Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1944
(1944)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Vergadering van 29 December 1944Zijn aanwezig: de HHn. Prof. Dr. H.J. van de Wijer, Bestuurder en Dr. L. Goemans, Bestendig Secretaris; de HHn. Prof. Dr. L. van Puyvelde, Prof. Dr. A. Vermeylen, Prof. Dr. H. Teirlinck, F.V. Toussaint van Boelaere, Prof. Dr. A. Carnoy, Prof. Dr. J. van Mierlo, Prof. Dr. R. Verdeyen, Prof. Dr. Fr. Baur, Dr. W. van Eeghem, Dr. J. Lindemans, Prof. Dr. Fr. de Backer, G. Walschap, leden. Hadden zich laten verontschuldigen de HHn. L. Baekelmans, L. Monteyne, Onderbestuurder, Prof. Dr. J. Muls, Dr. J. Cuvelier, Prof. Dr. A. Cornette, Emm. de Bom, Prof. Dr. L. Grootaers, Dr. A. van Cauwelaert, Prof. J. Eeckhout en Prof. Dr. E. Blancquaert, leden. Het verslag van de vorige vergadering wordt goedgekeurd. | |
Mededeelingen van den Bestendigen Secretaris1. De Bestendige Secretaris herinnert aan het bericht door de Bestuurscommissie op 24 November 1944 aan de Heeren Leden medegedeeld, waarbij zij een kort relaas over haar zitting van 21 November uitbracht. Na haar trouw aan den Koning, Hoogen Beschermheer der Academie, te hebben bevestigd, besprak zij den toestand en besloot tot het beleggen van een algemeene vergadering over te gaan, zoodra de omstandigheden dit zouden toelaten. In zake zuiveringsactie, bij gebrek aan de onontbeerlijke middelen tot grondig en doeltreffend onderzoek, was zij van meening, dat de Academie de uitspraak van het Gerecht diende af te wachten alvorens definitieve besluiten te treffen in gevallen aan het oordeel van deze hooge instantie onderworpen. Verdere voorstellen werden door de Commissie overwogen, die aan de pleno-vergadering zullen voorgelegd worden. 2. De Bestendige Secretaris geeft daarna kennis van den brief, gedagteekend 20.XII.1944, die hem vanwege den Heer Minister werd gericht in zake zuiveringsmaatregelen. De Minister dringt aan om de Academie in dezen te zien stelling nemen, doet opmerken dat de Bestuurder en Onder- | |
[pagina 60]
| |
bestuurder voor 1945 moeten benoemd worden en dat het dienvolgens past zoo spoedig mogelijk een algemeene vergadering der Academie te beleggen. | |
Toespraak van Prof. Dr. H.J. van de Wijer, Bestuurder.Geachte collega's,
Al is mijn vreugde groot U allen, na een onderbreking van verschillende maanden, weer vergaderd te zien in deze zaal, waar wij vier jaren lang, ondanks zwaren oorlogslast, elkaar hebben kunnen ontmoeten in relatieve peis en vrede en vooral in een nooit gestoorde, vertrouwende collegialiteit - toch is mijne en stellig ook uwe blijdschap op dit oogenblik niet onverdeeld: sedert een paar weken weegt opnieuw 'n schrijnend oorlogswee op een aanzienlijk gedeelte van 's Lands bevolking en, al weten wij dat ook ditmaal alles ten goede moet keeren, toch gaan onze gedachten onvermijdelijk afdwalen van onze academische bekommernissen naar den moordenden strijd op het oorlogsveld, naar zoovele landgenooten beroofd van have en goed en dolend op eenzame wegen. En hoe zouden wij, zelfs in de opgewekte oogenblikken die zijn voorafgegaan, tevens niet hebben gedacht aan onze duizenden krijgs- en politieke gevangenen, aan onze ontelbare arbeiders in Duitschland, die in kampen en fabrieken wanhopig snakken naar het einde van deze schijnbaar eindelooze oorlogsellende! Zoo gaan onze gedachten wel in de eerste plaats naar Hem, den Hoogen Beschermheer der Academie, Z.M. Koning Leopold III, aan wien door onze Academie, in haar eerste oorlogsvergadering op 30 Juli 1940 hulde werd gebracht, omdat Hij ‘in benarde oogenblikken, de verantwoordelijke daad heeft gesteld, waardoor Hij meer dan ooit aanspraak heeft gekregen op onze onwankelbare trouw en onze eerbiedige dankbaarheid.’ Nu ook Hij, die in het lot van zijn soldaten heeft willen deelen en tijdens de harde beproeving bij zijn volk is willen blijven, op de meest arbitraire wijze uit dit land werd weggevoerd, zijn de banden die ons met Hem vereenigen, nog inniger geworden en beschouwen wij het als onzen eersten plicht in deze vergadering der Academie uiting te geven aan onze vurigste wenschen | |
[pagina 61]
| |
tot het welbehoud en den spoedigen terugkeer van onzen beminden Vorst en aan onze onwrikbare trouw en eerbiedige aanhankelijkheid. Moge Hij met al de onzen ons spoedig worden teruggeschonken!
Geachte collega's,
Ik wensch in uw aller naam een zeer specialen welkomgroet te richten tot onzen collega Senator Prof. A. Vermeylen, die in 1940 van de bezettende macht verbod heeft gekregen nog verder aan onze werkzaamheden deel te nemen.
Geachte collega Vermeylen,
Ik moet U wel niet zeggen hoe diep wij allen den smaad hebben meegevoeld die U werd aangedaan; U kent ook de pogingen die werden aangewend opdat de bewuste maatregel zou worden ingetrokken en vooral dat de sympathie en de achting die U door ons allen werd toegedragen, intusschen steeds is gestegen. Dit is wel naar mijn bescheiden meening het beste ‘eerherstel’ dat wij U kunnen brengen: wij zijn er mede van overtuigd dat wij in de moeilijke omstandigheden die wij ook thans nog beleven, op uw geheele toewijding aan de belangen en de toekoms der Academie mogen vertrouwen. Ook collega Prof. Van Puyvelde, directeur-generaal voor Schoone Kunsten, heet ik, na een vier en half jaren lange afwezigheid, van harte welkom: wij rekenen vast op zijn medehulp, inzonderheid wat betreft het prestige en de ongerepte vrijheid van onze Academie.
Geachte collega's,
Er rest mij bij den aanvang van deze pleno-vergadering - de laatste die ik als uw Bestuurder zal kunnen voorzitten - hulde te brengen aan de Academie in haar geheel, om de wijze waarop zij tijdens deze vier lange bezettingsjaren hare wetenschappelijke bedrijvigheid heeft weten te handhaven. Zij mag zichzelf daarbij - naar het woord van een onzer collega's - een klinkend getuigenis geven van goed gedrag: | |
[pagina 62]
| |
onze zittingen zijn vier jaar lang vrij gebleven van elke vreemde inmenging en niet een onfatsoenlijk of inciviek woord is hier gesproken geworden. Onze dankbare hulde gaat hierbij in de eerste plaats tot onzen Bestendigen Secretaris, Dr. L. Goemans, aan wien wij overigens bij den aanvang van dit jaar onze erkentelijkheid in dezen op ondubbelzinnige wijze hebben kunnen uitspreken. Persoonlijk stel ik hoogen prijs op de hechte en vertrouwende vriendschapsbanden die in de laatste twee bestuursjaren tusschen ons beiden zijn gegroeid. Voorts spreek ik mijn hartelijken dank uit aan collega Prof. Fr. Baur, die, bij den aanvang der bezetting, als wn. secretaris, onschatbare diensten aan onze Academie heeft bewezen; aan de verschillende bestuurders die al deze jaren de wegen der Academie hebben geleid: nl. Prof. A. Carnoy, E. de Bom, Prof. J. van Mierlo, en L. Baekelmans - en speciaal, wat mijn bestuursjaar 1944 betreft, aan de Bestuurscommissie met Monteyne, Baekelmans en Van Mierlo, die mij onverdroten in elke moeilijkheid hebben geholpen en bijgestaan. Bij het eindigen van het mandaat dat mij door uwe welwillendheid werd toevertrouwd, zeg ik ook van harte dank aan U allen die mij in dit jaar - met zijn weinige vergaderingen en toch zwaren last - nooit uw steun en uw sympathie hebt onthouden.
Geachte collega's,
Bij het aanvaarden van mijn ambt in Januari van dit jaar, was ik zoo vrij mijn toespraak te eindigen met enkele beschouwingen van P. Van Mierlo uit een vroegere lezing:
‘In dezen verscheurden tijd, waar alle maatschappelijke verhoudingen uit elkaar dreigen te springen, blijve onze Academie steeds wat ze is: een oord van rustige wijsheid, van bezonnen oordeel, van ruim begrijpen, open, helder doorzicht, van moedige vastberadenheid, van liefdevolle ingenomenheid met de hoogste belangen der gemeenschap... Het is ons aller innige wensch dat uit den warboel van dezen oorlog een blijvend goed voor de menschheid, en voor ons volk in 't bijzonder, moge ontbloeien. Het zal onze vreugde zijn er toe weldadig te kunnen bijdragen.’
Na deze hooggestemde woorden, wensch ik te besluiten, nu zooals toen: ‘Moge de geest van eerlijke loyauteit en weerd- | |
[pagina 63]
| |
zijdsch waardeerend begrijpen, die in zoovele gevallen in onze Academie tot hechte vriendschap is uitgegroeid, thans, méér nog dan in het verleden, in onze Academie worden hoog gehouden; moge deze geest, volk en land ten bate, ook en vooral in omstandigheden die op dit oogenblik nog niet kunnen worden voorzien, door ons ook naar buiten worden uitgedragen, bekleed met het gezag van een academisch genootschap, dat in zoo ruime mate de verantwoordelijkheid draagt voor de cultureele toekomst van ons volk.’
Geachte collega's,
Ik zal U niet ontveinzen dat het ministerieel schrijven dd. 20 December, waarvan U de inhoud zooeven door onzen Bestendigen Secretaris werd medegedeeld, uw Bestuurder diep heeft gekrenkt. Het is algemeen bekend dat, gelet op de tijdsomstandigheden, ook andere Academies tot hiertoe geen pleno-vergadering hebben kunnen houden, noch ‘maatregelen’ hebben getroffen. Aan onze Academie in het bijzonder, was het tot hiertoe materieel onmogelijk een normale pleno-vergadering te beleggen - wij weten op welk tragisch oogenblik wij nog heden te Brussel vergaderen! - en de zuivere inzichten van onze Bestuurscommissie, die overigens zonder eenige tusschenkomst van buiten haar volledig werkplan voor de maand Januari had vastgelegd, mogen door niemand in twijfel worden getrokken. Ik meen daarom, als Bestuurder van uwe Academie, dit volkomen ongewettigd ingrijpen in de autonomie van onze Academie niet zonder formeel protest te mogen laten voorbijgaanGa naar voetnoot(1). De vrede is intusschen nog niet in het land gekomen: ik druk de hoop uit dat het mijn opvolger, dien U straks met uw | |
[pagina 64]
| |
vertrouwen zult bekleeden, gegund weze de Academie veilig te leiden naar een steeds heerlijker toekomst, Vlaanderen ten bate: een volkomen gelijkberechtigd Vlaanderen in een vernieuwd, onafhankelijk en eendrachtig-begrijpend België.
***
Na deze toespraak met algemeen handgeklap te hebben toegejuicht, gaat de vergadering over tot de behandeling van het 1ste punt der agenda: Verkiezing van den Bestuurder en den Onderbestuurder van de Academie voor het jaar 1945.
Prof. Van Mierlo vraagt het woord om, in zake de benoeming van Bestuurder en Onderbestuurder, te herinneren aan het feit dat de Academie, na den eersten wereldoorlog, in haar zitting van Februari 1919 besliste de leden die tot deze functie in 1914 werden aangesteld, voor het loopend jaar 1919 in het Bestuur te behouden. Hij stelt aan de vergadering voor dit voorbeeld te volgen waaraan de toenmalige Regeering haar goedkeuring hechtte. Op dit voorstel volgt een bespreking waaraan de HHn. Toussaint, Vermeylen, Van Puyvelde, Verdeyen, Goemans en Van de Wijer deelnemen. De Hr. Goemans stelt voor het behandelen van nr. 1 der agenda tot de volgende Januari-vergadering uit te stellen, wat door al de leden wordt aangenomen.
Nr. 2 der agenda luidt: Bestuurscommissie. - Volgens een vroegere overeenkomst neemt de Hr. L. Baekelmans ontslag als lid dezer Commissie om plaats te maken voor den Hr. A. Vermeylen, lid der Commissie vóór Mei 1940. De vergadering gaat eensgezind met deze schikking akkoord.
3de punt der agenda: Maatregelen in zake onvaderlandsche gedragingen tijdens de jaren 1940-1944. Prof. Baur vraagt het woord om een voorafgaande motie ter stemming voor te stellen. De Hr. Vermeylen wenscht een wijziging in den tekst der voorgestelde motie te zien aanbrengen en wordt hierin gevolgd door de HHn. Toussaint, Verdeyen en De Backer. De hieronder voorkomende tekst wordt eenparig door de | |
[pagina 65]
| |
vergadering aangenomen. Hij zal aan de pers medegedeeld worden. De Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, voor het eerst na de heuglijke bevrijdingsdagen op 29 December 1944 vergaderd, gedenkt den Vorst, Haren Hoogen Beschermheer, die nog met Zijn Gezin de smarten van de ballingschap kent, en begroet in eerbiedige toewijding den Prins-Regent en de Koningin-Moeder. In het volle besef dat hare academische bedrijvigheid tijdens de lange bezettingsjaren geen redelijke critiek heeft kunnen uitlokken, en haar bestuur alles heeft gedaan wat in zijn macht lag om alle compromissen te ontduiken, betreurt en veroordeelt zij wat, in de persoonlijke gedragingen van een of ander harer leden, met den burgerplicht strijdig mag zijn geweest, en wacht, in vertrouwen op 's Lands Gerecht, dat hierover uitspraak gedaan zij, om de passende besluiten te trekken. Zij stelt zich inmiddels, als steeds, in dienst van de Regeering om, in de haar toegewezen werksfeer, de hoogere belangen van het Land te helpen bevorderen.
De Academie zal verder in zake onvaderlandsche gedragingen de eventueel noodige maatregelen treffen. |
|