| |
| |
| |
Vergadering van 29 Januari 1941.
Zijn aanwezig: de heeren Em. De Bom, bestuurder, Prof. Van Mierlo, onderbestuurder, Dr. L. Goemans, bestendig secretaris;
de heeren: Prof. J. Salsmans, Prof. A. Carnoy, Prof. R. Verdeyen, F. Timmermans, Prof. J. Van de Wyer, Prof. A. Cornette, L. Baekelmans, Prof. L. Grootaers, Dr. A. Van Cauwelaert, L. Monteyne, Dr. E. Claes, Prof. E. Blancquaert, Dr. W. Van Eeghem, Dr. J. Grauls, Prof. Fr. Baur, Dr. J. Lindemans, Prof. Fr. De Backer, Dr. F. De Pillecijn, G. Walschap, werkende leden;
Had zich laten verontschuldigen: de heer Prof. J. Eeckhout.
***
Lezing wordt gedaan van het verslag van de Decembervergadering 1940. Het wordt goedgekeurd.
***
Benoeming van den Bestuurder en den Onderbestuurder van de Academie voor 1941. - Bij Besluit van 18 December 1940 geteekend door den Heer Secretaris-Generaal M. Nyns:
Artikel 1. - Wordt goedgekeurd de verkiezing gedaan door de Koninklijke Vlaamsche Academie in hare zitting van 20 November 1940:
1o van dhr. E. De Bom, uittredend onder-bestuurder tot bestuurder voor het jaar 1941;
| |
| |
2o van dhr. Prof. Dr. J. Van Mierlo, S.J., werkend lid, tot onder-bestuurder voor hetzelfde jaar.
Art. 2. - De Directeur-Generaal van het Bestuur der Schoone Kunsten, Letteren en Volksopleiding is belast met de uitvoering van dit besluit. (Staatsblad van 18 Januari 1941).
Bestuurscommissie der Academie. - Samenstelling voor 1941 (Belgisch Staatsblad van 17 Januari 1941). - In zitting van 23 December 1940 heeft de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde haar bestuurscommissie voor het dienstjaar 1941 samengesteld als volgt:
Voorzitter:
De heer Em. De Bom, bestuurder der Academie, Huis Ten Heuvel, Kalmthout.
Ondervoorzitter:
Eerw. P.J. Van Mierlo, S.J., werkend lid der Academie, Frankrijklei, 91, Antwerpen.
Secretaris:
De heer Dr. L. Goemans, bestendig secretaris der Academie, Bondgenootenstraat, 216, Vorst (Brussel).
Leden:
De heer Prof. Dr. A. Vermeylen, werkend lid der Academie, Vuurkruidlaan, 68, Brussel;
Eerw. P.J. Salsmans, S.J., werkend lid der Academie, Bruel, 56, Mechelen.
***
Bij den aanvang van de zitting neemt de uittredende bestuurder Prof. A. Carnoy, het woord. Hij betreurt dat,
| |
| |
dit jaar, het wisselen van bestuurder en onderbestuurder der Academie het gewone kader mist en daarbij ook het traditioneel karakter moet inboeten. Zoo komt, zegt hij, de buitengewone toestand scherper naar voren waarin, gedurende het jaar 1940, het bestuur zijn taak heeft vervuld. Reeds bij het opnemen der werkzaamheden van het verleden dienstjaar, waren zware wolken aan den gezichteinder opgehoopt, en we leefden onder de bedreiging van tragische gebeurtenissen. De ramp barstte los... Maar, al treuren wij over zooveel ruïnes en dooden, eens te meer werd het gezegde bewaarheid, dat heil en onheil nooit volkomen aan 's menschen hoop noch vrees beantwoorden.
Het hervatten van onze zittingen, gaat Prof. Carnoy voort, heeft ons in deze droeve dagen dichter bij elkaar gesloten, en eenige afleiding aan onze knagende zorgen verleend. Geestesarbeid houdt den zegen van allen arbeid in.
Wij hebben den weldoenden invloed van onze vergaderingen ondergaan, waarvan de wn. secretaris, Prof. Dr. Baur de spil is geweest. Wij brengen hem daarvoor onze welgemeende hulde en dank. Maar de zittingen moesten langen tijd de aanwezigheid van eenige achtbare collega's derven. Thans is de toestand bijna normaal geworden.
We zijn o.m. zeer verheugd onzen bestendigen secretaris te zien zijn gewone plaats aan de bestuurstafel innemen en zijn werkzaamheden met zijn beproefde kennis van zaken hervatten. Wij herhalen, nu hij in ons midden is, de betuiging van sympathie die wij hier, tijdens zijn afwezigheid, meermaals hebben uitgesproken. Hij wordt door iedereen van ons geacht, en hij behoort, laat me toe er dit aan toe te voegen, sedert veertig jaren tot mijn persoonlijke vrienden.
Mijnheeren, zoo eindigt Prof. Carnoy, de collega, die mij nu in dezen zetel opvolgen zal, is voor allen hier
| |
| |
een bekende vriend. Geen twijfel of hij maakt een idealen bestuurder uit. Ik heb verleden jaar de gelegenheid gehad hem in het bestuur der Academie ten volle te leeren waardeeren. Wat mij buiten zijn uitzonderlijk innemend karakter vooral heeft indruk gemaakt, is zijn toewijding aan de belangen onzer Instelling, en aan de belangen van de Vlaamsche zaak. Ik feliciteer de Academie dat zij, een jaar lang, het genoegen en het voordeel zal te genieten krijgen van een zoo puik bestuurderschap. Ik dank den heer De Bom voor de lieftallige woorden door hem te mijnen opzichte in een vroegere zitting uitgesproken, en ik verzoek hem mij in dezen zetel zijn plaats te willen innemen.
Daarna stond Prof. Carnoy den voorzitterszetel aan den heer E. De Bom af, die zich in volgende bewoordingen uitdrukte:
Waarde Collega's,
Het Academielid, aan wiens beurt het is, om voor een jaar de zorgen der leiding en 't bewaken uwer werkzaamheden als bestuurder op zich te laden - en als voorzitter bij uw vergaderingen den hamer (of de bel) des gezags te hanteeren - dit academielid zou zondigen tegen àlle tradities, indien hij zijn verantwoordelijke taak begon zonder eenige oratorische inleiding.
Derhalve en weswegen - en niet alléén ómdat het traditie is! - maar uit wezenlijken aandrang - laat u me toe een oprecht woord van dank en waardeering te wijden aan den persoon van mijn vereerden voorganger op deze plaats.
Prof. Carnoy's opvolger-zijn schept verplichtingen, die niet maar zoo grif na te komen zijn. Hoe vaak ben ik niet getroffen geweest door zijn presidentieele leiding, door zijn voornamen en zoo persoonlijk-getinten commentaar bij een of ander uwer academische prestaties, bij zijn telkens zoo even bondige als precies geformuleerde advies in bestuurszitting of maandelijksche vergadering. Die kleine, maar meesterlijke speeches van
| |
| |
onzen thans afgetreden Bestuurder zou men klassieke modellen mogen noemen. Wat een keurige smaak, welk een oorspronkelijk en geestvol inzicht spraken uit die korte toespraken. Van alle banaliteit of didactisch decorum gespeend, was zijn oordeel altoos zorgzaam getoetst, aan ieder onderwerp besteedde hij grondige aandacht. En dezelfde geest was ook werkzaam - zoo gereserveerd en zoo gevoelig steeds - op onze bestuursvergaderingen.
Ziedaar een voorbeeld, dat makkelijker te bewonderen valt dan na te volgen. En ik mag u dus wel waarschuwen voor alle illusies die u zich omtrent zijns opvolgers actie mocht gekoesterd of gesmeed hebben.
Maar niet alleen in de voor iedere zichtbare uitoefening van zijn directoriale werkzaamheden, in andere, als bijv. diplomatisch-onderhandelende omstandigheden is mij het diskrete gezag van mijn ‘betreurden voorganger’ - u verstaat me niet verkeerd! - ettelijke keeren gebleken. Weshalve ik meen uw aller tolk te zijn, waarde Collega's, als ik prof. Carnoy van harte dank zeg voor zijn voorgaan in het zeer gecompliceerde academische jaar 1940.
En, na dit woord ter eere van onzen ex-Bestuurder, is 't me een hoog gewaardeerd voorrecht en een ware vreugde, bij mijn eerste optreden als uw bestuurder-voorzitter, de blijde her-intrede te mogen vieren van een man, wiens toewijding aan onze Koninklijke Vlaamsche Academie ons sinds jaren goed bekend is, een secretaris, wiens bestendigheid wij zoo noode een poos hebben gemist, een man die inderdaad mocht heeten the right man on the right place: van heden af hervat Dr. Leo Goemans zijn functie. Ik verwelkom van ganscher harte, - en gij zult dat zeker allen met mij doen - den man, die met zóóveel recht zijn naam draagt: onzen goeden Collega, onzen Bestendigen Secretaris Dr. Leo Goemans. Een poos verwijlde hij met zijn dierbare familie, zeer zijns ondanks verre van ons. Hij is thans weer de onze instelling zoo genegen en verknochte bestendige aanwezigheid, van wier rijke ervaring en wijze nauwgezette zorg wij alle profijt zullen mogen genieten.
Dr. L. Goemans, waarde collega en Bestendige Secretaris, sijt willecome in deze halle, waar vriendschap en waardeering van uw bekwame en gemoedelijke persoonlijkheid u steeds zoo gul waren gejond.
Nu u weer gezapig tehuis is - en waar ergens tikt het
| |
| |
klokje als in dit tehuis? - voelen wij het hier ook ‘huiselijker’. Het academische huishouden zal er wel bij varen.
Ofschoon mijn maidenspeech als bestuurder langzamerhand dreigt op een palmares te gaan lijken, verstout ik mij ook een nu noodig hartig woord te richten tot hèm, dien we eenige maanden lang aan 't werk hebben gezien - en, ik zeg het naar waarheid, wat mij betreft, in stilte bewonderd: waarde Collega prof. dr. Frank Baur, ik mag niet zuinig zijn met den u toekomenden lof, ik zal hem dan ook, zonder tellen, wikken noch wegen, over uw hoofd plengen. Vaak heb ik, bij het aanschouwen van uw verbazende werkkracht, van uw toegewijde driftige werkzaamheid, al deze maanden, gedurende dewelke gij onzen afwezigen Secretaris zoo belangloos hebt vervangen, mijn hart moeten vasthouden: wat een vaart in dezen dynamischen doctor, wat een allegro prestissimo in het tempo van zijn vaardigheid om een toestand te overzien, een besluit te treffen, een aktie te volvoeren. Waarde Collega Baur, ongetwijfeld hebt ge in uzelf, in uw geweten, de beste voldoening genoten voor het door U in deze moeilijke dagen gepresteerde. Voor alles wat u hebt gedaan, gedurende een intermezzo, hetwelk van u het offer van veel tijd en veel beslommering heeft geëischt, zeg ik u eenvoudig: dank u, beste Collega!
Misschien zegt u reeds bij zichzelf: het hart van dezen Bestuurder stroomt over van dankbaarheid! Dan is u er niet naast: ‘dem ist in der That so’, zooals het geijkte woord van Goethe tegen zijn Famulus Eckermann luidde. Ik ben dankbaar. Maar niet alleen om persoonlijke redenen, ik ben het uit gemeenschappelijk te erkennen motieven.
Dat ik u dankbaar ben om de eer die u me aandeedt mij de verantwoordelijke zending, (of hebt u liever: karwei?) van bestuurder toe te vertrouwen, lijdt geen twijfel.
Ik ben dan ook nog op voorhand, dankbaar voor de ijverige medewerking, die ons in den loop van het thans begonnen jaar uwerzijds te wachten staat. Ben ik goed ingelicht, dan zijn op dit oogenblik reeds ettelijke onder onze collega's ijverig bezig hun aanteekeningen op steekkaarten zorgvuldig te rangschikken. De vrucht hunner geleerde philologische, respectievelijk literair-historische, onderzoekingen groeide langzamerhand tot een oogst, waar wij in algemeene, zoowel als in commissie-vergaderingen, de primeur van zullen hebben. Collega's, die zich tot
| |
| |
nog toe veelal in een geheimzinnig stilzwijgen hulden, hebben het besluit genomen dit raadselachtig zwijgen te verbreken. Onze bestendige secretaris zal werk hebben om hun ijver bij te houden: aankondigingen van te houden lezingen blijven niet uit. Het is een verblijdend vergezicht, een Visioen, dat met dat van Tondalus maar weinig te maken heeft...
Wat mij daar persoonlijk zoo bijzonder in verheugt is - met allen eerbied voor onze goede vrienden, die de philologie en de toponymie bij voorkeur beoefenen - de waarlijk hartverheffende geestdrift, die zich heeft meester gemaakt van onze meer op zuiver literaire doelwitten ingestelde collega's. Reeds heeft onze uitnemende collega van Lier, Felix Timmermans, daarvan het verdienstelijke voorbeeld gegeven. Zijn hypothesis, als zou de stof van Pelléas et Mélisande oorspronkelijk aan een Vlaamsch sprookje ontleend zijn, is, zoo niet onwedersprekelijk, dan toch uiterst belangwekkend. Het is in dien geest, dat van onze letterkundige collega's heel wat vruchtbare studie te verwachten zou vallen... En - wat een domein strekt zich daarbuiten nog uit! De diverse evoluties, de elkaar opvolgende stroomingen, de vergeten figuren, de belijning, de uitstippeling van vergane epochen, en, om daar ook eens op te wijzen, de thans verder in te slane richtingen, wat voor de toekomst onzer letteren te doen valt - heeft Collega Vermeylen hier niet eens herinnerd aan het ‘more brains’ van George Meredith, en dààrdoor alleen bij jongere generaties een slogan populair gemaakt? Ik wijs nog op wat Collega prof. Baur ons veropenbaard heeft door het mededeelen van een onbekende, werkelijk een minder bekend deel van Gezelle's psyche belichtende stuk proza, een rede waarvan prof. Baur ons in de Commissie voor Kultuurgeschiedenis nog vanmorgen een zoo belangwekkenden commentaar heeft geleverd. Ziedaar inderdaad lokkende voorbeelden, voorbeelden die ongetwijfeld zullen ‘trekken’! Ik weet het wel: - er zijn onder ons, ik durf het bescheiden zeggen: beroemde Collega's, die op het stuk van lezingen van onze aandacht en onze goede bedoeling om naar hen te luisteren geen misbruik hebben gemaakt. Ik weet er een, die, als men hem daartoe praamt, pleegt te
antwoorden: ‘geef mij een onderwerp!’ Ik zou dit, als ik het aandurfde, een macchiavellistisch antwoord durven noemen. Dezelfde collega kan van meening zijn, dat hij, in plaats van bijdragen op onze academische agenda,
| |
| |
liever ieder jaar een nieuw boek op tafel wil leggen; en die dit ook doet. Toch kan ik zulk een redeneering geen afdoend argument heeten. In ieder geval, als 't om onderwerpen gaat, dient géén collega in verlegenheid te blijven. Eén woord aan ons bestuur, per adres den Best. Secretaris, en hij zal per omgaande naar eisch bediend worden: wij toch zijn van meening, dat het krioelt van aanleidingen tot het leveren van bijdragen in deze onze Academie. Al wie trouwens doordrongen is van de beteekenis dezes tijds, enkel maar wat onze kultureele toekomst aangaat, die hoeft er zijn gedachten slechts te laten overgaan om aldra den prikkel te gevoelen, zich daarover op een of andere wijze uit te spreken. Het komt me voor, dat zóó iets toch wel tot de taak eener Academie behoort? Is het haar rol niet, de vraagstukken, die vooral het geestelijk en verstandelijk leven van ons volk betreffen, te onderzoeken, ten bate van de gemeenschap die van ons een zekere leiding verwacht? Is het te ontkennen, dat er onder ons persoonlijkheden genoeg aanwezig zijn om van hen vingerwijzing, voorlichting, richting-geven in zulke zaken te verwachten?
In een verscheurde epoche, in een geweldig tijdsgewricht als het huidige, is de Koninklijke Vlaamsche Academie te beschouwen als een oord, waar rustige bezonnenheid en sereene klaarziendheid heerschen zouden.
Een hoog besef van saamhoorigheid, naast de hartelijkste collegialiteit onder allen, die zich van dit groote Vlaamsche volks-belang bewust zijn, zal den geest, die onze Academie steeds heeft gekenmerkt, blijvend beheerschen. Het gezond evenwicht in de gemoederen zal, bij wie thans geroepen kunnen zijn om leiding te geven, bevorderen, dat hun zedelijk gezag en hun werkelijke invloed aanmerkelijk groeien en toenemen. Dit zal vóóral het geval zijn, als zij in de richting van hun streven, in het vormen van een oordeel over alle gebeuren en van alle beschavings-verschijnsels, de waardigste zelfstandigheid vooropstellen. Het is steeds een kostbaar symptoom gebleken, bij iedere intellektueele evolutie, als de waardigheid van den geest er in allereerste instantie bij gewaarborgd bleef.
En zóó ben ik van zelf tot een soort conclusie in dit mijn inleidend woord tot het academisch bestuursjaar 1941 gekomen. Dit weze dan eenigermate het motto, de leuze, die ik boven ons werkprogramma gaarne geschreven zag: onze K. Vl. Academie,
| |
| |
die het ideëele belang van ons volk uit al zijn krachten dienen wil, zal dit thans meer dan ooit doen in 't besef van de ernstige verantwoordelijkheid welke zij daarbij opneemt. Getrouw aan haar ongerept verleden, zal zij ook nu en in de toekomst zorge dragen, dat de waardigheid van den geest in ons Vlaanderen steeds hoog worde gehouden. In dàt teeken moet ons werk voor Vlaanderen gedijen. In dat teeken moet ook onze Academie groeien en bloeien.
Ik heb gezegd.
***
De Bestendige Secretaris dankt in korte woorden de vorige sprekers voor de vriendschappelijke gevoelens waarvan zij jegens hem hebben uiting gegeven. Hij is de Academie dankbaar voor haar werkdadige sympathie in deze moeilijke omstandigheden.
| |
Aangekochte boeken
- | De Rijck, Paul - De jonge Vlaamsche Lyriek; |
- | De Vries, Theun - Wilde Lantaarns; |
- | Hoornik, Ed. - Tafelronde - Studies over jonge Dichters; |
- | Mok, M. - Figuren in het Land; |
- | Proost, Dr K.F. - Georg Brandes - Inleiding tot zijn Leven en Werken; |
- | Rispens, J.A. De Dichter van den Zarathustra in Verband met onzen Tijd; |
- | Staverman, W.H. - Humor en Humoristen; |
- | Teirlinck, H. - Maria Speermalie - Levensgetijden op de Heerlijkheid t'Homveld; |
- | Van Schendel, Arthur - Mijnheer Oberon en Mevrouw; |
- | Vestdijk, S. - De zwarte Ruiter;
- Albert Verwey en de Idee; |
- | Weremeus Buning, J.W.F. - Dagelijksch Brood; |
| |
| |
| |
Aangeboden boeken
Door de HH. Leden der Academie:
- | Het Leven van Max Rooses, door Em. De Bom; |
- | Max Rooses als kunsthistoricus, door Prof. Dr A.H. Cornette. |
Door den Deutsch-Ausländischer Buchtausch:
- | Friedrich Nietzsche und der französische Geist, von Prof. Dr Julius Wilhelm; |
- | Alexander von Humboldt - Weltbild der Naturwissenschaft, von Walter Linden; |
- | Leibniz korrespondiert mit Paris, von Dr Gerhard Hess; |
- | L. Beethoven und Richard Wagner in Pariser Musikleben, von Dr Andreas Liess; |
- | August Rodins Vermächtnis in Gedanken und Gestaltung, von Dr Karl Schilling; |
- | Erasmus von Rotterdam, von Dr Karl Schlechte; |
- | Giotto bis Juvarra - Ewige Werte Italienischer Kunst, von A.E. Brinckmann. |
Door Prof. Dr Jan Gessler:
- | Over oude Woorden en Uitdrukkingen. |
| |
Mededeeling van den Bestendigen Secretaris.
A. Beernaert-prijs en K. Boury-prijs: ingeleverde werken. - Werden op de Academie ingezonden:
1) Voor den Aug. Beernaert-prijs (15e tijdvak 1940-1941):
a) | Heilig Leven, gedichten van René Verbeeck; |
b) | Vedels en Gondels, van Alfons Lambrecht. |
II) Voor den Boury-prijs (tijdvak 1937-1940):
1) | Naam van den auteur onder omslag: Kinderliederen:
|
| |
| |
|
Goedheid; |
De Honigbie; |
Tourelied; |
Weemoedweelde; |
De Winter. |
|
| |
2) | Onder kenspreuk: Hou ende Trou: De Oudjes. Tafereel-spel. |
| |
3) | Van Jan Broeckx:
1e | inzending: 50 Kinderliederen op teksten van Willem Gijssels; |
2e | inzending: 12 Kinderliederen (reeks ‘Voor de kleintjes’) op teksten van Jan Peeters; |
3e | inzending: 6 Kinderliederen op teksten van Jef Mennekens; |
4e | inzending: 6 Kinderliederen op teksten van Ernest De Weert; |
5e | inzending: 2 Kinderliederen op teksten van Hendrik Van Rooy. |
|
***
Taalkundige Mededeeling door den Eerw. P.J. Salsmans, werkend lid:
Daar ik op mij genomen had de levensschets van Kan. Dr. Muyldermans voor ons Jaarboek op te stellen, heeft de familie de nagelaten schriften van ons betreurd medelid te mijner beschikking gesteld, mij toelatende er mede te doen wat ik best vond. Ik maak gebruik van dat recht om aan onze Academie aan te bieden:
1o een exemplaar van de ‘Bibliographie der Zuid-Nederlandsche Schrijvers’ met aanvullingen en aanteekeningen door Kan. Muyldermans.
| |
| |
Het berust nu reeds in ons lokaal te Gent. Trouwens Kan. Muyldermans had er zelf op geschreven, dat het aan de Academie moest toekomen.
Verder bied ik nu aan:
2o Een verzameling stukken, en brieven meest van vooraanstaande Vlamingen tot Prof. Kan. David gericht, omstreeks 1850, aangaande het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Prof. David was toen in de Redactie, met De Vries en Te Winkel. Vooral onze leden die deel uitmaken van de desbetreffende Commissie zullen met belangstelling die documenten onderzoeken, en er veel in leeren omtrent oorsprong en geschiedenis van het Groot Woordenboek.
3o Stukken nopens het Vlaamsch Idioticon van Pastoor Schuermans, afkomstig uit de nalatenschap van dien verdienstelijken taalkundige. De leden van onze Commissie voor Lexicographie zullen die aanwinst van ons archief op prijs stellen.
Hoe al die oorkonden in het bezit van Kan. Muyldermans gekomen waren, heb ik nergens vermeld gevonden.
| |
Mededeelingen namens de commissies.
I. - Bestendige Commissie voor Cultuurgeschiedenis. - Prof. Dr. J. Van Mierlo, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig de heeren: Salsmans (voorz.), Van de Wyer, De Bom, Baekelmans, leden;
als hospiteerende leden: de heeren F. Timmermans, Prof. Cornette, Dr. Van Eeghem, Dr. Claes en Prof. Baur.
Op de dagorde staat:
Gezelliana (2e deel). - Lezing door Prof. Dr. Fr. Baur: Nog vier vertalingen uit het Duitsch van Gezelle.
| |
| |
Prof. Baur zet vooreerst eenige desiderata uiteen voor de volledige Gezelle-kennis. Niet alleen Claus Groth, maar nu ook Schiller komt op de lijst te staan van de door Gezelle vertaalde Duitsche dichters. De eerste is een vertaling van Schiller's Glocke; ze dateert uit 1886; ze is echter onvoltooid gebleven.
Een ander stuk is Rest of Pelgrim. Het is de vertaling van een der schoonste Schubert-liederen, maar volgens het Engelsch van Longfellow. Het gedicht bestond zeker reeds in 1863, niet vóór 1861. Het heeft een ingewikkelde geschiedenis, die Prof. Baur heeft getracht te ontwarren.
Een derde stukje is ‘Schoenmakerskerremesse’, een leugenlied, zoo vlot gedicht, dat het nergens een vertaling laat vermoeden. De oorspronkelijke tekst kon nog niet geïdentificeerd worden. Een vierde stuk waarvan de oorspronkelijke tekst evenmin kon worden geïdentificeerd, maar waarschijnlijk in Weber's omgeving moet gezocht, dateert uit 1899 en is een der laatste gedichten van onzen dichter: een Morgenlied. Uit de varianten blijkt nogmaals hoeveel zorg Gezelle zelfs aan zulke vertalingen besteedde. De Voorzitter stelt voor dat deze zoo interessante lezing in de Verslagen en Mededeelingen zou opgenomen worden.
II. - Bestendige Commissie voor Onderwijs en Nederlandsche Lexicographie. - Prof. Dr. L. Grootaers, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de heeren Goemans, Muls (voorz.), Carnoy, Verdeyen, Cornette (onderv.), Monteyne en Blancquaert, leden;
als hospiteerende leden: de heeren Van de Wyer en Lindemans.
Op de dagorde staat:
Nieuwe Methoden van Taalonderzoek. - Lezing door Prof. Dr. L. Grootaers.
| |
| |
Ter inleiding wijst spreker op de nieuwste vorderingen gemaakt door de phonetische registreermethoden. Deze zijn echter zoo verfijnd, dat linguisten noodzakelijk de hulp van physici en wiskundigen moesten inroepen. Hierdoor ontstond een noodlottige kloof tusschen phonetica en taalkunde.
De eerste reactie door dezen toestand in het leven geroepen was de phonologie van de Praagsche linguistenschool. Deze wil alleen de phonemen bestudeeren, d.w.z. de klanken die in het spraakbewustzijn van spreker en hoorder leven. Zij stellen zich dus op taalpsychologisch standpunt, bestudeeren in de eerste plaats de taalsystemen zooals ze thans synchronisch bestaan; als hun voorlooper beschouwen ze Ferd. de Saussure. Hun onderzoekingen zijn zeer belangrijk, maar maken de studie van de physiologische en physische factoren van de klanken niet overbodig.
In de allerlaatste tijden hebben de twee naamgenooten Eberhard en Kurt Zwirner de statistische methoden der anthropometrie op de spraakklanken willen toepassen; zij willen onderzoeken welke indrukken de klanken op de hoorders maken en gebruiken daartoe spreekplaten. Hun eerste resultaten zijn echter verre van verheugend, maar hun denkbeelden moeten zeker verder uitgewerkt worden en hun arbeidsmethoden verfijnd.
Spreker besluit met te betreuren dat vele geleerden bij het ontdekken van nieuwe wegen, het noodig achten de totnog toe aangewende methoden eerst als onwetenschappelijk te brandmerken.
De heer voorzitter dankt den spreker; aan de daarop volgende bespreking hebben deelgenomen de heeren Cornette en Blancquaert.
| |
Dagorde.
Herinneringen aan Prof. Dr. Gustave Verriest door Prof. Dr. J. Muls.
Na zijn boeiende voordracht wordt de heer Muls
| |
| |
door den bestuurder uit naam der vergadering hartelijk gelukgewenscht en verzocht deze voordracht te willen op het papier brengen opdat, zij in de Verslagen en Mededeelingen zou opgenomen worden.
|
|