Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1953
(1953)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||||
Vergadering van 28 Januari 1953.Aanwezig: de heren Prof. Dr. P. Sobry, uittredend Bestuurder, J. Kuypers, Bestuurder, M. Gilliams, Onderbestuurder, en Dr. L. Goemans, Bestendig Secretaris; de heren leden Prof. Dr. H. Teirlinck, Prof. Dr. J. Muls, Prof. Dr. A. Carnoy, Prof. Dr. J. van Mierlo, Prof. Dr. J. van de Wijer, Prof. Dr. L. Grootaers, Prof. Dr. Fr. Baur, Dr. W. van Eeghem, Dr. J. Lindemans, Prof. Dr. Fr. de Backer, G. Walschap, G. Schmook, Dr. C. de Baere, Prof. Dr. E. Rombauts, Prof. Dr. A. van Loey, Prof. Dr. R. Foncke en Prof. Dr. J.F. Vanderheyden. Verontschuldigd: de heren Prof. Dr. L. van Puyvelde, Prof. Dr. E. Blancquaert en L. Baekelmans.
* * *
De notulen van de vergadering van 17 December 1952 worden goedgekeurd. | |||||||||||||||
Overdracht van het Bestuurderschap.Benoeming van de Bestuurder en de Onderbestuurder van de Academie voor het jaar 1953. - Bij Koninklijk Besluit van 19 December 1952, verschenen in het Staatsblad van 11 Januari 1953, werd de verkiezing goedgekeurd van de heren J. Kuypers, uittredend Onderbestuurder, tot Bestuurder, en M. Gilliams, tot Onderbestuurder der Academie voor het jaar 1953.
* * *
Bij de aanvang van de zitting neemt de Z.E.H. Prof. Dr. P. Sobry, Bestuurder voor het jaar 1952, aan de bestuurstafel plaats en houdt de volgende toespraak: | |||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||
Zeer geachte Collega's, Als uittredend Voorzitter moet ik vandaag nog even - voor een tiental minuten - aan deze kant van de bestuurstafel komen zitten. Van deze gelegenheid maak ik gebruik om U onomwonden te zeggen hoe blij ik ben dat het voor de laatste maal is! Inderdaad, een stemming van vrolijke opluchting komt over mij, bij het vooruitzicht dat ik straks weer gewoon lid van onze Academie, en vrij zal zijn. Deze stemming, Mijne Heren, spruit niet voort uit vrees voor de last die met de taak van bestuurder verbonden is - last die ik trouwens, dank zij uwe medewerking, niet of nauwelijks gevoeld heb, - en ook niet uit 'n gemis aan waardering voor het eervolle ambt dat ik uit uwe handen mocht ontvangen; maar ik ben werkelijk blij ervan ‘af’ te zijn, omdat ik sinds 15 October praktisch niets meer voor de Academie gedaan heb, en beschaamd ben zolang een titel te hebben gevoerd die niet meer beantwoordde aan de werkelijkheid. Het is dan ook met een gevoel vàn erkentelijkheid dat ik uwe vele blijken van sympathie mij tijdens mijne ziekte bewezen, en ook uw groot geduld en toegeeflijkheid te mijnen opzichte herdenk. Had ik in Januari 1952 het voorval kunnen voorzien dat mij tijdens de pleno-zitting van Oktober overkwam, nooit zou ik het ambt van Bestuurder aanvaard hebben: dat spreekt van zelf. Onwetendheid is mijn enig excuus. Maar is er ook niet een geestig aspect, een humoristische kant aan de zaak? Zoëven nog, dacht ik bij mijzelf dat een professor, onervaren in bestuursaangelegenheden, zichzelf gemakkelijk wijs maakt dat de bestuurder van een Academie overal aan en bij moet zijn om de goede gang van zaken te verzekeren. Welnu, het komt me thans voor dat onze Inrichting nooit stipter, flinker, voortreffelijker gewerkt heeft dan tijdens mijn driemaandenlange afwezigheid. Deze plezierige ervaring stemt me niet alleen tot bescheidenheid, maar doet me ook hartelijk lachen. Zelfs heb ik me ondeugend afgevraagd of een medewerker van het Engels humoristisch blad ‘Punch’ niet een tikje gelijk had, toen hij onlangs nog de bepaling van een ideaal bestuurder als volgt omschreef: ‘One who sees everything, says very little, and does absolutely nothing’? | |||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||
Hoe dan ook, ‘niets doen’ dient hier geïnterpreteerd en aangevuld door ‘omdat anderen voor hem, en in zijn plaats werken.’ Dit hebt gij voor mij gedaan, Mijnheer de Bestuurder. In mijn plaats hebt gij een aantal vergaderingen voorgezeten, en allerhande discussies en beraadslagingen van het bestuur of van de bestuurscommissie georiënteerd en geleid. Zelfs hebt gij mij op de openbare jaarvergadering als spreker vervangen, en wel met groot succes, blijkens de verslagen in de bladen. Ik ben U daar persoonlijk zeer dankbaar voor, des te meer daar al dit werk doorging te midden van uw vele andere bezigheden, kommer en zorgen. Ook U, Mijnheer de Bestendige Secretaris, breng ik vandaag de hulde mijner erkentelijkheid. In de loop van twee jaar samenwerking heb ik meer dan honderd brieven van U ontvangen. Enkele ervan zal ik als levend getuigenis van uw wijsheid en schranderheid bewaren: ik heb veel van U geleerd. Last not least, associeer ik in mijn dankbare afscheidsbegroeting Dr. De Baere, onze toegevoegde Secretaris, die niet enkel in de laatste drie maanden, maar het hele jaar door het ‘pondus diei’ heeft getorst. Vroeger kende ik U niet, waarde Collega, of ternauwernood. Maar in 1952 heb ik uwe gaven en werkmethodes ontdekt. Gij ontziet de arbeid niet, en gij werkt kalm, secuur en gemakkelijk. Een bestuurder kan op U rekenen: gij volbrengt uw taak als een asceet, d.i. zonder enig overtollig gebaar. Uwe werkzaamheid is stelselmatig doordacht en doelmatig gericht, in dienst van de zaak zelf, alsof het niet anders kon.
Naar oud academisch gebruik moet ik nu nog een kort overzicht geven van de stand en de bedrijvigheid van onze Academie gedurende het verlopen jaar. Het markantste feit lijkt me wel dat onze publicaties in 1952 opnieuw geregeld verschenen zijn, en weer op vooroorlogs peil staan. Meer bepaaldelijk hebben onze ‘Verslagen en Mededelingen’ een record-cijfer bereikt van meer dan duizend bladzijden. Benevens al de lezingen van de eigen leden werden een aantal bijdragen van niet-leden erin opgenomen: een uitvoerig opstel over Johan Huizinga door wijlen Prof. Dr. A. de Groodt, en een ander over Willems, Potgieter en De Gids, door Lic. M. de Vroede; een merkwaardige studie over het Apostelspel door Dr. G. Jo Steenbergen, en een interessante | |||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||
bijdrage over Gezelle's De Keerse en de koperen kandelaar, door Lic. B.F. van Vlierden. Gelet op het betreurenswaardig achterstel van onze academische uitgaven en in het bizonder van onze bekroonde werken, hebben we met aandrang aanzienlijke extra-toelagen aangevraagd bij het Departement van Openbaar Onderwijs, echter tot nu toe zonder goed gevolg. Desniettemin zijn we er trots op dat het Jaarboek en twee afleveringen van het Gents woordenboek in 1952 het licht zagen, alsook de studie van collega G. Schmook over de Driehoeksverhouding Pol de Mont, Aug. Gittée, Alfons de Cock, en de twee bekroonde verhandelingen, nl. die van Mejuffer Dr. N. Bakker en Dr. J. Sterck. Bovendien zijn de prijsantwoorden van Dr. A. Van Elslander en van Prof. Dr. Uyttersprot ook in 1952 ter perse gegaan. Ten slotte dient nog aangestipt dat de Indices van Dom Fl. Rommel O.S.B. op K. Deflou's Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, alle aanvankelijke misverstanden ten spijt, in de reeks van de Koninklijke Vlaamse Academie waarin ze thuishoorden, terechtgekomen zijn. Het kan als een gemeenplaats klinken indien ik zeg dat onze gewone maandvergaderingen vrij goed bijgewoond werden, en telkens plaats hadden in een geest van werkelijk-prettige verstandhouding. Toch acht ik dit het vermelden waard. Sereniteit immers en verdraagzaamheid van geest, onderlinge waardering en samenwerking, behoren al meer en meer tot de zeldzame verschijnsels in onze verdeelde moderne maatschappij: een reden te meer, dunkt mij, om zich er over te verheugen dat dergelijke gewoonten en levenshoudingen in ons academisch gezelschap in ere blijven. In dit verband past het enkele gebeurtenissen te herdenken, zowel blijde als droevige, die in 1952 voorvielen: het overlijden van Mevrouw H. Roland Holst, sedert 1931 buitenlands erelid van Onze Academie. In mijn plaats heeft de Heer Julien Kuypers als onderbestuurder een ontroerde hulde aan de nagedachtenis van deze grote vrouw en dichteres gebracht. God hebbe haar schone ziel! Anderzijds vonden drie zeer geslaagde intieme vieringen in ons midden plaats: de 70ste verjaring van Prof. Dr. Jef Muls in het stemmige kader van het kasteel Beauvoorde, de 70ste verjaring ook van Prof. Dr. Leo van Puyvelde, en de 60ste van onze nieuwe Bestuurder. Ten slotte meld ik nog met | |||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||
fierheid dat wij het voorbereidend werk gedaan hebben om ons hooggeacht medelid Stijn Streuvels (Frank Lateur) als candidaat voor te dragen voor de Nobelprijs 1953. Op louter stoffelijk gebied valt vooral op te merken dat wij niet geaarzeld hebben belangrijke uitgaven te doen voor het onderhoud, het herstel en de stoffering van het zoëven vermeld kasteel te Wulveringem, en dat ook in 1952 het nodige materiaal besteld werd met het oog op de herinrichting van onze bibliotheek te Gent. Ons Academie-gebouw aldaar werd dit jaar gedeeltelijk hersteld, geschilderd en opgefrist. In de feestzaal werden een microfoon en luidsprekers aangebracht door technici van de firma Philips, gespecialiseerd in de netelige problemen van de acoustiek. Wij hopen dat het prettig zal zijn in de lente-en-de-zomervergaderingen aldaar naar de stem van de sprekers te luisteren! Vooraleer over te gaan tot de ambtelijke overdracht van het Bestuurderschap op mijn eminente opvolger, moet ik nog, om dit verslag af te sluiten, twee punten even aanraken, nl. de vertegenwoordiging van onze Academie op feestelijkheden in het land zelf, of op Congressen in het buitenland, en de pogingen die in 1952 gedaan werden om betrekkingen aan te knopen met de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen te Amsterdam. Onze Instelling werd door Prof. Dr. Van de Wijer en Prof. Dr. Carnoy vertegenwoordigd op het vierde Internationaal Congres voor Onomatische wetenschappen te Upsala, door Prof. Dr. Foncke op het vierde internationaal Congres voor anthropologische en ethnologische wetenschappen te Wenen; door Prof. Dr. Rombauts op het 22ste Nederlands Philologen-Congres te Utrecht, en door mijzelf op het zevende internationaal Linguistencongres te Londen. Ik mocht ook uw huldegroet overbrengen te Nijmegen aan ons buitenlands erelid Prof. Dr. G. Brom die als 70-jarige zijn ambt neerlegde, terwijl van zijn kant Prof. Dr. L. Grootaers zijn geleerde feestvierende Collega en vriend Prof. Dr. Kloeke uit ons aller naam te Leiden ging begroeten. Onder al de plechtigheden die ik als Bestuurder van de Academie in ons land mocht bijwonen, vermeld ik alleen de prachtrecepties aan het Koninklijk Hof en in het hôtel van de eerste Minister, bij gelegenheid van de ontvangst te Brussel van een afvaardiging van de Franse ‘quarante immortels’ door de ‘Académie Royale de langue et de littérature françaises.’ Het doet me genoegen U te kunnen zeggen dat de Koninklijke Vlaamse Academie voor | |||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||
Taal- en Letterkunde op beide recepties een ereplaats bekleedde, en dat onze franstalige zuster-instelling haar uiterste best gedaan heeft om ons in alle opzichten te behagen. Hoezeer wij echter deze goede betrekkingen waarderen, toch bevinden we ons altijd nog het liefst in het gezelschap van stamen-taalgenoten. Dat kan niet anders. Zo hebben we naar mogelijkheden uitgezien om duurzaam contact te verkrijgen met de Noord-Nederlandse Academie van Amsterdam. De eerste reacties die we uit Holland ontvingen, nadat we de reeds vermelde Prof. Dr. Kloeke over de zaak hadden gepolst, waren niet zo bemoedigend als we gehoopt hadden. Dit blijkt o.a. uit de correspondentie met Prof. J.H. Thiel, plaatsvervangend voorzitter van de Afdeling Letterkunde. Het antwoord was niet principieel afwijzend, maar eerder ontwijkend om practische redenen. Na een lange rustpoos kwam echter een schrijven van de algemene Secretaris van de Amsterdamse Academie, Prof. Dr. M.W. Woerdeman, gedagtekend 8 November waaruit ik volgende passus licht: ‘Ons bestuur is eenstemmig van oordeel dat nauwer contact, eventueel ook samenwerking tussen de Kon. Vl. Academies en onze Kon. Ned. Academie van groot belang kunnen zijn... Met het oog daarop is een delegatie van onze Academie, bestaande uit vertegenwoordigers der Afdeling Natuurkunde en der Afdeling Letterkunde, samen vermoedelijk zes personen, bereid voor een bespreking naar Brussel te komen, bij voorkeur omstreeks half December.’ Dat deze zaak nog niet definitief geregeld is, daarvan draag ik zelf de schuld. Mijn ziekelijke toestand heeft me tot voor kort verhinderd een aantal brieven, - waaronder ook deze - te onderzoeken of te beantwoorden: waarvoor ik U andermaal mijn verontschuldigingen aanbied. Ik heb de documenten aan het nieuw bestuur overgemaakt. Ze zijn dus in goede handen. Dit voert me terug tot U, Mr. de Bestuurder. Niemand hier te lande heeft meer gedaan dan Uzelf voor de bevordering van de culturele betrekkingen met Nederland. Wij zijn U daarvoor oprechte dank verschuldigd. Onder uw wijs beleid zal - ik ben er zeker van - het onderdeel: Gent-Amsterdam van het bredere culturele vraagstuk Vlaanderen-Nederland, ook zijn beslag krijgen. Terugblikkend op de ambtsbetrekkingen die ik met U had in 1952, en meer bepaaldelijk op zekere vruchtbare besprekingen | |||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||
die wij samen hebben gevoerd, aarzel ik niet te verklaren dat U als onderbestuurder uw volle toewijding aan de belangen van de Academie bewezen hebt. Met hetzelfde vertrouwen in de schranderheid van uw geest en het dynamisme van uwe werkdadige vlaamsgezindheid, draag in U hic et nunc het ambt van Bestuurder onzer Academie over. Uit ganser harte wens ik dat U in 1953, samen met de nieuwe Heer Onderbestuurder dien ik hier eveneens met sympathie en geestdrift begroet, samen ook met de andere leden van het bestuur, de werkzaamheid en het prestige van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, hoger op zoudt voeren. Dat kunt U, Mr. de Voorzitter. Noblesse oblige. Neem plaats in deze zetel, en vervul tot ons aller voordeel uw bestuurdersplicht.
Na deze woorden staat Prof. Sobry de voorzitterszetel af aan de heer J. Kuypers. De traditie getrouw, richt de aantredende Bestuurder thans enkele woorden tot de collega's die hem met hun vertrouwen hebben vereerd.
U allen, voorname vertegenwoordigers van de wetenschap als van de Vlaamse literatuur, groet ik en dank ik zeer. De band van vereniging tussen ons, leden van een kleine taalgemeenschap, is bizonder sterk. Toch zijn wij meer, veel meer, dan een gewone arbeidsgemeenschap. Een vlotte en vruchtbare samenwerking als de onze is slechts mogelijk in een atmosfeer van onderlinge waardering, die geen blinde bewieroking is en ook de strengste zelfkritiek niet uitsluit; in een atmosfeer van genegenheid en waar het kan van vriendschap, gesteund op een grote openheid in de onderlinge betrekkingen. De persoonlijke omgang, het geestelijk ruilverkeer ten minste eens in de maand met de besten uit het Vlaamse land: of zij filologen zijn, om het even welke tak van wetenschap zij beoefenen, dan wel schrijvers, of historici van de literatuur, van de kunst en van onze cultuur in het algemeen -, is voor mij, evenzeer als voor U, naar ik meen een spoorslag. De Academie schept een klimaat dat de wetenschappelijke, meer nog dan de scheppende geesten voor vereenzaming behoedt. Elkaars onderzoekingen en uitkomsten beoordelen, publiceren; internationale wetenschappe- | |||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||
lijke betrekkingen vergemakkelijken en onderhouden: is het geen schone taak voor een inrichting als de onze? Van het dynamisme, dat aan de oorsprong ligt van onze levendige bedrijvigheid tijdens de jongste twaalf maanden, is de uittredende bestuurder zowat de verpersoonlijking. Uit de causerie van A. Westerlinck, Twintig jaar hoogleraar te Leuven, rijst zijn personaliteit duidelijk op. Met een typisch Westvlaamse humor, die van de Bruggeling, oud-minister Van Acker waardig, staat daarin geschreven: ‘Prof. Sobry is Prof. Sobry... en dat was ook te Roeselare.’ Duidelijker en uitvoeriger luidt het verder: In zijn artikelen over letterkundig onderwijs vertrekt hij ‘vanuit het standpunt dat de taal het levende leven is, de spiegel van alle dingen en 's levens geheime samenhang, de sleutel van de menselijke persoonlijkheid.’ Hoe sympathiek luidt ook zijn pleidooi ‘voor verfijning van het taalgebruik en het taalgenot, een verfijning die teken is van distinctie, smaak, bloesem van een fijn-personalistische cultuur.’ Hoe sympathiek is het probleem van het litteraire humanisme geformuleerd: ‘de integratie der aesthetische waarde in het geheel van cultuur en opvoeding en onderwijs...’ Hoe algemeen aanvaardbaar klinkt ten slotte zijn doelstelling van de opvoedkundige Vlaamse beweging: ‘als een streven naar de volmenselijke rijkdom, de wereldburgerlijke geest, de geacheveerde beschaafdheid, verbonden met bodem en geest van het oude Vlaamse moederhuis.’ Ons allen, en mij in het bijzonder als zijn opvolger, heeft zijn afscheidswoord ontroerd. Wij verheugen ons over zijn herstel. In het openbaar wens ik hier te verklaren hoe vlot onze samenwerking één jaar lang is verlopen: ik kan hem slechts beloven het begonnen ploegwerk op een hem waardige wijze voort te zetten. Zijn stiptheid, bij het behandelen en liefst vlug afhandelen van allerlei onontbeerlijke, maar soms ietwat saaie punten van de agenda, zal wellicht niemand onder ons evenaren. Mede dank zij hem is ons academieleven thans op het vooroorlogse peil teruggebracht.
* * *
Hoeft het gezegd dat ik voor de toekomst in de eerste plaats | |||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||
reken op een verdere prettige samenwerking met onze Vaste Secretaris en zijn actieve Adjunct-Secretaris? Ik beschouw het niet als een toeval dat precies op nieuwjaarsmorgen ik van de heer Goemans - als allereerste! - een hartelijke brief op mijn ontbijttafel heb gevonden. Ja, waarde collega, sinds lange jaren staan wij samen, te Brussel, op de Vlaamse bres. Wetenschappelijke, litteraire, pedagogische, sociale... dezelfde idealen, of nagenoeg, hebben wij gediend, elk op zijn eigen wijze. Ze waren soms ietwat anders gekleurd misschien, maar in wezen steeds één. Mag ik er aan herinneren dat het deze week dertig jaar geleden is dat U tot Bestendig Secretaris zijt benoemd, nl. bij Kon. Besluit van 25 Januari 1923, verschenen in het Staatsblad van 9 Februari 1923? Zijn antwoord op de welkomgroet van Prof. Vercoullie, wn. Bestuurder, in de vergadering van 21 Februari daarop, besloot de nieuwe secretaris met deze woorden: ‘Iets waarop zij (de leden) kunnen rekenen is mijn onverpoosde offervaardigheid ten bate van ons genootschap, binnen de perken van mijne gezondheid. Vóór alles zal mijn streven zijn, dat de Vlaamsche Academie dezelfde bejegening en aanmoediging geniete als hare zustergenootschappen.’Ga naar voetnoot(1) Ik hoop dat tijdens dit bestuursjaar de glimlach van uw woord, de solide ernst van uw ervaring en uw ongeëvenaarde kennis van de traditie ons verder de bestuurstaak mogen verlichten.
* * *
Vooral dank zij de toewijding en de accuratesse van de rasechte filoloog die Dr. De Baere is, hebben wij reeds heel wat achterstand van onze publicaties ingelopen. Het hele genootschap is hem daar bizonder dankbaar voor. Ik verheug mij over onze verdere samenwerking, die geen grote woorden van node heeft: zij loopt immers gesmeerd! De aanwezigheid van een dichter als Maurice Gilliams aan de bestuurstafel begroet ik met vreugde. Vorige week heeft hij in een andere kring gesproken over ware poëzie in het proza. Laat hem dit jaar, en eventueel het volgende, bewijzen dat | |||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||
ook schijnbaar prozaïsche handelingen op deze plaats de Vlaamse poëzie en de Vlaamse Cultuurbelangen in het algemeen kunnen dienen. * * *
Bij een gelegenheid als deze, past het - voor de nieuwe bestuurder - zich te bezinnen op de rol en misschien ook op de wet van de academische instelling waarvan de leiding hem voor de duur van één jaar is opgedragen. Bij een vorige gelegenheid heb ik reeds herinnerd aan het woord van wijlen Huizinga: zijn wij niet ‘de instelling waarin de Vlaamse gedachte haar zichtbaarste vorm aanneemt?’ En laten wij nooit vergeten dat onze Academie, als de Universiteit, er niet alleen is voor de zuivere wetenschap en voor de vruchtbare contacten van schrijvers onder elkander en met de beoefenaars van de taalwetenschappen; zij is er tevens voor het volk waartoe wij behoren, en dat leeft in een tweetalig staatsverband. Dat wij op dit punt bizondere verplichtingen hebben, dat waakzaamheid aldoor geboden is en wij ons moeten bezinnen op doelmatiger middelen van verweer, heeft de bespreking van hedenochtend nogmaals bewezen. Opdat aan onze adviezen van regeringswege de nodige aandacht worde besteed, moeten wij zelf het prestige van onze Academie hooghouden. Dit kunnen wij in de eerste plaats door de kwaliteit en de kwantiteit van onze prestaties op te voeren. Laten alle leden dus degelijke en gevarieerde lezingen houden of bijdragen leveren, het bestuur en de secretarie in het bizonder zullen zorgen voor het vlug en behoorlijk publiceren, voor het doelmatig verspreiden van hun werk. Reeds nu kan ik mededelen dat wij voor 5 jaar een zelfde formaat, letter, bladspiegel, enz. van de Verslagen en Mededelingen hebben vastgelegd; en dat wij dezelfde uniformiteit nastreven voor de overige uitgaven van de Academie. Niemand zal beweren dat wij ons natuurlijk publiek voldoende bereiken. Dit kan slechts verholpen door een stelselmatige, hoewel bescheiden dienst van recensie-exemplaren en door de verspreiding van onze zowat 150 ongebruikte exemplaren in alle of bijna alle athenea, colleges, middelbare en lagere normaalscholen van het Vlaamse land, alsmede in enkele zorgvuldig gekozen hogere instituten. Onderhandelingen zijn verder aan de gang met een algemeen depothouder van onze publicaties, zo oude als nieuwe. | |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
Een moeilijker probleem is dat van de achterstand in de uitgave van zoveel bekroonde studies. Een onderzoek van alle wenselijkheden en mogelijkheden heeft ons tot de bevinding gebracht dat een extra-krediet van 600.000 frank onontbeerlijk is, eventueel over 2 of 3 jaar te verdelen. Een kleinigheid op een Rijksbegroting voor Openbaar Onderwijs van 8 milliard! Daarbij rekenen wij op de hulp, voor een paar actuele, litterair-historische uitgaven, van het Fonds der Letterkunde, aan de goede gang waarvan ik hier terloops een welgemeende hulde breng. Laten wij hopen dat in 1953 de bestelde medaille tot aller bevrediging geslagen wordt. De uitreiking er van kan aan de bekroning van onze prijsvragen luister bijzetten. Onderhandelingen zijn aan de gang om een zekere samenwerking met de beide Vlaamse zusteracademies tot stand te brengen. De leuze indachtig; door eendracht sterk! Wellicht treden wij daarna, hopelijk nog dit jaar, eveneens in nauwer contact met de Nederlandse Academie voor Wetenschappen: een contact waartoe de bereidheid aan beide zijden van de landsgrens duidelijk gebleken is.
Wij weten het allen, eilaas, academische en administratieve molens malen langzaam. Waarschijnlijk behoud ik, ondanks mijn zestig jaren en mijn grijze haren, nog illusies omtrent hetgeen op de korte spanne tijds van één bestuursjaar bereikt kan worden. Met uw aller hulp hoop ik uw verwachtingen evenwel niet al te erg te beschamen. Hoef ik U daarbij de verzekering te geven, waarde en hooggeachte collega's, dat elke suggestie, ieder initiatief, dankbaar ontvangen en aandachtig onderzocht zal worden? Ik verberg U verder niet dat het ons ernst moet zijn met het geven van advies aan 's lands Regering, betreffende de belangen van onze taal en onze letteren. Onze rol is voor een groot deel representatief. Maar hij is niet uitsluitend representatief, integendeel! Van een instelling als de onze kan en moet er permanent een invloed ten goede uitgaan, in een tweetalig land waar waakzaamheid geboden blijft. Eerbied voor onze taal, en vanwege de overheid niet alleen, op elk gebied van de maatschappelijke bedrijvigheid! Wij mogen niet langer lijdzaam vrede nemen met slordige vertalingen of bloedarm, verminkt, barbaars Nederlands. Wat hebben wij aan de vervlaamsing van ons publiek leven als wij naar de Franse | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
tekst moeten grijpen om de bedoeling van de steller te verstaan? Zodat ik de aandacht van de Academie durf vragen voor de plannen tot het oprichten van een centraal taalbureau (niet langer vertaalbureau!) voor alle overheidsdiensten, liefst bij de Raad van State; voor de uitwisseling van ambtenaren tussen Brussel en Den Haag; voor diverse maatregelen bij het onderwijs; voor de wederoprichting, bij Justitie, van de bijzondere Commissie die zich vóór de oorlog zo verdienstelijk heeft gemaakt met het vernederlandsen van onze juridische en administratieve terminologie en met de gezuiverde uitgave van wetsteksten. Zonder aan het ziekelijk purisme van schoolmeesterende ‘zuiveraars’ te doen, moet de Academie m.i. een ware taal-Politiek voeren. Niet alleen defensief, ook actief kan zij optreden, en kan ieder van ons afzonderlijk de hoogst nodige, algehele normalisering van onze taaltoestanden helpen bespoedigen. Wij die van op de schoolbanken hebben geleerd, als wetenschapsmens of als literator, onze bedrijvigheid in een Europees of in een wereldperspectief te zien, zullen ons op het eigen, algemeen-Nederlands terrein deze betrekkelijk kleine moeite niet ontzien. In de vaste hoop aldus het onze bij te dragen tot de nieuwe bloei van onze geliefde taal en letteren die wij, zo diverse voortekens niet bedriegen, in Vlaanderen te gemoet gaan. | |||||||||||||||
Mededelingen van de Bestendige Secretaris.1. Publicaties van de Academie. - Bij schrijven van 21 Januari 1953 deelt de heer Directeur-Generaal van Schone Kunsten mede, dat Z. Exc. de Minister van Openbaar Onderwijs zijn accoord heeft gegeven om de uitgave van de Verslagen en Mededelingen en het Jaarboek 1953 van de Academie toe te vertrouwen aan de firma Erasmus te Gent.
2. Nobelprijs-1953 voor de Letterkunde. - Bij de Académie Suédoise te Stockholm werd door de Academie, bij brief van 20ste Januari 1953, de candidatuur van Collega Stijn Streuvels gesteld voor de Nobelprijs-1953 voor de letterkunde.
3. Hulde aan Prof. Dr. Kloeke. - Prof. Dr. L. Grootaers vertegenwoordigde de Academie bij de huldiging van Prof. Dr. | |||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||
Kloeke, buitenlands erelid der Academie, op 29 December 1952 te Leiden.
4. Taalexamens. - Bij brief van 14 Januari 1953 wordt de Academie door de directie van het Hoger Onderwijs en de Wetenschappen uitgenodigd, een lid te willen aanduiden ‘om deel te nemen aan de werkzaamheden van de zittijd van 1953 van de Commissie belast met het afnemen der taalexamens voor de candidaten, die hun bekwaamheid tot het geven van onderwijs in de Nederlandse taal wensen te doen erkennen.’ Aangeduid wordt Dr. W. van Eeghem, die ook in 1952 met deze opdracht belast was.
5. Uitgave van het Cruyde Boeck van Rembert Dodoens. Commissie van Advies. - Prof. Dr. A.J.J. van de Velde, die in de Decembervergadering aangeduid was om de Academie in de Commissie van Advies te vertegenwoordigen, liet weten, dat hij er reeds deel van uitmaakt. - Hij zal vervangen worden door de heer G. Schmook.
6. Academische prijsvragen voor 1953. - Drie antwoorden zijn ingezonden:
7. Dr. Karel Barbier-prijs. - Drie werken zijn ingezonden:
8. Publicaties der Academie. Verspreiding. - Gevolg gevend aan een wens, in de vergadering van 19 November 1952 geuit, trof het Bestuur reeds enkele maatregelen om de verkoop en de verspreiding van de publicaties der Academie te bevorderen. Een onderzoek van de huidige toestand heeft uitgewezen, | |||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||
dat de Verslagen en Mededelingen thans aan 247 instellingen en personen, met of zonder ruil, toegezonden werden, w.o. 65 in het buitenland. Allereerst zullen de onderwijsinrichtingen, officiële en vrije, bedacht worden. Een lijst wordt aangelegd van inrichtingen voor Hoger, Middelbaar en Normaalonderwijs, die van dit jaar af de Verslagen en Mededelingen zullen ontvangen. Daarenboven zullen recensie-exemplaren geadresseerd worden aan tijdschriften: letterkundige, taalkundige en algemene, alsmede aan de bladen, die een cultureel bijblad uitgeven.
9. Samenwerking tussen de Vlaamse Academiën. - Het Bestuur had een eerste contact met Prof. Haesaert, Vast Secretaris van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Eerstdaags zullen de Besturen van de drie Academiën vergaderen om overleg te plegen over de modaliteiten van samenwerking op administratief en wetenschappelijk gebied, alsmede in verband met de uitstraling van de Academiën. | |||||||||||||||
Mededelingen namens de Vaste Commissies.I. - Vaste Commissie voor Onderwijs en Nederlandse Lexicographie.Prof. Dr. A. van Loey, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting der Commissie. Waren aanwezig: de heren leden Muls, Grootaers, Carnoy, Van Eeghem, ondervoorzitter, Baur, Lindemans, Kuypers, Schmook, De Baere, voorzitter, Van Loey, secretaris, en Foncke. Hospiterende leden: de heren Gilliams, Rombauts, Van de Wijer, Van Mierlo en Walschap. Verontschuldigd: de heren Goemans en Blancquaert.
Agenda. - Op uitnodiging van de Academie bracht de heer P. Rumes, taalinspecteur, verslag uit over de toepassing der wet van 14 Juli 1932 bij het Lager Onderwijs, inzonderheid in de Brusselse agglomeratie en de taalgrensgemeenten, alsmede in het Vlaamse landsgedeelte wat de zg. transmutatieklassen betreft. Aan de gedachtenwisseling die op deze belangrijke mededeling | |||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||
volgde, namen deel: de heren J. Kuypers, Baur, Grootaers, De Backer en Schmook. Er werd besloten, het verslag van de heer Rumes in de Verslagen en Mededelingen op te nemen, zulks onder de verantwoordelijkheid der Academie, en aan Z. Exc. de Minister van Openbaar Onderwijs een motie betreffende het niet of onvoldoende toepassen van de wet te laten geworden. De tekst van deze motie zal door het Bestuur der Academie geredigeerd en in de Februarivergadering aan de leden ter goedkeuring voorgelegd worden. | |||||||||||||||
II. - Vaste Commissie voor Cultuurgeschiedenis.Prof. Dr. J. van Mierlo, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting der Commissie. Waren aanwezig: de heren leden Teirlinck, Van Mierlo, secretaris, De Backer, Claes, Walschap, ondervoorzitter, Gilliams, Vanderheyden. Hospiterende leden: de heren Muls, Van Loey, Foncke, Schmook, Baur, Van Eeghem, Lindemans, Carnoy en De Baere. Verontschuldigd: de heren Baekelmans, voorzitter, en Van Puyvelde.
Op de agenda komt een lezing voor door de heer Baekelmans, lid der Academie: Harry Peters, de verdediger van de nagedachtenis van Coucke en Goethals. Daar collega Baekelmans nog in het buitenland weerhouden is, waar hij, bij de viering van ons buitenlands erelid, Dr. R.A. Schroeder, de Academie vertegenwoordigt, is Dr. J. Van Mierlo met hem overeengekomen om hem te vervangen. Spreker handelde over zijn oom Pr. Jozef van Mierlo Sen. S.J., in de overtuiging dat deze zich in de laatste decennia van de vorige en in de eerste helft van deze eeuw voor de ontwikkeling van de Vlaamse cultuur verdienstelijk heeft gemaakt, en althans door een kort in memoriam mag herdacht worden. De lezing is in dit nummer van de Verslagen en Mededelingen opgenomen. Daar de heer Walschap, ondervoorzitter, verhinderd geweest was de lezing in haar geheel te horen, dankt Prof. Baur, op diens verzoek, de spreker, er daarbij de nadruk op leggend, dat Pr. Van | |||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||
Mierlo Sen. inderdaad een grote invloed heeft uitgeoefend op zijn Vlaamse tijdgenoten. | |||||||||||||||
Mededelingen namens de Commissie van Advies bij het Nationaal Fonds voor de Letterkunde.De heer De Baere, wn. secretaris, geeft lezing van hierna volgend beknopt verslag over de werkzaamheden van de Commissie in het jaar 1952.
De Commissie vergaderde viermaal: de 15de Maart, de 4de Juli, de 19de September en de 10de November.
Toelagen. - Steun werd aangevraagd voor 22 ingezonden werken: 8 verzenbundels, 4 romans, 7 essays en 3 vertalingen. Alle werden aan de bevoegde leescomité's ter beoordeling voorgelegd. 16 aanvragen werden gunstig onthaald, 6 afgewezen. De volgende subsidiën werden voorgesteld, door de Academie goegekeurd en door het N.F.L. uitbetaald: fr. 81.000 rechtstreeks aan de auteur, 36.600 fr. voor de aankoop van exemplaren bestemd voor de buitenlandse adressen. Een totaal van fr. 117.600.
Abonnementen op tijdschriften. - 75 abonnementen op elk der hiernavermelde tijdschriften: Dietsche Warande en Belfort, Het Nieuw Vlaams Tijdschrift, De Vlaamse Gids, werden op voorstel van de Commissie door het Nationaal Fonds bekostigd. Ze werden regelmatig aan onze buitenlandse adressen verzonden. Voor het jaar 1953 zou dit aantal op 82 dienen gebracht te worden.
Bibliotheca Belgica. - 1. Duitse reeks. - Twee delen zijn in de loop van het jaar 1952 verschenen: Kaas door Willem Elsschot, en Einsame Brände, bloemlezing uit het werk van Karel van de Woestijne. Een derde bundel, de 6de van de reeks, nl. een bloemlezing uit Guido Gezelle, is ter perse. 2. Franse reeks. - Te vergeefs werd achtereenvolgens onderhandeld met de volgende uitgevers: Renaissance du Livre (Brussel), Hachette en de heer M. Eemans (Hermes-reeks). | |||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||
Van Franse zijde schijnt voor deze reeks niet veel belangstelling te zijn. Onderhandelingen zijn thans aan de gang met de heer P. Seghers voor opname van de Bibliotheca Belgica in zijn verzameling ‘Autour du Monde.’ 3. Engelse reeks. - Door bemiddeling van de heer Renier wordt onderhandeld met de firma Routledge and Kegan te Londen, die principieel toegezegd heeft.
Radio-uitzending van lezingen van Vlaamse auteurs. - Met het B.N.I.R.O. werd een contract afgesloten voor het opnemen van een reeks - 50 - lezingen uit eigen werk door Vlaamse auteurs, welke opnamen door Radio-Leopoldstad zouden gerelayeerd worden. Elke lezing zou gehonoreerd worden met fr. 1.200, waarvan fr. 900 ten laste zullen komen van het Nationaal Fonds.
* * *
De Commissie van Advies hecht er aan de Koninklijke Vlaamse Academie haar dank te betuigen voor de belangstelling waarvan zij steeds blijk heeft gegeven, en voor de tegemoetkoming die zij van haar mocht ondervinden in haar voorstellen tot toekennen van subsidiën.
Door de Commissie wordt voorts de uitbetaling voorgesteld van subsidiën:
Het verslag wordt goedgekeurd en de voorstellen aangenomen. | |||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||
Dagorde.Gezelle-relikwiën. - Lezing door Prof. Dr. Fr. Baur, lid der Academie. Spreker zet in een korte lezing zijn parerga bij de Jubileumuitgave van Gezelle's volledige werken voort. Voor die uitgave nog niet gebruikte documenten laten hem toe, de zo rijke commentaar van wijlen conservator Allossery hier en daar te vervolledigen, te verbeteren ook, en vooral een aantal bijdragen te leveren tot een strikte chronologie van de meest persoonlijke onder al Gezelle's dichtbundels, nl. Gedichten, Gezangen en Gebeden. De bevindingen van Prof. Baur brengen bewijzen te meer voor de wenselijkheid om, bij elke vernieuwing der methodes, toch ook de historisch-kritische vlijtig te handhaven. Tevens brengt hij, naar aanleiding van een paar conjecturen van Allossery, het bewijs uit een teruggevonden handschrift, dat men best doet aan de teksten van zelfs moderne dichters niet lichtvaardig te peuteren. De Voorzitter dankt de spreker voor deze boeiende lezing en wenst hem geluk met de uitkomsten van zijn onderzoek. |