over de onmogelykheid van het willekeurig doel dat het zich voorstelt te bereiken,’ opdat ‘het tegenwoordige Bestuer zich de verantwoordelykheid van eene kwaedvoorspellende toekomst niet op den hals hale. Het is nog tyd om recht te doen aen wie het behoort; later wordt toegeving, zwakheid en vrees; men weet by ondervinding hoe snel de gramschap deze volks groeit en wat gevolgen dezelve altyd heeft.’ Want, en deze zin is verdwenen in het boek: ‘Het is niemand geoorloofd de merkteekens welke den Schepper aen de volken gaf uit eigen belang te vernietigen.’ Als vanzelf is Conscience tot bij de troon genaderd, daarom in klad en boek de bevestiging, dat hij den Koning niet wenst verward te zien met het ‘Staetsbestuer’! De vorst heeft zich ‘reeds menigmael’ betoond... en Conscience laat wegvallen - met een verschoning van den Gouverneur! - ‘ik zelf ben myn voortgang aen zyne grootmoedige gunsten schuldig.’ Dat de Walen het weten: niemand spreekt hun te na, maar ‘onze beheerschers’ worden zij nooit. Het blijkt uit de schare letterkundigen, die onder het geleide van Willems, ‘onze schoone moedertael’ verdedigen. ‘Alle dagen komen nieuwe kampers by’ - een toespeling op Van Kerckhoven? - en zelden hoort men nog een ‘bastaerd’ het Vlaams verachten ‘het zy hy door staetzucht of om ergens van eenen hooggezeten Wael een ambt te verkrygen’ ‘zynen oorsprong verloochent.’ De vooruitgang is merkbaar aan de inschrijvingen op zijn werk: van 241, op 279 naar 480. En hoe zwaar zet hij dat getal neer, als een record vóór hem door niemand behaald: 480. Laat het ‘Belgisch Museum’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog meer intekenaren hebben, Conscience dankt zijn ‘landgenoten,’ en vindt het achteraf toch beter niet over de dure prijs van ‘De Leeuw’ verder te praten. De auteur genaakt een nieuw einde van zijn ‘Voorwoord’Ga naar voetnoot(1). Hij keert nog even op de betekenis van het boek terug, maar schrapt nog in het klad-zelf toch, dat ‘De Leeuw’ ‘een werk is, dat op de tegenwoordige tyden kan toegepast worden.’ In tegenstelling tot deze goed-geziene geschrapte opmerking, voegt hij een zeer persoonlijk getinte passus, die zijn gekwetste eigenliefde prikkelen moet, aan de voorrede toe: dit voorwoord zal om zynen inhoud aen eenige gezindheden niet bevallen, misschien zal ik er sommige bytende artikeltjes aen verschuldigd zyn, en men zal het boek zelf om zyne voorrede, aenvallen en lasteren, dit zal ieder met my denken; echter mag zulke overweging my nooit weerhouden wanneer de waerheid uit myne pen vloeit. Conscience voelt zich aldus als de veropenbaring, als het werktuig der Goden. Hem kan niets deren: ‘ik - ik zeg de waerheid wanneer dezelve myn vaderland ten nutte kan zyn.’ Heeft hij ter gelegenheid van de voorlezing in ‘Den Olyftak’ zekere hostiliteiten aangevoeld om de passages over Spanje; of voelt hij zich nu al als het opgejaagde wild? Verdedigt hij zijn boek tegen de opmerkingen, die uit een bizondere hoek zullen komen? Het is hem ook een genoegdoening zich de vervolgde te weten! Zijn aard brengt het mee, en de omstandigheden zijn zo mooi en zo gunstig om als een trotskop de wereld te trotseren. Maar hoelang kan een Conscience dat volhouden, geplaagd als hij is door achterdocht, door angst, door ijdelheid, die een onmiddellijke erkenning van verdienste eist, zo niet van miskenning spreekt. En daaraan gelooft. Rond deze tijd schrijft Conscience een brief aan Wappers, een zeer zakelijke brief, met een zeer persoonlijk slot. Het gaat om de plaat, die hij zijn lezers wenst aan te bieden. Uit de in klad gevonden briefGa naar voetnoot(2) wordt ons onder meer duidelijk, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarom elk deel van het werk een zelfde versiering zou krijgen: de plaat is niet zozeer bedoeld als frontispies, dan wel als raam voor de aanduiding van het deel, want waar tans ‘De Leeuw van Vlaendren’ staat, behoorde te komen I, II en IIIe deel! De ongedateerde brief luidt - en wij letten op de wat potsierlijke-Antwerps-bourgeoise-aanspraak -: Monsieur Gustaf Wat Wappers - behoudens de in spiegelbeeld gebrachte reductie van de aanplakbrief dus - van dat plaatje gemaakt heeft, wij kunnen het nuGa naar voetnoot(3) nog - behoudens voor de reeds ten tonele gevoerde maar opnieuw getekende leeuw hartsgrondig betreuren. De lauwerkrans wordt door wat al te onhandige luchtgeesten boven enigszins enigmatische martelaarskronen gedragen. Er hangt iets van een poppenkraam - in 't bizonder wat de ineengezakte Fransen betreft - over heel de tekening, terwijl de omgevallen Breydel wat al te potsierlijk in de lijst wordt geduwd. Tenzij hij zelf verwonderd moet zijn over de woestheid van de rechtkomende leeuw, die zo maar van de pagina wil afspringen, ineens op ons toe. Of wil die verhinderen, dat wij ons verbolgen zouden tonen over de stoutheid van de maagd van Brugge, omdat het kind - buiten haar wil - ons een soort van schild of annalensteen te aanschouwen geeft met de stedenaam in 't Frans! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen wonder dat Justitia zo triomfantelijk haar weegschaal opsteekt! Natuurlijk is de vrouw een beetje beschaamd over 't onnozel houten daggetje, waarmee zij 't onrecht moet straffen. Maar ze moet juichen! Want... zijn de kluisters onder des eerstenGa naar voetnoot(1) Leeuwen poten niet verdwenen, met de zware bol incluis? Wel beschouwd kan ook Breydel zijn ogen niet geloven en staart hij zich gek op de plaats waar eens, voor enkele maanden nog, die foltertuigen, wel geweten, lagen. En is er wel een reden, waarom bij de Macecliersbijl een kruis op de grond ligt? Of is het een zwaard? Nou, een guldensporenslag winnen op Fransen met als wapenrusting een santekraam als er rond lachende leeuw jr. gespreid ligt - ook in raccourci: bekijk die lans - het is weer om jaloers op te worden. En dan die onwezenlijke gouden regen uit zeven hemelgaten... Zo in-fatsoenlijk De Cort zijn eerste grote werk typografisch verzorgde en royaal uitvoerde, zo gauwgauw heeft Wappers de plaat uit zijn mouw geschud op de woeste leeuw, nu in spiegelbeeld gezet, na. Waarom de aanduiding van het deel plaats heeft gemaakt voor de herhaling van de verminkte titel? Het feit kan zijn oorzaak hebben in de omstandigheid, dat het boektechnisch bezwaarlijk ging 1e, 2e, 3e deel te drukken op een blad vóor de titelpagina aangebracht, in stee van er naast, zoals het een behoorlijk frontispies betaamde. Wanneer de brief aan ‘Monsieur Gustaf’ geschreven werd, weten wij dus niet, maar het moet uiterlijk rond deze dagen van drukte zijn, vermits op 17 November, bij 't ontwerpen van het ‘voorwoord’ reeds sprake was van de illustrator en van de snijder, en er is ook het slotzinnetje van het klad, dat de tijd iets beter laat omschrijven. Conscience schrijft: ‘je ne sors plus je travaille’ en hij doelt voorzeker op zijn ontslag en op de beslommeringen voor de laatste stukken van ‘De Leeuw,’ maar de uitlating is toch in zo verre onjuist, dat hij de ‘Olyftak’-zittingen bijwoont! De kleine constaties dienen wij echter te lezen in verband met wat volgt en dat geschrapt werd: ‘et pense comme une ame isolée dans son atmosphère’. De auteur heeft weer aan zichzelf genoeg; zijn geest is boordevol en de intensiteit van 't leven ‘des oogenbliks’ daarbuiten kan hem nog maar opjagen, opstuwen. Ook is er al dat tikje melan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cholie, dat als een virus in hem invreten kan en de harmonie der sferen verbreken. Ook iet of wat onrust woelt er in het gemoed van de afgezonderde. Maar hoeft Wappers dat te weten? Wat zal het baten! Is hij dan niet mans genoeg om zijn lasten zelf te dragen? De regel dan maar schrappen en tekenen: ‘Votre tres humble et tres dévoué serviteur.’ Neen: de superlatieven kunnen weg. ‘Tres’ wordt tweemaal geschrapt: de intimiteit is wel in die mate gegroeid, dat een gewone beleefdheidsformule voor ‘Monsieur Gustaf’ voldoet, al is er nog een afstand te bewaren! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 16 -Conscience had meeval, wat het gehoor betreft, met de vergadering van ‘Den Olyftak’ van 18 November. Er zijn aanwezig: Nelis, Colins, Verspreeuwen, Mertens,Ga naar voetnoot(1) De Visser, Blomaerts, Meeussen, De Cuyper, De Wolf, Schoof, Mary, De Laet, Van Rijswijck, Suremont sr.; als aanmoedigende leden Van der Poorten, Suremont jr. en Blereau. Voor hij aan 't woord komt leest De Cuyper een stuk ‘over het herdrukken der meesterstukken van de nederduytsche letterkunde’, De Visser brengt een romance ‘Naween,’ Verspreeuwen leest ‘Een vader op de huwelyksfeest van zyn zoon’ een dichtstukje, en dan pas is het de beurt aan de auteur van ‘De Leeuw van Vlaenderen’ voor ‘de voorrede van het werk door hem eerlang in 't licht te geven.’ Na hem leest Colins ‘met verlof van de Kamer,’ een artikel in 't fransch geschikt om in een dagblad geplaatst te wordenGa naar voetnoot(2) over den voorkeus welken by ons de fransche tael, ten onregte op de nederduytsche geniet, 't welk artikel ten volle overeenkomt met de bedenkingen vervat in de voorrede van den hr. H. Conscience.’ De onderstreepte woorden zijn toevoegingen aan het verslag in een volgende zitting als aanmerkingen opgenomenGa naar voetnoot(3). Het is nog eens een zitting als in de goede tijd, met een belangrijke dagorde. Er is het gevoel alsof er weer gewerkt wordt. Of de geest van Snellaert, die een week te voren De Laet er zal opgewezen hebbenGa naar voetnoot(4), dat de actieve elementen ‘Den Olyftak’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in genen dele mochten vernalatigen, vaardig is ook over Conscience, mag onbeslist blijven. Conscience is weer op het strijdpaard gestegen en hij stelt voor ‘dat men van tyd tot tyd in het eene of andere nederduytsche dagblad dezer stad zou doen overnemen, hetgene in de vergaderingen des Genootschaps verhandeld wordt, dat het bestuer hier mede zou belast worden en tevens melding zou maken van de stukken welke mogten voorgelezen worden en mede van de namen der lezers, in dien deze daerin toestemmen; dat verders het Genootschap van het bestuer zou vragen dat het geene gelegenheyd zou laten voorbygaen om, daerby, te verhalen al wat aen de vaderlandsche tael nuttig wezen mogt, waertoe de leden des Genootschaps insgelyks zouden mede werken; dewyl het bestuur dan ook hunne artikels zou doen inlasschen wanneer het dit geraden oordeeld.’ Zólang is de schrijver afwezig gebleven, en daar is hij nu, zelf agitatorisch in actie gekomen, aan 't voortstomen. Mogelijk is er een glimlach over 't aangezicht van sommige aanwezigen gegaan, bij 't aanschouwen van dergelijke activiteitszin, maar erkend moet worden, dat de Kamer dood isGa naar voetnoot(1), en zulke injectie wel gebruiken kan. Ongetwijfeld wil Conscience naar buiten doen blijken, wie er nu eigenlijk... werkt! Zien wij nu nog even - al lopen wij op de zaken iets vooruit - de werkzaamheden na van de zitting van 16 December, de laatste van het jaar, dan is te constateren, dat er een wil is om tot herbloei te komen. Aanwezig zijn: Nelis, Meeussen, Conscience, De Wolf, Van Rijswijck, De Laet, Blomaerts, Suremont sr., Mertens, De Cuyper, Verspreeuwen, Schoof, Mary, Terbruggen, Van der Poorten, Van Geert, Suremont jr., Blereau. Voor de opzettelijke aanwezigheid van sommige leden kan een verklaring gezocht worden. Leggen wij de brief van De Laet aan Snellaert, van 22 DecemberGa naar voetnoot(2), naast ons, dan zien wij klaar in het spel: De rederykkamer is aen het ontwaken, yverige en liberale leden heeft zy aengewonnen en zoo men my, zoo men het schynt in 't zin te hebben, secretaris noemt zal ik dat boeltje wel uit het stof optillen en het catholyke plantenleven door de liberale werkzaemheyd vervangen. (Zeg hier niet af). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu begrijpen wij ook volkomen Snellaerts aanmaning van 28 December: ‘Laet nu vooral den Olyftak’ niet in den steek.’ Immers Van Kerckhoven is opgenomen. Conscience stelt voor van Blereau een werkend lid te maken. De jonge Van Geert zou een zelfde bevordering genieten. Van Rijswijck komt Constant Terbruggen voorstellen. Hoe de zaken een keer nemen is voor 6 Januari weggelegd; maar De Laet haalt het niet... Het heeft hem niet gebaat op 16 December ook nog ‘eenige dichtstukjes’ voor te lezenGa naar voetnoot(1), samen met Van Rijswijck. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 17 -Amper zes weken scheiden 17 November van het einde van het jaar. Veel wijst er op, dat Conscience met zijn ‘Leeuw’ nog in '38 klaar wil komen. Maar nu hangt niet alles meer van hemzelf af. Hart en geest zijn vol van verwachtingen, doch op het proeven verbeteren na, en het schrijven van het naspel over Robrecht van Bethune, zijn de handen leeg. De drukker levert regelmatig, ‘met ongemeene snelheid gaet hy voort’Ga naar voetnoot(2). Wij merken wel iets van die sprongen, want wij betrappen er Conscience op, dat hij keer voor keer nagaat in welke verhouding het volume van het gedrukte werk staat tot de copy. Op het papier, waarin het klad van ‘Het oordeel Gods’ gewikkeld is treffen wij de berekening aan voor 374 blz. druks, voor 381, voor 415. Als hij daaraan toe is, heeft hij voor zich liggen Deel I en II, plus 15 bladzijden van III! Hij schrijft nu aan 't net van het ‘Voorwoord’ - de becijfering staat op het klad - en hij moet Snellaert melden 29 November, ‘wilt gy my ter dege verplichten? Zendt my dan spoedig het overige van den Leeuw terug - myn drukker ligt reeds twee dagen stil’Ga naar voetnoot(3). Een laatste keer vinden wij de berekening: voor 447, dan is de derde katern, af, van III, een paar bladzijden vóor het motto van Van Kerckhoven, het laatst aan Snellaert gezonden stuk copij. En juist op dit blad, zo treft het toeval, komt de sierlijk neergeschreven naam voor van de nieuwe vriend. Ook ongeveer op het ogenblik als Conscience ‘den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Italiaen’ voor ‘Den Olyftak’ voorstelt. Dan is ook reeds het toevoegsel over Robrecht geschreven, want bij het getal bladzijden voor het klad, 559, zijn er 16 toegevoegd. Wel logisch dat Conscience bedelt om zijn tekst op 29 November. Snellaert is den auteur ter wille, want als Conscience hem op 6 December opnieuw schrijft, dan rept hij niet meer van de copij, wel van de titelpagina. Het nazicht van de copij door Snellaert bezorgt Conscience geen hoofdzorgen. De dokter heeft in het net niet gekorven; het is al wel zo hij hier en daar een grammaticale oneffenheid in orde brengt. Hij laat een kunstenaar zijn visie. Vermoedelijk heeft hij ook niet de tijd om op een critisch schaaltje Consciencetaal te wegen! Met de tekst-zelf laat hij zich niet in. Ja eens, nu op het laatst. In de beschrijving van de slag ontdekt Snellaert, dat Conscience Adolf van Nieuwland uit het oog heeft verloren..., als ondergegaan in de moerlemeie, de voorwaarde tot de happy-end gebroken. En fluks schrijft de dokter op de bladzijde deze opmerking: Waer blijft Adolf van Nieuwlant? Men denkt altyd hem te ontmoeten, maer hij schijnt achterover op den rug van zijn paerd te blijven liggen. waarvoor Conscience gauw, haast in extremis, een elegante oplossing vindt. De groene vederbos op Adolfs helm wordt het verkeersteken, en ‘De Leeuw’ ontwaart het, wanneer de zwakke Adolf in weerwil van alles onder het ijzeren geweld van paarden en ridders toch nog opstijgen kan...! Nog een maand wachtens... Het werk-zelf nadert zijn voltooiing, in de druk, ook het naspel is ter pers; ook het voorwoord wellicht. Maar moet er nog geen opdracht geschreven worden? Een beetje koortsig wordt Conscience, want heeft hij dan aan schrijfarbeid niet zoveel onder de hand, en brengt elke dag hem dichter tot een ogenblik, waarnaar hij maanden haakt, nog andere zaken dan ‘De Leeuw’ hebben zijn belangstelling: de werkzaamheden van De Laet, en de beslommeringen rond de uitgave van een nieuw blad. De ‘Argus’ was wel verdronken... maar zijn naam was gelanceerd als eventueel journalist. Men denkt aan hem voor een nieuw initiatief, op het ogenblik dat in ‘Den Antwerpenaer’ verschijnt, wellicht van De Laet's hand, het ‘garde à vous’: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den Leeuw van Vlaenderen, van den heer Hendrik Conscience, moet het licht zien eenige dagen voor nieuwjaer. Dezen is bestemd, zoo het schynt, om gevoelen te verwekken [sensation!], want de inschryvingen, die voor het meestendeel ingekomen zyn na het afdrukken van het eerste boekdeel, (430), bereyken byna de cyfer der uytgaef! Een schoon frontispice geteekend op hout door den heer Gustaef Wappers, en gegraveerd door den heer Brown, zal de boekdeelen versieren. Deze welgelukking bekomen door den heer Conscience, zelf voor de uytgaef van zyn werk, is verschuldigd, gelooven wy, zoowel aen de ontwaking der denkbeelden van nationaliteyt in Vlaenderen als aen de verdiensten der vorige werken van dien schryver. Er loopt zoveel in Conscience's hoofd om, hij heeft zijn intieme plannen aan een vriend ontvouwd, die hij in ‘Den Olyftak’ niet meer kan ontmoeten, M.V.D.V., Michiel Van der Voort. Het aantal inschrijvingen op ‘De Leeuw’ is zo groot, dat hij er aan denkt een tweede uitgaaf op te leggen, en al meteen dan ook een nieuwe druk te bezorgen van het ‘Wonderjaer’. Wy weten niet dat dit lot nog aen eenen nederduitschen schryver is te beurt gevallen, hoewel beide deze werken op 500 exemplaren getrokken zyn.Ga naar voetnoot(1) Het duurt tot '43 eer deze voornemens werkelijkheid worden, en... ‘de omgekeerde frak’ het misnoegen van Van Kerckhoven opwekt. Maar is ze niet kenschetsend voor Conscience, deze vertrouwelijke mededeling aan Van der Voort? Hij stond toch wel goed met zichzelf, onze pionier, en dacht - in zijn sterke ogenblikken - de wereld in pacht te hebben. De vrienden maken het er ook naar. Zo Van der Voort-zelf, die eens duidelijk zal aantonen, welk onderscheid er bestaat tussen Conscience en andere letterkundigen: ‘zy moesten wat meer den smaek van het volk raedplegen en hun verstand in geenen hoop losse stukken verkwisten. Conscience is immers de eenige letterkundige in ons vaderland niet die onze tael kan versieren en verryken. Waerom is hy dan het meest van alle bekend, waerom is zyn naem zoo by het volk?’ - ‘'T is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om dat hy het volk kent en in deszelfs smaek werkt. Hy verliest zyn verstand aen geene kleine stukjes die welhaest vergaen. Hy wil zynen naem aen een groot monument hechten, en daerin heeft hy gelyk. Immers die is hem en de tael voordeelig.’ Zo staan wij voor een van de eerste blijken van populariteit van Conscience, een populariteit zeer snel gegroeid in de gegeven omstandigheden, maar ook van aard om de teergevoeligheid van een prikkelbaar karakter sterk te beïnvloeden, als de ontnuchtering komt, en daarmede het besef, dat massa een relatief begrip is, ja niet bestaat. Hoe kan een zes en twintig jarige zoveel levenszin hebben, dat hij weten zou, dat populariteit een met de lippen beleden aanhankelijkheid is, die zich in niets tastbaars omzet voor de hulpbehoevende in tijden van nood? Vooralsnog draagt hij, ostentatief, in zich om het besef van eigenwaarde. Hij toont dat weer zo onhandig bv. aan Snellaert, als hij op 10 November zijn - ja onbevoegd - oordeel geeft over diens ‘Verhandeling,’ en het werk van ‘Hugo's voesterkind’Ga naar voetnoot(1) er bij ten achter stelt. En komt ‘de persoon welke’ een vlaemsch dagblad’ ‘gaet uitgeven’ ‘van Adel zynde’ ‘een van de fortuin wel bedeeld man,’ ‘door alle de graden der hooge studien heengegaen, die zyne onderneming dwars door de opofferingen tot het doel zal leiden’Ga naar voetnoot(2), hem vinden, dan zal zijn gevoel van onmisbaarheid er niets bij ingeschoten hebben. Conscience vraagt, 6 December 38, het oordeel van de Gentenaren wel - er zijn immers tussen Sinjoren en Strôpen onderhandelingen aan gang over het dagbladwezenGa naar voetnoot(3) - maar hij brandt van verlangen om op het journalistieke toneel te verschijnen, waar hij zijn vriend met zoveel zwier ziet evolueren, opdrachten krijgenGa naar voetnoot(4) en ook geven. De Wolffers van Leuven - van geboorte Aalstenaar - had op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 December bij Conscience aangeklopt en het ‘krachtig’ prospectus voorgelegd van ‘De Tyden,’ in opzet ‘grooter’ ‘of minstens zoo groot als de ‘Emancipatie’Ga naar voetnoot(1). Het blad zou ‘antifransch en anti-fransquillon zyn,’ ‘volksgezind en wil een naeuwere verbintenis met Holland aen knoopen, vyand van het Hollandsch Gouvernement maer vriend van het Hollandsch volk.’ ‘De Laet en ik hebben er niets in,’ maar ‘het is en blyft zeker dat de tael door zulk een onafhanglyk blad veel winnen moet.’ Conscience is met het ontwerp zeker begaan, want op de slotbladzijde van het ‘Historisch Tafereel’ komen een paar losse gedachten voor, die zich heel en al aanpassen bij de opmerkingen in zijn brief aan Snellaert over spelling en taal, en De Wolffers' gebrek aan oefening. Het schijnt ons toe, dat het een conceptantwoord is op Wolffers' prospectus; bezwaren, die geopperd worden. Wij vinden op deze bladzijde het volgende: verdankenGa naar voetnoot(2) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze opmerkingen doen vermoeden, dat de Wolffers met Conscience gesproken heeft, vóór het prospectus gedrukt was. Dit prospectus is ons onbekend gebleven; maar het is alleszins niet te boud gesproken, zo wij de passus uit Conscience's brief aan SnellaertGa naar voetnoot(1) ‘er zyn in (het) blad eenige tendances die my niet bevallen, maer dit geeft er niet aen’ in onmiddellijk verband brengen met een paar van de hierboven afgeschreven regels. Dat Snellaert - vermoedelijk heeft hij op Conscience's brief van 6 December niet geantwoord, vermits De Laet hem op 17 vraagt, ‘wat dunkt u van het leuvensche blad’Ga naar voetnoot(2) - niet onvoorwaardelijk kan instemmen met de Wolffers' opinie over Willem IGa naar voetnoot(3), is begrijpelijk. Daarom wijst hij de poging niet af om als ‘collaborateur’ op te treden. Al ‘kan hy zyn naem niet geven... ‘kwaedwilligen zouden er stof uit putten om hem als geneesheer kwaed te doen’ - zal hij ‘somtyds artikels inzenden.’ En zo deden ook de Antwerpenaars vermoedelijk, naar de verwachting van Snellaert ‘ik hoop dat gy zelfde zult doen.’ De atmosfeer is te Antwerpen trouwens niet zo gunstig ten opzichte van het blad, want de leden van ‘Den Olyftak’ achten het - naar de Laets woorden - wat ‘patriotisch’Ga naar voetnoot(4). Wij moeten enkele weken wachten vóór wij meer horen van ‘De Tyden.’ Ondertussen zijn weer enkele dagen verstreken voor Conscience en hij zal wel hebben moeten inzien, dat zijn voorspelling van 6 December aan Snellaert, in de brief over ‘De Tyden’Ga naar voetnoot(5): ‘De Leeuw van Vlaenderen komt uit voor den 20- Xber, indien De Wasme Pletinx my naer de gesnedene tytelplaet niet doet wachten,’ niet in vervulling kon gaan. Hij verkeert in de mening, dat zijn werk nu gauw kan afkomen, vermits hij kant en klaar is, en De Cort hem de titelpagina reeds ter verbetering onderwerpt. Op 6 December zendt hij de proef aan Snellaert, om diens oordeel in te winnen over de bijstelling bij zijn naam. Toen hij het libellé van de titelpagina ontwierpGa naar voetnoot(6), dacht hij het te laten bij: Schryver van het Wonderjaer en der Phantazy. Lid van verscheidene letter- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kundige maetschappyen. Nu wenst hij het laatste te detaillerenGa naar voetnoot(1) en hij noemt zich alvast ‘lid der antwerpsche rederykkamer,’ maar wat de Gentse maatschappij betreft, daarin vergist hij zichGa naar voetnoot(2). Hij zou zich toch zo graag ook lid hebben verklaard van de ‘Maetschappy de tael is gansch het volk.’ Is dat niet in orde te brengen door deze vereniging tot een sectie te verklaren van de ‘Maetschappy van schoone kunsten,’ die hem opgenomen heeft?Ga naar voetnoot(3) En zo maakt hij het bijschrift: ‘Heden is my (echter met twyfel) gezegdGa naar voetnoot(4) dat ik my daerin vergrepen heb; het zou my ter dege spyten indien het zoo ware, dan nochtans zou ik u dringend verzoeken myne verontschuldig(ing by)Ga naar voetnoot(5) de Leden der vlaemsche Maetschappy te bewerken’... Een ‘onwetende kan immers niet zondigen.’ ‘Zoo gy my zegdet dat ik dit moet doen herdrukken zou ik my volgens uwen raed gedragen.’ Snellaert heeft Conscience zekerheid verschaft en hem bewogen de puntjes liefst op de i te zetten. Dus geeft de titelpagina ook zonder meer: ‘en der koninglyke Maetschappy van Schoone Kunsten te Gent.’ Conscience moet met zijn verschijningsdatum steeds maar achteruit, want als hij onder aan de opdracht 18 December neerschrijft, - en betekent deze dag voor hem de uiteindelijke afsluiting van het gehele boek met al zijn typografisch versierde voorwerk en nawerk - dan weet hij toch ook, dat het 's anderdaags niet in zijn drie gekleurde kaften in zijn hand zal liggen. Ook deze opdracht biedt gelegenheid aan tot een paar beschouwingen. Zij is bestemd voor Wappers, zijn beschermheer: ‘Monsieur Gustaf’ in het intiem contact van kunstenaar tot de ‘homme du monde’; ‘Wel Edele Heer’ als ‘'s Konings schilder en Ridder wordt toegesproken; ‘Gustaf, ô Gustaf’Ga naar voetnoot(6) als de vervoering zich van den dankbaren ‘serviteur’ (toch niet ‘très humble serviteur’) meester maakt, en Conscience-auteur zich voelt als de gelijke van Wappers-schilder. Deze vele blijken van eer naïeve onevenwichtigheid in Conscience zijn wellicht de beste toetsstenen om te peilen naar zijn levenshouding, door veranderlijkheid geken- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merkt. Hoe onzeker voelt deze man zich op 's levens dansvloer! Hoe onbehouden in zijn vormen toont hij zich. Met de voeten op twee verschillende levensplannen. In welke schrikstand moet hij, die zich begluurd weet, zich bewegen, en wat stroomt er in één ondeelbare seconde niet door zo'n hoofd? Een type, dat zich moet inspannen om zijn zenuwen bij te houden. Deed Snieders er ons niet aan denken, hoe Conscience maar steeds zijn haren achteruit streek? En wij kunnen ons wel voorstellen hoe beweeglijk alles in het aangezicht zal geweest zijn. Zo'n man verteert veel van zijn physieke energie in ogenblikken van spanning. Nu zit hij weer voor het blank papier om Wappers toe te spreken: een ultiem ogenblik in de geschiedenis van zijn boek. Hij waagt het uitstromen van zijn gedachten met een ‘Wel Edelen heer en vriend,’ maar onmiddellijk stokt het. Zijn geest weigert dienst. Het papier blijft blank. Een innerlijke woede stijgt in hem op en met het besef van de onmacht, razend, een vloek gereed, kerft de hand schuin naar beneden in letters van anderhalve centimeter ‘merde!.’ Staat het woord er, ijselijk en bar, het gruwt hem gauw, en hij veegt de zwaar gevulde neerhalen uit. Keert het blad met de verwensing en begint opnieuw. En daar komen de gedachten al: Ware het dat dit myn werk my geen ander voordeel verschaffen moest - wel logisch, dat de auteur zonder ambt op enige winst rekent, - dan my alleenlyk de gelegenheid te geven om u myne diepe dankbaerheid nogmaels te betuigen ik zou dit Hij schrapt dat begin en vervangt het aldus: Welke ook de verdienst Nog vóór het vierde woord er volledig staat, betrapt Conscience er zich op een oordeel te strijken over eigen werk, en dra is dit begin vervangen door éen met wat valse nederigheid, en toch met wat besef: Hoe gering de verdiensten dezes werks ook zyn kunnen, geeft hy my echter de gelegenheid om, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Conscience loopt vast in banaliteit. Het roer dient omgeworpen te worden; hij vijst de snaren op om in een ander diapason te komen, en plechtig gaat het nu: Aen u, die de schryver dezes werks door uwe aenmoediging hebt Maar dan is de romancier al over hem vaardig, de toekomstige schrijver van de ‘Geschiedenis mijner Jeugd,’ en hij beproeft dit: Geheugt Gy u in de romance-vorm der dagen ‘T'en souviens-tu’ Geheugt Gy u die jongeling welke u eenmael als eene genade verzocht de lezing eeniger bladen van het Wonderjaer te aenhooren Dat kan ook anders: Een dag, verzocht ik van u Of zo dan: Een dag, u en anderen nog onbekend zynde verzocht ik u de lezing eeniger bladen van het Wonderjaer te aenhooren Niets voldoet. Geen hoofdstuk in ‘De Leeuw’ kent zoveel inzetten. Zij zijn aan dezelfde wetten onderworpen als alle andere, vertonen de graden, waardoor de vroegere heengingen - zakelijkheid, overspanning, literatuur -, maar ditmaal zonder resultaat. Zal een nieuw blad de zinnen ontspannen? Een calligrafische krul brengt verpozing. En dan: ‘Wel Edele heer.’ Dit is alweer het einde. Nog eens beproefd: ‘Wel edele heer,’ er vlak naast. Ellendig die onvruchtbaarheid, dat stomme zwijgen van de ‘inspraak.’ Zijn er dan geen woorden meer voorradig om een zo eenvoudige zaak als de dankbaarheid te omschrijven? Conscience staart en voelt de hand bewegen in de linker bovenhoek: enkele krabbeltjes; een huisje in een paar streepjes. Een deurtje. Vijf haaltjes met een paar penveegjes: bomen. In dat miniatuur | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landschap (1.5 cm × 0.8) hoort leven. Een ventje 2 mm hoog. Ook een aardig hondje met een gezellig staartje. Zo is de stemming gemilderd, idyllisch haast beter. De gedachten willen nog wel niet, maar de geest is bereid zich te concentreren. Nog wat haaltjes onder een kruisje en dan de pen bewogen naar het middenveld om te schrijven: Aen den heere Ridder Gustaf Wappers schilder zyner Majesteit den Koning der Belgen.’ Die bijstelling voldoet alweer niet. ‘'s Konings schilder’ klinkt nog plechtiger door zijn genitief, welke taalvorm den auteur verleidt er ‘'s Konings schilders’ van te maken met een dra verbeterde lapsus calami. Zo is 't begin goed. Volgt de aanspraak: ‘Wel edele heer’Ga naar voetnoot(1) met... de herhaling van de eerste aanzet: Ware het dat dit myn werk my geen(e) ander(e) voordeel verschaffen moest dan my alleenlyk de gelegenheid te geven om u myne diepe dankbaarheid nogmaels te kunnen betuigenGa naar voetnoot(2) is my Conscience hoort zich weer praten!
Eilaas de pen moet weerom over dit begin gehaald worden. Zal het dan eindelijk zo goed zijn?: De eerste en schoonsteGa naar voetnoot(3) belooning welke ik van mynen arbeid genieten mag bestaet voorwaer in de uitdrukking myner diepe erkentenisGa naar voetnoot(4) voor u mynen edelmoedigen vriend en weldoener Neen! want wat hier achteraan komt, doet de tekst weer vastlopen: ‘Gy waert het wiens goedkeuring’ ‘aen uwe goedkeuring’ ‘onbekend was ik’ ‘van u, van u E, en van anderen ben ik aengemoedigd.’ Dat alles is geschrapt. Nooit hebben wij Conscience zo weten knoeien! Hij beproeft het dan nog eens met: ‘De heugenis van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hetgeen ik u verschuldigd ben,’ om eindelijk, arme kerel!, te belanden bij het zalig einde van de martelgang: ‘Nu de gunst myner landgenoten mynen arbeid bekroonende my eene plaets tusschenGa naar voetnoot(1) onze vaderlandsche schryvers gegeven heeft, nu ik eenigszins met vryer stappen in de letterbaen mag voortgaen behaeg ik my in het herdenken aen wie ik dit verschuldigd ben...’ Zo mag het blijven. Zo vloeit het haast als vanzelf voort in een kalm rhythme: ‘wie my, nog onbekend aenmoedigde en zegde gaet gaet’ met nog even een hapering bij ‘en zegde gaet gaet’ vervangen door: ‘en my een deel zyns vernufts indrongGa naar voetnoot(2) onder wiens blik, onder wiens steun ik myne ziel in kunstdorst en in vaderlandsliefde voelde ontsteken, wie voor myn welzyn als voor dit eens broeders zich bekommerde en my, in het verdriet, in de stonden van bittere onttooveringGa naar voetnoot(3) een weldoener wasGa naar voetnoot(4). Die naem zoo heilig voor my die naemGa naar voetnoot(5) my voor eeuwig in den geest gedrukt die naem is de uwe o Gustaf!Ga naar voetnoot(6) WaeromGa naar voetnoot(7) toch steldet gy belang in my die u niets dan dankbaerheid voor zooveel goedheid bieden kon? Omdat uw hart edel is en dat gy Hier weer een inzinking; maar onmiddellijk is de vorm gevonden: Ik kan u voor zooveel goedheid niets dan dankbaerheid en liefde terugkeeren, niets dan bewondering voor uw edel hart. Ook wie zal zeggen wat ik pyn geleden heb, wat verontweerdiging my getroffen heeft wanneer ik u, myn weldoener aen de schichten des nyds en der lasteraers zag bloot- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesteld, wanneer ik zag dat zy uwe kunst niet durvende raken dit hart en die inborstGa naar voetnoot(1) wilde te na spreken; Nu loopt Conscience nogmaals vast. Zijn met nadruk uitgesproken pathetisch vertrouwelijke aanroeping ‘o Gustaf’ klinkt hem nog in de oren, en van de toon der gemeenzaamheid kan hij niet los. Hij schrijft daarom voort ‘maer zy kenden u niet Gustaf vergeeft hen.’ Onmiddellijk schrapt hij de zin om hem te vervangen - wel graag roert hij in het potje, waarin laster, nijd en afgunst de hoofdkleur zijn, en grootmoedigheid staat heldhaftig - en nu volgt er: ‘Ja ik heb geleden en gy misschien ook Gustaf.’ Toch bevredigt dat weer niet, evenmin de inzet: ‘maer ô Gustaf.’ Even hoopt hij een uitkomst gevonden te hebben met ‘Dit lyden is over, uwe vijanden hebben zichzelven met het slyk,’ maar die drastische terminologie doet het hem toch weer niet. Liever ineens omschakelen en zeggen: ‘Er bleef my echter een troost over in de overweging dat Rubens en Vandyck - Van Dyck boven al’. Plots valt hem in, dat hij Wappers troosten kan met de incidenten rond de bekroning van een van zijn leerlingen, en de auteur verliest zich ineens in bizonderheden. De draad is voor goed gebroken. Alles wordt weer doorgehaald om vervangen te worden door: heden heeft de rechtverdigheid gezegepraeld, de Akademie van Antwerpen door de bekrooning van den heere van Maldegem wien gy den weg tot de kunstgeheimen aentoondet heeft een vlekGa naar voetnoot(2) een kenmerk van lasteraer op het voorhoofd uwer verachtelyke vyanden gedrukt en zy zyn de schande ontvluchtende in het duister gezonken. Als de opdracht gedrukt wordt, ziet Conscience in, dat een toespeling op dit particuliere geval zijn tekst ontsiert, en hij schrapt al wat er mee te maken heeft, om enkel de algemeenheid in de toespeling over te houden. Zo is dan ook verdwenen, wat hier volgt: Geloof niet schilder dat de eerebaen, voor al wanneer men in dezelve als kunsttolk reist, zonder doornen is, de slangen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woonen in aenzienlyker getal aen den voet der reuzeneiken, geheugt uwe voorgangers. Voor de zoveelste maal in dit paar zijdjes proza, kan Conscience er weer niet uit: ‘geheugt uwe voorgangers’ wordt geschrapt ‘en wanneer men zich aen’ evenzo; ‘vyanden moogt gy hebben uw vernuft weegt te zwaer op die welke’ op zijn beurt; ‘en het is alsof hun glorie en faem’ ook; ‘de faem der glorie is eene vrucht waer op zy liefst hun gift spouwen’ al niet minder; ‘denk dat uwe kleine vyanden welke u nu zoo bitsig aenvallen’ mag blijven staan hier in het klad, maar is weggevallen in het boek. Heel deze gedachtegang heeft Conscience ‘irregeführt,’ en liever bindt hij aan, bij de eerste geschrapte zin van daar straks, die gewijzigd wordt in: ‘Vergeef hun, Gustaf, zy kennen U niet.’ Er blijft in het boek nog een halve bladzijde cursief over. De controle daarover ontgaat ons, want het klad ontbreekt verder, maar ver verwijdert zich deze tekst niet meer van het laatst besprokene. De ‘Kunsttolk’ is voorzien; de ‘nietige’ vijanden; de ‘zwaerte van het vernuft’; de ‘slangen aen den voet der reuzeneiken’Ga naar voetnoot(1). Alleen de ‘Kunstadders’ zijn er bijgekomen, en ‘schitterende gewrochten.’ Zou Conscience zichzelf verdedigd hebben, op de wijze zoals zijn collega's en medestanders het van hem liefst niet vernamen, hij zou het niet anders gekund hebben. De incidenten van Mei geheugen hem nog, en vagelijk denkt hij wellicht aan de aanvallen, die binnen kort op hem zullen gaan loskomen. Nu is hij nog moedig en kordaat: Laet ze begaen, Gustaf, uw naem zal ondanks dit gif, met die van Rubens en Vandyck leven en hij heeft deze ultieme troost gereed, waarmee hij eindelijk tot zijn uitgangspunt terugkeert indien er één blad van myn boek tot de nakomelingen moet overgaen zal het gewis dit zyn waerop uw naem geprent staet. Antwerpen, 18 December. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
's Daags nadat P.F. van Kerckhoven, de latere bitsige vijand, in ‘Den Olyftak’ aanvaard is geworden. En op het ogenblik, dat een drukke briefwisseling gevoerd wordt met Willems over de samenstelling van een Vlaamse Academie. Zal zij filologisch getint zijn, uitsluitend? Zal zij literatoren omvatten? Onder de genoemde, gefluisterde en neergeschreven namen ontbreekt die van Conscience niet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 18 -Als de voornaamste artistieke gebeurtenis van het jaar 1838 - ei, op het nippertje nog - de verschijning van ‘De Leeuw van Vlaenderen’ is, dan mag, voor de literaire historie, Snellaerts Verhandeling zeker deze onderscheiding toekomen. In October was ze verschenen, nadat de geneesheer er twee jaar aan gewerkt had. De publicatie is Jkhr. Blommaert een aanleiding om in de ‘Gazette van Gend’ hoog van de toren te blazen en de Walen op te vorderen ook zulke inventaris, gaande over eeuwen, voor te leggen. Ook voor heden kunnen zij geen enkel uitstekend dichter opnoemen, van Hasselt wordt terzij gezet, en Mone's ‘Uebersicht der Niederländischen Volksliteratur älterer Zeit moet wijken voor Snellaerts werk, voor de ‘levendige en schitterende kleuren’ waarin het gezet is. Ten slotte huldigt Blommaert den naar Holland toeneigenden Kortrijkzaan uit het steevaste West-Vlaanderen, tegenover den van Holland zich afwendende Maastrichtenaar, gekneed naar een vreemd evenbeeld. Als De Laet op zijn beurt - na heel wat moeilijkheden - zijn bespreking in L'émancipation van 30 December ingelast krijgt, wordt nogmaals op de propagandistische trom geroffeld, want kon Van Hasselt op voorgangers steunen,Ga naar voetnoot(1), Snellaert staat aan het begin van de literaire historie; en hadden Rijsel, Valenciennes, Kamerijk en Atrecht als gebied niet opengelegen voor Van Hasselt, wat ware van hem overgebleven, daar waar Snellaert niet eens was uitgerukt naar het Noorden, want, wat zou hij daar al niet hebben aangetroffen? Er wordt aldus, einde December 1838, duchtig gevochten en de opdringende expression française - belichaamd in Van Hasselt - wordt in de verdediging gedrongen. Dat gaat des te eer, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar een Ernest Buschmann - na zijn omzwervingen in Europa uit Parijs teruggekeerd - bij zijn aankomst te Antwerpen een verzenbundel voorbereidt ‘Rameaux,’ en het driemanschap - Conscience, De Laet, van Rijswijck - met drie verzen bedenkt, zangen van teutonisme doordrongen en gestaald door heldenroes. Zo enige schaduw zou kunnen vallen op de Vlaamse productie in dit jaar 1838, dan is het wellicht door de publicatie van Felix Bogaerts' ‘El maëstro del Campo,’ en wel om de statige uitgave. Goed mogelijk, dat Conscience er heimelijk van gedroomd had, Wappers bereid te vinden zijn werk te illustreren, zoals Nicaise de Keyzer het voor zijn vriend heeft gedaan. Het zou hem wel gesmaakt hebben geschreven te zien in een Précurseur, bv. door L. AlvinGa naar voetnoot(1), dat ev. Parijse illustraties in niets beter zouden kunnen zijn! Al met al misschien nog een zet van de voorzienigheid, dat de kritiek met ‘De Leeuw’ enkel tegenover de tekst geplaatst wordt en zich niet moest verdelen over visuele elementen. De Vlaamse wereld wordt ongeduldig. Conscience had de Gentenaren toch te verstaan gegeven, op 6 December nog, dat zijn werk nog vóor 20 December zou klaar komen. Volgens Snellaert staat er wat te gebeuren op vele terreinen. Het is alsof men wacht op een bevel. Rijpt de idee van deelname in de politiek reeds nu in Snellaert? Maakt hij zich tot advokaat van de Antwerpse vrienden om één hunner in de redactie van de krant van Van der Haeghen te krijgen, al stuit hij op het verzet van de echtgenote, die gentiment voor ‘wijf’ en ‘heks’ wordt gescholden? Hij staat in beraad, wat hij met Wolffers' ‘Tijden’ gaat doen. Trouwens nog niemand ziet hier de val, die gespannen wordt. En ondertussen is het wachten op ‘De Leeuw.’ Het is of de lectuur van het net-werk nog nawerkt op een zo knap man als Snellaert, want op 28 December schrijft hij aan De Laet: ‘iedereen’ wacht op ‘De Leeuw.’ Kon hij voor Nieuwjaar uitkomen!’ En tot tweemaal toe klinkt in die brief de leuze ‘wat walsch is, valsch is,’ als ging het om een echt ‘levée des boucliers.’ En er komt nog een ‘schild en vriend’ bij. Maar wat hij ook op de grond stampt, die ‘Leeuw’ komt maar niet, zelfs dan niet als De Laet hem op 31 December schrijft, dat het boek ‘heden verschijnt,’ want op 3 Januari volgt er nog een verzuchting van Snellaert: ‘De Leeuw, blijft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te lang weg’ en op 11 Januari is hij wat gestoord, omdat Delepierre reeds een exemplaar in handen had. Het wordt 20 Januari voor hij zijn beestje koesteren kan! Ivoorgeel, diepgroen, zwaar bordeaux van kaften, een kleur per deel. Hoe stond het dan met de doorbraak van het grote werk? Mogelijk dat de auteur met Silvester 1838 zelf een exemplaar voor zich heeft zien liggen. Datumblad C draagt overigens de aantekening: ‘Le lion paraît vers la fin de décembre,’ maar waar blijft, dat het tandem Conscience-De Laet zijn tijd heeft moeten gebruiken om de exemplaren in Januari te verzendenGa naar voetnoot(1), en wel zo, dat Willems' portret en Rens' ‘Jaerboekje’ dienden te wachten. Pas op 15 Januari legt Conscience een exemplaar ten Stadhuize neer. Op 19 Januari gaat de eerste trompetstoot in de ruimte. Michiel van der Voort krijgt de eer in ‘Den Antwerpenaer’ het boek bekend te maken, dat een hele Beweging gaat dragen, en voor zichzelf een lange periode afsluit. De Vlaamse wereld neemt kennis van het boek, dat bij zijn concipiëring haast versmoord werd; en ondergaat zijn inwerking. Er is geen luid geschrei om - de reacties onderzoeken wij later, als 1839 aan de beurt komt -, maar het bevestigt een faam en opent de geesten. Geen boek heeft in de Vlaamse kritiek, de Vlaamse geschiedenis en de bespiegelingen, overzichten, studies, meer karakteriseringen gekend, de ene al lyrischer dan de andere, sommige geweldig van grootsprakerigheid, andere naïef in hun superlatief-vorm; nog andere stout in hun literaire comparatieven, al te stout. Maar dat is waar: elkeen, die in Vlaanderen de pen heeft gevoerd of voert, heeft voor het boek gebogen, weinigen uit mode-zucht of gedwongen; haast allen uit genegenheid, omdat iedereen er een paar - soms vele - warme, volle uren van zijn jeugd aan verpand voelt. En deze quasi-unanieme aanhankelijkheid over tijd en afstand suggereert al te gemakkelijk als het ware de indruk, dat bij het verschijnen van het boek een roes over het land zou zijn gegaan, zoals bv. in Noord-Nederland bij de publicatie van ‘Hollands Glorie’ door Jan Den Hartog. Hoe geheel anders lagen de verhoudingen! ‘De Leeuw van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaenderen’ kwam uit zijn hol, verwacht door enkele dozijnen, en eens gepubliceerd liggen over het land verspreid een half duizendtal stuks. Meer niet. Zij worden gelezen, zeker herlezen in bepaalde milieux, en liggen dan neer. Een gedeelte wordt doorgegeven, en misschien wordt er hier en daar uit vóorgelezen. Dagen en maanden zijn er toe nodig geweest om het boek in te burgeren in een analphabete wereld, - pas in 43 komt een tweede druk, en wellicht niet om succes-redenen - maar waar het verscheen is er, ongetwijfeld, met bewondering naar opgekeken. Misschien wel met verwondering. Kon de eigen taal zich dus lenen tot dergelijke schildering van gevoelens en bewegingen? Wie was de man, die het verstond in zijn lezers leven op te roepen? Waarom een taal smaden, als haar woorden en zinnen de geest en het hart in vervoering konden brengen? Als ‘Wonderjaer’ en ‘Phantazy’ bij haast voorhands overtuigden een bevestiging waren voor eigen mogelijkheden, dan is ‘De Leeuw’ het boek geweest, dat neofieten uit de inertiestroom heeft losgepeld, eenlingen heeft staan gehouden, jonge mensen bezield. Ten slotte is van een betrekkelijk klein aantal exemplaren een sterke indruk uitgegaan, maar is het werk niet ineens in de massa doorgezegen. Eer een sneeuwbaleffect met diepe nawerking, dan een mode-succes, dat in rook vergaat. En of de bereikten zich nu ook vragen hebben gesteld, wàarom zij getroffen werden, wàt hen eigenlijk niet losliet, het is te betwijfelen. Zal de heldensfeer van gedachte-in-overleg (De Coninck) en daad-in-spontaniëteit (Breydel) en duurzaam vertrouwen (de gulden Ridder) door hen die geen criterium hoegenaamd bezitten critisch zijn onderzocht, en zullen zij naar de bouw van de slag, dat geweldig, evenwichtig fresco, gezocht hebben? Want hoe angstig moet Conscience gespeurd hebben naar de nawerking van zijn boek; zou iemand zoeken te achterhalen hoe hij de geest van De Coninck verfijnd en het geweld van Breydel versterkt heeft; zou iemand nakijken hoe hij haast schematisch zijn effecten berekend heeft in de slag, hoe hij, - massa-regisseur zonder voorgaande en zonder gelijke - een schaakspel heeft opgezet, waarin elke zet, om evenwichtsredenen, een tegenzet heeft uitgelokt, tegenzet, waarvan hij de noodzakelijkheid zelf maar inzag bij 't nalezen van zijn werk? Voor 't eerst in onze ontwakende literatuur ondervindt een auteur hoe eenzaam hij staat met zijn schepping, en hoe weinigen met hem in 't werk kunnen voortschrijden, want Conscience's verwachtingen zijn zeer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoog gespannen; hij is niet bestand tegen 't ontwaken in de leegte. En die leegte is er, niet à priori, uit onbegrip, waarop elk vernieuwend auteur stoten kan in een land met literaire tradities, maar uit schrijnende armoede des geestes. En zo wordt er om de jaarwende 38-39, midden in het lege veld, een tafereel naar voren geschoven, geflankeerd door enkele reuzengestalten, zo groots, dat zelfs de kunstcritici, geroutineerd in 't beschouwen van levensgrote doeken, niet beseffen wat in woorden staat geschilderd, herschilderd door Conscience. Er is inderdaad een niet onaardige dosis kunstenaarschap nodig geweest - als taferelen- en verhoudingenbouwer - om het resultaat te bereiken, waartoe Conscience gekomen is. Het is hier de plaats om er even op weer te komen, nu het boek, bij de onbewusten gaat inwerken, want de grote compositorische waarde van het werk - ach, er is geen sprake van dat compositorisch element in de ontwikkeling van de roman te zoeken, of in de groei der karakters! hier gelden slechts typen, die op elk ogenblik beantwoorden aan hun definitie en derhalve ook zo gemakkelijk te volgen zijn zonder probleemstellingenGa naar voetnoot(1) - de grote compositorische waarde van het werk dus bepaalt zich niet bij de uitbeelding meer dan levensgroot van een Breydel, een De Coninck, maar heeft groter verdiensten door de volgehouden evenwichtsmomenten in het massaspel. Daardoor ‘zit’ het boek ook zo stevig. In feite is er één figuur, die - behoudens de verhouding naar de menselijke potentie - alleen staat: De Coninck, want Breydel is aan 't leven gehecht door zijn zuster en zijn moeder. Zo staat er Robrecht met zijn dochter, tegenover Philips met zijn zoon. Bij de ontleding van de verhoudingen, komt men tot merkwaardige uitkomsten. Als Johanna van Navarra naar het hoogste grijpt: de ongerepte Machteld, dan zal Adolf, in de slag, zijn weerwraak nemen: de lelievaan. In een andere zin is de haat van de lezer voor Jacques de Châtillon haast de uitkomst van een schematische rekensom, zoals de naïeve genieter ze graag meemaakt! Voor de Chatillon alle nadelen, in 't spel tegen Machteld, in 't spel tegen Robrecht, tegen de Valois, tegen De Coninck. Slechts één even- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wicht treedt in zijn voordeel, maar dan is het dat der ridderschap in de verhouding Robrecht-Chatillon. Wij kijken nader toe en vinden impulsieven hier (Breydel) én aan de overzij (d'Artois); bedachtzamen ook (De Coninck-de Nevers). Er zijn figuren van de sluwheid langs beide kanten: de Marigny-De Vos; de Saint Pol en Borluut, de uiterste zwakheid en de hulp in hoge nood kleuren elk hun kamp. Wat voor de personages geldt, duikt ook in de slag op: het zwetsen van de Fransen onder de fuif heeft een tegenkleur in de berekening van de kansen in angste bij de Vlamingen. Is er een ridderepisode de Merthelet-van Hofstade als het ware om een tijdsraam te spannen midden in de strijd, ook bij het voetvolk staan evenwaardige krachten tegenover elkaar in 't gelid: de boogschutters van de Barlat en de slingeraars van Van Sevecote. Afvalligen hebben wij: Van Ghistel; en ook de anderen: Van Arckel. Dat zoeken naar gelijkwaardige tegenstellingen ook in de gevoelens, in de slag het wederzijds ‘opbieden’ aan moed en eerlijkheid, maakt het boek in zekere zin ‘onaantastbaar’ in zijn werking, zo, dat voor de lezer enkel nog de vraag overblijft: waar schuilt als inzet het onrecht, waar het recht? En de misschien simplistisch gesuggereerde uitkomst beklijft voor altijd. Maar, de bezorgdheid van de auteur om zijn kleuren te verdelen in gelijke tonen bevredigt het esthetisch gevoel, en voert een heroïsche adem door het werk. Een hoog en fair spel - in tragische betekenis - staat weergegeven naar zuivere regels, waaraan de courtoisie haar deel heeft, een spel, dat past in het grote historische en werkelijke spel, waarin de krijgsmacht der Fransen het evenwicht vond in de wilsidee van de Vlamingen; de overmoed zich uitend in gezwets, de vaar en vreeze door deemoed gestaald: stilte voor de storm; de eensgezindheid in 't beleid hier, haar tegenstelling in de verdeeldheid ginds. Met de hulp van de feiten is de auteur instinctief getreden naar de hoogste toppen van een statische schoonheid, want doet men het gebeuren met een druk op de knop in de verbeelding even stilstaanGa naar voetnoot(1) dan verstart het geheel zonder moeite of vervringing tot een vlak beeld, een schilderij vol waardigheid, die tot bezinning voert. Dat is het meesterstuk. Laat onze tijd - met àndere middelen - het anders, completer, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
levensechter willen, of zien, het is onze zaak, niet die van Conscience, die zonder psychologische wetten, enkel door de intuitie gevoerd een overrijpe verbeelding te temmen en in plastische vormen om te scheppen had, zo, dat zijn arme tijdgenoot, in 't lettervergaren pas weer gehard, diep in het verleden zichzelf in grootheid erkennen kon. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- 19 -Wat, eens ‘De Leeuw’ in 't veld, met Conscience geschiedt, behoort niet meer tot het begrip ‘Genesis.’ Het is alles ook zo complex in zijn feiten en onderstromingen, dat er hier moet worden van af gezien. De auteur wordt zo over en weer geslingerd, innerlijk en uiterlijk, en zijn psyche wordt zo deerlijk op de proef gesteld, dat een sterker man als deze jonge hemelbestormer ook zou hebben begeven. Een dagorde van felicitaties van ‘De Olyftak’ - een ongewoon feit - en de omstandigheid, dat Snellaert zijn exemplaar niet te pakken kan krijgen, omdat zijn zusters het niet willen afstaan - lenigen zielenood niet. Wat zal het hem baten zo Hoffmann von Fallersleben weldra zal schrijven Kehre in dich selbst zurück zo Nolet de Brauwere van Steeland hem een vers opdraagt? Zelfs al zou hij vernomen hebben, dat een seminarist van Mechelen, die Franse verzen schreef, in het Nieuwjaarsverlof een ‘Leeuw’ te pakken krijgt en er door ‘berauscht’ werd, wat kan dat zijn apathie keren? Hij verwacht nu andere wonderen dan de winst van een Jan van Beers. Andere wonderen dan een koninklijke subsidie van 500 fr. (op 29 Januari verleend). Hoe te genezen van een broedertwist? Hoe door de liefdesperijkelen ongedeerd heen te komen? Hoe te leven zonder inkomsten? Roept het niet om wraak nu tot de vaststelling te moeten komen, dat de Leeuw - na zulk succes - 10 fr. boni gelaten heeft? Hoe zich te onthouden van de algemene politiek, als men naar daden van zichzelf snakt? Hoe te zwijgen als het papier lokt, en de zwarte letter van een dagblad? Hoe te verkroppen, dat een volk niet opstaat, voor hetwelk men meer dan een jaar angstig en uitputtend in de weer is geweest, zonder zichzelf te sparen? Laat dan de enige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitkomst zijn de deemoed, de trots-gewilde vernedering: de arbeid, het buigen tot de grond, het grijpen in de aarde, een hovenierstaak opnemen. Laat dan het enig solaas zijn het opgaan in de verbeelding om medelijden te hebben met een zichzelf, dat als een ‘pelgrim in de woestijn’ voortschrijdt. ‘Ik schrijf niet meer,’ dat zal het thema zijn van Conscience's gedragingen in 1839, na de incidenten van Februari, de laatste activiteit van deze periode. Wel zal hij die werkelijke opoffering van zichzelf milderen, als hij het aan Snellaert bekent, want hij voegt er aan toe: ‘tenzy mynen maetschappelyken stand zoo worde dat ik het doen moge zonder my zelven tot den bedelzak te brengen.’ ‘Aenzie my niet meer als een letterkundige,’ zo bezweert hij Dendermondse vrienden, en dat is een stuk van zijn hart: de ambitie van de roem verdringen. En berusten. Schijnbaar gehoorzaam. Wrokkig, gewillig het hoofd buigen voor overmacht. Nu kastijdt vader niet meer. Maar het leven. Harder en ruwer. Met verlies op alle hoop. ‘Hendrik’ - zo schrijft De Laet aan SnellaertGa naar voetnoot(1) - heeft mij ‘spels genoeg geleverd’; ‘hy had iets zwarts in den zin en de eene dag ging in spytige woorden, de andere in een nog spytiger stilzwygen voorby. Hendrik is een man, die denkt dat, omdat hy een goede prozaschryver is, en dat hy waerlyk meer dan iemand aen den bloei van het vlaemsch gearbeid heeft, ieder hem op bloote knien zou moeten aenbidden. Hy gelooft zich onfeilbaer en de twyfel over de uitmuntendheid van eenen door hem geschreven volzin is hem een ondragelyke last.’ Om het geheim van Conscience's ziel te verklaren moet niet lang gezocht worden. Tien jaar later, in Februari, zal hij de sleutel in handen van Snellaert leggenGa naar voetnoot(2), als hij zijn vriend schrijft: ‘ik weet niet wat er met my omgaet: zoo lang ik aen myn werk Artevelde arbeidde gevoelde ik niets dan een groote spanning en eenen koortsigen aendrift. Nu my die prikkel ontbreekt, heeft zich eene schrikkelyke zenuwziekte verklaerd...’ en er volgt een lange passus om zijn ontreddering, zijn gejaagdheid te beschrijven. ‘De Doctor wil... dat ik verzet zoeke in nieuwe uitzigten...’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1839 was er geen doctor. Conscience heeft zichzelf genezen door het vinden van nieuwe ‘uitzigten’: het buigen tot de grond, het grijpen in de aarde, de hovenierstaak. In zijn literaire studiën heeft A. Westerlinck de theorie van de ‘Schwermut’ aangewend om Van Langendonck's poëzie te verklaren. Met even zoveel recht is ze aan te wenden voor Conscience's geval. Alle elementen zijn aanwezig om de crisisdiagnose te stellen. Onmacht en vertwijling, het vluchten in een psychose. Maar er is hier de uitkomst: de natuur, bij vader Van Geert, echtgenoot van de vrouw, die destijds Conscience's voorspraak was bij Moeder An om hem in De Koning van Spanje onder te brengen, waar hij óns verlossende woord zou schrijven. Het verlossend woord in zíjn onheilspellend crisisjaar, 1839, zal Rik bij 't einde zelf spreken, als hij in barre Winter (December) op Stuivenbergkerkhof, de knie op de grond, het leed en de verbolgenheid van de versmade kunstenaar uitgalmt bij de groeve van Matthys van Bree. De zwart gerokte deftige oudere generatie deinst achteruit bij het woordengeweld van het gekwetst romantisch geladen geweten. En buigt, met eerbied, het hoofd om doorgang te verlenen aan de drager van het woord, dat hier in het Vlaams gevoerd wordt. Voor het eerst met zulk meesterschap. Een late overwinning van ‘De Leeuw,’ voorwaar. Lente 1953. |
|