| |
| |
| |
Vergadering van 15 October 1952.
Waren aanwezig: de Z.E.H. Prof. Dr P. Sobry, Bestuurder; de Heer J. Kuypers, Onderbestuurder; de Heer Dr L. Goemans, Bestendige Secretaris;
de HH. leden Fr. Lateur, Prof. Dr Leo van Puyvelde, Prof. Dr J. Muls, Prof. Dr A. Carnoy, Prof. Dr J. van Mierlo, Prof. Dr J. van de Wijer, L. Baekelmans, Prof. Dr L. Grootaers, Dr E. Claes, Prof. Dr E. Blancquaert, Prof. Dr Fr. Baur, Dr W. van Eeghem, Dr J. Lindemans, Prof. Dr Fr. De Backer G. Walschap, G. Schmook, M. Gilliams, Dr C. De Baere, Prof. Dr E. Rombauts, Prof. Dr A. van Loey, Prof. Dr R. Foncke en Prof. Dr A.J.J. Van de Velde, binnenlands erelid.
* * *
De notulen van de vergadering van 17 September worden goedgekeurd.
* * *
Op voorstel van Prof. Van de Wijer besluit de Academie haar standpunt te herzien ten opzichte van de ‘Indices op het Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen’ en deze uitgave, mits gunstig advies, door opname in de reeks der Academische publicaties te steunen.
| |
Mededelingen van de Bestendige Secretaris.
1. Taalinspectie. - Bij brief van 26 September 1952 verzoekt Z. Exc. de Minister van Openbaar Onderwijs de Academie, bij hoogdringendheid een dubbele lijst te willen voorleggen van candidaten voor de betrekking van inspecteur belast met het toezicht over de toepassing van de taalwetten in de instellingen van middelbaar onderwijs, die aan de organieke wetten onderworpen zijn.
2. Publicaties der Academie. - Bij brief van 7 October 1952 deelt de Heer Directeur-Generaal van Schone Kunsten
| |
| |
mede, dat de Minister van Openbaar Onderwijs ‘zijn akkoord heeft gegeven’ om de door de Academie bekroonde werken van Dr A. Van Elslander en Prof. Dr H. Uyttersprot in druk te geven aan de firma Sanderus te Oudenaarde.
3. Bijzondere uitgifte van Culturele postzegels. - Het Bestuur der Posterijen kondigt bij schrijven van 17 September 1952 de uitgifte aan van drie ‘culturele postzegels’ met de beeltenissen van H. Conscience, Karel van de Woestijne en August Vermeylen. Het verzoekt de Academie om een biografische nota over deze auteurs. Deze nota is bestemd ‘om aan al de ingeschreven postzegelverzamelaars toegezonden te worden.’ - Het Bestuur der Academie heeft de Heer Schmook bereid gevonden om zich met het stellen van deze nota's te belasten.
4. Assistent-redacteurschap bij het W.N.T. - Bij schrijven van 1 October 1952 deelt Z. Exc. de Minister van Openbaar Onderwijs mede: 1. dat het Begrotingscomité zijn accoord heeft betuigd met de vervanging van de Heer W. Thys als Belgisch medewerker aan het W.N.T.; 2. dat het Vast Secretariaat voor Werving van het Rijkspersoneel, uitgenodigd om de Heer Lievens, hiertoe door de Academie aangeduid, als tijdelijk medewerker ter beschikking van zijn Departement te stellen, laat opmerken ‘dat in de wervingsreserve van zijn tijdelijk personeel voorkomt de Heer Goossens, Licentiaat in de Germaanse Philologie, die voldaan heeft bij het rangschikkingsexamen voor tijdelijk Bestuurssecretaris.’
In die omstandigheden kan de Minister van Openbaar Onderwijs slechts met de aanstelling van de Heer Lievens genoegen nemen in zover bij een reglementaire bepaling bedongen is geworden, dat het begeven van de vacante post behoort te geschieden op voordracht van de Koninklijke Vlaamse Academie, en bijaldien deze Instelling zich afwijzend zou uitspreken nopens de candidatuur van de Heer Goossens.
De HH. Blancquaert en Grootaers, leden van de Commissie van Bijstand bij het W.N.T., op wier voorstel de candidatuur van de Heer Lievens door de Academie werd voorgedragen, ter zake door het Bestuur geraadpleegd, zijn van mening dat
| |
| |
op het schrijven van de Heer Minister van Openbaar Onderwijs in hierna volgende zin dient te worden geantwoord:
1. | De Heer J. Hoste, Minister van Openbaar Onderwijs heeft, bij brief van 19 November 1936, de Academie uitgenodigd hem een lijst van drie namen te onderwerpen van jonge doctors in de Germaanse Philologie, die voor de plaats van assistent bij de redactie van het W.N.T. in aanmerking konden komen (Verslagen en Mededelingen 1936, blz. 755); |
2. | Ook de Heren Walter Thys en van Coetsem werden op voordracht van de Academie aan de Redactie van het W.N.T. verbonden; |
3. | De dienst der Schone Kunsten heeft thans een ontwerp van statuut van de Belgische medewerkers ter studie; |
4. | De Vlaamse Academie stelt inmiddels de Heer Lievens voor ter vervanging van de Heer W. Thys, maar is bereid andere candidaturen te onderzoeken, indien zij door een lid van de Academie worden voorgedragen; |
5. | En vooral, naar de mening van de Academie is de post van medewerker aan het W.N.T. niet gelijk te stellen met de andere betrekkingen die door bemiddeling van het Vast Wervingssecretariaat worden toegekend, maar wel met benoemingen in het wetenschappelijk kader, m.a.w. het betreft hier niet een administratieve, maar een wetenschappelijke aanstelling. |
De aanwezigen betuigen hun instemming met de termen van dit antwoord.
| |
Mededelingen namens de Vaste Commissies.
I. - Commissie voor Middelnederlandse Taal- en Letterkunde.
Prof. Dr E. Rombauts, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting van de Commissie.
Waren aanwezig: de HH. leden Van Mierlo, Blancquaert (Voorzitter), Baur, Van Eeghem (Ondervoorzitter), Lindemans, Rombauts (Secretaris), Van Loey, Foncke en Van de Wijer.
Hospiterende leden: de HH. Baekelmans, Gilliams, Schmook, Walschap, Vanderheyden, Muls en Van de Velde, binnenlands erelid.
Op voorstel van Prof. Baur wordt eerst het woord verleend aan Prof. Dr Van Mierlo, die handelt over De Borchgravinne
| |
| |
van Vergi. Spreker commentarieert enige plaatsen, waarvan de verklaring aanleiding had kunnen geven tot een al te ongunstige beoordeling van de dichter. Andere aantekeningen willen de juiste betekenis van enkele woorden toelichten. Andere weer betreffen wijzigingen in de tekst van het handschrift. Na enkele opmerkingen omtrent de rijmen wordt ten slotte gewezen op het zedelijk probleem, dat door deze novelle wordt gesteld.
De Voorzitter dankt de spreker en stelt voor de tekst van de lezing in de Verslagen en Mededelingen op te nemen.
Aan de daarop volgende bespreking namen deel: de HH. Van Loey, van Eeghem, Baur, Foncke, Rombauts en Blancquaert.
Op de agenda ook een bespreking van en aantekeningen bij Een Vastenspel van Sinnen uit de 16de eeuw, door Prof. Dr C.G.N. de Vooys en Dr J.J. Mak ter uitgave aangeboden.
Enkele bevindingen door de HH. Baur, Rombauts en van Eeghem, die de tekst onderzocht hebben, komen hierbij ter sprake. Na de bespreking waaraan de HH. Baur, Rombauts, van Eeghem, Blancquaert, van Loey, Van de Wijer, Foncke en Vanderheyden deelnemen, wordt beslist, dat Prof. Rombauts aan de uitgever de tekstcritische nota's zal mededelen, die hij verzameld heeft na vergelijking van de voorgelegde tekst van het spel met een ander afschrift, dat de uitgevers niet kenden. Dezen zullen tevens verzocht worden bij de uitgave rekening te willen houden met de gewone regels voor tekstuitgave, door de Academie aangenomen.
Prof. Van Loey drukt de wens uit, dat deze regels in brochurevorm zouden herdrukt en uitgegeven worden ten einde de verspreiding ervan in ruimere kring mogelijk te maken.
Ten slotte worden de verslagen overgelegd van Prof. Dr J. Van Mierlo en Dr W. Van Eeghem over de door Dr A. van Elslander ingezonden bijdrage Een onuitgegeven fragment uit de Alexanders Geesten. Op grond hiervan wordt het voorstel tot uitgave van deze studie in de Verslagen en Mededelingen door de Commissie aangenomen.
| |
II. - Commissie voor Moderne Letteren.
De Heer G. Schmook, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting der Commissie.
| |
| |
Waren aanwezig: de HH. leden Lateur, Muls (Voorzitter), Baekelmans, Claes, De Backer (Ondervoorzitter), Walschap, Sobry, Kuypers, Schmook (Secretaris) en Gilliams.
Hospiterende leden: de HH. Carnoy, Lindemans, Van Puyvelde en Van de Velde.
Op de agenda komt een gedachtenwisseling voor, ingeleid door de Heer J. Kuypers, Onderbestuurder der Academie, naar aanleiding van de uitgave van de volledige werken van Louis Couperus.
Spreker wenst te laten blijken, dat ook de Academie zich betuigt bij de hulde, die Nederland zal brengen aan Louis Couperus, van wiens verzameld werk het eerste volume eerlang verschijnt.
In het eerste deel van zijn betoog karakteriseert hij het oeuvre van Couperus. Hij verklaart hoe hij zelf zeer laat tot waardering is gekomen van de romancier en taalkunstenaar.
In het tweede gedeelte brengt hij het meningsverschil in discussie, dat ontstaan is rondom de spelling, waarin het verzameld werk zal verschijnen. Steunend op buitenlandse en eigen Nederlandse voorbeelden, pleit hij voor een moderne, voorzichtige aanpassing van de wel zeer bijzondere, precieuze en gemaniëreerde spelling van Couperus.
Op dit betoog reageren, bij de bespreking, de HH. De Backer, Lateur, van Puyvelde, Claes, Walschap en Schmook. De leden wensen voor wetenschappelijke doeleinden de spelling van een auteur geëerbiedigd te zien, en dit om verschillende redenen; de meesten houden echter ook rekening met de mogelijkheid van doelmatige verspreiding van het werk. De Heer Walschap wijst er op, dat hijzelf in de nieuwe spelling andere artistieke waarden heeft ontdekt, al was hij er tegenstander van; hij erkent dat een modern auteur er zich goed kan in thuisvinden.
De Commissie blijkt, zo concludeerde de Voorzitter, de modernisering van de spelling bij de uitgave van het oeuvre van Couperus dus wel te aanvaarden; zij wenst dat de uitgevers van dit oor deel kennis zouden krijgen.
| |
| |
| |
Mededelingen namens de Commissie van Advies bij het N.F.L.
De Heer C. de Baere, wn. secretaris, brengt verslag uit over de vergadering van 19 September en geeft lezing van de voorstellen betreffende het toekennen van subsidiën voor ingezonden werken, het uitbetalen van de leesgelden en steun voor de uitgave van het 4de en 5de deel van de Duitse reeks der Bibliotheca Flandrica.
Verslag over de vergadering van 19 September. - Twee punten kwamen op de agenda voor: 1. De Franse reeks der Bibliotheca Flandrica; 2. Opname, met het oog op uitzending door Radio-Leopoldstad, van lezingen uit eigen werk door Vlaamse schrijvers: contract met het N.I.R.
1. De Franse reeks van de Bibliotheca Flandrica. - De onderhandelingen waarvan sprake in het verslag over de vergadering van 4 Juli ll. (zie blz. 589) worden voortgezet: 1. met de uitgeverij P. Seghers te Parijs, 2. met de uitgeverij Elsevier.
2. Contract met het N.I.R. - Bij schrijven van 4 September ll. deelt de Heer J. Boon, Directeur-Generaal van het N.I.R., mede, dat dit Instituut bereid is om in te gaan op een vroeger gedane voorstel (zie Verslagen en Mededelingen, 1951, blz. 28) om lezingen uit eigen werk door Vlaamse letterkundigen uit te zenden en door Radio-Leopoldstad te laten overnemen. Hij legt daartoe twee ontwerpen van contract voor: een tussen het N.I.R. en het N.F.L., en een ander tussen het N.I.R. en de betrokken sprekers.
Een 40-tal lezingen worden hierbij voorzien: 6 in 1952, 23 in 1953, de overige in 1954. Elke auteur zou een honorarium van fr. 1.200 ontvangen, waarvan 3/4, of fr. 900, te betalen door het N.F.L. Dit betekent een uitgave van 36.000 fr., over twee jaar te verdelen.
De Commissie van Advies verklaarde zich accoord met de termen van beide contracten.
| |
| |
Subsidiën. - Door de Commissie wordt de uitbetaling voorgesteld van een subsidie:
1. | aan de Heer Herman van Snick, voor de uitgave van zijn bundel gedichten Het gesloten Hek; |
2. | aan de Heer Eug. De Bock, voor de uitgave van een uitvoerige studie over de Ontwikkelingsgang van de Vlaamse Letterkunde; |
3. | aan de Heer K. Jonckheere voor de uitgave van een essay getiteld Bertus Aafjes; |
4. | aan de uitgeverij Diederichs Verlag te Dusseldorf, voor het 4de en het 5de deel van de Duitse reeks der Bibliotheca Flandrica, te weten Kaas, door W. Elsschot, en Einsame Brände, door Karel Van de Woestijne. |
Daarenboven wordt om toelating verzocht tot het uitbetalen van leesgelden aan de leden van de leescomité's.
Verslag en voorstellen worden zonder oppositie goegekeurd.
In aansluiting hierbij deelt de Heer J. Kuypers mede, te hebben vernomen, dat de Noorse regering zou besloten hebben aan de Universiteit te Oslo een leerstoel Nederlands op te richten. Bij deze gelegenheid zouden een vijftal werken van Nederlandse en evenzoveel van Vlaamse auteurs in Noorse vertaling uitgegeven worden. Hij drukt de wens uit, dat het N.F.L. deze uitgave zou steunen.
De Heer G. Walschap, Voorzitter van de Commissie van Advies, zegt deze steun principieel toe: de Commissie zal een concreet voorstel betreffende deze aangelegenheid met de nodige aandacht onderzoeken.
Prof. Sobry, Voorzitter van het Comité van Beheer van het N.F.L., brengt terloops het verheugend nieuws, dat de gewone jaarlijkse toelage van fr. 600.000 aan het N.F.L., waaromtrent voorbehoud was gemaakt, opnieuw toegekend werd, hetgeen, aldus voltooit Prof. De Backer, vooral aan het kordaat optreden van Prof. Sobry te danken is.
Prof. Baur feliciteert op zijn beurt Prof. Sobry: uit alles wat hij vernomen heeft blijkt, dat de cultuurpropaganda, zoals zij door het N.F.L. wordt opgevat, met succes gevoerd wordt. Hij wenst echter te vernemen, of alle vertalingen in de Bibliotheca Flandrica beantwoorden aan de eisen van een goede vertaling,
| |
| |
of hierover door de Commissie van Advies toezicht wordt uitgeoefend.
De Heer Walschap zet de methode uiteen, die bij het aanvaarden van vertalingen door de Commissie gevolgd wordt. In laatste instantie is het de uitgever die oordeelt of een vertaling al dan niet voor publicatie in aanmerking kan komen. Critiek, die niet altijd ongegrond is, werd op zekere Duitse vertalingen uitgebracht. Hij meent evenwel te mogen verzekeren dat deze, ondanks een paar moeilijk te vermijden vergissingen, over 't algemeen goed geslaagd zijn. Alle mogelijke voorzorgen worden genomen om alleen degelijke vertalingen in een reeks op te nemen. Zo worden o.m. de drukproeven door specialisten gelezen. Wat inzonderheid de Gezelle-gedichten betreft, is er betwisting opgerezen omtrent de waarde van de vertaling. De uitgever gaf de voorkeur aan die welke in goed Duits gesteld is, al mag het waar zijn, dat ze van de oorspronkelijke tekst wel eens afwijkt. Het principe: allereerst goede, correcte taal, moet aanvaard worden; het is gezond!
Aan de gedachtenwisseling over dit punt nemen deel: de Z.E.H. Sobry, Prof. Muls, die de wens uit, dat Prof. Decroos, wiens Gezelle-vertaling door de uitgever geweerd werd, in aanmerking zou komen voor de bloemlezing lyrische poëzie; Prof. Rombauts, die de aandacht vestigt op sommige scheve voorstellingen in de inleiding van de Hadewych-bundel, en Prof. Foncke, die de stelling verdedigt dat goed Duits de hoofdvereiste moet zijn.
| |
Agenda.
1. Academische Prijsvragen voor 1954. Voorstellen van de Prijsvragencommissie. - De lijst der Academische prijsvragen, zoals zij door de Commissie in haar vergadering van 2 October opgemaakt werd en aan de leden medegedeeld, wordt, na een woord van toelichting door de Z.E.H. Bestuurder, goedgekeurd.
Deze lijst luidt als volgt.
Worden gevraagd:
1. | Een studie over de folklore van het joeltijdperk (Kerstmis-Driekoningen) in een Vlaams gewest. |
| |
| |
2. | Een studie over Willem van Nieuwelandt en de classieke tragedie in de Zuidnederlandse literatuur van de zeventiende eeuw. |
3. | Een taalkundige studie over het ‘Kuerbouc van Werveke.’ |
4. | Een bijdrage tot de kennis van het gebruik en de flexie van het werkwoord zullen in de zestiende eeuw. |
5. | Een bibliografische lijst van de periodieken, met inbegrip van de jaarboeken, in de 19de eeuw. (Verwacht worden critische commentaar over voorwaarden, inleiding, prospectussen, enz.) |
Het bedrag van de prijzen blijft vastgesteld op fr. 10.000. De antwoorden dienen voor 10 December 1953 ingezonden te worden.
Op een vraag van de Heer Rombauts of de uitgave van een tekst met inleiding en commentaar voor een prijsvraag in aanmerking kan komen, wordt bevestigend geantwoord.
2. Verslag van de Keurraad over de Wedstrijd in Nederlands opstel. - Dr W. Van Eeghem brengt verslag uit over deze wedstrijd. Het wordt goedgekeurd en is in dit nummer van de Verslagen en Mededelingen opgenomen.
3. Taalinspectie M.O. Aanduiding van twee candidaten. - De Z.E.H. Bestuurder deelt mede, dat tot nog toe een tiental candidaturen zijn ingediend. Het Bestuur is van oordeel, dat deze aangelegenheid in de zitting van vandaag niet kan afgehandeld worden: zij is van al te groot belang om met overhaasting te werk te gaan. Hij stelt daarom voor, dit punt naar de Novembervergadering te verschuiven. Na 31 October zullen evenwel geen candidaturen meer aanvaard worden.
De aanwezigen gaan met dit voorstel accoord.
4. Het 4de Internationaal Congres voor Anthropologische en Ethnologische wetenschappen te Wenen. - Prof. Dr Foncke, die er de Academie vertegenwoordigde, brengt verslag uit over de werkzaamheden van het Congres. Het wordt in dit nummer van de Verslagen en Mededelingen opgenomen.
5. Norbert Cornelissen en zijn tijd (circa 1808-1835). - Lezing door Prof. Dr A.J.J. Van de Velde, binnenlands erelid der Academie. - Gezien het ver gevorderde uur stemt de spreker
| |
| |
er in toe, dat zijn lezing op de agenda zou worden gebracht van de zitting van de Commissie voor Cultuurgeschiedenis in November.
| |
Aangeboden boek.
Door Prof. Dr. H.J. van de Wijer:
Het tweede deel (1951) van Onoma, ‘bulletin d'information et de bibliographie’, waarvan de schenker het belang in de volgende bewoordingen belicht:
Ik heb het genoegen aan de Academie een exemplaar aan te bieden van het tweede nummer van het tijdschrift Onoma dat, in opdracht van het ‘Internationaal Comité voor Onomastische Wetenschappen’ door het te Leuven gevestigde Permanent Centrum voor Onomastiek wordt uitgegeven.
Zoals ik reeds bij een vorige gelegenheid mocht onderstrepen, is de doelstelling van Onoma (‘bibliographical and information bulletin’) tweevoudig:
Vooreerst was er de grote leemte aan voldoende bibliografische voorlichting in het merendeel der bij het Internationaal Comité aangesloten landen: alléén voor Duitsland, de Verenigde Staten en voor onze beide landsgedeelten konden wij in dat opzicht over de gewenste ‘Vorarbeiten’ beschikken tot het samenstellen van een meer summiere en voor het buitenland berekende bibliografie.
Elders lag het materiaal voor dergelijk werk in tijdschriften van de meest verschillende aard verspreid of lag het veld nog vrij helemaal braak.
Dit werk is thans reeds in zeer ruime mate gevorderd.
1. | Gepubliceerd werden tot nogtoe in de eerste twee nummers van Onoma: de naamkundige bibliografie (Toponymie en Anthroponymie) voor België (Vlaanderen en Wallonië), Bulgarije, Duitsland, Denemarken en het Groot-Hertogdom Luksemburg. |
| |
2. | Persklaar liggen en zullen nog in de loop van dit en het volgend jaar van de pers komen de retrospectieve bibliografieën voor Nederland, Zwitserland, Noorwegen, Finland en Portugal. |
| |
| |
3. | Voor Frankrijk, Engeland, Spanje en Griekenland bezit het Centrum op dit ogenblik reeds een zeer aanzienlijke dokumentatie en wordt voor de definitieve afwerking nog alleen op passende, coördinerende - en overigens beloofde - medewerking uit de betrokken landen gewacht. |
4. | Ten slotte hebben wij voor Zweden, Polen, Joegoslavië, Tsjechoslowakije, Canada en Ukraïne de vaste toezegging, dat de respectieve bibliografieën van deze landen door zeer bevoegde hand en gewoonlijk door de nationale vertegenwoordiger in het I.C.O.S. zullen bezorgd worden. |
* * *
Op het stuk van de internationale informatie zijn wij in deze tweede jaargang van Onoma, dank zij de medewerking van onze buitenlandse vakgenoten, al een goed eind opgeschoten.
Dit nummer brengt nl. o.m. overvloedige inlichtingen over de onomastische bedrijvigheid (in binnen- en buitenland) in commissies, instituten, centra en congressen, over het onderwijs in de onomastiek aan de universiteiten, nieuwe initiatieven, ‘work in progress,’ enz.
Een zeer bijzondere aandacht werd tevens in dit nummer gewijd aan de recente naamkundige productie in het buitenland en alles laat voorzien dat wij bij machte zullen zijn de buitenlandse jaarlijkse bibliografieën telkens nog in de loop van het erop volgend jaar te publiceren - zoals dit geregeld gebeurt voor Vlaanderen en Wallonië in de Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie.
* * *
Ik beschouw het als mijn plicht bij deze gelegenheid mijn dank te betuigen aan deze onze Academie, die steeds voor de onomastische studiën haar warmste belangstelling heeft betuigd;
aan het Departement van Openbaar Onderwijs (en ik dank zeer speciaal onze onderbestuurder Secretaris-Generaal J. Kuypers om zijn zeer welwillende bemoeiingen in dezen);
aan de directie van de Universitaire Stichting;
en, last not least, aan mijn rector Mgr. H. van Waeyenbergh, - die allen het hunne hebben willen bijdragen om deze internationale - ik zal niet zeggen lichte - taak mogelijk te maken.
|
|