Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1952
(1952)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 415]
| |||||||||||
Jacob van Artevelde tussen Ch. Potvin en Em. Moyson in
| |||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||
genoeg ontdoen van tradities, die in onwaarde geraakten, dan blijft hij volgens H. Liebrecht ‘l'écrivain indispensable à la formation littéraire d'une nation’Ga naar voetnoot(1). Dat is dan zijn geringste lof, want de literatuur was Potvins zwakste zijde. Zijn ideologie staat ongetwijfeld sterker in de tijd geheid. Het is daarom de vraag of de progressistische ‘penseur vigoureux’Ga naar voetnoot(2) - ‘ennemi no 1 des jeunes,’ zeer zeker - wel zo verwonderd heeft gestaan bij de onheuse behandeling. Hij zelf was toch ook niet zo bevreesd geweest voor een sterke terminologie. Bij de verdediging van zijn goed recht in zake moderne democratie, was hij Napoléon-le-Petit wel liefelijk te lijf gegaan met hetzelfde naampje ‘imbécile’? En deze voorloper van de dictatuur hield hij nog voor een ‘bête fauve’ ook, een misbruiker van elk gezag. Maar... het Hof van Assisen had de montois in 1852 netjes vrij gesproken. Charles Potvin - met zin voor nuances door R. GilsoulGa naar voetnoot(3) even Charlot genoemd - was iemand van gezag en misschien doen wij er goed aan ons ook nu over zijn figuur even te bezinnen en met C. Lemonnier ‘un brin de laurier’ te hechten aan dat verheven voorhoofd ‘réchauffé d'idéal.’ Wij lopen geen gevaar, vermits Lemonnier zelf tot zijn artistieke, en daarom zo hartstochtelijke, vijanden heeft behoord. Die vijanden trouwens lagen onderling snel overhoop. Was het niet Edmond Picard, die, in 1883 nog, in de wijde, diepe bres ging staan, en enkelen er toe dwong de dichter oft poëet te scheiden van de denker door standvastigheid geadeld, de frondeur door pacifisme gedreven, de pionier door een stoere zin voor sociale rechtvaardigheid gestaald? Charles Potvin had zo van die lapidaire getuigenissen op zijn actief, waaraan jongeren niet onverschillig konden voorbijgaan. ‘Je ne crois pas à la décadence’Ga naar voetnoot(4) wordt, als oordeelvelling, door de jeugd dankbaar opgetekend en Potvin zal Picard, verdiend, geëerd hebben, toen die - om zijnentwille - werd uitgescholden, enkel en alleen omdat de sociale en politieke en morele hervormer | |||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||
de ‘bedoeling’ wilde vatten van verzen van Potvin en Frenay. De schim van Waller zal ook mij dus vervloeken, z.G. Coll., - en alle werkelijke dichters zullen het met hem goddank eens zijn - omdat ik durf te zoeken naar motieven in het, poëtisch, met recht vergeten werk van Potvin; naar beweegredenen, die inderdaad niet des kunstenaars zijn; naar ideeën, die buiten alle inspiratie staan, en enkel gemeengoed blijken te zijn van wie over tijd en mens en maatschappij nadacht en er om bekommerd was. Ik móet die weg uit, ten einde langs Potvins scheppende geest om, tot een beter begrip te komen van de positie van Emil Moyson te midden van wie deze revolutionnair erkend had als de zijnen. En de poëzie - zo ze mij genadig wil zijn - houde mij dit ten goede. Het is Moyson zelf, die mij, en ons - laten wij de kwestie liefst breder stellen - er toe brengt Charles Potvin op te delven en te integreren in onze ideologische geschiedenis. Door zijn bekentenis aan Virginie LovelingGa naar voetnoot(1), eens op een dag, te Nevele, toen hij er rond voor uit kwam, dat hij een rol zou willen spelen in een historisch drama van Potvin, de rol van de jonge Sporkin in ‘Jacques d' Arteveld’Ga naar voetnoot(2); van de jonge Sporkin, en niet van de oude, rancuneuse vader. En daar staat ergens in deze ‘Artevelde’ te lezen: Alors nous fonderons, à l'abri des rancunes,
la fédération de toutes les communes.
L'Europe alors sera!
Het is rond de jaren 1860. Crisisjaren voor Europa. Angst voor oorlog werkte in de zielen, toen Guido Gezelle debuteerde, en de ‘Revue trimestrielle’ van hoogleraar E. van Bemmel, de vrijzinnigheid trachtte te consolideren bij francofonen en Vlamingen, die - het zij gezegd - elkaar zeer goed verstonden in dat Franse tijdschrift. Ch. Potvin heeft (1859) uit Hauteville House een brief ontvangen van Victor Hugo, vol lof voor Potvins hoge idealistische gevoelens en Hugo zinspeelde op een innige ‘union | |||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||
des âmes,’ die velen samenbond, republikeinen en tóch verdedigers van de nationaliteitsgedachte, omdat de vrijheid hen verbindt, langs verdraagzaamheid om, in het teken van ‘De’ vooruitgang. De verdedigers van het nieuwe Europa steunen niet op blote politieke machtsverhoudingen. Zij bouwen zich een practische filosofische grondslag, wortelend in de persoonlijkheid en over de natie heen reikend tot de mensheid. Zij zijn zelfzeker. Overtuigd. Tot daden in staat. Zij hebben een klare visie op de ontwikkeling der dingen. Onmiddellijk na de staatsgreep van Napoleon was Potvin o.a. tot het besef gekomen, dat gekozen moet worden tussen het verstand als regulator van het verkeer onder de volkeren, of ‘les instincts fauves, le despotisme, et la force brutale.’ Potvins hart doet hem, onvoorwaardelijk, de zijde van het verstand kiezen, doch waar hij onwil, opzettelijkheid vermoedt om het verstand te verhinderen om zijn rechten te doen gelden, daar aanvaardt hij het verzet, van de enkeling, en de opstand van de gemeenschapGa naar voetnoot(1). ‘Peuples, unissez-vous pour la veillée des armes’Ga naar voetnoot(2). Het klinkt als een voorzang op de Nederlandse woorden van de ‘Internationale’ en als een voorslag op het principe van de collectieve veiligheid. In zijn brochure ‘Appel à l'Europe,’ réponse aux limites de la France (= le Masson) par un belgeGa naar voetnoot(3), beëindigd op 30 Januari 1853, bezweert Potvin la France als ‘pays réel’ zijn chauvinisme af te leggen. Hij leest de les aan Europa en citeert als voorbeelden van opperste civisme: de Italiaanse gemeenten, de Vlaamse gemeenten, die nóch dictatuur voorstonden, nóch zinloos in opstand kwamen. Deze brochure - waarvan hij hele passages, letterlijk, zal hernemen in ‘L'Europe et la nationalité belge,’Ga naar voetnoot(4) zeven jaar later, teruggekomen van Italië-Frankrijk - is een kernachtig pleidooi, verdeeld in hoofdstukken zonder titel. Eén kapittel - IX - draagt er wel één en heet ‘d'Artevelde’Ga naar voetnoot(5). Die naam is voor Potvin meer dan een program. Het is de incarnatie van het goed recht, de synthese van een mogelijke werkelijkheid en meteen de personificatie van wat wij met een modern woord ‘de inzet der persoonlijkheid’ zouden noemen, want de | |||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||
Gemeenten hebben onder Artevelde hun zwaarste strijd gestreden. Zij wisten waarom het ging. ‘Les communes n'ont plus pour défenseurs des Contes qui édifient et perfectionnent le code des libertés communales, même après la défaite... ces princes voient à présent de mauvais oeil les libertés et même les richesses des bourgeois; ils conspirent contre elles. C'est aux Communes seules à maintenir leur oeuvre; elles le feront’Ga naar voetnoot(1). Wij zien de Gemeenten door historisch recul in functie gesteld van de 19e eeuwse leuze: ‘Help uzelf,’ zelf opgediept uit de slogans van de zestiende eeuw. Een historische idee-force in continu-actie. Romantiek én individualisme én gemeenschappelijk belang vloeien samen, en gaan zich sublimeren in een concreet vrijheidsidool, held van een nationaal drama. En Potvin schetst in zijn brochure ten gunste van de vrede, - als vooroefening op een spektakelstuk - het drama, dat zich in Vlaanderen afspeelde, zonder zinspelingen op moderne toestanden. Onder het motto ‘liberté et travail’Ga naar voetnoot(2) tekent hij de episodes die wij kennen: de tegenstellingen tussen wevers en volders, de verhoudingen tussen Gemeente en Graaf, de verhoudingen tussen de pausen van Avignon en de gemeentelijke machten. De internationale politiek van de Ruwaard, van de stricte neutraliteit tot het bondgenootschap met Engeland, van gelijke tot gelijke, bezielt de politicus van de 19e eeuw, die zijn huidig land, door een diep besef van nationale waardigheid ongerept wil bewaard zien, en zeker niet overgeleverd wil weten aan de ‘Autorité,’ die Frankrijk nu regeert. Slaan wij het toneelstuk open, rond 1859, gewijd aan Artevelde, dan erkennen wij, stuk voor stuk, alle elementen, alle motieven die Potvin zes jaar daarvoor, betoog-argumenten leken, ditmaal echter, exemplatief naar voren gebracht, en niet zonder rapprochementen met het heden te schuwen. Waarom? Omdat een toneelstuk, naar de tijdsconceptie, een levende rol te vervullen heeft tegenover het heden. Om de gehuldigde stelregels pregnanter te maken, begrijpelijker voor te stellen. Het is de toepassing van een collectiviteitsdidactiek in een tijd van verheerlijking van elk onderwijs. Potvin was zo pas uit het Zuiden teruggekeerd. Hij verhaalt | |||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||
zelfGa naar voetnoot(1) in zijn geschiedenis van het letterkundig leven in België, dat hij een vaderland terugvond van waardigheid doordrongen na de feesten van 1855, een land, dat zijn cultuur wilde bevorderen, en dat o.m. zijn zelfstandigheidsbesef wilde consolideren door de oprichting van een standbeeld voor Artevelde. In feite een rehabilitatie van de deken-zelf. Maar reeds nu werkt in Potvin de gedachte, - en die werkt op Moyson in - dat deze Arteveldehulde slechts zin heeft, zo zij van ‘democratisme’ wordt doorregen; zo zij in België niet als hulde geldt voor de leidende, burgerlijke gemeenschap, die de welstand van het land, van de arbeidende stand, ongunstig beïnvloedt. En hij grijpt de gelegenheid aan, die de Staat biedt, om als moralisator op te treden: hij schrijft zijn toneelstuk, dat met eenparigheid van stemmen bekroond wordt voor de Driejaarlijkse Prijs ‘de composition dramatique en langue française,’ de eerste maal, dat deze onderscheiding toegekend moest worden. Het gaat om theaterwerk van de studeerkamer. Het spektakelstuk kwam vooralsnog niet tot opvoering. Tijdgenoten menen, dat de antiklerikale inslag niet vreemd is aan de niet-observantie van de verplichting tot opvoering, maar of speelbaar, of scenisch of niet Potvin had zijn bijzondere bedoeling, en keer op keer - met ‘Les Gueux’Ga naar voetnoot(2) en zijn ‘Mère de Rubens’ - grijpt hij naar de formule om zijn hart uit te storten en het verstand der anderen te richten, wantGa naar voetnoot(3) ‘le théâtre est la seule forme de littérature accessible à la foule, au public illettré, et le prestige de la scène, l'émotion que produit l'art par lui même, rend le théâtre plus puissant que toutes les tribunes.’ ‘Une seule pièce, dans des circonstances solennelles, à des époques fixes, une pièceGa naar voetnoot(4) sur laquelle le gouvernement concentre tous ses efforts pour tenter le succès et poser d'un coup le théâtre national dans la confiance publique, voilà le second moyen’Ga naar voetnoot(5), om de theaterkunst te doen herleven. En door de schouwburg, de ideeën op te wekken. | |||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||
Wat Potvin schrijft, blijft niet ongelezen. En moet hij zijn droom zien verzwinden om dàt, levend, contact met het publiek te hebben, om het te ontbolsteren, hij kan toch rekenen op volgelingen. In Vlaamse milieu's nog wel: één van de eerste actieve kernen flaminganten, die Brussel zag ontstaan, ‘Vlamingen Vooruit’, vatte vuur op het stuk, en nog vóór de Staatsjury zich had uitgesproken, had Michiel van der Voorts kring - waarin ook Emiel Moyson thuishoorde - een inschrijving geopend om Potvin een bronzen Artevelde-tje van Fiers aan te biedenGa naar voetnoot(1). Aldus is doodeenvoudig, waarom Potvin in zijn ‘Europe et la nationalité belge’ tot tweemaal toe wijzen zal op ‘une jeune génération d'hommes de talent toute prète à vivifier cette politique,’ doelend op een vernieuwing van de Artevelde-politiek van zelfstandigheid, van Vlaamse waardigheid, van volkswelvaart, van arbeidsverzekering. Hoe logisch nu te vernemen, dat Emil Moyson met de gedachte rondloopt Potvin's ‘Artevelde’ voor het publiek te brengen. Maar, om geheel aannemelijk te maken, dat de Gentenaar zich zelfs gedrongen voelde de ideologie, vervat in het stuk, uit te dragen, en zo waar reeds passages debiteren kon, toen hij de Lovelings zag, - passages, die hem getroffen hadden - dan moet én in de ‘Artevelde,’ én in Potvin iets meer geschuild hebben, dan wat België officieel kon interesseren. En dàt was inderdaad het geval: het officiële België van 1860 had hun genegenheid allerminst. ‘Rentenier,’ zoals de ene zich noemtGa naar voetnoot(2) in zijn eigen werk, student van goeden huize zoals de ander zich voelt, staan zij beiden, met een verschil van leeftijd van een kleine twintig jaar aan de zijde van de onterfden. ‘Les humbles’ hebben, sentimenteel-romantisch, hun sympathie à priori. De dichters Mathieu, Quinet, Wacken, Demoulin daar, Kats, Zetterman, Vuylsteke hier hebben hun gehoor. Als Potvin theoretiseert over ‘Revolutie en vooruitgang’ in zijn essai over de Belgische nationaliteit en er op aandringt het recht van de slaaf op verzet te doen erkennen; als hij de verlichte, vrije burgerijGa naar voetnoot(3), bezweert klaar te staan ‘à les aider dans la lutte, à bénir leurs efforts, à partager leurs conquêtes,’ dan is dat E. Moyson naar | |||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||
het onstuimige hart gesproken. Een gelegenheidsvers als ‘Brood’Ga naar voetnoot(1), gebouwd op de solidariteitsgedachte is aan dezelfde drang ontsproten. Soyez prêts à devenir révolutionnaires au premier danger! Le moment peut venir où vous devrez chanter de nouvelles Marseillaises!Ga naar voetnoot(2) En meer nog vindt Moyson in de Waalse vriend. Potvin ziet voor zich tastbare feiten. Hij juicht de wederopstanding van het jonge vrijheidsland toe. De industrie kent een schitterende opbloei; een net van spoorwegen maakt van het zo dicht bevolkte landje haast één enkele grote stad. De kunst blijft niet achterwege. Schilderkunst en beeldhouwkunst floreren en de muzikanten hebben een Europese vermaardheid. Geschiedschrijvers werken naarstig, terwijl de Vlaamse Beweging - let wel een Waal is aan het woord - grote namen heeft opgeleverd. ‘Tout annonce le réveil d'un peuple.’ - wij schrijven 1860 - en zo de deuren er voor worden open gesteld, dan zal ook het toneel gedijen. Hier vinden wij in enkele regels opgesomd, wat Potvin in 1859 aanleiding was geweest om zijn poeem ‘La Belgique’ te schrijvenGa naar voetnoot(3). En het drama ‘Jacques d'Arteveld’. | |||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||
Maar, er is, op een ander plan, meer dan dat: de economische, de politieke, de quasi travaillistische themata, die Moyson in dat stuk ontdekt, staven dien in zijn wil om te handelen naar Potvins geest. Bij al de weelde van die dagen is er de ellende van de arbeidersstand en van de landbouw, die een vlek werpt op de voorspoed. Daaraan moet verholpen worden door organisatie, door opvoeding en ontwikkeling, door afschudding van het kerkejuk. Moyson voelt, onder Potvins wake zijn harteklop versnellen. ‘Le peuple a besoin de grandes lumières,’ werd hem voorgezegdGa naar voetnoot(1). Hij ondergaat het pompeuse woord van een geroutineerd rhetoor, en waar zijn jeugd, zijn temperament, zijn levensverhoudingen en omstandigheden hem elk compromis doen afwijzen, daar moet hij zich aangetrokken voelen door de gedachtenwereld van Potvin, die ook het compromis versmaadt, die de ‘soudaines révélations du coeur’ als zo vruchtbaar erkent als de deducties van de redenGa naar voetnoot(2), Treft hij verder in ‘Artevelde’ een lapidaire uitspraak aan, als ‘Le Karl naît dans une auge et meurt sur le fumier,’ dan móet hij opspringen, hij, die een volk kan toespreken. Hij bijt zich in de situatie vast, net als toen H. Conscience bij het graf van Van Bree het eigen leed uitstortte over de verlaten artist, die hij zelf toen was. Het potlood streept onder de lectuur automatisch passages in ‘Artevelde’ aan, van het ogenblik, dat men de gemoedsgesteldheid kent van Moyson, en van zijn karakter heeft geproefd. Dit alles des te eer, wanneer men in ‘Artevelde’ van Potvin niet enkel een herneming ziet van een historisch gegeven, maar de parafrase van een moderne werkelijkheid in concrete vorm voorgesteld. Artevelde is voor Moyson al niet meer de historische held. Het is de concretisering van een ideaal. De anecdotiek van het geval aanvaardt hij, als elke historie; wat hem meevoert, het is de adem van de gedachten, de ideologie rond de feiten, rond de personnages. Hij zal de haast woordelijke overzetting uit de kronijkteksten, door Potvin aangewend, op de koop mee- | |||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||
nemen als een waarborg van waarachtigheid, en in ‘le tréfonds de lui-même,’ zal hij voelen, dat dit alles juist is en wàar. Dat vooral. Want zijn geweten heeft gesproken. ‘Où vont les peuples, sans cette lumière intime: la conscience? Sans cet astre qui marche devant eux: l'idéal.’ Of abstract uitgedrukt, of in Arteveld-vorm gedacht: het is hetzelfde. Moyson voelt zich gedragen, voortgestuwd. Hij leeft door het verleden in het heden. Alles is nóg waar, waarbij hij alleen vergeet, dat Potvin-zelf al transposeerde. Maar aldus wordt enkel bewezen hoe dicht die beiden tot elkaar staan. Ook voor hem is er van ‘l'Europe et la nationalité belge’ (1860) tot Jacques d'Arteveld, (1337-1345) slechts een stap. En Moyson dompelt zich in dat bad van welbespraaktheid. Heeft hij Potvin ontmoet? Nergens, bij mijn weten althans, is dat na te wijzen. Maar hartversterkend is het hem geweest, zeer zeker, ‘Vlamingen vooruit’ tot tweemaal geciteerd te vinden in Potvins tekst. Dat Potvin op de jeugd rekent, kan hem niet ongevallig zijn. Moyson zoekt op dat ultieme ogenblik naar steun. Hij heeft Gent verlaten, waar hij verzet heeft gepleegd. Zijn toekomst is duister. Hij wordt gezocht, want hij heeft de ‘samenspanning’ gediend. Maar, hij zal de Gentse arbeiders en vrienden bezweren - dat is het noteren waard - in de legaliteit te vechten, zolang als 't gaat, al is het dan dat Potvin hem de morele bekrachtiging van zijn houding aan de hand doet, waar hij lezen mag: ‘Peuples opprimés, soyez donc révolutionnaires, préparez vous à toute heure à l'action et au combat! C'est le seul moyen de délivrance; et s'il est violent, on ne peut en accuser que le pouvoir qui vous y réduit.’ Wat baat daarbij schrik? Schrik voor de eigen schaduw? En Potvin - tot grote vreugde van Moyson - valt de liberalen aan, les faux libéraux. Dat had Moyson reeds gedaan met Frans de Cort. Potvin verzet de bakens van het partijwezen. Moyson breekt ze mee af. Vóór de haan driemaal gekraaid heeft, worden alle idealen verloochend! Zo is Potvins verwijt, door Moyson beaamd. Er moeten geesten opstaan, die, geïnspireerd door het verleden, het kleine land beveiligen om aldus de wereldorde te bevorderen. ‘Quelle mission pour des coeurs libres,’ ‘sauvegarder la liberté, l'honneur et le travail national’ quelle cause | |||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||
digne du sang des ‘d'Arteveld!’ Maar daar klinkt meteen het vermaan: ‘Comme au moyen-âge il s'agit encore de savoir comment la société sera organisée.’ Potvin is inderdaad de pionier, die de toekomst inblikt en de moderne maat aan de historische les aanlegt. Nog een motief, dat Moyson als het ware moet erkennen voor de vorming van een opvatting, voor de bepaling van een houding. Dat alles staat ver van de filologische eruditie, waarmee Potvin de ‘Reinaert’ bewerkte en ‘Perceval’ - R. Wagner bewaarde twee ex. van dit werk - omgaf, maar precies daar ligt het lokkend voorbeeld van de intellectueel dier dagen, die met de volle inzet van de rijkbegaafde persoonlijkheid wegen aangaf en het opkomend geslacht aan het voorgaande verbond. Door zijn levenskracht. Door zijn zin voor de belevenis-in-de-daad. Daarom had de ‘Jeune Belgique’ zo schromelijk ongelijk met het eenzijdig oordeel; en daarom verwondert het, dat Paul Hamelius in zijn literaire geschiedenis, zo wel als in zijn ‘Mouvement flamand’ enkel de filologische bedrijvigheid van Potvin noteert. Op afstand, krijgt de verschijning Potvin een sterk relief. Er zijn karaktereigenschappen aan die man, welke de hunkerenden onder de jeugd - o.m. Moyson - de door het avontuur bezetenen - ook weer Moyson - aantrekken. Zulke ouderen gaan normatief voor, en wat zij aan tastbare concretisering van hun ideologie hun tijd kunnen aanbieden, werkt in. Aldus komt Potvin, meer dilettantisch, maar dynamisch op andere katheders dan Kurth, dan Pirenne, vóór Kurth, vóór Pirenne. Er is in deze geschiedenis, in deze verhouding Potvin - Artevelde - Moyson nu toch nog een vraag te stellen! Waarom eiste Moyson voor zich niet de Artevelde-rol op? Waarom, zo hij dat niet doet - om begrijpelijke redenen trouwens: Artevelde is te evenwichtig, te wijs, te ver-af van het plebs, - waarom neemt hij dan de revolutionnaire rol van Sporkin-vader niet op zich, en kruipt hij wel in deze van Sporkin-zoon, die overigens een historische fictie is, zoals de jury voor de Driejaarlijkse prijs, bij monde van Potvins vriend E. van Bemmel, dat ook reeds geconstateerd had? Vermoedelijk gaat het niet om de liefdesintrigue, en zeker gaat het niet om Artevelde's dochter, die zeer zwak ageert. De oorzaak ligt eer bij de aard van het personage. Sporkin-zoon wordt aangetrokken door Artevelde-de-idee, | |||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||
waarin Vlaamsgezindheid, vrijzinnigheid, eerlijkheid, democratisch gevoel culmineren. Sporkin-zoon rukt zich van zijn vader los, wat ook Moyson is overkomen. Sporkin-zoon wil evenwel niet óndergaan, zoals Artevelde, die bij 't zien van de opstand, en daarvoor reeds weet, hoe laat het is. Hij, Moyson wil de illusie van de victorie in zich omdragen, ook al sneuvelt hij-zelf. Moyson kan hier ook moeilijk zijn didactische zin onderdrukken. Hij wil het publiek - het zeldzaam publiek - toeroepen: Cet homme est grand! il juge, il domine, il impose.
Un seul geste: à la mort tout un peuple s'expose.
Un mot: tous les partis, à ses pieds les voilà.
Il gagne la bataille avant l'armée...
...
C'est un maître, il est né pour le commandement.
Maar, al idealiseert hij zijn burgerheld, Sporkin-zoon, d.i. Moyson, blijft ook in de gelegenheid de partij van het plebs te kiezen. In de aanvang staat hij er met zijn vader midden-in-scheldend en blasphemerend, doch Sporkin-zoon maakt zich los van de negativistische politiek. Artevelde is niet voor een politiek der wrake: hij is bezitter. Vader Eustache Sporkin wel. Hij is de Kaerl, de niets bezitter, die van elke gunstige gelegenheid gebruik wil maken, zonder tactisch overleg, om baat te zoeken, om het loon te verhogen. Als Artevelde Sporkin voorhoudt, dat 's lands belang meer waard is dan de wraak, dan vraagt Sporkin, waarin 's lands welvaren dan wel gelegen is: De nos plus grands succès toujours déshérités
Pourquoi les perdons nous, trahis par les traîtés.
...
want, Artevelde moet maar kijken: ... la campagne souffre et reste sur la claie.
La mort à tour de bras fauche les paysans;
On voit aux grands chemins des cadavres gisants.
- Het is als hoorden wij reeds Verhaeren - | |||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||
Les vivants, fous de faim, vont comme des indignes.
...
Vous
zo verwijt Sporkin-vader Artevelde: n'êtes que vaincus, nous sommes les battus.
En daar staat Sporkin-zoon - met het hart bij zijn vader - met het verstand bij de Ruwaard; heeft Moyson niet de ondervinding van de volksopstand; en weet hij niet hoe negatief de wraakgevoelens waren van de massa tot wie hij ging? De jonge Moyson had geleerd en ziet met begrip voor de verhoudingen hoe gelaten Artevelde reageert onder de uitvallen van Sporkin senior. Moyson aanvaardt de leuze van Artevelde: geen destructie. Beter is te hervormen. Deze thesis van verzet houdt - ook voor Moyson - in, de wegen van de wettelijkheid te volgen. Daarnaar handelt Moyson ook, als hij van uit Brussel zijn vrienden bezweert zich niet te laten verschalken door nodeloos geweld! ‘Je suis de mon tems,’ zegt Artevelde Moyson voor. ‘Je marche à l'avenir.’ Tot deze wijsheid is Moyson, als jonge Sporkin, niet ineens gekomen! Het is het resultaat van een crisis, waarin de liefde wat hielp, want vooreerst stond Sporkin aan zijns vaders zijde. Hij ook lachte om de illusie van Artevelde ooit de eenheid te zien groeien. Zolang er Graven zullen wezen, zullen er Kerels zijn. Le Karl est immortel, autant que l'exploiteur.
Het klassebewustzijn zit diep, en uitkopen laat de Karl zich niet: hij sterft immers daar, waar hij geboren werd? Nu is het de kracht van Jacob van Artevelde niet te wijken voor de spot van de Sporkins, die als nederigen niet anders dan hun menselijk recht op arbeid verdedigen. En de arbeid is een ‘waarde’ met hoge potentieel. Aldus wordt het drama heel modern. Vader Sporkin hoort zich door de Ruwaard in zijn bloed loven, en de jonge Sporkinziel ‘est forte comme une épée.’ Dat geslacht der Kerlen mag aanhoren: Oui, le travail est noble, ami, de sa nature.
| |||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||
Dat is artikel één van het beste arbeidscharter. De woordfanfares kunnen op zulke stellingen losbreken. De leuze ‘travail et liberté’ - ontleend aan de kronijkteksten - wordt geplaatst tegenover Denys' wapenkreet ‘vengeance et liberté.’ De meetingtoon overheerst in dergelijke passus en achter de woorden staat de werkelijkheid van de 19e eeuw, zoals wij die kennen uit onze eigen auteurs, novellisten en dichters: Le villageois sans pain, le tisserand sans laine
Le foulon sans salaire, ah! la coupe est trop pleine.
...
Veut on faire de nous un peuple qui mendie,
Prostituant la femme et l'enfant, vil bétail?
Non, aux femmes l'honneur, aux hommes le travail.
Denys moet van Artevelde aanhoren - van werkgever tot werkgever - dat elke arbeider aanspraak kan maken op een loyaal aandeel in de winst; de welvaart moet een generaal karakter hebben. Maar het zij de werkers ook gezegd: ‘le fer à la main, vous n'avez plus de droits.’ Er is wel niemand, die in zulk praatstuk naar psychologische gedragingen op zoek gaat, naar literaire, poëtische belevenis. Wij laten de Waller's en allen met heilig recht schelden om het verlies van de schoonheid. Wij kennen al de zwakte van de phraseologische bombarie, en de opgestelde tableaux vivants, of stoeten in ralenti boeien ons niet eens. Moyson was ook geen theaterman. Hij volgde slechts het spel der argumenten in dat Artevelde-stuk. En zo is het alweer naar zijn hart gesproken, als de sceptische Denys Artevelde vraagt, of hij meent op het plebs te kunnen rekenen, en die te aanhoren krijgt ‘il la faut élever jusqu'à nous.’ Hierin ligt besloten het geloof van de 19e eeuw in de emancipatie en de evolutie, in het onderwijs, in het determinisme, zoals de terminologie, die op ‘canaille’ uitloopt, ook geheel in de tijd vastzit. Soms duiken zeer onverwachte parallellen op. Potvin laat Artevelde het actie-terrein aflijnen: bij Vlaanderen hoort Holland, ‘dat onze taal spreekt.’ Maar Henegouwen en Brabant mogen evenmin worden uitgesloten. Zij | |||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||
Aux mêmes libertés, donnent un autre accent.
De wereld wil vrede, mère de l'industrie; Des esclaves conquis, sous un sanglant drapeau.
Est-ce une nation?
Denkt Potvin nog heus in Middeleeuwse poorterscategorieën, of horen wij een modern pamflet in maat en rijm zetten? Een politiek kiesplatform bestijgt Artevelde, en hij pleit er voor een federatie van de kleine landen, van Elbe tot Leie - Potvin schreef toch een poëm ‘Trois fleuves’ -, alles zoals germaniserende Belgen het graag hoorden tot vóór 1870, zeker wat de francophonen betreft. Maar Artevelde's toekomstvisie reikt verder, en Moyson zal het graag vernemen: de Franse verdrukte slaven worden bezworen mee op te stappen in een Internationale - Etienne Marcel bezegelt het verbond - Ce rêve de grandeur à nos tems est permis
Peut être dépend-il de nous, ô mes amis!
Immers: ... de peuple à peuple on s'aime.
Waarop dan zal zulk verbond gegrondvest zijn? Op vrijheid en recht, ‘pour chefs les parlements, pour trépieds les tribunes; la fédération de toutes les communes.’ ‘L'Europe alors sera! Chacun dans sa cité,
De soi même gardant la souveraineté.’
Ook daarvan klinkt een klank door in het vijf honderd jaar later gesitueerde betoog over Europa en het nationaliteitsbegrip, vermits Potvin er in de laatste lijnen Socrates bijhaaltGa naar voetnoot(1) om er aan te herinneren, dat die zich in hoogste instantie als wereldburger bestempelde. Maar ten slotte hoort het de staatsman toch toe de positie van het eigen land te bepalen in dit algemeen menselijk ‘humanistisch’ concert. Artevelde grijpt naar het middel van de vol- | |||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||
strekte neutraliteit tussen de koningen van Frankrijk en Engeland. En 't volk - op bevel van Potvin - juicht toe. Laat het een gevaarlijk spel zijn: mais juste et grand: c'est le droit même. Het zelfbeschikkingsrecht: Guerre et mort! c'est le cri d'un peuple révolté,
Mais l'arme de la paix est la légalité.
Daarmede is de cursus in staatsrechterlijke en internationale politiek niet uitgeleerd voor Potvin. In een soort van parafrase van het beroemde - zij het onhistorische -, maar in 1860 nog geloofde Oranje-Egmont gesprek, wisselen Artevelde en de Franse rebel Marcel deze woorden: Art.: Sans liberté, Marcel, il n'est point de patrie.
Mar.: Sans patrie, Artevelde, la liberté n'est point.
om te sluiten met de liberale en ethische slagzin der dagen: Pour être libre, il faut d'abord être soi-même.
Zover wordt de redenering - zelfs in Artevelde's geest - doorgedreven, dat het gesternte waaronder men leeft als bijkomstig wordt beschouwd. Net of het ‘ubi bene’ van Horatius, zo dikwijls in de 19e eeuw ingeroepen, zweefde ook vóór Potvins geest. Maar deze redenering kan de chauvinistische Marcel niet volgen. Geen vreemdeling kan hij dulden in eigen huis, waarop Artevelde aanvoert, maar één vreemdeling te kennen: de despoot. Het wordt een twistgesprek. Marcel ziet de vrijheid enkel in functie van de vrijheid. Artevelde treedt weer uit de begrenzing en verkondigt internationalistische theorieën. Ma patrie est le monde et ma libre cité.
Ici le citoyen, partout l'humanité.
Het wederwoord voert tot een nog practischer plan. Marcel wenst te komen tot de vorming van één grote staat. Wat zouden wij grote vijanden wapenen, vraagt Artevelde daarop, hoe gevaarlijk! Potvin ziet immers zijn legers niet in functie van een staat, | |||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||
maar wel als wapendragers voor recht en vooruitgang! Neen, wijst daarom Artevelde af, en als nam hij Jan Frans Willems de woorden uit de mond: dan is Gent ‘mij groot genoeg,’ want komt de verdrukking, dan zullen de gefedereerde staten elkander te hulp roepen. Daar staan dan de theses: ‘Ma légion’, zegt Marcel ‘la France unitaire’; terwijl Artevelde het houdt met zijn ‘Gemeente’ en haar Engelse zustren, wat, geprojecteerd voor deze tijd, op de collectieve veiligheid neerkomt. De solidariteit is een agens van ongemene grootte, niet hier alleen, want Potvin ziet in haar ‘le premier symptôme de l'unité de l'Europe’Ga naar voetnoot(1). Dat alles is niet zo banaal als een klein gedrukt, maar niet gespeeld toneelstuk, zou doen vermoeden. En zelfs zo met Laetare precies op 12 Maart 1337 het Gentse volk niet op straat gelopen is om te roepen: ‘Vive la liberté - le commerce avec elle
...
On aide la misère et le prix du pain baisse.
Le peuple a du travail. L'argent rentre à la caisse.
wij kunnen aanvaarden, dat Emil Moyson voor de Lovelings hele citaten debiteerde. Zo komt het netelige vraagstuk van de wettelijkheid ter sprake tussen Artevelde en de Graaf. ‘Veux tu dans Spartacus te tailler un modèle?’ wordt Artevelde gevraagd, en ‘handelt gij de bezitter, de burger’ nog wel wettelijk. De wettelijkheid is het antwoord: C'est-elle qui nous rend la libre activité
Le peuple - c'est son droit - doit seul fixer sa route.
Dat gesprek, dat meten van standpunten op de spits van de degen, reveleert, dat Artevelde zich niet tegen Frankrijk keert, wél tegen de Franse vorst. Potvin heeft getracht in deze declamatorische scene enkele arguments-massues te plaatsen, en laat Artevelde het succes van de replieken: | |||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||
En de graaf - evenals Denys - waarschuwt: reken niet op het volk, waarop Artevelde volhardt:
Artevelde verdedigt daarom - tegenover de Graaf - ook Sporkin senior, de aartsvijand. Hij zegt: ... l'enveloppe grossière
Couvre le dévouement ardent d'une âme fière,
Ce peuple, toujours prêt à vous donner son sang,
Illustrerait ce règne et vous ferait puissant.
Maar de geschiedenis heeft haar loop. De Graaf wijkt niet en Artevelde volhardt, om onder te gaan in ‘la tombe de la liberté.’ Het kan zonderling lijken woord en beeld van derden te gebruiken en in te roepen om langs een zo onrechtstreekse - en ik geef toe - oncontroleerbare weg tot een figuur door te dringen, die zo weinig schriftelijke attesten heeft nagelaten als Moyson. Maar de gelegenheid is te schoon om de kans ongewaagd te laten, vooral omdat de nuances toelaten een zekere contróle op te stellen. Zo is bv. ongetwijfeld interessant om aanstippen, dat Potvin - na Kerk en Vorst te hebben samengebracht in een onmenselijke houding - de lagere geestelijkheid, of liever het kloosterwezen een goede beurt bezorgt. En weer klinken 19e eeuwse leuzen op uit Sporkin senior's mond, als hij door het volk gedragen Rome smaadt, de gedoopten als te scheren onnozel schaapkens voorstelt. Zulke passages en andere voeren langzaam tot de tegenstelling tussen vader en zoon Sporkin. Wij voelen hoe het gezond verstand zichzelf vormt, want vader Sporkin heeft voor alles wat boven de generaliteit uitsteekt dezelfde afwijzing. Hij is de incarnatie van de nivellering par le bas. Verachting, wantrouwen, onbegrip bepalen zijn houding. Niet door slechtheid, want in het opperste uur staat hij mede bij Artevelde, maar door afstamming, door opgekropt leed, vernedering in eeuwen. Om de evolutie van Sporkin junior merkbaar te maken, moet | |||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||
Potvin dan ook een tête-à-tête inlassen tussen vader en zoon. En het gaat over de Ruwaard. ‘Is hij niet groot?’ vraagt overtuigd junior. ‘Zeker,’ luidt het antwoord, maar niet zo groot als zijn roem. Wij dienden hem en wij waren overwinnaars. Wij leenden onze armen, ja. Niet onze harten. En daar klinkt het verwijt van de vader tot de zoon, met bitterheid: De Karl in jou sterft. Maar dat is Sporkin zoon te veel en Emil Moyson stuift mee op: Le Karl est une brute
Qui ne croit qu'à la force imparfaite du bras,
Ne rève que massacre et n'a foi qu'aux combats.
D'Artevelde fait jaillir de l'âme fécondée
Une force meilleure et sublime: l'idée.
Zo blijkt wel juist, dat Artevelde de grotere principes incarneert, boven de eenlingen. Het pleit voor Moyson, dat hij zulk begrip heeft getoond. Er zijn overigens nog enkele nuances aan te strepen, die pleiten voor de degelijkheid van zekere 19e eeuwse mensen. Wanneer het drama zijn ontknoping nabij is en Sporkin-vader - uit noodzaak, maar dus ook als symbool - het offer van zijn leven brengt, ómdat Artevelde groter blijkt dan hij - de principiële opposant - geloofde, dan is er in Sporkin vader nog de twijfel. In weerwil van de komende loutering: Cet homme est incomplet, mon fils...
Het is waar: Artevelde heeft geaarzeld Sporkin junior als pretendent te aanvaarden. Hij droomde van een Engelse jonker voor zijn dochter, met alle eerbied voor Sporkin junior. En nu zegt Sporkin-vader: Die man is onvolmaakt; ... il n'ose pas
Verser du sang impur, mettre une tête à bas,
Son coeur n'a pas le nerf des haines.
Il recule devant les foudres populaires séculaires.
Elles éclateront dans sa main! Ce jour là.
Tous les hommes seront au poste.
| |||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||
Met de intuitie van de ongeletterde, gestaald door ondervinding, en het instinct levend van de contrasten, komt het vermaan tot de zoon: ‘Word weer man... Artevelde heeft ons nodig, want valt ge, als een lafaard, wees gerust, hij zal u versmaden.’ Sporkin senior kan toch Artevelde nog benaderen. En hoe meer het einde opdoemt, hoe meer blijkt, dat Potvin ook van deze toch een potentiële persoonlijkheid heeft gemaakt. Hij is de man van het ogenblik, van de ‘révélations soudaines’Ga naar voetnoot(1) naar wien wel eens geluisterd zou moeten worden. Zijn genre werkt niet voor de tijd, als Artevelde, geestelijk. Zijn genre is niet dat zich offert in functie van het levensprincipe, zoals Sporkin junior. Zijn genre is dat voor het beslissende ogenblik. Zij zijn de exponenten van de noodlotsuren. Tot Artevelde zegt Sporkin senior, dat slechts één uur slaat om hervormingen door te zetten. Het werk - gisteren nog niet rijp - vroeg uitstel? Goed! Wacht echter geen dag meer, Artevelde. Het uur slaat voor u. In één stonde zult gij uw arbeid bekroond zien of ondergaan. Wat aarzelt Artevelde om het volk op te roepen? Niets is groot, zonder volk en zonder dat niets stevigs! Sporkin maakt aldus van de man, van de politicus-alleen, van de intelligentie die met tactiek en handigheid ook zijn beperking heeft, de onmachtige in het grote uur. Artevelde moet geen plebs en geen boeren meer onderscheiden. Een volk van gelijken moet in het geweer, want ál zijn deugden, ál zijn arbeid zal vergeten worden, als bloed vloeit tegen de volkswil in. Pathetisch klinkt na deze opvordering het woord van Ser Jacob Seul au char des périls veut on que je m'attache,
J'y consens...
La victoire à la Flandre et les dangers pour moi.
Sporkin junior (alias Moyson) staat beslist tussen beiden in: de meester, en de vader. De idee en het ras. Het grof geschut van de romantiek krijgt ten slotte zijn kansen. De heroïsche romantiek herleeft. Wij vinden Artevelde tegenover zijn volk staan. Wij vinden Sporkin-vader, ontdaan, constaterend hoezeer de massa vervloden is. | |||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||
Artevelde ziet nu het gevaar. Hij tracht nog te praten, de snaar van het besef te doen trillen. Zeker heeft hij in waarheid niet gesproken over de wijn, die zijn bloed voor Vlaanderen zou ‘zijn,’ maar zijn houding, zijn toestand inspireren de auteur tot beeldtransposities, die de exponent van de spanning zijn. Artevelde komt tot vertwijfeling en vraagt wie het volk nog zijn geluk kan toevoeren: niemand. Hij besluit: Je ne perds que la vie et vous tous l'avenir,
Mais ce meurtre vous perd, comme il vous déshonore.
En zij vergaan: én Artevelde, én Sporkin de Oude, én Sporkin de Jonge, allen in het bloedbad, dat wordt aangericht, Artevelde uit plicht, Sporkin junior uit overgave, Sporkin senior uit noodzaak. ‘Constitutionnels ou révolutionnaires, la situation est telle que la solidarité existe entre eux, quoiqu'ils fassent.’Ga naar voetnoot(1). De tragedie heeft dus haar beslag gehad. Zo eiste het ook een Shakespeare-traditie, die nog vaardig was over de literatuurhistoricus Potvin. Maar dat alles speelt voor ons opzet geen rol. Het einde is voor allen gelijk: de historie moet haar getal hebben, en voor Moyson heeft het geen twijfel gelaten, dat de held in functie van enig ideaal nu eenmaal moet ondergaan. Daartoe was hij trouwens zelf bereid. Hier was het er ons enkel om te doen de bruikbaarheid te bepleiten van een tekst van Potvin ter verklaring van zekere beweegredenen bij een Vlaams democraat geteeld in vrijzinnigheid, die de vooruitgang enkel belichaamd kon zien in de koppeling van de drie krachten van zijn tijd, te weten: vrijheid, democratie, Vlaams recht. En meer nog, er moest getoond worden, dat Moyson zich zekere grenzen liet aanleggen in de actie. Moyson was een constructieve persoonlijkheid, die niet afwijzend stond tegenover ethische waarden. Als Denys Artevelde voorhoudt, dat hij zich boven de wet zou kunnen stellen - naar aanleiding van zijn in beschuldigingstelling - dan antwoordt Artevelde: Quand la loi vient de tous, on doit s'y soumettre,
Plus on pourrait oser, moins on doit se permettre.
| |||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||
Car à l'égale loi d'un peuple au coeur altier
L'élu de la commune obéit le premier.
Zo absoluut was inderdaad de opvatting van het begrip ‘wet’ in de negentiende eeuw. Enkel wensten sommigen - waaronder Potvins, Moysons, - de termen van de wet door meer gegadigden bepaald te zien, naar menselijkheid en billijkheid, omdat wie arbeidt recht tot spreken heeft. Of nu waar gebeurde, wat Potvin in zijn Gilon-brochure over Jacob en Filips van Artevelde in 1863 als anecdote mededeelde, dat vóór het optillen van Artevelde's standbeeld een arbeider zijn droge korst brood brak en de Ruwaard voorhield met de woorden: ‘Hier, broeder, laat ons delen,’ is niet meer te achterhalen. Vermoedelijk gebeurde het wel, maar er is nog de kans van de nuchtere interpretatie, dat het hier ging om een inval, om wat scherts: het meedelen van een viaticum voor wie een zo lange reis ging aangaan. Doch voor de jaren 1860 was alles bittere ernst. En dus dit in Potvin's ogen ook. Daarom vraagt hij zich af of deze beproefde arbeider geen verraad pleegde tegenover zijn voorgeslacht, door symbolisch het brood te breken met een vijand, die eertijds vermoord werd? Maar Potvins conclusie luidt, dat de moderne arbeider, door het lijden van zijn stand in deze tijd, door de hunkering naar brood en vrijheid, in Artevelde de broeder ontdekt en erkend heeft, die helpen kon, op basis van de eeuwige leuzen, waarvoor én die arbeider (én Moyson) in de bres stonden. Ik kon niet nalaten, G. Coll's, deze mijns inziens toelaatbare rapprochementen aan uw oordeel te onderwerpen, nu de studie van de 19e eeuw wordt opgenomen. En het komt mij ook toelaatbaar voor te huldigen in gedachten wie, inspiratorisch en sterkend, heeft ingewerkt op onze eigen figuren, vooral omdat wij nergens de aandacht gevestigd zagen op de inhoud van de ontlede ‘Artevelde’ van Charles Potvin. Wij beschouwen het als een kenmerk van bijzondere persoonlijkheid bij Lipsius, dat hij de tulp een bijzondere devotie toedroeg toen deze bloem in onze gewesten verscheen. Waarom zouden wij, omgekeerd, niet erkennen, dat ook Potvin een bijzonder man moet geweest zijn, die zijn vorsend oog over de tijd liet gaan om daarin te lezen de elementen, waaruit de toekomst, zeker kon worden opgebouwd, want kijk, ook hij, hervormer, liet | |||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||
zich door een ‘nieuwe’ bloem bekoren, de orchis, experimentplant van de jongste wetenschap. Ik gun hem graag deze distinctie onder zijn tijdgenoten. En ik breng hem in onmiddellijk verband met het weggelopen burgerskind, Moyson, dat twee regels van de ‘Epilogue’ voor ‘La Belgique’Ga naar voetnoot(1) geschreven Augustus 1859, ongetwijfeld goed had gelezen: Bourgeois enrubané, dévote en crinoline,
Du haut de votre orgeuil, toisez le va-nu-pieds.
Moyson was dan ook maar liefst bij de barrevoeters gaan staan, zodat twee andere, verdere regels van Potvin: Trop heureux je puis allumer dans les âmes,
L'amour des libertés, l'honneur national.
nog hun zin kregen, want de oudere kon over de jongere voldaan zijn. |
|