Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1946
(1946)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||||||||
Over twee woordfamilies in plaatsnamen
| |||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||
Waasmunster, waarvan de oudste vermelding dagtekent van 1197Ga naar voetnoot(5). De patroonheilige is wel de H. Catharina van Alexandrië en normaal moest deze nieuwe parochie St. Kathelijne heten, zoals St.-Niklaas, St.-Pauwels, St.-Gillis, parochiale stichtingen uit dezelfde tijd, in de buurt gelegen. Nochtans zou de aanwezigheid van een relikwie van de H. Catharina, afkomstig van het Catharinaklooster op de berg Sinaï, een volstrekt ongewone naam opgedrongen hebben. Volgens de overlevering zou, in de XIe eeuw, een monnik van dit klooster, op bedeltocht door West-Europa, een gedeelte van de relikwieën van de heilige te Rowaan, in Normandië, achtergelaten hebben. Van daar zou dan weer een gedeelte er van, in het Wase dorp, terecht gekomen zijn. De verering er van zou dan zo groot geworden zijn, dat men de plaats (die dan toch eerst een andere naam moet gehad hebben) als een tweede Sinaï beschouwde en er de naam van de beroemde berg op overdroeg. Van dit alles weten wij natuurlijk niets uit historische bronnen. Het is best mogelijk dat er, te Sinaai, een relikwie van de H. Catharina bestaan heeft, of wat men te goeder trouw daarvoor hield (de hagiografen trekken erg in twijfel het bestaan zelf van deze heilige, à fortiori van haar relikwieën); maar dat zulke omstandigheid kon aanleiding geven tot een plaatsnaam is helemaal abnormaal. Feitelijk kan, menen wij, op geen ander gelijkaardig geval gewezen worden in de toponymie. Benamingen als Bethanië, Bethleem, Emmaüs, Nazareth, Oliveten, enz. zijn heel wat anders; het zijn namen van kloosters of vrome stichtingen, waar men, het ‘nomen sit omen’ indachtig, een analogie zocht met Bijbelse voorbeelden: ‘vreedzaam en ingetogen als in het huisje van Nazareth’, ‘vroom en gulhartig zoals bij Martha en Maria te Bethanië’, ‘wakend bij Christus' lijden zoals op de Olijfberg’, enz. Men ziet dadelijk dat zulke atmosfeer scheppende benaming niet opgaat met Sinaï. Nog zou men kunnen aanvaarden dat een groepje monniken, zoals in het klooster Sinaï, zich zou geschaard hebben rondom de verering van de H. Catharina. Maar het klooster dat, te Sinaai, op het einde van de 12e eeuw gesticht werd, heette niet Sinaï, maar Boudelo; van enige bijzondere verering van de H. Catharina in dit klooster, waarvan O.L. Vrouw de patrones was, is nergens | |||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||
spraak. Trouwens de naam Sinaai bestond reeds toen dit klooster gesticht werd. Een ander bezwaar is van fonetische aard. Sinaai, met accent op de tweeklank van de laatste lettergreep, is dan nog niet Sinaï, in drie lettergrepen. Nu zou men wel kunnen inbrengen dat de accentverschuiving mogelijk is bij een woord van vreemde oorsprong, waarbij men zich gemakkelijk kon vergissen omtrent de juiste uitspraak. Dit veronderstelt dan dat men alleen het geschreven woord Sinaï kende en niet het gesproken woord en dan zou de vergissing van meet af aan gebeurd zijn, en wel door de naamgevers zelf, die toch belezen klerken moesten zijn. Want eenmaal het woord Sinaï, met accent op i, mondgemeen kon het niet meer Sinaai worden, met tweeklank aai. De uitspraak regelende volksgemeenschap kon immers niet meer beïnvloed worden door het schrijfbeeld Sinaï: zij kon niet lezen. De plaatselijke uitspraak is [snoə] en die is onmogelijk terug te voeren tot Sinaï. De verklaring Sinaai uit Sinaï is dus noch historisch, noch fonetisch te verantwoorden. Is een andere etymologie mogelijk? Sinaai is geen alleenstaande verschijnsel in onze toponymie. Het moet geplaatst worden naast Zoutenaaie W. Vl., waarover we beter ingelicht zijn (vóór 1110 Saltanawa, 1114 Sultanawa, enz. de Flou, Wdb. XVIII 592), Houtave W. Vl. (1003 Holtawa, ib. VI 666), Metteneie, te Nieuwvliet Z. (ib. X 506) en wellicht nog andere namen op -aaie en -eie in de kuststreek. Het tweede lid van die samenstellingen is wel bekend. Het is de normale Igwaeoonse vorm van Frankisch ooie en ouweGa naar voetnoot(6). Voorop te stellen is een Germaans *agwjo-, een afleiding van *ahwa (Ndl. aa, ‘water’); de aanvankelijke zin is aldus ‘waterrijk land’, waaruit dan verdere betekenissen afgeleid werden: ‘weiland aan een waterloop’, ‘waterland’, ‘met water omgeven land, eiland’Ga naar voetnoot(7). De Friese vorm aaie, eie, is weliswaar tamelijk zeldzaam in het Vlaamse land. Men vindt hem, behalve in de boven geciteerde | |||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||
plaatsnamen, ook in Eiendijk (1280 Aiendike), te AntwerpenGa naar voetnoot(8), en als wisselvorm van Ooien N. Br.: AaienGa naar voetnoot(9). Al deze plaatsen liggen in een streek waar de toponymie (en de oude anthroponymie) talrijke relicten van een niet geringe Igwaeoonse inslag laten nawijzen. Wij mogen dus gerust aannemen dat het tweede lid van Sinaai niets anders is dan de Friese vorm van ooie, ouwe. Een mogelijk homoniem van Sinaai is Sijnave, een nog niet geïdentificeerde plaats, ons alleen bekend uit de familienaam van Seynaeve. Voor de ontwikkeling -awe > -ave, vgl. Houtave. Het is evenwel niet uitgesloten dat dit Sijnave een zelfstandige ontwikkeling zou zijn (in Westvlaanderen dan) van een familienaam van Sinaai. Levert het tweede lid van de samenstelling dan geen grote moeilijkheid op, anders is het gesteld met het eerste lid, sin- of zin-, de bepalende omstandigheid die ons de betekenis van het woord moet duidelijk maken. Wij zouden het willen identificeren met het eerste lid van ZONNEBEKE W. Vl. De oudste grafieën, van de XIe tot de XVIe eeuw zijn 1072 Sinnebeche,... 1578 Zinnebeke (tientallen voorbeelden hiervan bij de Flou, Wdb. XVIII 577 vlgg.), waarnaast nochtans vormen met u (1173 Sunnebeca), vooral talrijk tussen 1450 en 1650; en met e (1145 Sennebecensi) en o (1260 Zonenbeke, Zonnebeke, gewoon van 1578 tot op heden). Dat zin hier wel de primitieve vorm was is duidelijk, al kan een vorm zone omtrent gelijktijdig in omloop gekomen zijn. CarnoyGa naar voetnoot(10) heeft hier reeds de aandacht op gevestigd, contra MansionGa naar voetnoot(11). Ter vrijpleiting van Mansion moeten we echter in acht nemen dat het 18e deel van de Flou's Woordenboek, met de vele zinnecitaten, nog niet verschenen was op het ogenblik dat hij zijn etymologie (‘beek in de zon’) voorstelde, zoniet zou zijn opvatting geheel anders geweest zijn. Doch afgezien van de fonetische onmogelijkheid van deze etymologie, kon zij ons ook semantisch niet bevredigen: alle beken worden toch door de zon beschenen en er was geen enkele reden om de beek van Zonne- | |||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||
beke (die door een dicht beboste streek vloeide) te onderscheiden door zulke bepaling. Er zijn nog andere Zonnebeken: de Flou vermeldt twee waterlopen met die naam in Westvlaanderen, een te Langemark (Wdb. XVII 568), en een te Zwevezele (ib. 569), die met de gemeente Zonnebeke geen verband hebben. Sombeke, naam van een parochie onder Waasmunster, gescheiden van Sinaai door de heuvelrug van Belsele, kan ook een son-beke geweest zijn (m uit n voor b is normaal); indien echter 1223 Sumphbeke (Serrure nr. 152) met deze plaats te identificeren is, zal de etymologie natuurlijk anders zijn (zomp, ‘moeras’). Voortgaande op de oude familienaam van Sompeke, zouden we een ander homoniem in de Kempen zoeken. Van Dyck noteerde een 1627 Sombeke te Best N. Br., alwaar, volgens het kadaster, een Sonsche waterloop en een Sonsveld. Die namen staan in verband met Zon, gemeente in N. Br. op de Dommel. Verder moeten wij bij ons onderzoek betrekken Sonooi, een plaats in GelderlandGa naar voetnoot(12), een voormalige heerlijkheid, waar een geslacht van Sonoy zijn naam aan ontleende. De meest bekende naamdrager van dit geslacht was Dierk Sonoy, een berucht geuzenaanvoerder uit de 16e eeuw, voorzaat van de Belgische barons Snoy d'Oppuers. Een homoniem van Sonooi is ZONHOVEN B. Limb.: 1280 Sonuwe, 1298 Zonue, 1233 SoneweGa naar voetnoot(13), 1456 Zonnewe, 1457 ZeuneweGa naar voetnoot(14). Dit zijn dan de Frankische vormen van Fries Sinaai. Hetzelfde kan gelden voor SENEFFE Hen.: IIe eeuw Sonefia. Wanneer we dan zin voor een Ingwaeoonse vorm van Frankisch zone houden, kunnen we, ter vergelijking aanhalen: Fri. kining, Eng. king, naast Ndl. koning; - Eng. sin, naast Ndl. zonde. De betekenis lijkt ons te zijn: ‘waterloop in een moerassige, vaak overstroomde streek’, wat uitstekend past bij de vroegere toestand van de aldus benaamde plaatsen. Er zijn ons geen | |||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||
andere samenstellingen bekend dan deze met ooi, aai, beek, put. Sinaai, Sonooi, Zonhoven, Seneffe, zouden dan betekenen: ‘nat weiland bij een zompige waterloop’. De woordfamilie, tot dewelke zone en zin behoren, kan als volgt voorgesteld worden (naar Kluge, Etymologisches Wörterbuch, 1938):
De ZEUNE ontspringt op het grondgebied van Kester en mondt uit in de Zenne bij het gehucht Zeun, na het grondgebied der gemeenten Pepingen en St.-Pieters-Leeuw bevloeid te hebben. De volgende oude grafieën zijn ons bekend: (te St.-Pieters-Leeuw:) 1176 Paridanus de Sone (Wauters, Hist. Env. Brux. I 93), or 1196 S. Balduini de Zona (de Marneffe, | |||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||
Cart. Affligem, nr 224), or 1197 Baldenoj de Sone (ib., 227), 1219 inter Sennam et Soniam (Waut., I 11), 1235 Pannekin de Sone (ib., I 93), 1257 Steppo de Zone (Beda Regaus, Bona Abb. Haffligemiensis, hs. fo 233), 1296 inter Zoene et Sennam apud Aa (Waut., I 75), ca 1300 Helvigis de Zone (Obituarium Anderlecht, Bijdragen Gesch. Brab., IV 71), 1296 Zone (Van Loey, Z.W. Brabants, 79), 1302 Nedersone, -soene, -suene (ibid.), ca 1300 op Zoender coutere (Arch. Openb. Ond. Brussel, Cijnsboek van Ten Wijngaard), d.i. ‘de Kouter van Zoene’; 1356 Goesen van Zoene, te Zuene wert (ibid., Landboek van St.-Janshospitaal), 1406 Zoene (ibid.), 17e-18e eeuw passim Zeune, Zuene, Zuenne. (te Pepingen:) 1470 a le Zeune (RAB, Domaniaal Rentenboek van Edingen, Rekenkamer nr 11376), 17e-18e eeuw passim de Suene, de Zuenne, d'oude Zuene, de clijn Zuenne (Schepengriffie), 1676 aen de Zienne (ibid.), 1641 de Zenput, 1666 Zeenputte (ibid.), een put bij de Zeune. (te Kester:) 1470 maison et estre gisant a le Sienne, - ceux de Sienne, - Zegre de le Sienne, var.: Zienne (Dom. Rb. Edingen, zie boven); 17e eeuw passim de Zienne (Schepengriffie), 1631 tSindervelt (ibid.), d.i. ‘veld bij de Ziene’, vgl. Zoendercoutere; 1618 de Seenmersch, 1749 de Zieunmeersch (ibid.), meers bij de Ziene. De spelling Zuene geldt voor Zeune, zoals Zoene voor Zone. De plaatselijke uitspraak is trouwens [zøən] te St.-Pieters-Leeuw. De naam Ziene schijnt uit het gebruik te zijn geraakt. Het is, in deze streek, uitgesloten dat Ziene een ontronde vorm zou zijn van Zune; het strookt niet met het plaatselijk dialect en een uitspraak [zyn] heeft in de volksmond niet bestaan. Wij moeten dus wel besluiten dat hier twee vormen naast elkaar in gebruik waren: een Frankisch zone te St.-Pieters-Leeuw, en een Ingw. zin of zīn te Kester. Dit hoeft ons niet bovenmatig te verwonderen daar nog andere ingwaeonismen aan het licht komen in Z.W. BrabantGa naar voetnoot(15). Indien onze deducties juist zijn, zal de etymologie van Zeun moeten losgemaakt worden van deze van Zenne, waar men ze, begrijpelijkerwijze, steeds heeft mede verbonden. Zenne kan moeilijk, op grond van de oudst bekende spelling 1159 Saina, | |||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||
bij boven beschreven woordfamilie ondergebracht worden. Zoals al onze grotere waterlopen zal de Brabantse rivier wel een prae-Germaanse naam hebben (*sag-ina?). De vorm Zinne, die reeds in 1294 voorkomt en later ook zeer gewoon is, die bovendien in de volkmond nog gebruikelijk is, wordt door Van LoeyGa naar voetnoot(16) terecht voor een normaal dialectisch verschijnsel gehouden, gestaafd door meer andere voorbeelden (kinnen, bekinnen, bringhen, enz.). Maar dan is ook de etymologie van ZONIEN, gewoonlijk verklaard als ‘Zennewoud’, te herzien. Zoals men weet wordt de naam van het grote Brabantse bos steeds in verband gebracht met de riviernamen Zenne en Zeune en verder met Zinnik, Soignies, Suniacum, bij een der bronnen van de Zenne gelegenGa naar voetnoot(17). Onvoorwaardelijk is die nochtans niet te aanvaarden en er is een andere verklaring mogelijk. Tegen deze etymologie kan het volgende ingebracht worden:
| |||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||
Van Soonwald geeft Foerstemann nog oudere vormen: 868 Sana, 1128 Sane. Hij wijst op een mogelijk verband met Ohd. sonesti (Lex Ripuaria), sonesta (Malbergse glossen), Ags. sunor, On. sunar, woorden die ‘varkenskudde’ betekenen. Zijnerzijds heeft J. Verdam (Mnl. Wdb., i.v. sonie) de hypothese naar voren gebracht dat dit woord, dat in het Mnl. nog ‘varkenshok’ betekent en in enige Nederlandse dialecten nog voortleeft in de vormen zeunie, zeunis, zeuning, met de beperkte betekenis ‘varkenstrog’, ook wel zou kunnen schuilen in het toponiem Zoniënbosch; dit zou dan betekenen ‘bos waar de varkens hun voedsel vinden’. Laten we dadelijk zeggen dat dit volstrekt geen denkbeeldige betekenisinhoud is. Wat we weten over de landbouweconomie in de middeleeuwen staaft volkomen een woudbenaming van die aard. De varkens van een domein of een boerengemeente werden, in kudden, in de bossen gedreven, onder toezicht van een ambtelijk aangestelde varkenshoeder, een zwinder of zweender, zoals er in Zuid-Brabant nog te vinden waren in de 18e eeuwGa naar voetnoot(18). Wat Zoniën betreft, een domein van de hertogen van Brabant, het was tot in de moderne tijden, een uitgelezen weideplaats voor het vee van alle aanpalende gemeenten en niet het minst van de vele kloosterhoven die op de randen van het woud opgericht werden, bij zoverre dat de hertogen herhaalde malen maatregelen moesten treffen om b.v. de gerechtigde kudden naar | |||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||
het aantal dieren te beperken en de schade aan de bomen te beboetenGa naar voetnoot(19). Zoniën, in het plaatselijk dialect Zeuniën, zou dan inderdaad betekenen ‘weideplaats voor varkenskudden’. De betekenisontwikkeling van het woord moet als volgt geschied zijn: 1. ‘Varkenskudde’, alleen bekend in het Ohd., Ags. en On. - 2. ‘Weideplaats voor varkenskudden’, in Sonia nemus, Soonwald en Zoniënbosch. - 3. ‘Varkenskot’, in Mnl. sonie. - 4. ‘Varkenstrog’, in Ndl. dial. zeunie. Dit woord behoort bij de woordfamilie van Idg. *su, die als volgt samengesteld is (naar Kluge): 1. Germ. *su (Gr. ὔς, Lat. su-s, enz.), Ohd. en Ags. sû, Mnd. siuwe, Hd. sau. - 2. Germ. *sug, Os. suga, Ags. sugu, Mnd. en Mnl. soge, Ndl. zeug. - 3. Germ. *swîna, ‘het jonge zwijn’, Ohd., Os., Ags. swîn, ‘zwijn in 't algemeen’, Ndl. zwijn. - Ohd. swaner, sweinari, Ags. swan, Ohd. swein, Ondd. swên, Omnl. swene, Mnl. zweender, zwender, ‘varkenshoeder’. - Ohd. sonesti, Ags. sunor, Ohd. swan, sân, Mnl. sonie, ‘varkenskudde’, ‘varkenskot’, ‘varkenstrog’. Die woordfamilie mag niet verward worden met deze van zompe, zwam, zwemmen, zwin, zwene, zwaan, - zin, zone, zeun, alhoewel beide wel enige fonologische overeenkomsten vertonen, b.v. vormen met of zonder w. Het doel van deze mededeling was de aandacht te vragen voor een paar interessante woordfamilies, die een vruchtbare uitkomst kunnen opleveren voor enkele, tot dusver, duister geblevene of althans omstredene toponymische bestanddelen.
Laken, 13 Mei 1946. |
|