| |
| |
| |
Algemene vergadering van 26 Juni 1946.
Waren aanwezig de HHn. Prof. Dr. L. van Puyvelde, Bestuurder, Prof. Dr. De Backer, Onderbestuurder, Dr. L. Goemans, Bestendig Secretaris;
de HHn. Leden Prof. Dr. J. Muls, F.V. Toussaint van Boelaere, Prof. Dr. A. Carnoy, Prof. Dr. J. van Mierlo, Prof. Dr. J. van de Wijer, Emm. de Bom, L. Baekelmans, Prof. Dr. L. Grootaers, Dr. W. van Eeghem en Dr. J. Lindemans.
Hadden zich laten verontschuldigen de HHn. Prof. Dr. R. Verdeyen, Prof. J. Eeckhout, Prof. Dr. Fr. Baur en G. Walschap.
De notulen van de vorige zitting werden goedgekeurd.
| |
Mededelingen van den Bestendigen Secretaris
1. - Zoals men weet werd op 22 Juni het stoffelijk overschot van onzen betreurden Collega op Schoonselhof te Antwerpen ter aarde besteld. Het was een roerende plechtigheid. Met de families en een menigte vrienden van den afgestorvene waren aanwezig de HHn. Van Puyvelde en Emm. de Bom, die het woord voerden, Muls, Baekelmans, Monteyne, Lindemans en de Bestendige Secretaris. De Onderbestuurder Prof. De Backer had zich laten verontschuldigen.
Onze Academie had op het graf een rouwkrans doen neerleggen.
2. - De Bestuurscommissie had besloten zelf den toestand van het Kasteel Beauvoorde te gaan onderzoeken. De reis werd op 18 Juli ondernomen en de Bestuurscommissie kon o.a. vaststellen, dat de Hr. Lams, Beheerder van het Merghelyncklegaat, zijn beste zorgen had gewijd aan het in orde brengen van het kasteel na de Duitse en Engelse bezetting.
3. - Het Te Deum van 21 Juli, waartoe de leden der Academie waren uitgenodigd werd bijgewoond, te Gent, door onze Gentse Collega's, te Brussel door de HHn. Toussaint van Boelaere, Van Eeghem en den Bestendigen Secretaris, die eveneens de
| |
| |
Academie vertegenwoordigde op het Vaderlands Feest van de Poelaert-plaats te Brussel.
4. - 100ste verjaring van de Klasse van Schone Kunsten van de Académie royale de Belgique.
Waren als afgevaardigden door de Bestuurscommissie aangewezen om onze Academie bij de plechtigheden te vertegenwoordigen Prof. Van Puyvelde, Bestuurder en Dr. Goemans, Bestendig Secretaris, die voor onze Instelling de herinneringsmedaille in ontvangst nam.
| |
Mededelingen namens de Commissies
1. - Bestendige Commissie voor Middelnederlandse Taal- en Letterkunde.
Dr. W. van Eeghem, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de HHn. Van Mierlo (voorzitter), Goemans, Carnoy, Van de Wijer, Grootaers, Van Eeghem (secretaris), Lindemans.
Hospiterende leden: de HHn. De Bom, Baekelmans en De Backer.
Op de agenda komt een lezing voor door Prof. Dr. J. van Mierlo, lid der Academie: Sprokkelingen op het gebied der Middelnederlandse poëzie. (Zie Reeks III, Nr 26, van de Publicaties der Academie).
| |
2. - Bestendige Commissie voor Moderne Letteren.
Prof. Dr. Fr. de Backer, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de Zitting door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de HHn. L. Baekelmans (voorzitter), Prof. J. Eeckhout (ondervoorzitter), Muls, Toussaint van Boelaere, De Bom.
Hospiterende leden: de HHn. Van Mierlo en Carnoy.
| |
| |
Op de agenda komt een lezing voor door Prof. Dr. Fr. de Backer over: De nieuwere Engelse pofzie.
Spreker onderzoekt de evolutie van de nieuwere Engelse poêzie sedert 1918. Hij is van oordeel, dat die poêzie bijzonder rijk en verscheiden is. Vele richtingen kunnen in hoofdzaak worden herleid tot twee: die waar vooral de traditie van vormschoonheid zich aanpaste bij de hedendaagse omstandigheden, en de jongere, waar directheid en experiment het voornaamste werden. Het werk van verschillende dichters, vooral van de tweede richting, wordt ter illustratie besproken.
| |
Dagorde
Voor de rechtstaande vergadering, worden door de HHn. Emm. De Bom en Leo van Puyvelde de lijkreden medegedeeld welke zij, bij de ter aardebestelling van het stoffelijk overschot van Prof. Dr. A.H. Cornette, Oud-Bestuurder en Lid der Academie, op 22 Juni 1946, te Antwerpen (Schoonselhof) hebben uitgesproken. Hierna volgen de teksten er van.
| |
Rede van Emmanuel de Bom
Lid der Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde
Dien droeven dag in Januari 1945 - wij stonden hier nog ieder uur in het teken en onder de bedreiging van een naderend tragisch einde - toen gewerd mij, door zijn lieve levensgezellin, de noodlottige tijding uit het verre Vlaanderen. En mijn eerste woord was dàt van den vriend bij Hamlet's dood: ‘Now cracks a noble heart’. Want, dàt wisten zijn vrienden, the happy few: 't was een edel hart, het zijne. Wie eenmaal zijn sympathie verwierf, verloor die niet licht. Vriendschap was bij hem niet alleen een zaak van geest en verstand. Weinig sentimenteel aangelegd, placht hij zich slechts met soberheid aan lyrische bewogenheid te buiten te gaan. Maar de intellectueel-gelouterde, die hij was, bezat tevens een warm en fideel gemoed. Hij stelde eisen, en de vriendschap moest hem verrijken. Dàn was hij zelf onuitputtelijk in zijn blijken van genegenheid.
De boeiende persoonlijkheid van Arthur Cornette heeft zich
| |
| |
geleidelijk ontwikkeld, van den gracieuzen Chérubin uit zijn prille jeugd tot den, naar Engelse patronen gesneden, verfijnden dandy, begerig naar 't beleven van de ‘sensation rare’. De gewetensvolle accuratesse en de intellectuele voornaamheid, die hem bij vaderlijke erfenis reeds in 't bloed zaten, benevens een onmiskenbaar soort Spaanse grandezza, afkomstig van een vergode waakzame moeder, en, ten slotte, de eigen drang om, naar Boileau's recept, zich in volhardend doorgedreven studie te bekwamen (‘Vingt fois sur le métier remettez votre ouvrage’): deze elementen, alle drie, vormden hem uiteindelijk tot het belangrijke complex, dat uit hem groeide. Uit den jongen jurist ontpopte zich alras de geoefende lettré, de in meerderlei richtingen zich betuigende verfijnde dilettant, die zijn weg zocht naar een steviger, dieper gefundeerde eenheid.
Wel schuilde nog ergens, ondergedoken in hem, een vluchtige drang naar enige bohème-afwijking, maar die studententrek werd dra overwonnen door de bezonkenheid van den connoisseur, bij wien gezuiverde smaak, positieve zin voor logica en rijper oordeel de romantieke défroque deden schuwen en hem uiterlijk artistiek dekor lieten verzaken. Onder de gezapige bij traditie joviaal-democratische Vlaamse volksjongens voelde men Cornette's keurigen stijl aan als aristocratische afzijdigheid. Hij was geschoold tot secuur literair en wijsgerig onderzoek, bestudeerde de corypheeën der wereldliteratuur, bij voorkeur Franse en Engelse, en legde zich, naar die hoge voorbeelden, in zijn literaire proeven toe op ‘le labeur de la prose’. Nu hij met aandacht de diverse facetten van zijn volzin ging schaven, werd hij al minder belust op het vlotte en luchtige, al benijdde hij soms de mild-vloeiende ader bij anderen. Maar de bewonderaar van Baudelaire en later van Flaubert maakte het zich liever wat moeilijker. Tot Stendhal hem totaal veroverde en diens onverzaadbare kennis van de menselijke psyche. Hij zou een van de happy few zijn, te meer daar hij zelf immers van het beloofde jaar 1880 dagtekende.
Arthur Cornette was een onverwoestbaar ‘stedeling’, op en top, - schoon ook daar ‘aan den rand’ - die zich vrijwel onwennig voelde in wat de dichter Stephan George zo ironisch noemde: ‘de zogenaamde Natuur’. Ongetwijfeld werd hij gaandeweg een der keurmannen van ‘more brains’, waar onze vriend August Vermeylen, George Meredith's woord indachtig,
| |
| |
in zulke striemende taal om riep. En ook hij was onbestreden een der eerste ‘Vlaamse Europeëers’...
Zo lokte hem dan, boven alles, het zo complexe en hoge literaire genre van het Essay. Beoefenaars van het critisch essay waren in onze jonge literatuur geen alledaags verschijnsel. Heel zijn culturele vorming en zijn persoonlijke geaardheid hadden hem, den allerzijds zich interesserenden lettré, tot een criticus van degelijk gehalte voorbereid. Geesten als de zijne hielpen den Vlaamsen horizont verruimen. En, toen het van ouds gereputeerde hoog-staande Nederlandse tijdschrift de Gids het hem vroeg, werd hij de knappe kroniekschrijver aldaar over alles wat in Vlaanderen aan literatuur 't licht zag. In zijn flink Periscoop heeft hij de meeste van die opstellen gebundeld, met het verdiende succes.
Zelfs het toerisme van Cornette was niet dat van den alleen ontspanning zoekenden globe-trotter. Nous savons voyager, nous autres! die phrase van een onzer tijdgenoten zegde hij me gaarne na. Hem was't daarbij vooral te doen om door nieuwe belevenis onder diverse hemelen zich ruimer te oriënteren. En zijn boek Van Toledo tot Budapest, en o.a. de fraaie Herinnering aan Venetië en zijn trillende Dagen te Rome waren er sprekende bewijzen van.
De hoofdconservator van het Koninklijk Museum van Schone Kunsten te Antwerpen, heeft, in tal van werken, van zijn kunsthistorische bevoegdheid, door jaren studie en ervaring veroverd, schitterend getuigd. Er is maar één woord, dat dit werk als zodanig kenschetst: het is in alle opzichten verantwoord.
Deze énige kant van zijn werkzaamheid als hoofdconservator wens ik hier nog even te belichten: zijn talenten als diplomaat of gezant voor zijn museum bleken me buitengewoon doeltreffend, toen hij, van de directie van het Louvre in 1937, bij een bezoek te Parijs om er de voor de Tentoonstelling van Vlaamse kunst bestemde meesterwerken te brengen, als tegenprestatie dit zeldzame gedaan kreeg, dat aan ons Museum in bruikleen zou toevertrouwd worden het wonderbaar paneel van Jan van Eyck, Onze Lieve Vrouw met den Kanselier Robin: ik was er bij en heb de overtuigende welsprekendheid van den advocaat bewonderd. De aktie van den museum-directeur heb ik trouwens al die jaren van dichtbij als ooggetuige kunnen volgen: een toegewijde bezigheid van ieder uur, onverdroten ijver en
| |
| |
vaak angstige bezorgdheid; in de benarde tijden die we kenden, den oorlog lang, is hij dag noch nacht geweken van het gebouw, waar al die heerlijkheden opgeborgen zaten. Heeft hij er niet het leven bij ingeschoten? Zijn zenuwgestel, dat uiterst broos was geworden, weerstond niet langer aan hels geweld als dat van de éérste raketbom, neergekomen in de onmiddellijke nabijheid van zijn museum en hem verrassend te midden van zijn gestadig werk. Uitdrukkelijk medisch advies, erkend en bijgetreden door de hoge overheid, dwong hem tot dadelijke verwijdering. Hij had zich inderdaad uitgesloofd, overwerkt.
'k Gewaag terloops nog van die uitnemende reeks lezingen met lichtbeelden, die meer dan twaalf jaren lang, door hem werden georganiseerd. En wie vergat de onvergelijkbare muzikale séances, die in diezelfde harde tijden heul en troost betekenden voor talloze getrouwen? En de vele kleine tentoonstellingen van meesterwerken, met zoveel smaak uitgekozen en toegelicht!
Misschien wordt die stage en slopende arbeid van Arthur Cornette eerlang hoger geschat en beter gewaardeerd dan dit nu mag zijn. Zij, die dit thans wèl reeds doen, dragen voorzeker dankbaar in hun bewustzijn de voldoening om de kostelijke uren toen beleefd, uren die maanden van zedelijke en physieke ellende hielpen torsen...
Onder vele schone herinneringen mag ik niet die andere uren vergeten dewelke wij in en ook buiten onze Koninklijke Vlaamse Academie te Gent samen hebben beleefd. Als volmaakt académicien was Arthur Cornette geenszins een sceptische persoonlijkheid. Integendeel! Hij hield niet van het minderwaardigheidscomplex, waar sommige lichtvaardigen al te gewillig aan laboreerden. Ook daar nam hij ten volle zijn verantwoordelijkheid op, zijn medewerking was duurzaam en van betekenis; hij gaf er van 't beste wat in hem was. Wien onder zijn collega's heugen niet, buiten zijn eigen voortreffelijke lezingen, zijn geestvolle commentariën en de oratorische gevatheid, waarmede hij hun spreekbeurten wist te belonen? Het waren telkens grondige studietjes op zichzelf.
Maar belevenissen, voor ons van zeldzame waarde, waren onze wandeltochten, met zijn tweeën, door het prachtige oude Gent, nadat we de academische plechtigheid van onze schouderen hadden laten glijden, om dan, kameraadschappelijk arm aan arm, te dwalen langshenen de Leiekaden en door de eenzame karak- | |
| |
teristieke straten, waarbij de geesten van Karel van de Woestijne, van Cyriel Buysse, van Baertsoen, van George Minne, en van zovele beroemde Gentenaars nog, ons vergezelden. Aan ons plan, om samen in een reeks brieven aan elkaar, die uren te gedenken, moest, in de duistere dagen die volgden (we meenden: slechts tijdelijk) worden verzaakt...
Mijn waarde Arthur! alleen nog, tenslotte, dit éne afscheidswoord: Vriend, wij vergeten u niet. In ons leeft voor steeds de verkwikkende herinnering aan al 't schone en goede, dat we u te danken hebben. Met een Ibseniaans citaat, dat gij soms schertsend te pas bracht, zeg ik u: ‘wij danken u voor het vuur’. Rust dan, rust zacht in den eindelijken Vrede. Vaarwel!
| |
| |
| |
Rede van prof. dr. Leo van Puyvelde
Bestuurder van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterk nde
De Koninklijke Vlaamse Academie herdenkt Arthur Cornette met eerbied en weemoed.
Hij behoorde tot de besten, tot de meest beschaafde Vlamingen. Voor wie hem niet zeer goed kende, kon het wel blijken of hij wat stug was, gaarne den afstand behield, en of er enige trots verschool achter zijn teruggehoudenheid. Wie hem kon benaderen weet hoeveel goedheid in hem opgehoopt lag en hoe hij met ouder te worden, steeds meer toegeeflijkheid en deemoed in zich ontwikkelde.
Hij was door en door een eerlijk man. Een eerlijk man is hij, die ten volle en met liefde het werk verricht dat van hem kan gevorderd worden op de plaats waar hij gesteld is. Al staat hij niet dagelijks op het podium, al treedt hij niet op als leider van de massa, al ijvert hij in stilte aan zelfontwikkeling, de menigte wordt door hem gesticht. Zijn voorbeeld is heilzaam.
Arthur Cornette was uit op hoger geestesgenot; hij scheen een estheet, maar hij leefde voor zijn volk en deelde het beste mede van wat hij bezat.
Uit zijn lectuur haalde hij honig van kennis en wijsheid. Hij leerde er hoe de besten het leven aanschouwen en aanvoelen. In de kunst heeft hij schoonheid en stille ontroering gezocht en gevonden. Zijn geest werd er steeds ruimer door, en zijn hart beter. En wat hij won aan innerlijken rijkdom kon het niet in zich besloten houden.
Hij was een geboren schrijver. Hij schreef voor zijn eigen plezier, uit geestelijken dwang, omdat de indrukken, die hij ontving van lectuur, reis en kunstaanschouwing, naar buiten stuwden. Hij deelde zijn indrukken en aandoeningen mede, eerst aan zichzelf omdat hij klaarheid wilde scheppen in wat in hem woelde, maar ook aan zijn medeburgers omdat hij ze wilde laten medegenieten en hun voordeel wilde verschaffen. Op hem mag het woord van onzen diepen Vlaamsen filosoof van de Middeleeuwen Thomas van Kempen worden toegepast: Hij doet veel, degene die zijn zaken goed verricht; hij verricht goed wie de gemeenschap meer dan zichzelf dient.
Wat hij te zeggen had was steeds belangrijk. Hij was een van
| |
| |
deze Vlamingen, die ruime en ontwikkelde wereldburgers willen zijn en tevens trouwe, niet enggeestige Vlamingen. Niets van wat werkelijk menselijk is bleef hem vreemd, of het uit Amerika, uit het Oosten, uit Frankrijk, of uit Holland en Vlaanderen kwam. En in zijn essays - dit zo moeilijk genre - behandelde hij niet alleen allerlei stof, maar weefde hij ook letterkunde, geschiedenis, muzikale en beeldende kunst, uit allerlei streken en tijden, met flitsende goud- en zijdedraden door elkaar. Hij deed het op een vlotte wijze, met ietwat romantischen toon en woelig rythme, die bekoring bijbrachten bij het luidop lezen.
Zijn letterkundige opstellen, gebundeld in ‘Periscoop’, zijn reisindrukken, verzameld in ‘Van Toledo naar Budapest’, zijn lezingen in de Vlaamse Academie, samengebracht in ‘Octaaf’, en vooral zijn fijne boekjes, waarin hij over zijn vader en over Liszt schrijft, zullen blijven in onze letterkunde, en later meer gewaardeerd worden dan nu.
Blijvend zal ook nawerken bij het volk al wat hij als kunstkenner en Museum-directeur deed door het aantrekken van het publiek naar het museum en de tentoonstellingen, door zijn rondleidingen en voordrachten en door het mededelen van zijn kennis en vooral zijn indrukken op een algemeen vatbare wijze. Als secretaris van de onvergetelijke tentoonstelling van Oude Vlaamse kunst te Antwerpen, in 1930, gaf hij een prachtig overzicht van wat daar te genieten was; hij schreef een inleiding tot de kunstwerken in zijn museum. Het was altijd fris, levendig, niet geleerd maar gezond vulganiserend, en buitengewoon menselijk.
Dit menselijke was het meest aantrekkelijke in het wezen en doen van Cornette. Daarom blijven wij hem met liefde en eerbied in onze gedachte trouw.
* * *
2. Na deze piëteitvolle hulde, werden de keurraden van de academische wedstrijden door den Bestuurder verzocht hun ontworpen zittingen te houden.
|
|