Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1951
(1951)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Beatrijs in onze naamgeving
| |
[pagina 154]
| |
de legende, buiten de boeken om, nog steeds genoegzaam bekend was. De vraag is nu: was de naam Beatrijs alhier, in de 12e eeuw, reeds in gebruik? Hierop kan bevestigend geantwoord worden. Hier volgen enkele voorbeelden: ca 1130-1151 Beatrix, dochter van Boudewijn van Aalst, echtgenote van Heinricus, kastelein van Broekburg (Cart. Affligem); 1154 domina Beatrix, zuster van een ‘Alexander sacerdos,’ getuige bij een schenking van de Bertoud's aan de abdij Grimbergen (Cart. Grimb. I, nr 5); ca 1155-1184 Beatrix, een vrouw te Lovendegem (Boeren, Etude sur les tributaires d'église, 121); 1203 Beatrix de Thines (Cart. Afflig. nr 239), wellicht dezelfde als 1223 domina Beatrix de Tenis (ibid. nr 334); mogelijk is dit iemand uit de omgeving van de mystieke schrijfster Beatrys van Nazareth, dochter van Bartholomeus van Tienen, die geboren werd, naar men gist, ca 1200, en overleed in 1268. 1204 Beatricx de Bruborg (Cart. Grimb. I nr 29). 1218 Beatrix, dochter van Gerardus van Rode (Cart. Afflig.). 1220 domina Beatrix, zuster van Arnoldus de Mensa, d.i. Meise (C. Grimb. I, nr 63). 1220 Beatrix, ‘soror clerici de Lindbosch,’ ook te Meise (ibid.). 1221 Beatrix, ‘uxor Lodewici de Levedale’ (ibid., 67, 70). 1222 Beatrix, ‘uxor Eustacii de Hede,’ (Boeren, 135). 1230 Wilhelmus filius Beatricis, schepen van Brussel (A. Wauters, Ann. Soc. Arch. Bruxelles, VIII, 324); enz. Uit dit lijstje, dat zeker verder zou kunnen aangevuld worden, blijkt wel dat de naam Beatrix, in Vlaanderen en Brabant, reeds gegeven werd aan vrouwen van verscheiden sociale rang, in de 12e eeuw. Hoe geraakte hij in gebruik? De hagiografie kent een H. Beatrix, martelares te Rome, ten tijde van Diocletianus (303), zuster van de HH. martelaren Simplicius en Faustinus, ter dood gebracht omdat zij haar broeders had laten begraven. Maar van een verering van deze heilige is in onze streken nooit enig spoor te vinden geweest. De naam zelf is een klassiek-latijnse afleiding, met het suffix -trix, van het werkwoord beare, ‘gelukkig maken, heil brengen.’ De normale mannelijke vorm, *beator, is mij niet bekend in de | |
[pagina 155]
| |
anthroponymieGa naar voetnoot(1). Beatrix betekent dus ‘de geluk aanbrengende.’ De naam is een import uit het Zuiden. De oudst bekende naamdraagster, in onze gewesten, is wellicht Beatrix, dochter van hertog Frederik van Opper-Lotharingen, achtereenvolgens gehuwd met Bonifacius van Toskanen en ca 1054, met Godeverd met de Baard, hertog van Opper- en Neder-Lotharingen. Zij stond mede in de hardnekkige strijd die haar gemaal voerde tegen keizer Hendrik III en werd zelfs een tijd in de gevangenis gehouden door deze laatste, wat er kan toe bijgebracht hebben om haar naam populair te maken. Zij overleed in 1076. Zij was de stiefmoeder van de H. Ida, echtgenote van graaf Eustaas II van Boulogne. De tweede bekende is Beatrix, een dochter van graaf Eustaas I van Wijnen (Guines), verwant met de graven van Boulogne (laatste kwartaal 11e eeuw). De naam komt dan verder herhaaldelijk voor, in het Huis van Guines, in de 12e eeuw. Van daar uit, wederom door verwantschap, komt hij in het grafelijk huis van Aalst. Dit lijkt wel de weg te zijn langs waar de naam in Vlaanderen bekend geraakte. De aanwezigheid op de keizerlijke troon, sedert 1156, van Beatrix, dochter van de burgondische paltsgraaf Reinoud, gehuwd met Frederik Barbarossa, was dus niet het vertrekpunt van de naamgeving alhier, maar kan het toenemen er van, in Brabant, bevorderd hebben. Een eeuw later treffen we een Beatrijs van Vlaanderen aan, dochter van graaf Guy van Dampierre, gehuwd in 1268 met Floris V graaf van Holland. Maar toen was alhier de naam Beatrijs in alle lagen van de bevolking reeds doorgedrongen. Aldus komen, einde 13e eeuw, op een lijst van ongeveer 460 vrouwennamen in Z.W.-Brabant, 31 personen voor die Beatrix heten en nog 3 die met de verkorte vorm Trise genoemd worden, in 't geheel dus 34; na Elisabeth (83), Margaritha (82) en Ida (37) toen de meest gedragen naam. Hij bleef een gewone naam tot ver in de 16e eeuw. Het Concilie van Trente, dat o.a. voorschreef alleen nog doopnamen te geven | |
[pagina 156]
| |
die op de heiligenkalender voorkwamen, was hem noodlottig. Een H. Beatrix scheen toen onbekend te zijn. De naam kwam weer in de gunst deze laatste jaren, met andere middeleeuwse namen (Blanche, Geneviève, Gisèle, Yolande, enz.) die de Franse adel, uit een zeker romantisme weer te voorschijn haalde en die, zoals steeds het geval is, uit zucht naar voornaamheid, door de burgerij en de lagere volksklassen werden nagevolgd. Maar ook in Vlaamse intellectuele kringen werd Beatrijs weer opgenomen; en hier zal de luister van ons oud gedicht wel niet geheel vreemd aan zijn, alhoewel, in de Middeleeuwen zelf, het literair meesterstuk wel geen invloed schijnt gehad te hebben op de toenmalige naamgeving en dat is wel begrijpelijk. Nu er een Hollands prinsesje weer de naam Beatrix draagt gaat hij voorzeker een herlevingsperiode te gemoet.
De populariteit van een naam kan men ook beoordelen naar het aantal familienamen die er van afgeleid werden. Men weet dat moedersnamen lang niet zeldzaam zijn in onze naamgeving. Deze afleidingen geven ons ook een beeld van de verschillende familiare vormen die eenmaal in gebruik waren. Ook over de uitspraak van de naam kunnen zij ons iets leren, verschillend wellicht volgens de tijd en de plaats van de ontlening. Er waren er zeker drie: de ene gaat terug tot de latijnse vorm Beatrix, met accent op a; de andere twee tot de romaanse, Beatrice, met accent op de laatste lettergroep.
1. Familienamen afgeleid van lat. Beatrix. De gewone vorm, in de volkstaal, is een verkorting: Bate, Baet, over Beate. De klimmende diphthong ea werd dus opgelost tot a. Aldus reeds 1240 Joannes filius Bate, Westmalle (Bijdr. Gesch. Brab., VIII, 595); ca 1290 Bate, Oost-Vlaanderen (Cb. St Baafs, R.A. Gent, nr 41); verder zeer gewoon in de 15e en 16e eeuw. Hiervan werden afgeleid de familienamen: Baten, Baeten, nogal verspreid in Vlaanderen, o.a. in het Land van Aalst en in de Antwerpse Kempen; - met praefix ver- (vrouw), Verbaten, b.v. ca 1380 Katarina filia Alise Wouteri Verbaten, Nieuwerkerken, Liberi Clemencie sororis Alise Verbaten, Hamme, O. Vl. (Cb. S. Ba.), later weer verkort tot Verbaet. Er zijn verkleinvormen, op -in: Batin, b.v. 1340 Batin Busgher, Lommel (Van Dyck), 1547 Batins werf, pl. n. te Zevekote (de | |
[pagina 157]
| |
Flou, XVIII 959), - en op -kin: Baetken, passim 15e-16e eeuw. Zeldzamer is de afleiding met suffix -sone (vgl. matroniemen als Mabesone, Moyensone, enz.). Wij noteerden een Agneete Baetsoens, te Pamel, ca 1600. Vermoedelijk is de bekende Gentse naam Baertsoen een vervorming hiervan. Ten slotte is er de afleiding met het suffix -man (in dezelfde aard als Betteman, Cilleman, Dingeman, Grietman, Hanneman, Clareman, Marieman, Sareman, enz.): ca 1290 uxor Henrici Batemans, Zomergem (Cb. S. Ba.), 1380 Andries Baeteman, Diksmuide (Flou I 440). De Friese vorm hiervan is Batema.
2. Familienamen afgeleid van rom. Beatrice. Hier kan men wederom meer dan een uitspraak constateren, wat wijst op een ontlening hetzij op een verschillend tijdstip, hetzij uit verschillende romaanse dialecten. De ene komt voor als Beatrise, met sterke accentuatie van -trise (lange i en s), wat onmiddellijk aanleiding gaf tot een familiare verkorting Trise. Deze uitspraak leidde tot Beatrijs, met accent op -trijs. Voorbeelden: ca 1290 Beatrise, Trisa (Cb. S. Ba.), 13e eeuw Trisa de Hulst Aarsele; 1336 Petrus dictus Voren Trisen, Leuven (Cb. Park); ca 1410 Wouter filius Beatrisen, Zele (Dom. Rb. nr 45374); pl. nn.: 1390 petia terre que dicitur Trise Moraels, Stavele, 1474 Trijse meersch, Dentergem, 1562 Trijssen Maesens meersche, 1650 Trijskens Blommen hof, Hooglede, enz., een vijftiental namen, alleen in West-Vlaanderen (de Flou, XV 1047-1049). - Hierbij behoort de f.n. Trijsen, Trijssen. Een andere uitspraak gaat terug op Beatrice, bewaarde de ts van de oorspronkelijke c en een korte i: Tritse. b.v.: 1272 Joannes Trisce, Lier (Bijdr. III 48). Deze naamvorm komt vooral voor in het Oosten van ons taalgebied, waar we f. nn. Tritsen en Tritsman, Trisman, aantreffen; b.v.: 1503 Symon Tritsman, decanus in Hoxem (Bijdr. IV 176). Maar ook elders komt die voor, aldus te St.-Lievens-Houtem: 15e eeuw Beatrice, Trijce en f.n. Tricen. Een eigenaardige vervorming van de naam greep plaats in het Picardisch o.a. in Henegouwen. In deze dialecten is bea een normale vorm van wat in het Frans beau (uit Lat. bellus) geworden is. Men vatte dan het eerste lid van Beatrice op als zijnde dit woord en men schreef, hypercorrect, Beautrice, b.v. 1381 Beautrys, een vrouwennaam te Halle, welke plaats toen nog deel uit- | |
[pagina 158]
| |
maakte van het graafschap Henegouwen. Maar het natuurlijk taalgevoel rectificeerde de vorm, vermits het een vrouwennaam gold, en verbeterde tot bel; en zulks al zeer vroeg. Ingelbertus de Aienghem, de heer van Edingen, vermeldt in een oorkonde van 1200: avia mea domina Beltris de Aienghem (Cart. Grimbergen). Wij mogen aannemen dat de naam van deze hoogedele vrouw navolging vond in haar omgeving en namelijk in het dietssprekend gedeelte van Henegouwen en wellicht ook in Zuid-Vlaanderen. Wij vinden hem bewaard in een familienaam van die streek, Beltrisen, die achteraf, tot de meest zonderlinge vervormingen aanleiding gaf: Biltris, Bilterys, Biltrays, Bulterys, Bulteruys, Bilteryst, Bulteryst, Bultereyst, enz. Er ligt een hele afstand tussen de uiteindelijke, thans nog bestaande familienamen Baeten, Verbaet, Bateman, Baetsoen, - Trijsen, Tritsen, Tritsmans, - Biltris, Bulteryst, enz.; nochtans vindt men, in elk, bewaarde elementen van de oorspronkelijke naam. Die verscheidenheid is te verklaren uit de herhaalde ontleningen, hetzij uit het lat. Beatrix, hetzij uit het rom. Beatrice. Zij gunnen ons een niet onaardige kijk op de veranderingen waaraan een naam, die eenmaal zeer populair moet geweest zijn, blootstond. |
|