Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1945
(1945)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Algemeene Vergadering van 31 Januari 1945.Zijn aanwezig: de HHn. Prof. Dr. H.J. van de Wijer Bestuurder, en Dr. L. Goemans, Bestendig Secretaris. de HHn. leden Prof. Dr. L. van Puyvelde, Prof. Dr. H. Teirlinck, F. Toussaint van Boelaere, Prof. Dr. J. van Mierlo, Prof. Dr. R. Verdeyen, L. Baekelmans, Prof. Dr. E. Blancquaert, Dr. W. van Eeghem, Dr. J. Lindemans, Prof. Dr. F. de Backer, G. Walschap. Hebben zich laten verontschuldigen: de HHn. Prof. Dr. J. Muls, Prof. Dr. A. Carnoy, Em. de Bom, Prof. Dr. L. Grootaers, Dr. A. van Cauwelaert, Prof. J. Eeckhout, Prof. Dr. Fr. Baur.
De notulen van de December-vergadering 1944 worden goedgekeurd.
***
Afsterven van Prof. Dr. August Vermeylen en van Prof. Dr. Arthur Cornette, werkende leden der Academie. - Bij den aanvang der zitting neemt de Voorzitter vôôr de rechtstaande vergadering als volgt het woord:
Geachte collega's,
In de korte tijdspanne die ons scheidt van de laatste vergadering van het vorige jaar, hebben zware slagen onze Academie getroffen. Op 29 December ll. viel mij de niet geringe eer te beurt Prof. dr. Aug. Vermeylen, wien het gedurende heel den oorlogstijd op smadelijke wijze werd verboden én zijn colleges aan de Gentsche Universiteit én zijn werkzaamheid aan deze Academie voort te zetten, het hartelijke welkom van onze collega's toe te roepen en hem in uw aller naam en uit de volheid des gemoeds te zeggen hoe blij we allen waren hem weer in ons midden te kunnen begroeten en in welke ruime mate, tijdens | |
[pagina 6]
| |
die lange jaren van zijn afwezigheid, onze bewonderende genegenheid voor hem nog was toegenomen. Wie had op dàt oogenblik kunnen vermoeden dat de steeds even jeugdige zeventigjarige, die uitstekende en door ons allen zoo hoog vereerde collega, sprankelend van geest, tintelend van levensenergie en, meer dan ooit, geestdriftig begaan met den nieuwbouw van Vlaanderens in den loop der laatste jaren zoo deerlijk gehavend geestesleven, ons nauwelijks een paar weken nadien door een onverwachten dood zou worden ontrukt!... Enkele oogenblikken nadat hij nog al zijn belangstelling had gewijd aan het voorbereiden der eerste nummers van het aan zijn leiding toevertrouwde nieuwe algemeene tijdschrift ‘Diogenes’ en zijn eigen bijdrage met den veelzeggenden titel ‘De Taak’ had overgeschreven. Het ontstellende nieuws van zijn plotseling overlijden op Woensdag 10 Januari ll. heeft ons allen met ontzetting geslagen: de Academie had in deze zware omstandigheden de sereniteit van Vermeylen nog zôô noodig; het arme na-oorlogsche Vlaanderen, waarin de beste en meest verlichte geesten elkander, op gevaar van zwaren teleurgang, zullen moeten weten te vinden, verliest in hem een man, wiens eerlijk-zoekende en verdraagzame geest boven alle meeningsverschillen heen, wiens breed-Europeesche zin en ruime levenservaring, in den komenden tijd zeer noode zullen gemist worden. Op dien zonnigen wintermorgen van Zaterdag 13 Januari, werd aan Vermeylen, bij zijn teraardebestelling, een laatste hulde gebracht door zijn collega's, vrienden en vereerders, welke ik het voorrecht had met diepe ontroering te beluisteren. Door een ongelukkigen samenloop van omstandigheden was het onze Academie op dat oogenblik niet gegund, zooals het tegenover den grooten Doode betaamde, haar bewonderende waardeering voor het streven van haar medelid uit te spreken: wij hopen echter dat dit onvrijwillig verzuim binnen zeer afzienbaren tijd in den schoot zelve van onze Academie zal kunnen worden goedgemaakt.
Het weze me intusschen toegelaten, samen met U, zij het ook in groote trekken en wellicht in al te administratieven vorm, het leven en de werkzaamheid van onzen betreurden collega gedurende enkele oogenblikken te herdenken. | |
[pagina 7]
| |
Geboren te Brussel op 12 Mei 1872, promoveerde Aug. Vermeylen in het jaar 1894 aan de Universiteit te Brussel tot doctor in de Wijsbegeerte en Letteren met een proefschrift over Jonker Jan van der Noot, waarna hij gedurende twee jaren zijn studiën voortzette aan de Universiteiten te Berlijn en te Weenen. In 1901 werd de jonge doctor benoemd tot lector in de Kunstgeschiedenis aan de Universiteit te Brussel; in 1923 werden hem de colleges in de Geschiedenis van de Germaansche letterkunden en van de Nederlandsche literatuur opgedragen aan de Rijksuniversiteit te Gent, waar hij, na de volledige vervlaamsching, van 1930 tot 1933 - tot ongemengde voldoening der Vlamingen van elke gezindheid en als een symbool van de eindelijk verworven universitaire gelijkberechtiging, Vermeylen's droom sedert zoo vele, lange jaren! - als eerste, gevierde, Vlaamsche rector zou fungeeren. Het kon niet anders of de aandacht van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde moest algauw worden gevestigd op een geleerde en een kunstenaar van het formaat van Vermeylen. Op 31 Maart 1919 tot werkend lid verkozen, werd hij in 1926 en 1927 door zijn collega's respectievelijk tot onderbestuurder en bestuurder van ons genootschap aangesteld. Van 12 Mei 1919 af maakte Vermeylen deel uit van de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde, waarvan hem in 1922 het ondervoorzitterschap en in 1923 het voorzitterschap werd opgedragen. Op 16 Mei 1934 werd Vermeylen lid en op 22 November 1939 ondervoorzitter van de Commissie voor Geschiedenis en Bio-Bibliographie (de latere Commissie voor Cultuurgeschiedenis). Ten slotte op 16 November 1938, ter vervanging van wijlen L. Willems, door de Academie verkozen tot lid van de Bestuurscommissie, werd Prof. Vermeylen tijdelijk - voor den duur van den oorlog - vervangen door collega Baekelmans en op 29 December ll. door zijn collega's met eere in deze functie hersteld. Ook hier hadden wij - ondanks het protest dat hem door zijn bescheidenheid werd ingegeven - nog zoo heel veel van Vermeylen mogen verwachten. Niet minder dan zijn kleine vaderland, waar hem bij Konink- | |
[pagina 8]
| |
lijk Besluit de vijfjaarlijksche prijs in de Geschiedkundige Wetenschappen (1921-25) werd toegekend voor zijn ‘Geschiedenis der Europeesche plastiek en schilderkunst’, heeft het geleerde buitenland Vermeylen's hooge verdiensten naar waarde weten te schatten: hij werd doctor honoris causa der Universiteit te Amsterdam, lid der Koninklijke Academie voor Wetenschappen derzelfde stad, tevens lid van tal van wetenschappelijke vereenigingen in België en in het buitenland.
Geachte collega's,
Ik wensch me hier niet te bezondigen aan een in de gegeven omstandigheden onvermijdelijk oppervlakkige lofspraak van Vermeylen's zoo aanzienlijk oeuvre, van zijn zooveel omvattende belangstelling en van de zoo talrijke, vruchtbare initiatieven van iemand, die dezer dagen nog terecht genoemd werd ‘de bewuste Europeeër nr 1’. Daarvoor is mijn eerbied voor onzen aflijvigen collega veel te groot. De voornaamste facetten van zijn veelzijdigen geest werden overigens bij zijn teraardebestelling - niet het minst door onze collega's Toussaint en De Backer - op overtuigende wijze belicht, en over kort zal dit ook in onze Academie zelf met gezag en bewonderende liefde door meer bevoegde collega's op passende wijze worden gedaan. Daarenboven vinden wij, naar mijn bescheiden meening, den geheelen Vermeylen te voeten uit geteekend in het monumentale ‘Gedenkboek’, dat hem in het jaar 1932, bij zijn zestigsten verjaardag, werd aangeboden. De namen zelf der medewerkers zijn als een sterrenhemel van Vlaanderens en Nederlands grooten op het stuk van literatuur en wetenschap. Wij vermissen er haast geen enkelen naam van de thans nog levende leden onzer Academie, naast die van wijlen C. Buysse, Prof. J. Persijn, Prof. M. Sabbe, Prof. J. Vercoullie, Prof. A. Mansion. Daarbuiten zijn aangetreden: de algeheele Belgische universitaire wereld der vakgenooten in de zeer ruime beteekenis: heel het Vlaamsche Gent, naast Luik en Brussel, en Leuven met den secretaris-generaal der Universiteit Prof. L. van der Essen en mijn collega Prof. A. Boon zaliger, die aan Ver- | |
[pagina 9]
| |
meylen wilde brengen zijn ‘huldeblijk van oprechte sympathie en warme waardeering voor zijn collega-voorzitter van de Gezelle- en Ruusbroecvieringen, om zijn taktvolle voorkomendheid, ruime verdraagzaamheid en wijs beleid bij het waarnemen van zijn voorzitterschap’ - voorts een keur van jongere Vlaamsche geleerden en literatoren. Nederland ten slotte met W. Kloos, H. Robbers, P.C. Boutens, H. Boeken, L. van Deyssel, Martinus Nijhoff, L. Simons, H. Roland-Holst, Corn. Veth, Prof. A.W. Bijvanck, J. Prinsen, Prof. W. Vogelsang - naast zoovele andere buitenlandsche geleerden. Bij welke huldiging werd ooit een dergelijke unanimiteit in Vlaanderen en Nederland bereikt? Om welke figuur kon ooit in Vlaanderen een dergelijke geestelijke concentratie van geloovigen en niet-geloovigen, philologen en historici, literatoren en kunsthistorici tot stand komen en welk pakkend bewijs er voor dat zelden iemand een invloed had weten te verwerven, zooals die welke door Vermeylen op zijn en de volgende generaties werd uitgeoefend!
Geachte collega's,
Tegenover zulke hulde is mijn woord zoo zwak, mijn bevoegdheid zoo beperkt dat ik, wat het oeuvre van Vermeylen zelf betreft, alleen in alle nederigheid kan instemmen met het enthousiaste koor van zoovele bewonderende vakgenooten. Alleen zou ik bij deze gelegenheid even willen onderstrepen hoe Vermeylen, ondanks zijn veelvuldige bezigheden, nog steeds zoo veel van het beste van zijn weten en streven voor onze Academie heeft willen voorbehouden. Ik moge hier daarom, zij het ook maar met een paar woorden, in herinnering brengen: zijn lezing over ‘Dichter Prosper van Langendonck’ (V. en M., 1920, blz. 962 vlg.), den eerste, ‘die in het Vlaamsche vers sommige geestes- en gemoedstoestanden van den modernen mensch heeft weergegeven’; zijn herdenkingsrede (19 Mei 1921) op den Dante-dag der Academie, bij den 600en verjaardag van het afsterven van den ‘grooten dichter der Christenheid in de Middeleeuwen’, ‘een der meesters van idealisme, zooals onze tijd die noodig heeft’ | |
[pagina 10]
| |
en wiens ‘Goddelijk Spel’ in Vermeylen's oogen verschijnt als een ‘praefiguratio’ van de monumentale gemeenschapskunst die we thans verwachten’ (V. en M., 1921, blz. 267 vlg.); zijn ophefmakende rede op de plechtige vergadering van 26 Juni 1927 over ‘Onze naoorlogsche literatuur’ (V. en M. 1927, blz. 681 vlg.), ‘nog al te zeer in kleinburgerlijkheid bevangen’ en lijdend aan een driedubbel euvel: ‘gebrek aan ruimte, vooreerst naar de diepte toe’, ‘gebrek aan passie’ en aan ‘de armoede van het intellect’Ga naar voetnoot(1); zijn toespraak over Guido Gezelle op de plechtige Gezelleviering der Academie op 21 Mei 1930 en zijn feestrede, op 3 December 1933, bij de plechtige Conscience-hulde in het Paleis der Academiën te BrusselGa naar voetnoot(2); en ten slotte het hartelijk en dankbaar bewogen woord, waarmede hij op de Meizitting 1935 (V. en M. 1935, 457 blz. vlg.) zijn ‘heerlijken’ vriend Johan de Meester zou herdenken, den Nederlandschen begrijpenden vriend, aan wien de jonge Vlaamsche schrijvers van ‘Van Nu en Straks’ een heel bijzondere erkentelijkheid verschuldigd zijn omdat, toen zij nog steeds met vier of vijf waren om ‘den wagen aan het rollen’ te brengen en sommigen hen ‘voor bepaald krankzinnig’ hielden, hij, Johan de Meester, schik had in hun ‘waanzin’ en dit niet onder stoelen of banken had gestoken.
*** | |
[pagina 11]
| |
Geachte collega's,
Ik heb niet het voorrecht genoten te leven in de intimiteit van Vermeylen, zooals velen onder U. Toch werd het me ettelijke malen gegund hem van dichterbij te benaderen en telkens is de invloed zwaarwegend geweest! Mijn eerste ontmoeting dagteekent van zoo wat 40 jaar geleden, toen ik als piepjong doctor in de Germaansche Philologie voor een jury van ± 25 hooggeleerde professoren - onder wie 20 Vlaamschonkundigen! - een in het Nederlandsch gesteld proefschrift in het Fransch moest verdedigen. Het ging, omdat het wel moest. Maar toen ik na de verdediging met mijn Leuvenschen promotor Prof. C. Lecoutere en Vermeylen samentrof, wist hij me wel dadelijk moed in te spreken, maar maakte hij ook al gauw van de gelegenheid gebruik om me de vraag in het oor te fluisteren of een werkzame jongen dan zijn tijd toch niet beter had kunnen besteden dan aan die kleine en kleinste bijzonderheden uit de ‘Geschiedenis der Nederlandsche spelling’! Er lag stellig eenig sarcasme in de vraag, maar tevens zooveel vaderlijke belangstelling dat de les voor het verdere leven zeker niet heelemaal nutteloos is gebleven. Na de misères van den wereldoorlog 1914-1918 was ons ook in het verre Brugge ter oore gekomen dat plannen tot saneering en loyale verstandhouding gesmeed werden onder Vlamingen van verschillende gezindheid: Vermeylen te Brussel moest er meer van weten! Zoo belandde ik, wel een tikje schuchter en bedeesd, in Vermeylen's villa op den Dieweg te Ukkel: en ook hier had zijn klare geest de plannen bedacht die het den Vlamingen, in een periode van harde reactie, zou toelaten weer eensgezind op te marcheeren ter verovering van hun volksrecht. Ook hier was hij langen tijd de animator, die de angstvalligen moed wist in te spreken en zoovele sceptici wist aan te zetten tot wederzijdsch vertrouwen. Ik had naderhand langen tijd het voorrecht naast hem, later onder zijn voorzitterschap, te zetelen in de tweede Vlaamsche Hoogeschoolcommissie, die, door haar doordrijvende actie in alle volkslagen, den kogel door de kerk wist te krijgen, al was het eerste resultaat ook nog maar de magere Nolf-Universiteit. | |
[pagina 12]
| |
Alleen namen als die van Vermeylen konden op dat oogenblik het vertrouwen wekken, noodig tot het eendrachtig samengaan in gesloten gelederen, van Vlamingen van zoo diverse pluimage.
Geachte collega's,
Niemand in deze Academie is ongevoelig gebleven voor den smaad die Vermeylen in 1940 door den bezetter werd aangedaan, toen hij als lid van ons genootschap zonder meer werd geschorst. Er werd desbetreffend wel eens gewaagd van ‘eerherstel’. Eerherstel had Vermeylen niet noodig, omdat zijn eer door zulk een maatregel niet kon gekrenkt worden. Maar het blijft ook thans voor mij nog een groote vreugde, dat Vermeylen's in 1943 verschenen roman ‘Twee Vrienden’, waarmede hij zijn litterair werk zou voleindigen - een ideeënroman van groot formaat, zou Dr. K. Elebaers schrijven - in ‘Nieuw Vlaanderen’ met zulk een ruim begrip, met zooveel warmte en eerbied tijdens den bezettingstijd kon worden besproken, op een oogenblik dat Vermeylen zich soms wel eens eenzaam kan hebben gevoeld ten overstaan van een schuldig stilzwijgen allerwegen. Moge mijn oude schuld tegenover Vermeylen hierdoor in eenige mate zijn afgelost!
Geachte collega's,
Ik zal niet gemakkelijk vergeten hoe beminnelijk Vermeylen, die op onze laatste Decembervergadering voor het eerst weer onder ons is verschenen, ons allen dien dag is tegemoet getreden, hoe begrijpend zijn houding in de vele te bespreken en zoo kiesche aangelegenheden is geweest, en vooral dat het mij, als Bestuurder van uw Academie, werd gegund hem, in uw aller naam, onze eerbiedige, maar onwankelbare gehechtheid te betuigen. August Vermeylen, de ‘zoeker naar waarheid’, de ‘ongekroonde koning van heel ons Vlaamsche intellect’, de wijze, eerlijke en breeddenkende Vermeylen, is ons ontvallen, veel te vroeg, in de rijpe kracht van zijn intellectueel vermogen - maar hij heeft de belofte gestand gedaan, die hij heeft uitgesproken, met jeugdigen zienersblik: ‘Mijn vriend, wij zullen dit land schooner maken’. | |
[pagina 13]
| |
In lengte van dagen zal Vlaanderen, zal ook onze Academie, zijn aandenken in dankbare en bewonderende herinnering bewaren.
***
Geachte collega's,
Een tweede harde slag trof onze Academie door het schielijk overlijden, op Maandag 22 Januari ll., van collega Prof. A. Cornette te St.-Michiels-bij-Brugge waar hij met zijn achtbare echtgenoote, na een kort verblijf te Ronse, een schuilplaats had gezocht voor de V-bommen die het leven te Antwerpen ondraaglijk hadden gemaakt. Nog geen 65 jaar, werklustig als altijd, al moest de ballingschap uit het geliefde Antwerpen nog zoo zwaar op hem wegen. Op 17 December ll. informeerde Cornette nog bij onzen Bestendigen Secretaris naar bepaalde bibliographische gegevens, met het oog op een te bundelen uitgave van een reeks lezingen in onze Academie, met o.m. een ‘Letterkundig Parallel’ die voor de, wegens de zware bombardementen niet gehouden, 17 Mei-zitting was bestemd. ‘Ik hoop,’ zoo schreef hij aan Dr. Goemans, ‘dat het U goed gaat en dat Brussel minder of niet meer bezocht wordt door de helsche dingen! Te Antwerpen moet het iets vreeselijks zijn... Wat een ellende! Ik werk zooveel ik kan, maar wat wil ik doen terwijl ik thuis gewoon ben aan al mijn documenten? ‘'k Heb hier nu een en ander, en gelukkig lectuur... briefwisseling plenty! Maar 't is toch in den grond een ballingschap!’ Wie had kunnen vermoeden dat ook deze collega, aan wiens gulle verschijning op onze vergaderingen wij zoo gewoon waren geraakt en wiens rijke gaven van hart en geest aller sympathie hadden verworven, ons nauwelijks een maand na dit dan toch, gelet op de omstandigheden, nog optimistisch schrijven, zou worden ontnomen?
Arthur Cornette werd geboren te Antwerpen op 4 Maart 1880, studeerde aan de Universiteit te Brussel en promoveerde er tot doctor in de Rechten in het jaar 1907. | |
[pagina 14]
| |
Hij was gedurende enkelen tijd advocaat aan de Balie en werd in 1912 gemeenteraadslid der stad Antwerpen. Tijdens den wereldoorlog 1914-1918 werd hij benoemd tot hoofd van het Cabinet van Burgemeester Jan de Vos; in 1922, ging hij uit deze functie over naar het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen als directeur in het Beheer van Schoone Kunsten. In Februari 1924 verliet hij dit ambt en werd hij benoemd tot adjunct-conservator aan het Koninklijk Museum van Schoone Kunsten te Antwerpen; nog hetzelfde jaar werd hij bevorderd tot conservator en nadien tot hoofdconservator van deze instelling. In 1934 werd A. Cornette benoemd tot docent in de Kunstgeschiedenis aan de Universiteit te Brussel, in 1935 tot buitengewoon hoogleeraar in de Geschiedenis der Schilderkunst in de moderne tijden; sedert 1935 doceerde hij ook de Kunstgeschiedenis aan het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium te Antwerpen. Benoemd tot briefwisselend lid van onze Academie op 18 Juni 1930, werd hij verkozen tot werkend lid op 18 Juli 1934 en tot onderbestuurder en bestuurder van ons Genootschap resp. in de jaren 1938 en 1939. Sedert 17 Maart 1937 maakte hij deel uit van de Commissie voor Onderwijs, waarin hem in 1939 het ambt van secretaris en op 17 November 1941 het voorzitterschap werden toevertrouwd; sedert 27 Maart 1938 was hij tevens lid van de Commissie voor Nieuwe Letteren, waarin hij geregeld met zeer opgemerkte lezingen zou optreden. Ook in den vreemde werden A. Cornette's verdiensten op hoogen prijs gesteld: hij was lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, eerelid der Academica ligurica te Genua, eerelid der Maatschappij Sziney te Budapest. Zoon van Arthur Cornette, professor aan de Normaalschool en aan het Conservatorium te Antwerpen, die als liberaal flamingant een overwegende rol speelde in het toenmalige Antwerpsche kultuurleven en aan wien ons medelid een piëteitsvolle en ontroerde hulde bracht in zijn academische lezing ‘Twee vergeten Vlamingen’ (17 Juni 1942), zou Cornette zich al vroeg onderscheiden door zijn diepen kunstein, een merkwaardige litterane begaafdheid en een rijk redenaarstalent. | |
[pagina 15]
| |
A. Cornette debuteerde reeds op zestienjarigen leeftijd in de letterkunde in het tijdschrift ‘Vlaamsch en Vrij’, zou later zijn medewerking verleenen aan tal van tijdschriften, o.m. aan ‘De Vlaamsche Gids’, ‘Elsevier’, ‘De Gids’, ‘La Revue de l'Université’, en zou als kunstkennerGa naar voetnoot(1), als essayist en ook als litterair criticus algauw groot aanzien verwerven. Ook in onze Academie blijkt Cornette's wachtwoord steeds ‘Repos ailleurs’ te zijn geweest, en niet hij moest er worden aan herinnerd dat de leden ten minste om de drie jaren één lezing dienden te houden. In de tijdspanne 1933-1943 hield hij voor ons niet minder dan vijftien lezingen, vooral in de Commissie voor Nieuwe Letteren en tot zesmaal als graag gehoord redenaar ter algemeene vergadering. Zijn kunstminnende geest, zijn veelomvattende cultuur, zijn groote bereisdheid en niet het minst zijn intieme vertrouwdheid met de vele facetten van het Vlaamsche cultuurleven, inzonderheid te Antwerpen, maakten Cornette's lezingen tot keurige essay's, een waar festijn voor ons allen, en doen ons zijn al te vroegtijdig verscheiden op heden des te dieper betreuren. Kunst, muziek en schilderkunst hadden hierbij gewoonlijk den voorrang:
Hoe staan wij tegenover Wagner (1933); Verspreiding van kunstbegrippen (1933); Peter Benoit en Antwerpen (1934); Karel van de Woestijne en de Muziek (1935); Geschiedenis van de Romantiek (1936); De Landschappen van Rubens (1936); Reiniging van den Tempel of de bezem in de kunst (1937); Theater (1941). | |
[pagina 16]
| |
Of hij deelde ons in den hem zoo persoonlijken vorm zijn reisstemmingen mede: Venetië, een herinnering (1936); Dagen te Rome (1943). Zeldener ging het over meer litteraire onderwerpen: Over Karel van de Woestijne en het essay van Urbain van de Voorde (1935); Jacob van Maerlant als dichter (1935); Vondel's Leeuwendalers (1936); Stendahl herdacht (1942). Maar steeds boeide ons in deze lezingen de verzorgde vorm, de wondere algemeene cultuur, de rijpe levenservaring, de gave fierheid van den door ons allen zoo hooggewaardeerden collega.
Geachte collega's,
Ver van zijn geliefde vaderstad, te St.-Michiels in het thans haast onbereikbare West-Vlaanderen, had op Vrijdag 11., 26 Januari, de voorloopige begrafenis plaats van onzen betreurden collega Cornette. Het is niet onmogelijk dat, ten gevolge der overgroote moeilijkheden van post- en treinverkeer, slechts zeer enkelen onzer collega's - wellicht ook niemand! - hem de laatste hulde of zelfs den laatsten groet van onze Academie hebben kunnen brengen. In onze dankbare gedachten hebben wij hem echter op zijn laatsten tocht vergezeld, hem den fieren Sinjoor, ginds verre afwachtende het einde van het helsche wereldgebeuren om weer aan de dierbare Antwerpsche moederaarde ter laatste rust te worden toevertrouwd. Zooals zijn trouwe Antwerpenaren, zal dan ook de Koninklijke Vlaamsche Academie bij zijn tehuiskomst den uitstekenden collega begeleiden en hem begroeten als een intellectueel van het fijnste ras, een gevoelig en hartelijk mensch, als een trouw dienaar van zijn volk, voor de verheffing van wiens cultuur hij steeds onvermoeibaar heeft geijverd.
***
Na deze rouwhulde aan de betreurde leden te hebben gebracht, stelt de Voorzitter aan de vergadering voor hun een In Memoriamzitting te wijden die zou gehouden worden in den loop der maand Februari. De vergadering stemt eenparig met dit voorstel in. | |
[pagina 17]
| |
Mededeelingen van den Bestendigen Secretaris1. De Bestendige Secretaris geeft kennis van een brief van den Hr. Monteyne, gedagteekend uit Roeselare 27.XII.44, maar slechts eenige dagen na de zitting van 29.XII.44 ontvangen. Bij dezen brief verklaart de Hr. Monteyne het volgende: ‘Ik betreur het U hierbij te moeten bevestigen wat ik U reeds vóór een paar maanden mededeelde, nl. dat ik niet wensch in aanmerking te komen voor het ambt van bestuurder der Academie voor 1945. Ik moet zelfs verder gaan en voor dit jaar verzaken aan elk ambt in het bestuur onzer instelling. Mijn dokter heeft mij alle vermeerdering van inspanning en werk voor enkele maanden verboden. Ik durf hopen, dat U mijn besluit zult billijken.’ 2. Er werd reeds schriftelijk aan de leden kennis gegeven van een brief door Mevrouw Cornette op 22 dezer - den dag zelf van het afsterven van onzen Collega - aan den Bestendigen Secretaris gericht. Zooals bij het overlijden van E.P. Salsmans en van Prof. Vermeylen, was de tijd te kort en waren de omstandigheden te ongunstig om de oude traditie te volgen en van wege de Academie gedrukte doodbrieven aan de Collega's te laten geworden. Aan de familie Vermeylen werd uit naam der Academieleden een telegram gestuurd met de betuiging van hun innige deelneming in haar rouw. De Heeren Bestuurder Van de Wijer, Van Puyvelde, Teirlinck, Toussaint van Boelaere, Verdeyen, Blancquaert, De Backer en Walschap, leden der Academie, woonden de begrafenis bij. De Bestendige Secretaris, door ongesteldheid belet, verontschuldigde zich bij de familie. Ook werd de betuiging van de innige deelneming der Academie aan Mevrouw Cornette gericht. | |
Dagorde1o - Verkiezing van den Bestuurder en den Onderbestuurder van de Academie voor 1945. De vergadering heeft op 29.XII.44 reeds een begin gemaakt met de bespreking van een voorstel door Prof. Van Mierlo gedaan aangaande een punt der agenda. Het gold de verlenging | |
[pagina 18]
| |
van het mandaat Bestuurder en Onderbestuurder van de Academie tot eind-1945. Prof. Van Mierlo steunde zijn voorstel op het precedent door onze Academie den 26en Februari 1919 gesteld en door de toenmalige Regeering aangenomen ten voordeele van den Bestuurder en den Onderbestuurder van 1914. Men kan dus overgaan tot de stemming betreffende de verlenging tot eind-1945 van het mandaat van Prof. Van de Wijer als Bestuurder van de Academie. Deze verlenging wordt door de meerderheid der vergadering aangenomen. Voor den zetel van Onderbestuurder 1945 kwam, na den Hr. Monteyne, Prof. Blancquaert aan de beurt. Deze heeft aan den Bestendigen Secretaris, bij brieve van 20 dr. laten weten dat, gelet op de zware taak die hem dit jaar werd opgelegd, hij de functie van Onderbestuurder niet kan aanvaarden. Hij dankt de Academie voor haar vertrouwen. In aanmerking komt daarna Dr. W. van Eeghem. De voorzitter legt de candidatuur van Dr. W. van Eeghem ter stemming. Deze wordt tot Onderbestuurder voor het jaar 1945 benoemd. | |
2o - Vervanging van Prof. Vermeylen als lid der Bestuurscommissie.De Hr. Vermeylen had in de vorige zitting er mede ingestemd, zijn plaats in de Bestuurscommissie der Academie opnieuw in te nemen. Daar de Hr. Baekelmans, toen hij ontslag in deze commissie nam om onzen betreurden Collega Vermeylen plaats te maken, had hij nog op een volle jaar lidmaatschap recht. De voorzitter stelt dan ook de candidatuur van den Hr. Baekelmans ter vervanging van den Hr. Vermeylen voor. De meerderheid der vergadering gaat met dit voorstel akkoord. | |
3o - De verschillende Keurraden vergaderden in den morgen. Samenstelling dezer Keurraden.A. - PrijsantwoordenWoordenboek Mechelsch Taaleigen: HHn. Blancquaert, Goemans, Grootaers. Noord- en Zuidned. reclame- en advertentietaal: HHn. Blancquaert, Grootaers, Van de Velde. Toponymie van het Land van Boom: HHn. Carnoy, Lindemans, Van de Wijer. | |
[pagina 19]
| |
De literaire en sociale beteekenis van Mevr. H. Roland-Holst: HHn. Muls, Toussaint, A. van Cauwe'aert. | |
B. - FondsprijzenBeernaert-prijs: HHn. Baekelmans, De Bom, Toussaint, Walschap. De Tière-prijs: HHn. Monteyne, Teirlinck, Timmermans. Eeckhout-prijs: HHn. Cornette, Eeckhout, Muls. Van Ginderachter-prijs: HHn. Goemans en Lindemans. | |
4o - Voorstellen ter bespreking.Wanneer het mogelijk zijn zal de Academie bijeen te roepen, zoodat de leden in aantal kunnen aanwezig zijn, zal de kwestie van de commissie van onderzoek in zake gedragingen onder de vijandelijke bezetting aan de vergadering gesteld worden. | |
[pagina 20]
| |
Aangeboden boekenDoor het Ministerie van Openbaar Onderwijs: Muls (Jozef). - Werk. Ingeleid door Jan Hallez en Dirk Vansina. Bibliographie R. Roemans. Diest ‘Pro Arte’, 1942.
Door het Nationaal Fonds voor Wet. Onderzoek: 15e Jaarverslag 1941-1942. Brussel, MCMXLII.
Door de Kon. Vlaamsche Academie voor Wet., Lett. en Schoone Kunsten van België: Jaarboek 1942 (4e Jaar). Mededeelingen: Klasse Wet. Jg. IV, 3: Putzeys (P.) and L. Bouckaert. - The Ionization of Proteins I. Antwerpen, 1942. Id. id. Jg. IV, 10: Smet (M. de) en J. Delfosse. - Electro-Endosmose van enkele organische Vloeistoffen. Ibid., 1942. Klasse der Letteren Jg. IV, 4: Denucé (Dr. Jan). - Filips IV, Koning van Spanje en zijn Cenotaphium te Antwerpen in 1665, door Erasmus Quellien. Ibid., 1942.
Klasse der Schoone Kunsten, Jg. V, 1: Roggen (D.). - De Grafkapel van de HH. Eucherius en Trudo in de oude Abdijkerk te St. Truiden. Ibid., 1943.
Verhandelingen: Klasse der Wet., Jg. IV, 6: Pennoit (E.), De Cooman en Van Grembergen (G.). - Vergelijkend Onderzoek van het Fermentensysteem bij vrijlevende en parasitaire Plathelminthen (mit Zusammenfassung in deutscher Sprache). Antwerpen, 1942.
Door de Staatsuniversiteit Luik: Ruwet (Joseph). - L'agriculture et les classes rurales au Pays de Herve sous l'Ancien Régime. Liège, Bibl. Fac. Phil. et Lettres, fasc. 100. 1943.
Door de Kon. Commissie voor Toponymie en Dialectologie: Toponymie de la Hesbaye liégeoise. X. Voroux-Goreux et addenda du tome premier. Wetteren. De Meester, 1943.
Door de Nederlandsche Akademie voor Wet.: Uhlenbeck (C.C.). - De oudere Lagen van den Baskischen Woordenschat. A'dam, 1942. (Meded. Ned. Ak. v. Wet. Afd. Lett. Nieuwe Reeks, dl 5, 7.) Kan (J. van). - De Rechtstitels der Compagnie. A'dam, 1942. (Ibid., id., id., dl 5, 8.) Schmidt-Degener (F.). - Compositie-Problemen in verband met Rembrandt's Schuttersoptocht (avec résumé). A'dam, 1942. (Ibid., id., id. dl 47, 1.) | |
[pagina 21]
| |
Door het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant: Handelingen 1942. 's Hertogenbosch, 1943.
Door Det Kgl. Danske Videnskabernes Selskab: Birket-Smith [(Kaj.). - The Origin of Maize Cultivation. København. Munkgaard, 1943. (Hist.-fil. Medd. Bd 29, 3.)
Door de Universiteit te Lund: Andersson (Ingvar). - Svenskt och Europeiskt Femtonhundratal Fynd, Forskningar och Essäer. Lund. Gleerup, 1943. (Skrifter utgivna av Kgl. humanistika Vetenskapssamfundet i Lund. XXXVI.) Rydbeck (Monica). - Valvslagning och Kalkmalningar i Skanska Kyrkor. Lund Gleerup, 1943. (Id. XXXV.) | |
Aangekochte boekenAxters (Prof. Stephanus, O.P.). - Jan van Leeuwen. Een Bloemlezing uit zijn werken. Antwerpen. De Sikkel, 1943. Id. Mystiek Brevier. Het Nederlandsche mystiek Proza. Antw. Ned. Boekhandel, 1944. Bach (Adolf). - Geschichte der deutschen Sprache. Leipzig. Quelle & Meyer, 1943. Bax (Dr. J.). - Prins Maurits in de volksmeening der 16e en 17e eeuw. A'dam. H.J. Paris, 1940. Bijdragen. - Gentsche Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis. Dl. VII. Antwerpen. De Sikkel, 1942. Boeken (Dr. H.J.). - Proza en Poëzie. 1861-1933. Amsterdam W.B., 1936. Boerenwinkel (F.). - De Levensbeschouwing van Marcellus Emants. Boon (Louis-Paul). - Abel Gholaerts. Brussel. Manteau, 1944. Bühler (K.). - Sprachtheorie. Die Darstellungspunkten der Sprache. Jena. G. Fischer, 1934. de Burbure de Wesembeek (Albert). - Un Ancêtre de Guido Gezelle chez le Grand Mogol. Bruxelles. Gcemaere, 1942. Cauwelaert (August van). - Fantaisie. Gent, Snoeck-Ducaju & Zn., 1943. De Cervantes (S.). - Don Quichot. Din. III & IV. De Groote (E.J.). - Goed Nederlandsch. Grepen uit het algemeen beschaafd voor de Practijk. Antwerpen. De Sikkel, 1941. De Jonge (Dr. C.H.). - Een Eeuw Nederlandsche Mode. Antwerpen. Nederl. Boekh., z.d. De Jonghe (A.). - De Taalpolitiek van Koning Willem I in de Zuidelijke Nederlanden (1814-1830) - De Genesis der Taalbesluiten en hun Toepassing. Brussel. Steenlandt, 1943. De Lattin (Amand). - Evoluties van het Antwerpsch Stadsbeeld. Geschiedkundige Kronijken. Antwerpen. Mercurius, 1944. De Raaf (Dr. K.H.). - Hoffmann von Fallersleben. Voortrekker in het oude Land der Dietsche Letteren. Den Haag. Oceanus, 1943. | |
[pagina 22]
| |
De Roeck (Dr. J.). - Zóó is de Mensch. Een analytische Studie van de Constitutie en het Karakter op anatomo-physiologischen Grondslag. A twerpen. De Sikkel, 1943. De Vree (Paul). - Terra firma. Brussel. Steenlandt, 1944. Eekhout (Jan H.). - Noordlicht. Verzen. 's Gravenhage ‘De Schouw’, 1942. id. De Zanger van den Nacht. Ibid., id., 1942. Ernst (Paul). - Drei kleine Romane. München. A. Langen, J. Müller, s.d. Ganshof (F.L.). - Vlaanderen onder de eerste Graven. Standaard-Boekhandel, 1944. Ons Geestelijk Erf. Dl I, bezorgd door de Ruusbroecvereeniging in de Nederlanden (XVIIe Jg.). Mei 1943. Tielt, J. Lannoo. Geus (Willem de). - Wilde Vaart. Antwerpen. Het Kompas, z.j. (Feniks, 10e reeks). Gilbert (Pierre). - La poésie égyptienne. Bruxelles: Fondation égyptologique reine Elisabeth, 1943. Gilliams (M.). - De Man voor het Venster. Antwerpen. Nederl. Boekh., 1943. Haes (L.F.M. de). - Proza van Nederland. Een keur van modern en historisch proza. Groningen. P. Noordhoff, 1941. Haller (Prof. D. Dr. Johannes). - Der Eintritt der Germanen in die Geschichte. Berlin, W. de Gruyter, 1939. Herescu (N.I.). - Bibliographie de la Littérature latine. Paris. Les Belles Lettres, 1943. Horemans (Jef). - Nationale Motieven in onze Muziek. Antwerp. Volk en Staat, 1943. Hoelderlin (Friedrich). - Gedichten en Fragmenten. Vertaald door en met een voorwoord van J.L. de Belder. Antwerpen. Die Poorte, z.j. Jonckheere (Karel). - Steekspel met Dubbelgangers. Gent. Snoeck-Ducaju & Zn, 1944. Johst (Hanns). - Torheit einer Liebe. Mutter ohne Tod. München A. Langen z.j. Kippenberg (Katharina). - Rainer Maria Rilke. Ein Beitrag. 3. Ausg. Leipzig Insel-Verl., 1942. Kolbenheyer (E.G.). - Das Lächeln der Penaten. Roman. München. A. Langen, z.j. Lannoy (Dr. Chr.). - De Denker Nietzsche. Brugge. De Kinkhoren, 1944. Le Roy (Pol). - Vuur zingt. Brussel. Steenlandt, 1943. Losseau (Leon). - Le Hainaut. Encyclopédie provinciale... Mons. Dufrane, 1940. Maurer (Friedrich) und Fritz Stroh. - Deutsche Wortgeschichte. Band 1, II, III. Berlin: Walter de Gruyter & Co, 1943. Meer (Pieter van der / de Walcheren). - Mijn Dagboek. 1907-1911. Met een inleiding van Léon Bloy, vertaald door Gerard Wijdeveld en een nieuwe inleiding v.d. schrijver. 5e druk. Utrecht. Het Spectrum, s.d. | |
[pagina 23]
| |
Meertens (P.J.). - De Lof van den Boer in de Noord- en Zuidnedl. Lett. v.d. Middeleeuwen tot 1880. A'dam, 1942. Id. Letterkundig Leven in Zeeland in de XVIe en de Helft van de XVIIe Eeuw. A'dam. N. Holland Uitg., 1943. Moens (Wies). - Het Spoor. Brugge. Wiek op, 1944. Id. Klein Verschaeve-Brevier. Brugge. Zeemeeuw, 1944. Muller (J.). - Rheinisches Wörterbuch. Lfg. 87, 88 (Pflug-Pinte; Pinte-Platz.) Nijhoff-Kronenberg. - Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540. Inleiding tot een derde deel. Winst en Verlies, door M.E. Kronenberg. Den Haag. Nijhoff, 1942. Peleman (Bert). - In den Glans van de Regenbogen. Brussel. Steenlandt, 1944. Petsch (Robert). - Wesen und Formen der Erzählkunst. 21e Aufl. Halle. M. Niemeyer, 1942. Pictor (Petrus). - De Laude Flandriae. Brussel. Standaard Boekb., 1944. Pollmann (Jop) en Tiggers (Piet). - Nederlands Volkslied. De Toorts, 1941. Potgieter (E.J.). - Droom en Tucht. Brussel. De Lage Landen, 1943. Roelants (Maurice). - Gebed om een goed Einde. Gent. Snoeck-Ducaju & Zn, 1943. Ruter (Dr. A.J.C.). - Rapporten v.d. Gouverneurs in de Provinciën. 1840-1849. 1e dl: Periodieke Rapporten 1840-1842. Utrecht. Kemink & Zn, 1941. Simoens (Leo). - Vlaamsche Dichters bidden. Brugge. De Kinkhoren, 1944. Smedt (Rita de). - Stilistisch Onderzoek over de werken van Guido Gezelle. Smit (Dr. H.J.). - Bronnen tot de Geschiedenis van den handel met Engeland, Schotland en Ierland... 2e dl. 1485-1585. 1e stuk 1485-1558. Den Haag. Nijhoff, 1942. Speekaert (Albert) C.S.S.R. - Het eenzame Spoor. Verzen. Brugge. Desclée, 1943. Teske (Dr. Hans). - Die Ueberwindung des Provinzialismus in der flämischen Literatur. Brüssel. De Lage Landen, 1943. Uyldert (Maurits). - Over de Poëzie van Albert Verwey. Hoorn. West-Friesland, 1943. Valkhoff (Prof. Dr. Marius). - De Expansie van het Nederlandsch. 2e druk. Brussel. A. Manteau, 1943. Van Acker (Dr. K.). - Vlaamsche Temperamenten. Standaard-Boekhandel, 1944. Van der Hallen (Oskar). - Spiritualistische Epiek. Standaard-Boekhandel, 1944. Van de Velde (Henry). - Leerstellingen op Zoek naar een bestendige Schoonheid. Antwerpen. Nederl. Boekhandel, z.d. Van Helmont (Joan Baptista). - Dageraad ofte nieuwe Opkomst der Geneeskonst (Facsimile-editie). Standaard-Boekhandel, 1944. Van Lennep (Jacob). - Nederland in den goeden ouden Tijd. Utrecht. De Haan, 1942. | |
[pagina 24]
| |
Van Werveke (Hans). - Bruges et Anvers, huit Siècles de Commerce flamand. Bruxelles. Librairie encyclopédique, 1944. Venstermans (Jan). - Ons Nederlandsch. Brugge ‘Wiek op’, 1943. Ven (Dr. J. Van der). - De Heemliefde van het Nederlandsche Volk. Naarden. A. Rutgers, 1941. Verbeek (René). - Heilig Leven. Brussel. Steenlandt, 1943. Vermeylen (August). - Twee Vrienden. Brussel. Manteau, 1943. Verwys & Verdam. - Middelnederlandsch Woordenboek. Dl. X. Afl. 12. von Wartburg (Walter). - Einführung in Problematik und Methodik der Sprachwissenschaft. Wachter (Leo de). - Repertorium van de Vlaamsche gouwen en gemeenten (Heemkund. Documentatie 1800-1940). 1. Algemeen gedeelte en gewesten Antwerpen. De Sikkel, 1942. Walch (J.L.). - Nieuw Handboek der Nederlandsche letterkundige Geschiedenis. Afl. 6/7. Walschap (Gerard). - Voorpostgevechten. Gent. Snoeck, z.j. (1943). Id. Genezing door Aspirine. Ibid., id., id. (1943). Id. Tor. Gent. Snoeck-Ducaju & Zr, 1943. Westerlinck (Albert). - Het Lied van Tantalus. Brugge. De Kinkhoren, 1942. Willems (L.). - Kleederdracht en Weverij door de Eeuwen heen. Brugge. Firma Karel Beyaert, z.d. Wittstock (Erwin). - Königsboden. Erzählungen. München. A. Langen, z.j. Woordenboek der Nederlandsche Taal. 12e Dl. 36e afl.; 17e Dl. 3e afl.; Supplement. Wossidlo-Teuchert, Mecklenburgisches Wörterbuch. 10e afl. (II, 1).
Van de elfde Feniksreeks. Antwerpen. Het Kompas. 1943: Boer (Jo). - Catherina en de Magnolia's. Elster (T.). - Levens in de Branding. Nyiro (Jozsef). - Uz Bence. Vander Woude (Johan). - Wat de Wind fluistert bij Maneschijn.
Tijdschriften:
De Gids, Jg. 1944. De Nieuwe Gids. Jg. LVIII. Ons geestelijk Erf. Jg. 1944. Roeping. Jgn. 1943 en 1944. Stemmen des Tijds. Jg. 1943. Streven. Jg. XI (1943/1944). Westland. 2e Jg. |
|