| |
| |
| |
Vergadering van 19 Januari 1944
Zijn aanwezig: de HHn. Prof. Dr. J. van de Wijer, Bestuurder, L. Monteyne, Onderbestuurder, en Dr. L. Goemans, Bestendig Secretaris.
De HHn. F. Toussaint van Boelaere, Prof. Dr. A. Carnoy, Prof. Dr. J. van Mierlo, F. Timmermans, L. Baekelmans, Prof. Dr. L. Grootaers, Dr. A. Van Cauwelaert, Dr. E. Claes, Prof. Dr. E. Blancquaert, Dr. W. van Eeghem, Dr. J. Grauls, Prof. Dr. Fr. Baur, Dr. J. Lindemans, Prof. Dr. Fr. de Backer, Dr. F. de Pillecijn, G. Walschap.
Heeft zich laten verontschuldigen: Prof. J. Eeckhout.
Het verslag van de vorige vergadering wordt goedgekeurd.
Benoeming van den Bestuurder en den Onderbestuurder der Academie voor het jaar 1944. - Bij Besluit van 2 December 1943 werd goedgekeurd de verkiezing door de Academie in haar vergadering van 17 November 1943 gedaan. De Bestuurscommissie voor het jaar 1944 bestaat dus uit de Heeren Prof. Dr. Van de Wijer, voorzitter, Lode Monteyne, ondervoorzitter, Dr. Goemans, lid-secretaris, Prof. Dr. Van Mierlo en Lode Baekelmans, leden.
***
Bij den aanvang der pleno-vergadering neemt de uittredende Bestuurder, de Heer Lode Baekelmans, het woord.
‘Geachte Collega's, zegt hij, een jaar gaat vlug voorbij, vooral een jaar van goede en vriendschappelijke samenwerking. Als Bestuurder werd ik geholpen door den wijzen en onvermoeibaren Collega, den Bestendigen Secretaris, Dr. L. Goemans, en door den trouwen en gewetensvollen Collega, Onderbestuurder Prof. J. van de Wijer. Heden neemt hij mijn taak over. Ik zal zijn lof niet zingen, maar toch moet ik getuigen, dat onze Academie in hem vertrouwen kan om haar faam en traditie te dienen.’
Daarna staat hij den voorzitterszetel aan den nieuwen Bestuurder af, die de volgende toespraak houdt.
| |
| |
Geachte collega's,
Mijn eerste woord als bestuurder voor dit academisch jaar weze er een van hartelijken dank om het vertrouwen dat U in mij hebt gelieven te stellen.
Ik kan U op dit oogenblik alleen in allen eenvoud beloven, dat ik mij naar vermogen van mijn beste krachten zal inspannen opdat dit vertrouwen niet worde beschaamd, al weet ik bij voorbaat dat ik in dezen zal moeten rekenen op zeer groote inschikkelijkheid van uwentwege.
Ik geloof immers niet dat ik voor een dergelijke taak nu precies in de wieg werd gelegd. Daarenboven hebben bepaalde omstandigheden in het leven mij op het ruime Vlaamsche cultuurveld vaak buiten de zuiver universitaire en academische paden geleid en stonden de voorzitterschappen die ik heb moeten aanvaarden en de vergaderingen die ik heb moeten leiden, niet steeds in het teeken van de olympische rust die over het algemeen het kenmerk is van een Koninklijke Academie.
Maar juist daarom is deze Academie voor mij ook een uitstekende leerschool geworden - en ik ben er haar zeer dankbaar om - al is dit wellicht niet altijd gegaan zonder eenige horten en stooten, die immers schering en inslag waren in de dagelijksche strijdatmosfeer buiten deze academische muren.
Malheuren zijn er intusschen, gelukkig genoeg, niet gebeurd en ik kan er mij alleen over verheugen dat - niet het minst gedurende deze bewogen oorlogsjaren - in óns genootschap vooral, heel wat hoeken konden worden afgerond en met de meeste collega's een inniger en vriendschappelijker contact gevonden.
Men is overigens intusschen ook al een paar dagen ouder geworden - men heeft me hieraan in den laatsten tijd vrij duidelijk, zij het ook met de passende vriendschap herinnerd - men heeft geleerd, buiten zich, te kijken niet zoozeer naar wat scheidt als naar wat vereenigt, veel meer naar de licht- dan naar de schaduwzijde der menschen, men heeft mede de waarde beseft van kleine attenties die in het leven zoo heel veel kunnen overbruggen.
Zal ik zeggen dat het voorzeker niet het minst de bestuurs-vergaderingen van de Academie zijn geweest, die mij in dit opzicht zeer ten goede zijn gekomen?
| |
| |
Ik profiteerde overigens van een gelukkig toeval: sedert 1936, het jubeljaar van onze Academie, tot op heden werd namelijk het ambt van bestuurder haast op permanente wijze toevertrouwd aan de vertegenwoordigers van onze Antwerpsche bank. Op Muls die met zulk brio het jubeljaar heeft geleid, volgden Staatsminister Van Cauwelaert, Cornette, Van Mierlo, De Bom, Baekelmans; Carnoy en Verdeyen waren eigenlijk maar een hiaat tusschen twee Sinjoren, zooals de huidige bestuurder er weer een wordt tusschen Baekelmans en Monteyne.
Daaraan heb ik het dan ook te danken dat de leerschool waarover ik boven sprak, voor mij tijdens het afgeloopen jaar in hoofdzaak een Sinjorenschool is geworden, wat ik in zeer bizondere mate weet te waardeeren.
Want als ik op dit oogenblik ongeveer weet wat van een goed bestuurder wordt verwacht om het academisch schip in den goeden koers te helpen houden, dan dank ik dit voor een zeer groot deel aan onzen uittredenden bestuurder, mijn vriend Lode Baekelmans, wiens practische gaven, organisatiegeest en zin voor administratieve aangelegenheden elk oogenblik op onze vergaderingen zijn tot uiting gekomen en mij in vele dingen zoo nagenoeg wegwijs hebben gemaakt. Maar dit is lang niet alles: de innemende vriendelijkheid van Baekelmans - blijkbaar een aangeboren gave van den rasechten Sinjoor - heeft mij, den ietwat stuggeren Hagelander, onmiddellijk veroverd, zijn rijke gaven van geest en gemoed hebben algauw geleid tot volledige verstandhouding en tot een warme vriendschap, die ik voor niets ter wereld zou willen missen - al kon deze zich ook alleen maar uiten op de al te korte tramritjes naar het Noordstation op een opgepropt balkon!
Geachte collega's, ik stel het zeer op prijs dat ik tevens bij deze gelegenheid aan onzen uittredenden en altijd even jongen Bestuurder - die dezer dagen 65 jaar wordt (precies op 26 Januari a.s.) uit uw aller naam, mijn hartelijkste gelukwenschen mag aanbieden.
Mag ik er hier in de eerste plaats op wijzen hoe Lode Baekelmans, die op dit oogenblik bestuurder is van het heele Antwerpsche Bibliotheekwezen - het Letterkundig Museum incluis - nu al sedert 45 jaar zijn beste krachten heeft gewijd aan de Boekerijen der stad Antwerpen en van het Letterkundig Museum,
| |
| |
waarvan reeds in 1912, bij de Conscience-viering, werd gewaagd, een werkelijkheid heeft weten te maken?
Uitweiden over Baekelmans' litteraire verdiensten, zou buiten mijn bevoegdheid vallen: hier moet de schoenmaker wel bij zijn leest blijven.
Wel weet ook ik dat hij in zijn litteraire productie in de eerste plaats werd gedreven door de warme liefde tot zijn volk, een speciale voorliefde ook voor de ‘kleine luyden’, voor ‘de menschen aan den zelfkant der samenleving’, die hij zoo uitstekend heeft weten te typeeren. Moet ik U tevens zeggen hoe duidelijk wij ook den mensch Baekelmans hierin weervinden: den verdraagzamen, glimlachenden, breed- en milddenkenden mensch, met de blijde aanvaarding der levensdingen, omdat hij zoo heel veel heeft gezien en zoo heel veel heeft ondervonden.
Zijn devies luidt - zei me een collega - ‘werken en de menschen gaarne zien.’
Geachte collega's, zoo heb ik Baekelmans vooral dit jaar leeren kennen. Mogen hem nog lange, zeer lange jaren van taaie werklust en levensvreugde gegund worden!
***
Even groote verplichtingen, Geachte collega's - ik hoef het wel niet te zeggen - heb ik tegenover onzen bestendigen secretaris, Dr. L. Goemans.
Toen ik zooeven sprak van horten en stooten, hebt U, Dr. Goemans, wel onmiddellijk begrepen wat ik bedoelde: er zijn immers in het verleden wel eens oogenblikken geweest dat er, tusschen de onontbeerlijke academische traditie waarvan U de beproefde hoeder zijt, en de wellicht niet altijd voldoende vormelijk gehouden uitingen van een strijdtemperament, lichte conflicten konden oprijzen, die echter steeds veel meer op een misverstand dan op een eigenlijk meeningsverschil hebben berust.
Het verheugt mij op dit oogenblik te kunnen zeggen dat ook deze lichte schaduwtjes thans volledig zijn opgeklaard en goedgemaakt.
Om dit te staven zal ik hier geen beroep doen op zware ‘epitheta ornantia’, waarvan U den wierook na zoovele jaren wellicht niet op bijster hoogen prijs stelt, maar wil ik alleen maar
| |
| |
zeggen dat het nauwe contact dat in het afgeloopen jaar mocht worden gelegd, bij voorbaat de mogelijkheid van eenig misverstand uitsluit, dat ik overtuigd ben bij elke gelegenheid te mogen rekenen op uw kostbare ervaring in het vervullen van de taak welke mij werd opgedragen en dat U zich anderdeels het vertrouwen dat U in mij hebt gesteld, niet zult moeten berouwen.
En, last not least, ik weet dat ik mag bouwen op den steun van collega L. Monteyne, onzen nieuwen onderbestuurder: onze vriendschap die groeide in den sector der journalistiek, zijn administratieve ervaring en de vele eigenschappen die ook hij als Sinjoor van huize uit heeft meegekregen, staan er borg voor dat ik dit jaar met een minimum van risico's mag te gemoet zien.
***
Geachte collega's,
Het ligt niet in mijn bedoeling U, bij den aanvang van dit nieuwe jaar, nieuwe en grootscheepsche plannen van werkzaamheden voor te leggen.
Collega Van Mierlo zal het me overigens wel niet te kwaden duiden als ik hier even onderstreep dat hij destijds, toen hij voor het eerst deze vergadering heeft voorgezeten, het onderwerp zoo volledig heeft uitgediept dat, ook na mij, wellicht nog meer dan één bestuurder in zijn zoo rijk gedocumenteerde lezing zal kunnen grasduinen.
Het zal onzen Eerwaarden collega - en U allen - intusschen stellig verheugen dat in den loop van dit jaar reeds meer dan één van zijn suggesties tot werkelijkheid is geworden: aan verschillenden van onze vooraanstaande dooden werd een passende - en al te lang uitgestelde - hulde gebracht, en onze uittredende bestuurder mag hier gerust getuigen: quorum pars magna fui; hij heeft er stevig de hand aan gehouden. Door collega Grootaers werd vandaag de nagedachtenis gehuldigd van wijlen Prof. C. Lecoutere; binnen zeer korten tijd komt de groote figuur van wijlen Dr. K. de Flou aan de beurt, verscheidene andere zullen, ik ben er vast van overtuigd, nog dit jaar worden herdacht.
Ook over een doelmatiger verspreiding van onze uitgaven mogen wij ons op dit oogenblik reeds verheugen; mede - zij het dan
| |
| |
ook ten gevolge der ons opgelegde beperking inzake papiervoorraad! - mag in afzienbaren tijd de publicatie van een reeks afzonderlijke verhandelingen en bijdragen (los staande van de Verslagen en Mededeelingen) te gemoet worden gezien.
Aan zware ondernemingen van langeren adem - ook dit werd vroeger reeds onderstreept - die stellig in de lijn van onze werkzaamheid liggen: woordenboeken, idioticosn, onomasticons, repertoria en wat dies meer, kan weliswaar op dit oogenblik bezwaarlijk gedacht worden, al ware het wenschelijk - en hier staan we weer voor een suggestie van P. Van Mierlo, die overigens ook door mijn geachten voorganger werd bijgetreden - de commissievergaderingen niet meer uitsluitend als pleno-vergaderingen in miniatuur, maar evenzeer (of veeleer) als werkcentra te beschouwen, waar in onderlinge, rustige bespreking zooveel kan worden gecoördonneerd en reeds thans vruchtbare plannen voor de toekomst kunnen worden uitgewerkt.
Graag denk ik hierbij aan de jongste besprekingen in den schoot van de Commissie voor Middelnederlandsche taal- en letterkunde, over de onontbeerlijke richtlijnen bij het uitgeven van oude teksten, die eerlang tot een definitief einde zullen worden gevoerd.
Laat ik er dan dit nog bijvoegen, en hier komen wij toch weer eenigszins in de strijdatmosfeer terecht - wat mij persoonlijk zeker niet onwelgevallig is: er zal een sterke hand worden aan gehouden opdat overal aan onze Academie de haar toekomende plaats worde ingeruimd. Uw Bestuur is overigens in dezen steeds met de noodige beslistheid opgetreden, en - al werden wij ook in de Van Mierlo-aangelegenheid verslagen - U moogt er op betrouwen, dat wij op dit stuk niet zullen loslaten vooraleer ons algeheele voldoening wordt geschonken.
In hetzelfde verband - en dit is stellig niet meer den wagen voor de paarden spannen - zou ik het zeer op prijs stellen als het vraagstuk der coördinatie van onze Vlaamsche Academie, zonder dralen aan de dagorde van onze Commissie voor Cultuurgeschiedenis kon worden gesteld, met collega Blancquaert, die er wat van weet, als inleider...
Als oudste der Vlaamsche Academies (de derde oudste in dit land en stellig niet de minst actieve), heeft onze Academie in dezen ontegensprekelijk het recht - en den plicht - tot voorlichting.
| |
| |
Geachte collega's,
Weer staan wij voor het begin van een nieuw jaar, waarvan wij op dit oogenblik niet weten of het ons den vrede zal brengen dan wel nog zeer erge beproevingen.
Wij hopen allen hartgrondig het eerste, maar mocht zelfs het tweede werkelijkheid worden, dan nog schenkt ons een verleden van vier jaren gedurende dewelke onze Academie aan zware zorgen het hoofd heeft weten te bieden, de waarborg dat wij allen, ook dit jaar, onvermoeibaar zullen weten te ‘handhaven’ in onze dienende liefde voor land en volk.
In de hoopvolle verwachting echter dat de vrede nog dit jaar over ons zwaar beproefde land moge komen, wensch ik deze toespraak te eindigen met enkele hooggestemde beschouwingen van P. Van Mierlo in zijn reeds boven aangehaalde lezing.
‘In dezen verscheurden tijd, waar alle maatschappelijke verhoudingen uit elkaar dreigen te springen, blijve onze Academie steeds wat zij is: een oord van rustige wijsheid, van bezonnen oordeel, van ruim begrijpen, open, helder, doorzicht, van moedige vastberadenheid, van liefdevolle ingenomenheid met de hoogere belangen der gemeenschap. Het is ons aller innige wensch dat uit den warboel van dezen oorlog een blijvend goed voor de menschheid, en voor ons volk in 't bijzonder, moge ontbloeien. Het zal onze vreugde zijn er toe weldadig te kunnen bijdragen.’ (Verslagen en Mededeelingen, 1942, blz. 35-36).
Ik besluit:
Mijn late Nieuwjaarswensch weze daarom: moge de geest van eerlijke loyauteit en wederzijdsch waardeerend begrijpen, die in zoovele gevallen in onze Academie tot hechte vriendschap is uitgegroeid, thans, méér nog dan in het verleden, in onze Academie worden hoog gehouden; moge deze geest, volk en land ten bate, ook en vooral in omstandigheden die op dit oogenblik nog niet kunnen worden voorzien, door ons ook naar buiten worden uitgedragen, bekleed met het gezag van een academisch genootschap, dat in zoo ruime mate de verantwoordelijkheid draagt voor de cultureele toekomst van ons volk.
Ik dank U.
| |
| |
Geachte collega's,
Als eerste ambtsdaad vervul ik thans den pijnlijken plicht U het onverwachte afsterven mede te deelen van Sir Allen Mawer, buitenlandsch eerelid van onze Academie.
De tijdsomstandigheden waarin wij leven, hebben het met zich gebracht dat wij eerst vóór korten tijd uit een In Memoriam in het Zweedsche tijdschrift ‘Namn och Bygd’ hebben vernomen, dat Allen Mawer op 22 Juli 1942 plotseling aan een hartkwaal was overleden.
Als secretaris en bestuurder van de English Place-Name Society en (te zamen met Prof. F.M. Stenton uit Reading), uitgever van de statige reeks toponymische monographieën van deze Vereeniging (18 dln.) heeft Prof. Mawer onschatbare verdiensten verworven op het gebied van de Engelsche taalkunde en de Engelsche geschiedenis.
Het is me niet mogelijk in een korte toespraak als deze, de verdiensten van een geleerde van zulk formaat naar behooren te herdenken.
Ik zal daarom zoo vrij zijn in de e.k. vergadering van onze Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde de English Place-Name Society en haar uitgaven (het levenswerk van Mawer) op passende wijze te belichten.
Ik wil er hier alleen op wijzen hoe Mawer steeds onze Academie een warm hart heeft toegedragen en in het bijzonder de hoogste waardeering koesterde voor wijlen ons medelid Dr. K. de Flou, aan wien, door zijn toedoen, ter gelegenheid van de onvergetelijke hulde te Brugge op 4 November 1928, ook de diepe waardeering van de English Place-Name Society werd betuigd.
Persoonlijk heb ik het voorrecht genoten Mawer te leeren kennen als een zeer hoogstaand geleerde, en als een goed en edel mensch.
Onze Academie zal, ik ben er van overtuigd, zijn aandenken dankbaar blijven gedenken.
| |
| |
| |
Mededeelingen van den Bestendigen Secretaris
1. - Het Bestuur stelt voor dat de verschillende keurraden na de pleno-vergaderingen van Februari, Maart en April zouden vergaderen.
De verslagen der keurraden dienen in de vergadering van de maand Mei aan de leden voorgelegd te worden. De HHn. verslaggevers worden verzocht hun verslag zooveel mogelijk in te korten met het oog op de papierschaarschte en op de in zake Verslagen en Mededeelingen genomen maatregelen.
In de maand Juni zal de Academie over het al of niet toekennen van de prijzen beslissen. Deze zouden in de Algemeene Vergadering van October a.s. uitgereikt worden.
Ten einde over de prijsvragen van de jaren 1945 en 1946 te kunnen beraadslagen zou het praktisch zijn ten laatste in de maand Februari de prijsvragencommissie samen te stellen.
Men weet, dat deze Commissie bestaat uit het Bestuur en twee leden door de vergadering aan te duiden.
2. - Reeds werd aangekondigd, dat de academische lezingen over ‘Van Nu en Straks’, in de laatste maanden hier gehouden, zouden uitgegeven worden. Ook de lezing over hetzelfde onderwerp, ons voor a.s. maand beloofd, zou van dezen bundel deel uitmaken.
| |
Mededeelingen namens de Commissies
I. - Bestendige Commissie voor Cultuurgeschiedenis.
Prof. Van Mierlo, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de HHn. Cuvelier, Van Mierlo (secret.), Toussaint van Boelaere (ondervoorz.), Van de Wijer, Baekelmans, De Bom (voorz.), Timmermans, Van Cauwelaert, Claes, De Pillecijn.
Hospiteerende leden: de HHn. Baur, Blancquaert, Carnoy, Goemans, Grootaers, Monteyne, Walschap.
Op de agenda staat: Het Rederijkersfeest van 1565 te Brussel. Lezing door Dr. W. van Eeghem, lid der Academie.
| |
| |
Na de schaarsche en vaak tegenstrijdige mededeelingen van een twintigtal zegslieden (1515-1929) over het Brusselsche rederijkersfeest van 1565 te hebben vermeld, geeft Schr. het omstandig verslag weer, door de uitschrijvende kamer over die waarschijnlijk tiendaagsche bijeenkomst opgemaakt.
Daarna bespreekt hij dit verslag en handelt achtereenvolgens over den inrichter, de onderwerpen, den datum, de prijzen en de mededingende kamers. Gaandeweg wijst hij verkeerde voorstellingen terecht en brengt hij menige onbekende bijzonderheid aan 't licht. Om te eindigen komt hij tot een driedubbel besluit en dringt aan op een grondig onderzoek der minder bekende rederijkersfeesten.
(De lezing werd opgenomen in het Jaarboek der Koninklijke Souvereine Kamer van Rhetorica van Vlaanderen ‘De Fonteyne’, 1944, blz. 57-82).
| |
II. - Bestendige Commissie voor Onderwijs en Nederlandsche Lexicographie.
De Hr. Lode Monteyne, lid-secretaris, legt verslag ter tafel over de zitting door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de HHn. Goemans, Grootaers (voorz.), Carnoy (onderv.), Monteyne (secret.), Grauls, Blancquaert, Van Eeghem, Baur, De Backer, Lindemans, Walschap.
Hospiteerende leden: De HHn. Van de Wyer, Claes, Aug. van Cauwelaert, Baekelmans. - De Hr. Cornette liet zich verontschuldigen.
Op de agenda staat: Prof. Dr. K. Lecoutere († 1920). - Lezing door Prof. Dr. L. Grootaers, lid der Academie.
Spreker geeft een levensbeschrijving van wijlen Prof. Dr. K. Lecoutere, wiens wetenschappelijken arbeid hij karakteriseert. Hij schetst ook de rol door Prof. Dr. Lecoutere gespeeld in de Academie, waarvan hij sedert 1905 deel uitmaakte. Dit levensbericht besluit de lezer met een hulde aan den besproken geleerde en met den wensch, dat zijn onuitgegeven werk persklaar zou worden gemaakt.
Prof. Baur betoogt, dat alleen de publicatie van het volledige onuitgegeven werk voor de wetenschap beteekenis hebben kan. De hoop wordt uitgedrukt, dat voor deze onderneming het
| |
| |
noodige geld zal gevonden worden, zooals dit het geval was voor het werk van wijlen K. de Flou.
(Deze lezing zal in het Jaarboek 1944 der Academie opgenomen worden).
| |
Dagorde
1o - Wedstrijden der Academie. Benoeming der Keurraden.
De vergadering gaat akkoord om volgende keurraden voor de wedstriiden 1944 aan te stellen:
| |
A. Prijsantwoorden
a) | Voor een Woordenboek van het Mechelsch Taaleigen, de HHn. Blancquaert, Grootaers en Goemans; |
b) | Voor de studie over Noord- en Zuidnederlandsche reclameen advertentietaal, de HHn. Blancquaert, Grootaers en Van de Velde; |
c) | Voor de Toponymie van het Land van Boom, de HHn. Carnoy, Lindemans en Van de Wijer; |
d) | Voor een studie over de literaire en sociale beteekenis van Mevr. H. Roland-Holst, de HHn. Muls, Toussaint en Van Cauwelaert. |
| |
B. Fondsenprijzen
a) | A. Beernaert-prijs, de HHn. Baekelmans, Claes, De Bom, Toussaint van Boelaere en Walschap; |
b) | N. de Tière-prijs, de HHn. Monteyne, Teirlinck en Timmermans; |
c) | J. Eeckhout-prijs, de HHn. Cornette, Eeckhout en Muls; |
d) | Van Ginderachter-prijs, de HHn. Goemans, Grauls en Lindemans. |
2o - Lezing door den Heer F. Toussaint van Boelaere: In Minerva's Schole.
De voorzitter wenscht Spr. geluk met zijn keur van citaten uit de zeldzame boeken zijner bibliotheek.
|
|