| |
| |
[pagina t.o. 3]
[p. t.o. 3] | |
KONING ALBERT
Studie voor zijn portret door IS. OPSOMER.
(aan de Kon. Vl. Academie door den heer JOZEF MULS geschonken.)
| |
| |
| |
Vergadering van 20 Januari 1937.
Zijn aanwezig: de heeren R. Verdeyen, bestuurder; L. Goemans, bestendig secretaris;
de heeren: Fr. Lateur, L. Van Puyvelde, L. Willems, A. Vermeylen, A.J.J. Vande Velde, J. Jacobs, J. Salsmans, Fr. Daels, J. Muls, F.V. Toussaint van Boelaere, P. Bellefroid, A. Carnoy, J. Cuvelier, J. Vande Wyer, A.H. Cornette, Em. De Bom en Fl. Prims, werkende leden;
de heeren: L. Grootaers, J. Eeckhout, Ern. Claes, J. Grauls, Lode Monteyne, E. Blancquaert en Fr. Baur, briefwisselende leden.
Laten zich verontschuldigen: de heeren Fr. Van Cauwelaert, onderbestuurder, L. Simons, A. Joos, J. Mansion, M. Sabbe, J. Van Mierlo, F. Timmermans, werkende leden;
de heer L. Baekelmans, briefwisselend lid.
***
De Bestendige Secretaris leest het verslag van de December-vergadering; het wordt goedgekeurd.
***
Bestuur der Academie. - De benoeming van den Bestuurder en den Onderbestuurder van de Academie is aan deze nog niet beteekend geworden, al werden de voor- | |
| |
stellen onmiddellijk na de November-zitting aan de betrokken diensten onderworpen. Daar echter in de samenstelling van de Bestuurscommissie voor 1937 (Staatsblad van 5 Januari 1937) de heeren R. Verdeyen en Fr. Van Cauwelaert respectievelijk als Bestuurder en Onderbestuurder vermeld zijn, mag men hun benoeming als officieel aanzien.
Vooraleer het ambt van Bestuurder en den Voorzitterszetel aan den heer R. Verdeyen af te staan, richtte de heer J. Muls de volgende woorden tot de vergadering:
Geachte Collega's,
Het oogenblik van scheiden is gekomen. Ik bedoel mijn heengaan van deze tafel waar uwe keuze mij als bestuurder heeft doen zetelen.
Het was niet zonder schroom dat ik de vereerende en zware taak aanvaardde onze Academie te leiden tijdens het merkwaardigste jaar van haar bestaan tot heden, het jaar dat wij ons eerste halfeeuwfeest zouden vieren en voor het Land en voor het Volk van onze beteekenis en onze werkzaamheid moesten getuigen.
Dit jaar is thans achter den rug en ik meen, dat wij er met voldoening mogen op terug blikken. Onze Academie heeft aan gezag en luister gewonnen. Zij is voor het Vlaamsche volk verschenen als een symbool van zijne stijgende cultuur. De uitzonderlijke begiftiging die ons van vijf provincies te beurt viel, mag als een spontane hulde beschouwd worden. De koning, al de gevestigde machten, zoovele zuster-instellingen, de universiteiten, de litteraire, wetenschappelijke en artistieke instellingen van dit land en vele van den vreemde, de groot Vlaamsche steden, Antwerpen, Gent, Brussel, hebben aan onze Academie eene eer bewezen waardoor het werk van onze voorgangers en van u allen, geachte collega's, op plechtige wijze en naar zijn volle waarde is geschat geworden.
Ik heb herhaaldelijk en bij zoovele verschillende gelegenheden, dit jaar, in uw naam, het woord moeten voeren. Ik zou het beter willen gedaan hebben en ik ben er vast van overtuigd,
| |
| |
dat ieder van u er meer toe geschikt was en zich op waardiger wijze van de opdracht zou hebben gekweten. In de aarzeling en den schroom die mij meer dan eens zijn komen bevangen, heb ik mij zelf moeten vermannen door de gedachte dat de Instelling, die ik de eer had te vertegenwoordigen, mij de woorden in den mond zou leggen die dienden gesproken te worden. Zoo ben ik, in alle bescheidenheid tot de overtuiging gekomen dat men allicht een goed figuur kan slaan, wanneer men gedragen wordt door een Academie als de onze. Indien ik U, in mijn optreden, niet al te zeer ontgoocheld heb, dan moet ik, zonder eenige valsche nederigheid, zeggen dat het aan uw aller gezag te danken is geweest.
Mijn meer bijzondere dank gaat, in de eerste plaats, aan collega Verdeyen die mij, als onderbestuurder, in dit moeilijke jaar, met raad en daad heeft bijgestaan. Ik kende hem vroeger reeds door zijn wetenschappelijken arbeid, maar, in meer intiemer omgang, heb ik hem leeren waardeeren als mensch en zulks behoort tot de meest verheugende ervaringen des levens.
Mijn duurzame erkentlijkheid gaat vervolgens aan onzen Bestendigen Secretaris, Dr. Goemans, die de groote stuwkracht geweest is van al het vele dat in dit jubeljaar te verwezenlijken viel. Indien onze feestelijkheden op zoo schitterende wijze geslaagd mogen heeten dan is zulks aan zijn waakzaamheid en zijn nooit versagenden ijver te danken. De Bestuurders eener Academie gaan en komen, maar de Bestendige Secretaris, dat is de traditie en zonder hem zou de beste Bestuurder het niet kunnen doen.
Ik heb er aan gehouden van mijn bestuurderschap hier een gedenkenis na te laten. De bekende Vlaamsche schilder, bestuurder van ons Hooger Instituut voor Schoone Kunsten heeft mij daartoe in staat gesteld door de milde schenking die hij mij deed van een geteekend portret van Koning Albert. Ik heb de eer het hier in ons beider naam te overhandigen en ik hoop dat het in lengte van jaren tot sieraad van onze vergaderzaal moge dienen.
Ik draag thans het ambt, dat U mij hebt toevertrouwd, over aan collega Verdeyen, met de vaste overtuiging dat het bestuur van onze Academie bij hem in goede handen berust. Ik verzoek hem plaats te willen nemen op dezen zetel en uwe werk- | |
| |
zaamheden verder te leiden gedurende dit nieuwe jaar. Mijn beste wenschen vergezellen hem bij deze hooge taak.
Daarop nam Prof. Verdeyen het woord en drukte zich uit als volgt:
Geachte Collega's,
Bij het aanvaarden van het Bestuurschap ga mijn eerste woord tot mijn voorganger, collega Muls. Het jaar 1936 is, vooral wegens de voorbereiding van de verjaringsfeesten, een druk jaar geweest. Collega Muls heeft die drukte niet passief ondergaan, integendeel. Herhaalde malen heeft hij er het initiatief van genomen, steeds met het oog op het welslagen van het Jubileum en de bevordering van de hoogere belangen van onze Academie. De feesten zelf heeft hij geleid met een waardigheid, een tact en een Vlaamsch zelfbewustzijn, waaraan het mij een genoegen is vandaag, met onzen dank, een even warme als welgemeende hulde te brengen.
Met een blijde voldoening kunnen wij op het vijftigjarig jubelfeest terugblikken. Het jaar 1936 is een vruchtbaar, meer dan dat, een schoon jaar geworden, en de naam van collega Muls zal er aan verbonden blijven.
Het mooie portret van Koning Albert, dat hij de Academie in zijn naam en in naam van den voortreffelijken Vlaamschen Kunstenaar J. Opsomer aanbiedt, aanvaarden wij gaarne, niet alleen als een herinnering aan zijn bestuur, maar tevens als een vriendschapsband. Van harte zeggen wij beide vrijgevige schenkers dank!
Hulde ook aan onzen Bestendigen Secretaris, die voortdurend in de bres heeft gestaan en meer dan ooit blijk heeft gegeven van zijn nauwgezetheid en zijn verkleefdheid aan de Academie. Hij is feitelijk de man, die op alles denken en ook alle reacties opvangen moet. Zijn bescheidenheid moge nog zoo tegenstribbelen, het moet nogmaals gezegd worden met hoeveel beleid hij de belangen van de Academie behartigt, met welk doorzicht hij vóór, tijdens en na de jubelfeesten, alles in orde heeft gebracht. Vast is het welslagen van de jubelfeesten voor
| |
| |
hem een bron van groote voldoening geweest, maar dit kan noch mag ons verhinderen uiting te geven aan de waardeering en den dank, die wij hem verschuldigd zijn.
Ik zei daareven, dat 1936 een vruchtbaar jaar is geworden. Ik denk daarbij niet alleen aan de feestelijke Oktober-maand en het heilzame contact met de buitenwereld, maar ook aan het binnen deze muren geleverde werk, onder meer aan het gunstige verloop van onze onderhandelingen over en met het Nederlandsch Woordenboek. Met vreugde kan ik U vandaag mededeelen, dat deze zaak geheel haar wensch is geregeld.
De omstandigheden, waarin de Academie haar tweede halfeeuw inzet, zijn bijzonder gunstig. De Academie zit thans niet meer benepen in het enge budgetaire keurslijf. Dank zij de U bekende milde gift van de provincies West- en Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en Brabant, zal zij beschikken over ruimere middelen, die haar eenerzijds toelaten haar studiemateriaal aan te vullen en anderzijds de gelegenheid bieden tot het nemen van een eigen, vroeger onmogelijk, initiatief. Er bestaat dus alle reden om de toekomst met optimisme te gemoet te zien.
Geachte Collega's,
Dat U mij tot uw voorzitter verkozen hebt, stel ik ten zeerste op prijs. Uw blijk van vertrouwen wensch ik te beantwoorden met de verzekering, dat de Academie op mijn volledige toewijding rekenen kan.
Het zij mij vergund mijnerzijds, namens het Bestuur, beroep te doen op de medewerking van allen om het optimisme, waarvan ik zooeven durfde te gewagen, in een tastbare werkelijkheid om te zetten, tot grooteren bloei van ons genootschap.
***
Bestuurscommissie van de Koninklijke Vlaamsche Academie (Samenstelling voor 1937).
De Bestuurscommissie voor het dienstjaar 1937 werd samengesteld als volgt:
| |
| |
Voorzitter: Prof. R. Verdeyen, bestuurder der Academie, de Pitteursstraat, 2, Luik.
Ondervoorzitter: Dr. Fr. Van Cauwelaert, onderbestuurder, Lozannestraat, 244, Antwerpen.
Lid-secretaris: Dr. Leo Goemans, bestendig secretaris der Academie, Bondgenootenstraat, 216, Brussel.
Leden: Kan. J. Jacobs, werkend lid, Leopoldstraat, 842, Mechelen;
Dr. L. Willems, werkend lid, Burgstraat, 57, Gent.
(Staatsblad 5 Januari 1937).
Onderscheiding. - Naar luid van een Koninklijk Besluit van 29 December 1936, wordt de prijs van den Vijfjaarlijkschen Wedstrijd in de Vaderlandsche Geschiedenis voor de 18e periode (1931-1935) toegekend aan den heer Jozef Cuvelier, Eere-Algemeen Rijksarchivaris, voor zijn werk waarvan de deelen getiteld zijn: ‘La formation de la Ville de Louvain des origines à la fin du XIVe siècle’ en ‘Les Institutions de la Ville de Louvain au moyen-âge’. (Staatsblad, 22 Januari 1937.)
Uit naam van al de leden der Academie wenscht de heer Bestuurder den heer Cuvelier geluk met de hooge onderscheiding welke hem te beurt valt en het loon is van een onverpoosde wetenschappelijke werkzaamheid.
| |
Aangekochte boeken
De Katholieke Encyclopedie, 16e Deel;
Ethica III. De diepere zin van de zedelijkheid, door Prof. Dr. E. De Bruyne.
| |
| |
| |
Aangeboden boeken
Door de Regeering:
- | Catalogue des Livres, Brochures et Cartes (Bibliothèque de l'Observatoire et de l'Institut royal mètéorologique), par A. Collard; |
| |
- | Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis; |
| |
- | La Théorie de l'Art pour l'Art chez les Ecrivains belges de 1830 à nos jours, par Robert Gilsoul; |
| |
- | Themistius in Libanius' Brieven, door Herman F. Bouchery, met een voorrede van J. Bidez. |
Door Prof. R. Verdeyen, Bestuurder der Academie:
België en Nederland 1914-1919. De Vluchtoorden Hontenisse en Uden.
| |
Mededeelingen van den Bestendigen Secretaris
1. Huwelijk van H.K.H. Prinses Juliana der Nederlanden. - Bij deze gelegenheid verzocht de heer Consul der Nederlanden te Gent de Academie zich te laten vertegenwoordigen op den plechtigen Dienst die op Zondag, 10 dezer, in de Nederlandsch Hervormde Kerk, te Gent, gehouden werd.
Collega Leonard Willems nam die opdracht op zich en was op den Plechtigen Lof- en Dankdienst aanwezig.
2. Jan Broeckaert-hulde. - De bewonderaars van onzen in 1911 afgestorven Collega richten te Wetteren, waar hij in 1837 het licht zag, en te Dendermonde, waar hij, na een buitengewoon werkzaam leven, ontsliep, een hulde in. De Academie wordt uitgenoodigd zich op deze herdenkingsplechtigheden te laten vertegenwoordigen door een lid, die uit haar naam het woord zou voeren.
| |
| |
De heer Leonard Willems heeft zich bereid verklaard dien plicht van piëteit te vervullen.
3. Woordenboek der Nederlandsche Taal. - Twee candidaten werden aan den heer Minister van Openbaar Onderwijs voorgesteld voor de plaats van assistent bij de Redactie van het Woordenboek te Leiden. De heer Minister duidde den oudsten der twee candidaten aan, nl. Dr. De Tollenaere, leeraar aan het Koninklijk Atheneum te Bergen, die zich onmiddellijk ter beschikking van de Redactie zal stellen.
De vergadering spreekt den wensch uit, dat de heer Minister namens de Academie zou worden dank gezegd voor de doelmatige en spoedige maatregelen in deze zoo gewichtige aangelegenheden door hem genomen.
4. Prijsvragen. - Door den heer Vande Wijer wordt de aandacht der Academie gevestigd op het belang eener prijsvraag voor 1937, welke zonder antwoord is gebleven nl. die over Vlaamsche sprookjesthema's. Hij wenscht te vernemen of er mogelijkheid bestaat die prijsvraag nog een jaar aan te houden. Daar het Bestuur geen bezwaar in dergelijken maatregel ziet, gaat de vergadering akkoord met het voorstel van den hr. Vande Wijer. Wordt dus voor 1938 gevraagd:
Folklore.
‘Een cultuur-geographisch onderzoek van Vlaamsche sprookjesthema's.’
| |
| |
| |
Mededeelingen namens de commissies
I. - Bestendige Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie. - Kan. Fl. Prims, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de heeren Willems, Cuvelier, Toussaint van Boelaere (ondervoorz.), Vermeylen en Salsmans;
en als hospiteerende leden de heeren Goemans, Muls en Baur.
Op de dagorde staat:
1o) Over den datum van het Boeck van den Thien Esels en andere nota's. - Mededeelingen door den hr. L. Willems.
Tegen den heer Lyna betoogt spreker dat uit de refereinen, die aan het Boek van den Thien Ezels werden toegevoegd, niets is op te halen dat toelaten zou het volksboek van vroeger te dateeren dan rond 1525.
Vervolgens krijgen we een mededeeling over De historie van Gaver Capeel. Het gedicht werd gedrukt te Antwerpen in het begin der XVIde eeuw. We bezitten er slechts een fragment van. Het is een episch gedicht ter verheerlijking van het huis van Gavere. Het moet een 1500 verzen geteld hebben. Spreker bewijst dat de drukker, door het moderniseeren van den tekst, de rijmen op vele plaatsen heeft verknoeid. Deze fouten worden door De Vreese ten onrechte den dichter aangerekend. Het gedicht kan dagteekenen uit de XVde eeuw of het einde der XIVde eeuw.
Ten slotte biedt spreker ons eenige nota's aan op citaten uit het werk van Hadewijch. In de middeleeuwen zijn veel meer de prozawerken dan de gedichten aan Hadewijch gelezen en verspreid geworden. Toch vond de heer Willems een citaat
| |
| |
uit haar gedichten, dat toelaat enkele corrupte plaatsen te verbeteren.
II. - Bestendige Commissie voor Onderwijs in en door het Nederlandsch. - Kan. J. Jacobs, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de heeren Goemans, Vande Velde, Muls, Verdeyen (ondervoorz.) en Grootaers;
en als hospiteerend lid de heer Blanquaert.
Op de dagorde staat:
1o) De officieele ‘Eenmaking van de Spraakkundige Terminologie’. Eenige opmerkingen. - Lezing door den hr. L. Goemans.
Dr. L. Goemans bespreekt de officieele lijst der Spraakkundige Terminologie en stelt voor enkele benamingen weg te laten, te wijzigen of bij te voegen. Na de lezing ontstaat een drukke bespreking, waaraan met spr. deelnemen de heeren Verdeyen, Blanquaert, Grootaers. - De heer Grootaers maakt zelf nog een paar nieuwe opmerkingen.
De voorzitter stelt voor de lezing gedrukt aan den Heer Minister te sturen met verzoek ze aan de officieele commissie over te maken.
2o) Leerboek en Taalonderwijs. - Lezing door den hr. Prof. Verdeyen.
Deze lezing wordt, bij gemis van tijd, tot de a.s. zitting verschoven.
| |
| |
3o) Taalkundige vraagbaak.
De heer Mussche, leeraar te Gent, had het advies gevraagd der Academie over het gebruik van een zestal Nederlandsche termen, waarover men het niet eens is in België, t.w. spreidstand of spreistand, verontspanning of ontspanning, overname of overneming, zittenblijver (doubleur) of overzitter.
Op het einde wordt aan de leden gevraagd welke naam de Commissie voor Onderwijs en voor het Nederlandsch Woordenboek in de toekomst best zou dragen. De bespreking dienaangaande zal in de zitting van Maart a.s. haar beslag krijgen.
| |
Dagorde
1. - Bibliographie van de leden der Academie. - Uit naam van het Bestuur en met het oog op het ter perse gaan van het Jaarboek 1937 richt de heer Bestuurder aan de leden het verzoek hun volledige bibliographie op de Secretarie der Academie te willen inzenden. Daarbij wordt gewenscht een kort curriculum vitae en, zoo mogelijk, een portret.
2. - Lezing door den Eerw. heer Kanunnik Fl. Prims: Het herfsttij der individualistische perioden. - De heer Bestuurder wenscht den heer Prims met zijn lezing geluk en stelt aan de vergadering de opneming er van in de Verslagen en Mededeelingen voor, wat wordt goedgekeurd.
3. - Respectieve bevoegdheden van de Koninklijke Academie van België en van de Koninklijke Vlaamsche Academie. - Den heer Prof. Daels wordt het woord verleend om dienaangaande bij de Academie, eene vraag in te leiden. Ziehier hoe hij zich uitdrukt:
Juist gelijk de Heer Th. Coopman in de vergadering van deze Academie, op 20 Mei 1891, vraag ik het woord voor een
| |
| |
ordemotie, die alleen wat de aanleiding daartoe betreft, van de zijne eenigszins verschillen kan. Want doel, middelen en argumentatie zelf moeten wel neerkomen op wat onze geachte voorganger toen zei; alleen kunnen wij nog wat bitterheid méér gevoelen dan hij, omdat het nu reeds volle 45 jaar geleden is dat hij zijn motie indiende, deze sedertdien ik weet niet waar te Brussel verdoold schijnt te zijn geraakt, en deze Academie ze gewoon uit het oog verloor.
In het begin van het jaar 1891, bij het onderzoek van de begrooting voor het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, vroeg de middenafdeeling van de Kamer van Volksvertegenwoordigers aan het Ministerie ‘of men den werkkring der Academiën niet zou kunnen wijzigen, zoodat aan de Vlaamsche Academie alles toevertrouwd worde wat de Vlaamsche letteren aanbelangt’. (Verslagen en Mededeelingen van de Kon. Vl. Academie voor Taal- en Letterkunde, 1891, blz. 293).
‘Spreker (de Heer Coopman) wil niet onderzoeken’ - zoo gaat het verder, blz. 294 - ‘hoe en waarom die vraag niet rechtstreeks beantwoord, maar ter beantwoording gezonden werd aan de Académie royale de Belgique en, in dit geval, waarom niet tevens aan de Koninklijke Vlaamsche Academie’ - precies dus zooals ik zelf nog onlangs te Leuven zekere handelwijze onderstreepte.
Het verslag van de Vlaamsche Academie luidt verder: ‘Daarop leest de heer Coopman de verslagen, uitgebracht door de heeren Wagener, Rolin-Jacquemijns en Wauters die, in zitting van 2 Februari ll., door de klas der Letteren van de Académie royale de Belgique tot Commissarissen-verslaggevers werden benoemd. Hij bespreekt die stukken breedvoerig, wederlegt ze punt voor punt en doet uitschijnen welke plaats aan de Vlamingen en aan de Nederlandsche Taal- en Letterkunde tot 1886 werd ingeruimd in de Académie royale de Belgique; ten slotte legt hij het volgende voorstel neer:
‘De Koninklijke Vlaamsche Academie teekent dadelijk bij den Heer Minister verzet aan tegen de uitgebrachte verslagen van de Heeren Commissarissen der Académie royale de Belgique en tegen de beslissing, door deze genomen.
Zij vraagt den Heere Minister oorlof om hem eene memorie te mogen overhandigen betreffende 1o den toestand onzer taal- | |
| |
en letterkunde in gezegde Academie, van 1845 tot 1891, 2o het werk dat de Koninklijke Vlaamsche Academie, niettegenstaande de zeer geringe geldmiddelen waarover zij beschikt, tot heden volbracht heeft.
Dit alles ten bewijze: 1o dat de stichting der Koninklijke Vlaamsche Academie niet alleen een loffelijke - maar zelfs een dringend noodzakelijke maatregel was, die door de Regeering genomen werd om de belangen der Nederlandsche Taal- en Letterkunde tegen de immer verder gaande verwaarloozing en minachting der Kon. Belgische Academie te beschermen. 2o Dat de Koninklijke Vlaamsche Academie geenszins de aanvallen der heeren verslaggevers Wagener, Rolin en Wauters heeft uitgelokt, en dat zij door hare werkzaamheid, niettegenstaande hare geringe middelen, de haar opgelegde taak met de meeste toewijding volbrengt, om waardig te blijven van het vertrouwen, dat de Regeering in haar gesteld heeft.’ (Toejuichingen).
Zonder een enkele opwerping van de andere 21 aanwezigen, werd het voorstel goedgekeurd en een Commissie van 4 leden aangesteld om verslag uit te brengen, nl. de heeren Coopman, Stallaert en Claeys + de Bestuurder.
Bedoelde verslagen verschenen in de ‘Verslagen en Mededeelingen’ van hetzelfde jaar 1891, blz. 405-464. Ze zijn dus lang, echter niet te lang, - dat van Coopman in de eerste plaats al niet - want ze staan vol feiten, en ze zijn raak.
Een addendum bij die Kritiek is te vinden in de ‘Verslagen en Mededeelingen’ van het volgende jaar, bladz. 44-54.
Een enkel nieuw feit kon nog worden bijvermeld; dat hier sedertdien ook een Franschtalige akademie voor Letterkunde is opgericht, en er dus nog minder reden toe is om vraagstukken die de Vlaamsche letterkunde aangaan, bij de oude Akademie te laten thuis hooren, zooals het trouwens evenmin zin hadde gehad ze naar die nieuwe, Franschtalige Letteren te laten overgaan.
Mijn vraag is thans niet, hoe het mogelijk geweest is, dat niemand van ons daarvan ook maar iets scheen af te weten, of hoe sedert 45 jaar niemand van onze leden te dezer zake voor onze waardigheid, ons waarachtig gezag en ons prestige openlijk is opgekomen.
Mijn vraag is: of het na 45 jaar geen tijd is, bij het zoo knap met redenen omkleede verzet van onze voorgangers eindelijk
| |
| |
wederom aan te knoopen, en, of er nu ook spraak is van nieuwe Vlaamsche Academiën of niet, deze kwestie op zulke wijze aanhangig te maken bij wie het behoort dat ze, vóór drie nieuwe maanden zijn verloopen, voor goed haar beslag krijgt, tot meerdere bloei en meerder gezag van deze, onze eigen Vlaamsche Academie.
Na een korte gedachtenwisseling stelt de heer Bestuurder voor de kwestie in het Bestuur ter studie te leggen vooraleer ze aan de Academie te onderwerpen. Dit voorstel wordt door de vergadering goedgekeurd.
|
|