Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1936
(1936)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 645]
| ||||||||||||||
De Nobelprijs
| ||||||||||||||
[pagina 646]
| ||||||||||||||
pelijke mededeelingenGa naar voetnoot(2) laten verschijnen over methoden, trypanosomen, agglutinatie, spirillose, piroplasmose, aspergillose, hondendolheid, griep, sjanker, koepok, droes, klem, diphterie, syphilis, dysenterie, typhuskoorts, paratyphus, melaatschheid, kala-azar, leishmania, maltakoorts. Zijn hoofdwerk is echter zijn ontdekking aangaande de wijze waarop de vlektyphus en de weerkeerende koorts zich verspreiden en de middelen om die verspreiding te bestrijden. Het is vooral voor deze studie dat hem de Nobelprijs voor de geneeskunde in 1928 werd toegekend. Een groot gedeelte dezer mededeelingen verschenen in de Archives de l'Institut Pasteur de TunisGa naar voetnoot(3), door hem in 1906 gesticht, waarvan het 25e boekdeel in 1936 het licht zag. Zijn leven en zijn werk werden uitvoerig en piëteitvol beschreven. Zijn wetenschappelijk werk is echter veel beter gekend dan zijn biophilosophische en literaire praestaties. Daarom zal ik in deze lezing zijn biophilosophische en letterkundige werken bespreken. Over den wetenschappelijken arbeid, bestaande uit 502 mededeelingen, zijn voldoende inlichtingen te vinden in de volgende geschriften:
Pasteur Vallery-Radot. Questions médicales, l'oeuvre de M. Charles Nicolle. Revue des deux mondes, 1933, p. 927. Pasteur Vallery- Radot. L'Institut Pasteur. Revue des deux mondes, 1934, p. 329. Georges Duhamel. Les conceptions de Charles Nicolle. Revue de Paris, 1 nov. 1935. Hommage à Charles Nicolle, 1866 † 1936. Arch. de l'Institut Pasteur de Tunis, 1936, 25, pp. 201-248. | ||||||||||||||
[pagina 647]
| ||||||||||||||
Charles Nicolle, 1866 † 1936. Ann. Inst. Pasteur Paris, 1936, 56, pp. 353-358. Georges Duhamel. Notes sur Charles Nicolle. Mercure de France, 1936, 267, p. 5.
Maar vooraleer ik de levensschetsen las, had ik, na kennis genomen te hebben van eenige zijner philosophische en letterkundige werken het volgend portret van Nicolle geschetst: zeer vrije geest, zonder eenzijdigheid, met zeer uitgebreide geleerdheid, met een volmaakte kennis der menschelijke gebreken, met een sterke dosis ironie, een geest tot wien men zich aangetrokken voelt door zijn eervolle openhartigheid, zijn warme geestdrift, zijn scherpzinnige veroordeelingen, zijn liefdevolle plaagzucht. Dit portret blijkt juist, volgens een brief dien ik in Augustus 11. van Mevrouw Charles Nicolle uit Ste Monique-bij-Carthago mocht ontvangen, ook volgens de gedrukte schetsen waarvan ik onlangs kennis nam. Aan die hooge hoedanigheden zal ik nu bijvoegen wat zijn leerlingen van hun meester na zijn dood hebben gezegdGa naar voetnoot(4): moedig tot zijn laatste uur, buitengewoon vlug van opvatting, onvermoeid werker, zorgvuldige, vlijtige laborant, geneigd tot divinatie, beleefd en vriendelijk zonder overdrijving, doch met het fijnste gevoel, een weldoener, een vader, een voorzienigheid, buitengewoon edelmoedig en immer tot raadgeving en hulp bereid, een gistende geest; ‘Ses rapports avec tous portaient la marque d'une grande bonté qui s'est souvent manifestée de la manière la plus concréte. Il pardonnait tout, excusait toutes les défaillances sauf le défaut de conscience, ne se laissait jamais aller à la colère, encore moins à l'injure.’ ‘Dans l'histoire des sciences, l'oeuvre de M. Charles Nicolle, zegt Pasteur Vallery-RadotGa naar voetnoot(5), apparait à la fois comme une des plus brillantes et des plus solides, parce qu'à l'imagination créatrice s'est toujours alliée l'expérimentation la plus rigoureuse, de telle sorte que chacune des découvertes de M. Charles Nicolle | ||||||||||||||
[pagina 648]
| ||||||||||||||
nous enchante par le côté intuitif et nous satisfait pleinement par les arguments sans réplique.’ Een voorbeeldig mensch, door iedereen betreurd, wiens stoffelijk overschot berust, omhuld in een laboratoriumkiel van ruw ongebleekt linnen, in een kelder onder den gang van het Pasteur-Instituut van Tunis, dat hem zijn bloei en faam verschuldigd is, en waaraan gansch zijn leven verbonden blijft.
In 1935 zag het volgend geschrift het licht: [1935 Nicolle]. Maurice Nicolle. Tunis, Imprimerie J. Aloccio, 6, rue d'Italie, 1935 (Geteekend Charles Nicolle, 20,2 × 15,5 cm., 33 pp., een portret, Bibl. A.J.J.V)Ga naar voetnoot(6) Het is de levendige schets van zijn verdienstelijke ouders te Rowaan, van de jeugd en de studiejaren van de twee broeders Maurice (1862 † 1932) en Charles (1866 † 1936), van het zeer bewogen leven van Maurice Nicolle, eerst interne te Parijs, daarna leerling in het Pasteur-Instituut aldaar, raadgever van den Turkschen sultan en stichter van het Microbiologisch instituut te Nichan-Tack. Maurice Nicolle was een noeste werkerGa naar voetnoot(7) en een diep denker, maar een uiterst ingewikkelde geest; hij wordt door zijn broeder Charles tegelijker tijd geestdriftig en objectief beoordeeld. Een door en door eerlijk man die schrijft over een ander eerlijk man. Twee geesten die gestadig in opstand komen tegen de onrechtvaardigheid; de opstand van Maurice is altijd geweldig, die van Charles is raak, steunend op stevigen grond van gezond verstand. Maurice Nicolle was bevriend met Léon Daudet, geneesheer zooals hij. Een schandalige onrechtvaardigheid had Léon Daudet in den wedstrijd voor het internaat getroffen: Maurice Nicolle, in zijn eerbied voor het recht geraakt, brak brutaal met een zijner meesters, medelid van den keurraad af, waardoor zijn toekomst in Frankrijk in gevaar werd gesteld. Léon Daudet werd, in plaats van een mogelijk vruchtbaren werker op het gebied van pastoriaansche wetenschap, de welbekende driftige polemist. En in | ||||||||||||||
[pagina 649]
| ||||||||||||||
1935 schrijft Charles Nicolle deze verschrikkelijke woordenGa naar voetnoot(8): ‘Il n'est nul esprit instruit qui ignore aujourd'hui la comédie que représentent les concours médicaux. Trop de scandales en ont montré les ficelles. A côté des mérites et du labeur écrasant des candidats, on sait la part arbitraire qu'y prennent le jeu scènique, les caprices du hasard et les intrigues des coulisses. Nul ne réussit, pour ainsi dire, s'il lui manque une intelligence parmi les juges. Plus le concours est élevé, plus cette condition est nécessaire’.
Zeer juist, ook in andere vakken dan de geneeskunde. Sommige naieve, domme of oneerlijke menschen klagen over het ontstaan van extremisme. Het extremisme is het kind van de onrechtvaardigheid; die de onrechtvaardigheid plegen, geven aanleiding tot het extremisme. Toen Charles Nicolle, in 1928, gedurende 25 jaren het bestuur van het Pasteur-Instituut van Tunis had waargenomen, kreeg hij van Roux, zijn leermeester, den volgenden brief: ‘Presque chacune de ces vingt-cinq années a été marquée par quelque découverte ou par quelque progrès dans nos connaissances sur les maladies épidémiques ou contagieuses qui sévissaient non seulement parmi les populations indigènes et parmi les colons de l'Afrique du Nord, mais encore dans beaucoup d'autres pays. L'une de ces découvertes, qui nous a éclairés sur la cause, sur la prophylaxie et sur la guérison du typhus exanthématique, suffirait à elle seule à glorifier son auteur et à lui assurer la reconnaissance de toutes les nations. Le Conseil, la Direction et les membres de l'Institut Pasteur de Paris s'unissent pour exprimer à Charles Nicolle leur admiration, leur affection, et pour lui souhaiter encore de longues années de vie, de labeur et de gloire.’ Beoordeelingen over Charles Nicolle, over zijn leven en over zijn wetenschappelijk werk zijn reeds verschenen en zullen nog verschijnen. Ik beperk mij hier tot een stelselmatige studie van zijn biophilosophische en zijn letterkundige werken, die ik met het hoogste genot heb gelezen, en mijn geestdrift vuriger hebben | ||||||||||||||
[pagina 650]
| ||||||||||||||
opgewekt. Over zijn leven volgen hier slechts deze gewichtige feiten:
| ||||||||||||||
A. - Werken van bio-philosophischen aard.Het zijn de lessen die in het College de France gegeven werden of nog moesten worden gegeven, en ook algemeene overzichten waarin de theorieën der microbenleer, de plichten der geneeskunde, en het verband tusschen de natuur, de zedenleer, den geest van den mensch en het geloof worden uiteengezet. De lessen werden in vijf boekdeelen verzameld:
De overzichten zijn:
| ||||||||||||||
[1933 Nicolle]. Leçons du Collège de France. Chaire de Médecine. Professeur Charles Nicolle. Deuxième année. Destin des | ||||||||||||||
[pagina 651]
| ||||||||||||||
maladies infectieuses par Charles Nicolle, Membre de l'Institut, professeur au Collège de France, Directeur de l'Institut Pasteur de Tunis. La diphtérie par Robert Debré, professeur à la Faculté de Médecine, médecin des hopitaux de Paris. Paris, Librairie Félix Alcan, 108 boulevard Saint-Germain 108, 1933. Tous droits de reproduction et d'adaptation réservés pour tous pays. (18.8 × 11.9 cm., VIII + 373 pp. + 1 p. inhoudstafel., Bibl. Univ. Gent, Lab. pharmac. Microbenleer).Deze lessen over het lot der besmettelijke ziekten zijn opgesteld in een taal, zoo weinig professionneel mogelijk om eventueel ook door algemeen ontwikkelde toehoorders en lezers begrepen te worden. De schrijver kan niet nalaten te verklaren dat zijn taak niet gemakkelijk was en dat verscheidene van zijn opvattingen wellicht te stout kunnen schijnen. Het is echter deze hoedanigheid die het boek zeer frisch en oorspronkelijk maakt; zijn sommige opvattingen stout, zij zijn niet minder vernuftig; zij zijn het product van een rijpen en vluggen geest; zij blijven eerlijk in de grenzen van de zuiverste wetenschappelijke waarneming. Blijft schrijver in zijn letterkundige voortbrengselen totaal buiten zijn wetenschap, dan draagt toch zijn wetenschappelijk werk een literair karakter. Evenals Lavoisier, Pasteur, Lorentz, acht Nicolle het noodzakelijk zijn lezer te boeien, door den diepen grond en door den eleganten vorm. De uiteenzetting steunt op de ontdekkingen van een halve eeuw microbenleer; wat echter de waarde van die uiteenzetting verhoogt, is goeddeels te danken aan de persoonlijke onderzoekingen, die met een Nobelprijs werden bekroond. Een beoefenaar der wetenschappen, die doceert of schrijft, die de vrucht van zijn eigen arbeid gebruiken kan, staat oneindig hooger dan die leeraar, die teksten komt aflezen, rechts of links vlijtig afgeschreven. Ik zal mij hier beperken tot het bespreken van het overzicht van Charles Nicolle, zonder de bijgevoegde waardevolle bijdrage van zijn medewerker Debré over diphterie aan te raken. Later wordt Robert Debré toch op de plaats gebracht die hij in de geschiedenis der wetenschap verdient. Ik meen Charles Nicolle niet te moeten op den voet volgen in zijn zes hoofdstukken: besmettelijke ziekten en ziektemicroben, besmettelijke ziekten bij het individu, epidemische ziekten, ont- | ||||||||||||||
[pagina 652]
| ||||||||||||||
staan der besmettelijke ziekten, dood der besmettelijke ziekten, lot der besmettelijke ziekten. Ik wil liever eenige gezichtspunten aanraken, waardoor ik beter de waarde van Nicolle's arbeid, dan die van zijn boek wensch te bepalen. Achtereenvolgens zal ik aldus de nomenclatuur, de wetenschap, de opvoedkunde en de verbeelding, de zedenleer bespreken.
Op het gebied van de nomenclatuur is Charles Nicolle voorstaander van het gebruik der van ouds aangenomen uitdrukkingen en het vermijden van nieuwbakken termen. Hij raadt aan een al te wetenschappelijke taal te verwerpen. Zulke taal is moeilijk of niet te verteeren; in hare hoogdravendheid geraakt zij niet hooger dan het uitdrukken van een voorloopig concept. De oude uitdrukkingen herinneren aan de verschillende trappen van onze kennis. Een voordeel. Onder typische voorbeelden haalt schrijver er een van algemeen belang aan, ook een van wetenschappelijken aard. Het woord bureau beteekende eerst een weefsel, bure, dan het meubel waarop het weefsel wordt gespreid, later de kamer waar dit meubel zich bevindt, ten slotte het huis of inrichting met deze kamer. Het woord vaccin was eerst alleen op de koe toepasselijk, thans slaat het op een algemeene entstof. Nicolle zou zeker ook de voorkeur geven aan diastasen boven enzymen. De wijzigingen in de benaming van vele ziekten, maken het heden soms zeer lastig goed te begrijpen wat geneeskundigen vroeger hebben geschreven. Belangrijke uitdrukkingen werden niettemin door de wetenschap ingevoerd, als het noodig was nieuwe begrippen in de taal te brengen. Laat ons niet vergeten dat zulks, door den vooruitgang, onontbeerlijk wordt; de organische chemie kende vóór den tijd van WöhlerGa naar voetnoot(9), nog geen honderd verbindingen; heden boekt de chemie meer dan 250000 verbindingen, waarvan zeker wel rond 100000 organische. Hoeveel technische woorden de taal der microbiologen, der medici, der ingenieurs telt, kan op een minimum worden vastgesteld door de speciale woorden- | ||||||||||||||
[pagina 653]
| ||||||||||||||
boeken, die zonder twijfel zeer vlijtig werden opgesteld, doch altijd zeer onvolledig blijven. Als nieuwe uitdrukkingen treft men bij Charles Nicolle de uitgangsmicroben (microbes de sortie) aan, aldus door zijn broeder Maurice Nicolle genoemd, voor deze die, gewone inwoners van ons lichaam en in den schijn zonder gekende werking, zich ineens hun oorsprong herinneren en voor ons de gevaarlijkste vijanden worden; streptokokken, pneumokokken, enterokokken, Pfeifferbacillen, het legioen der colibacillen zijn uitgangsmicroben. Aan de ziektevoortbrengers heeft Maurice Nicolle de typische benaming gegeven van antigenenmozaiek, (mosaïque d'antigènes)Ga naar voetnoot(10). Maar omdat de factoren zoo talrijk zijn, buiten de antigenen, verkiest Charles Nicolle de meer algemeene benaming van mozaiek der machten (mosaique des pouvoirs). De virusbewaarders (réservoirs de virus) zijn de middens, dierlijk en plantaardig, waarin ziektekiemen, zichtbaar of onzichtbaar, langen tijd bewaard blijven, en waaruit zij zich dan verspreiden: virusbewaarder is, voor de moeraskoorts, de besmette mensch wiens bloed door de muskieten wordt gezogen; voor het miltvuur de grond waarin de bacillensporen jarenlang de virulentie behouden en de grazende dieren besmetten; zonder mensch, geen moeraskoorts; zonder grond, geen miltvuur. Men spreekt van premunitie, volgens SergentGa naar voetnoot(11) als eenige microben in het individu blijven bestaan, en aldus het weerstandsvermogen onderhouden; het vaccin Calmette-GuerinGa naar voetnoot(12) (BCG), ingespoten kort na de geboorte, blijkt tegen de tering te behoeden. Zooals op een andere plaats vermeld, zouden de uitdrukkingen pseudotuberculose, paratuberculose moeten vermeden worden; later menschentuberculose, veetuberculose. Ook is ultramicrobe verkeerd; als er sprake is van microben die zoo klein zijn dat zij microscopisch onzichtbaar blijven, verkieze men dan de nauwkeurige uitdrukking inframicrobe. Wie zal nu die wijze raadgevingen volgen? Charles Nicolle | ||||||||||||||
[pagina 654]
| ||||||||||||||
was bij de proef de nauwkeurigheid zelf; en hij houdt er aan, de technische uitdrukkingen en de wetenschappelijke taal in den hoogsten graad zuiver te benuttigen.
In zijn vak voelt Charles Nicolle zich volledig te huis; de wetenschappelijke uiteenzetting met de toepassingen op de gezondheidsleer is een meesterstuk, rijk met krachtige denkbeelden doorzaaid. De meeste ziektemicroben worden door herhaalde passages in menschelijke lichamen meer virulent; daarin ligt de verklaring van het gevaar van het samenleven; dicht bevolkte wijken, gasthuizen, scholen, vluchtoorden zijn gunstige middens voor besmettingen. De zwaartekracht, de gezichtskundige wetten, de verbranding van de zwavel, de vorming van den roest ondergaan geen wijzigingen; de wetten die deze verschijnselen beheerschen blijven sedert eeuwen dezelfde. De mathematische wetten veranderen in werkelijkheid niet; zij kunnen wellicht, in den geest en in de boeken van de menschen, minder constant worden geacht. De besmettelijke ziekten daarentegen, evenals de levensverschijnselen, zijn thans niet meer dezelfde als vroeger; zij zijn heden ook heel wat anders dan hetgeen zij in de toekomst zullen worden; zij veranderen zelfs gedurende het kort tijdperk van onze proeven en onze waarnemingen. De specificiteit is de grond die toelaat de besmettingen te onderscheiden; die specificiteit is echter dikwijls beperkt, namelijk bij die soorten van besmettingen die zeer verspreid zijn, zooals de exanthematische koortsen. Nicolle neemt als voorbeeld de ziekte waarover hij zelf zulke prachtige ontdekkingen deed, vlektyphus, koorts met huiduitslag, zenuwstoornissen, met virulent bloed overgebracht door mijten en insecten, onrechtstreeks van mensch tot mensch, door den aanval van kleine bacteriën van de soort Rickettsia. Evenals bij de tering hebben deze zuurweerstandige bacteriën het vermogen granulen te vormen, met de virulentste kracht. De bepaling van de specificiteit, zoo nuttig bij de studie van de gewijzigde vormen, geschiedt volgens biologische methoden, morphologie, bijzonder kleuringsvermogen, werking op bepaalde bodems, maar vooral door het bepalen van de antigenen; er wordt een antilichaam tot het leven geroepen, waardoor samenballen, uitvlokking, oplossing, verankering worden vast- | ||||||||||||||
[pagina 655]
| ||||||||||||||
gesteld; de virulentie is bij uitnemendheid een eigenschap om de specificiteit te bepalen. De virusbewaarders zijn onuitputtelijke bronnen van besmettingen: uit het bloed van zieke menschen worden de paludisme-hematozoën door muskieten verspreid. De weerkeerende koorts wordt door een spirocheet veroorzaakt dat in het bloed van den mensch woekert; in het lichaam van de haarluis leeft het spirocheet onder den vorm van granulen. De luis is echter zeer bros; door de kleinste oorzaak worden haar pooten gebroken; het krabben brengt aldus op de huid het besmet bloed van het diertje; indien daar de kleinste wonde bestaat, is de besmetting een voldongen feit; de vingers met wat bloed van de luis kunnen door den weg der oogvliezen besmetten, vooral als er daar ontsteking bestaat; en dat is geen uitzondering. Van mensch tot rat, van rat tot rat, van rat tot mensch worden door de vlooien de pestbacteriën verspreid. Wij moeten de besmettingen zoo veel mogelijk vermijden; het is onzin te denken, zegt Nicolle, dat een besmetting na de genezing het lichaam onaangetast laat. De kleinste besmetting brengt altijd een verzwakking mede, van een orgaan of van een stelsel. Aldus verliezen wij een stuk van ons weerstandsvermogen; ieder letsel kost, voor de toekomst, verscheidene dagen van ons leven. De overlevering, onder de meeste menschen, door de meeste, goeddeels onwetenschappelijke, artsen onderhouden, spreekt nog heden van brand die uit het bloed moet, namelijk bij kinderziekten, van het niet bestaan van microben, enz. Er zijn meer hygiënisch abnormale menschen en artsen dan normale. De genezing is slechts een schijnbare genezing; de besmetting dient dus hardnekkig bestreden te worden: de witte bloedlichaampjes helpen ons werkelijk in den strijd, door de vreemde voorwerpen in ons bloed geslopen, aan te vallen en op te slorpen. Bijzondere geneesmiddelen, het chinine b.v., kunnen ons beschermen; de antilichamen voortgebracht door vaccins en sera schenken ons de immuniteit. De hygiëne, in het algemeen, is die lastige, doch weldadige vrouw, die over onze gezondheid waakt. De hygiëne schenkt ons talrijke strijdmiddelen: de vermindering van de microbenvirulentie (vaccins), de verhooging van het weerstandsvermogen (sera), mechanische methoden (bescherming door vliegennetten), de asepsie (heelkunde), de sterilisatie (water), het vernietigen van parasieten (giftige gassen en oplos- | ||||||||||||||
[pagina 656]
| ||||||||||||||
singen), het steriliseeren van de virusreserven (gebruik van chinine), de verwijdering en het afmaken van besmette dieren (hondendolheid), het opsporen van besmettingshaarden (diphterie), de opvoeding van den mensch. Maar de mensch is zwak, dom, onwetend: ‘L'homme ne fait que sortir de la barbarie, il porte encore sur sa peau un parasite honteux, comme ceux que portent les bêtes; quand l'homme se conduit en brute, ce parasite, en se multipliant et en lui inoculant le typhus (exanthématique), lui prouve qu'en effet, il n'est encore qu'une brute.’ (p. 278). De evolutie der besmettelijke ziekten is een merkwaardig verschijnsel. De ziektemicroben hebben hun oorsprong in de onschadelijke saprophyte microben; door de aanpassing om in hoogere wezens te leven, zijn zij pathogeen geworden. De pathogene inframicroben zouden ook uit saprophyte inframicroben en zichtbare microben ontstaan zijn. De virulentie van de spirocheten bereikt een maximum als zij jong zijn, in hun minst zichtbaren vorm; zij kunnen zich inderdaad vermenigvuldigen door granulen, een vorm die aan den pathogenen toestand bijzonder aangepast schijnt. Het microbacterium van de tuberculose vertoont dezelfde verschijnselen, het wordt ook granulen en misschien inframicroben. Onder de ziekten die het duidelijkst evolueeren noemt Charles Nicolle de syphilis, den vlektyphus, de geele koorts; de symptomen, de hevigheid werden door de eeuwen heen, sterk gewijzigd. Zekere besmettelijke ziekten verdwijnen, aldus de cholera, de melaatschheid. Maar nieuwe kwalen dagen op: de ziekten van de toekomst, zooals de tularaemieGa naar voetnoot(13), de unduleerende koorts. Merkwaardig genoeg, Erasmus in zijn OorlogGa naar voetnoot(14) zegt hetzelfde: ‘Reeds ongeveer twee duizend jaar geleden kenden de geneesheeren driehonderd verschillende ziekten; haast dagelijks komen er nieuwe vormen bij’. Hij die voor de eerste maal het | ||||||||||||||
[pagina 657]
| ||||||||||||||
denkbeeld uitsprak van Groot-Europa, was ook een geniaal voorlooper op een belangrijk gebied der geneeskunde. Op gelijke wijze krijgen de zoogezegde wilde rassen nieuwe ziekten; wij beweren dat wij hun de beschaving brengen, maar wij verzwijgen dat wij, buiten de geldzucht, ook besmettelijke ziekten inenten. Hebben die menschen wel van ons iets goeds ontvangen? Van ons kregen zij zeker pokken, syphilis, tering; en daaraan zijn nog toe te voegen de alcoholplaag en de militaire dienstplicht. Wij kunnen echter alleen de nieuwe besmettelijke ziekten kennen, als zij reeds gevormd, volwassen zijn, tenzij zij duidelijk, zooals de syphilis, in Europa werden ingevoerd. Wij zullen deze ziekten alleen, ten opzichte van hare ontwikkeling kennen, als wij ze op kunstmatige wijze langs wetenschappelijden weg kunnen doen ontstaan.
Ten slotte beproeft Charles Nicolle een schaal op te bouwen, van de saprophyte microben tot de pathogene inframicroben toe:
Een opvoedkunde zonder voldoende verbeeldingsvermogen is abnormaal; een leeraar zonder verbeeldingsvermogen lijkt mij een gevaar voor het onderwijs. Een titel als Geboorte, leven en dood der besmettelijke ziekten bepaalt op voortreffelijke wijze den geest van der schrijver. Nicolle is op het gebied der verbeelding een meester: zijn vernuftige veronderstellingen zijn op de hoogte van de waarde van de proefneming. | ||||||||||||||
[pagina 658]
| ||||||||||||||
Voor hem is de syphilis meer dan een plaag; zij is een drama, het meest ingewikkeld, het zwaarste aller dramas, met een dichten stoet erge gruwelen: ataxie, algemeene geraaktheid, geweldige aandoeningen. De mozaiek der machten of pathogene agenten is een complex van talrijke, sterk labiele factoren. Aldus kan uitgelegd worden waarom in de natuur nooit een volkomen zelfde herhaling ontstaat; nooit is een uitspruitsel op zijn voortbrenger volledig gelijk; evolutie en mutatie worden aldus begrijpbaar, ook de afwijkingen in de specificiteit, ook de virulentie zoo duidelijk door RouxGa naar voetnoot(15) aldus bepaald: het vermogen van een microbe om te leven in het lichaam van hoogere wezens en aldaar giften af te scheiden. De wet van het leven is de verandering; zei Pascal niet: ‘L'esprit reste confondu devant ce que contient en caractères actuels, en possibilités futures et transmissibles, une part aussi infime de substance vivante’? De veronderstellingen om het leven der besmettelijke ziekten uit te leggen kunnen soms zwak schijnen; de waarde dezer veronderstellingen is echter voorloopig. De nieuwsgierigheid van den mensch moet met de stoutheid om die nieuwsgierigheid tevreden te stellen evenredig zijn; daartoe beschikt men over twee middelen, de historische methode met de studie der oorkonden, en de practische methode met de proefneming. De wijze Nicolle waarschuwt echter tegen het gevaar: ‘Le péril des conceptions, les plus justifiées, est que, si l'on sait le but hypothétique vers lequel le jeu mène, on n'est pas toujours assez sage pour s'arrêter, ce but atteint.’ Ja. Maar was het niet omdat Ernst StahlGa naar voetnoot(16) met zijn theorie van het phlogiston te ver ging, dat hij dezen dienst heeft bewezen een LavoisierGa naar voetnoot(17) te doen ontstaan die de chemie tot een hoogvliegende wetenschap heeft verheven. Niet minder waardevol zijn de begrippen van Nicolle over de betrekkingen tusschen de natuur en den mensch. | ||||||||||||||
[pagina 659]
| ||||||||||||||
Daniel HuetGa naar voetnoot(18) heeft, drie eeuwen geleden, gezegd dat het verstand van God niets gemeens heeft met het verstand van den mensch. Ons verstand is een uitzonderingsverschijnsel in de zeer ingewikkelde werktuigkunde van de zenuwcel. De natuur blijkt brutaal en onnoozel; laten wij niet gewagen van het verstand van de natuur, alleen van hare bedrijvigheid. Wijzigingen van biologischen aard zijn slechts middelen door het leven gebruikt, om voortgezet te worden, zelfs ten nadeele van andere levens. De natuur zoekt altijd haar voordeel, zij zal het altijd doen; tot dat doel zijn alle middelen goed. De mogelijke kansen daartoe zijn ontelbaar en steeds ter beschikking. Een evolutie volgt nooit rechte of parallele lijnen; rechte en parallele lijnen zijn voortbrengselen van onzen geest: de onlogische natuur kent ze niet. Dat is zeker de scherpste kritiek van de rangschikking. Is het werk van den mensch onvolmaakt, dan is het werk van de natuur onvolmaakter. De natuur kan opbouwen, nooit herstellen. ‘Nous devons avoir, zegt Nicolle, plus de foi dans notre action rapide et logique que dans les voies obscures, hypothétiques et à longue échéance de la nature’. Ik ben onder den indruk dat de natuur nooit zoo stout, zoo duidelijk, werd beoordeeld. Wij hebben de gewoonte, of wel God boven de natuur te stellen, of wel God als synoniem van natuur te beschouwen. Charles Nicolle stelt God in de natuur, en aldus wordt het ideaal concept goddelijke goedheid, waarheid, rechtvaardigheid, helder en zuiver. De ‘opvoedkunde’ van een mensch met zulk sterk verbeeldingsvermogen is merkwaardig. Die ‘opvoedkunde’ wordt reeds duidelijk door deze woorden: ‘Un savant doit préférer d'avouer son ignorance que de la cacher derrière un mot. Nos livres, nos maitres sont obligés de spécifier, de trancher, de schématiser sous peine de se perdre dans des détails, des réserves où l'esprit du commençant s'égarerait. Il y a nécessité pour celui qui enseigne, à contraindre, à déformer les faits afin que, plus nets, ils pénètrent mieux dans les cervelles.’ Mijn lessen zijn vooral, zegt hij, overzichten van algemeene denkbeelden, soms met philosophische opvattingen; lessen die | ||||||||||||||
[pagina 660]
| ||||||||||||||
van levensverschijnselen afwijken hebben geen zin. Na de colleges moet de leeraar in het laboratorium ter beschikking zijn van eenieder om samen de gewenschte vraagstukken te bespreken en om de jongeren naar de toekomst te leiden. Wij moeten de proefneming betrouwen, het verstand en de logica mistrouven. Het verstand kruipt laag bij den grond; maar als een sprong, een ontdekking, moet gedaan worden, dan zal ons het verstand niet helpen, wel de verbeelding, de intuïtie. Het leven is blind, alles behalve logisch. Het leven kent geen verstand; het zoekt alleen de mogelijkheid tot voortzetting, het beproeft daartoe alles wat zich aanbiedt. Wij ontdekken gewoonlijk natuur's misslagen niet, en boeken alleen haar wellukken. Daarin schijnt ons de dwaze natuur verstandig. Door de studie der besmettelijke ziekten werd Charles Nicolle tot zonderlinge vaststellingen gebracht die veel licht werpen op de menschenmentaliteit; hij bewijst door deze vaststellingen hoe hoog zedelijk hij denkt en welk zijn streven is tot verbetering van het menschdom. De proefondervindelijke geneeskunde wordt heden, zooals de andere wetenschappen, verwaarloosd en verlaten. De jongeren denken niet meer aan laboratoriumonderzoek. Zulke geestestoestanden zijn uit te leggen. Elk tijdperk, op groote rampen volgend, heeft op dezelfde wijze geleden. Het menschdom is thans verreweg niet genezen van de moreele wonden van den oorlog. Een algemeene ongerustheid drijft zelfs de besten onder ons naar de onmiddellijke voldoeningen. De mensch is samengesteld uit een beest en een geest; de oorlog heeft vooral het beest ontwikkeld; de geest werd onderdrukt. Sport, spelen, allerlei buitensporigheden, schoonheidssalons, dat alles behoort tot het beest; de geest wordt niet verder ontwikkeld; sterke spieren, verzwakte hersenen. Nicolle waarschuwt over dit gevaar voor de intellectualiteit, en in 't bizonder voor de geneeskundige wetenschappen. Er is op dat gebied een ernstige ontwikkeling te doen om het zuiver wetenschappelijk werk volledig van de stoffelijke bekommeringen onafhankelijk te maken. Zoolang de mensch volgens de methoden der metaphysica redeneerde, was de vooruitgang onmogelijk of vertraagd. Zoo was de gisting uitgelegd als een bovenmenschelijk verschijnsel, | ||||||||||||||
[pagina 661]
| ||||||||||||||
een bijzondere eigenschap van de materie, een kracht aan de materie overgemaakt. De uitlegging vloeide uit de proeven van LeeuwenhoekGa naar voetnoot(19), Lavoisier, Pasteur en Liebig. Het was omdat Pasteur geen geneeskundige was, dat hij er in gelukte door inenting de razernij te bestrijden: (p. 189) ‘Si Pasteur, au lieu d'être, par son origine, étranger à la pratique médicale, avait été médecin, il n'aurait jamais osé inoculer à l'homme un produit dans lequel son génie lui faisait deviner un remède, mais qui, si ce génie avait fait fausse route (le génie découvre plus de faux chemins que de vrais), exposait le sujet, tous les sujets vaccinés, à contracter une rage expérimentale’. De menschen van den tijd, onder meer de artsen, door overlevering doordrongen, waren de kleingeestige vijanden van Pasteur. De kennis der besmettelijke ziekten leert de menschen dat zij solidair zijn; zij zijn broeders omdat zij aan de zelfde gevaren blootgesteld zijn, solidair omdat de besmetting gewoonlijk door evennaasten wordt overgebracht. Wij zijn ook van de huisdieren solidair. Zou het niet redelijk zijn dat de menschen samen den gemeenschappelijken vijand, de ziekte, bestrijden? Waarom die eeuwige twisten en oorlogen? Hebben wij niet genoeg van de gewone plagen om er nog vrijwillig, op misdadige wijze, bij te voegen? Een banale beredeneering levert ons het bewijs dat met de waarde van een bom van een pantserschip menige menschenlevens zouden worden gered, en dat de waarde van het pantserschip zelf voldoende zou zijn om verscheidene laboratoria in te richten om de gevaarlijkste ziekten te bestrijden en wellicht te doen verdwijnen. ‘Mais les préjugés, la folie, la perversité des hommes sont tels que, s'ils le pouvaient, ils mobiliseraient nos maux et s'en feraient des instruments de spoliation, de conquête.’ De studie der besmettelijke ziekten wijst naar schoone voorbeelden van internationale solidariteit: Het paludisme wordt op meesterlijke wijze beschreven door | ||||||||||||||
[pagina 662]
| ||||||||||||||
den Hollander Van Swieten, de Franschman Laveran ontdekt het woekerwezen, de Engelschman Ronald Ross en de Italiaan Grassi beschrijven de verspreiding door de muskieten; de genezende eigenschappen van de chinaplant waren bij de Spanjaarden gekend; Pelletier en Caventou, twee Franschen, scheiden het chinine in zuiveren toestand af, en een ander Franschman Maillot verspreidt het gebruik van chinine in de behandeling der zieken; de Duitscher Robert Koch voert de preventieve chinisatie in. Een ander even schoon voorbeeld van internationale solidariteit wordt door de diphterie geleverd: Bretonneau en Trousseau in Frankrijk onderscheiden de diphterie van andere keelbesmettingen, Klebs in Duitschland ontdekt de besmettende bacterie, Loeffler ook in Duitschland kweekt de bacterie, Roux in Frankrijk ontdekt het toxine, Behring in Duitschland verkrijgt het heelend serum en Ramon bereidt het preventief anatoxine. Charles Nicolle besluit (p. 18): ‘Quels résultats féconds quand les efforts des peuples s'unissent! Que de résultats bienfaisants, d'autre part, suivraient l'action des nations civilisées si, prenant sincèrenement en tutelle les peuples mineurs, ces nations de haute culture comprenaient la noblesse de leur mission. Il n'est que deux conquérants louables: l'éducateur et le médecin. Leur action est la seule raison, la seule excuse de l'emprise des peuples puissants sur les plus faibles. Le reste est enrichissement, augmentation de puissance, orgueil, sport et crimes, en attendant le juste retour de tout attentat aux lois naturelles: la rivalité des autres nations de proie, le dépeuplement, donc la ruine, des régions conquises, la haine, la révolte, et l'extension aux vainqueurs des maladies du vaincu.’ Het zou niet mogelijk geweest zijn dat de mensch, wiens geest zich oefent zoo wel tot het kwade als tot het goede, niet zou gezocht hebben een nieuw verwoestingswapen te vinden in de aanwinsten van de wetenschap der besmettelijke ziekten. In 1763 reeds schrijft generaal Amhorst tot colonel Bouquet of het niet mogelijk zou zijn de pokziekte te verspreiden onder de Indiaansche volkeren van Nieuw Schotland; alle middelen, zegt hij, zouden moeten aangewend worden om die volkeren te overmeesteren. Zonder twijfel is de microbenoorlog een modern vraagstuk. Gelukkig bestaan, als beschuttingsmiddelen, de vaccins, niet alleen tegen de pokken, doch ook tegen cholera, bacillaire dysen- | ||||||||||||||
[pagina 663]
| ||||||||||||||
terie, typhuskoorts; zulke ziekten hebben ook slechts geringe kans om slachtoffers te maken onder de menschen die zich aan een voldoende hygiëne onderwerpen, onder meer gekookt voedsel en steriel water gebruiken. Daarenboven bieden vele ziektebacteriën weinig weerstand; de culturen verdwijnen vlug, in het water en in den grond; de vira kunnen niet gekweekt worden. Andere dgl. bacteriën werken niet zonder de specifische stekende insecten: geen vlektyphus zonder haarluizen, geen paludisme, geen gele koorts zonder muskieten, geen pest zonder vlooien. Ten slotte kan de besmetting zich keeren op den veroveraar zelf als hij de overwinning behaalt. Het genie, de kwaadwilligheid van den mensch kunnen nog zoo groot zijn, de oplossing van den microbenoorlog blijkt moeilijk, wellicht thans onmogelijk. Benevens de gassenoorlog blijft ook nog de microbenleer een zuiver weldoende wetenschap. Zulks kan van vele andere wetenschappen niet gezegd worden! | ||||||||||||||
[1935 Nicolle]. Leçons du Collège de France. Chaire de Médecine. Professeur Charles Nicolle. Troisième année (seconde serle). Responsabilités de la Médecine par Charles Nicolle, membre de l'Institut, Professeur du Collège de France, Directeur de l'Institut Pasteur de Tunis. Avec la collaboration de MM. Jean Fiolle Professeur à la Faculté de Médecine de Marseille, Pierre Mauriac Professeur à la Faculté de médecine de Bordeaux, et Georges Duhamel. Paris, Librairie Félix Alcan, 108 Boulevard Saint-Germain, 108. 1935, Tous droits de reproduction, de traduction et d'adaptation réservés pour tous pays. (18,8 × 12,1 cm., VIII + 210 pp. + 1 p. tabel, Univ. Gent, Lab. pharm. Microbenleer).Het boek bedraagt 8 lessen, gegeven in 1934 in het Collège de France: vijf van Charles Nicolle over de verantwoordelijkheid van de geneeskunde in het algemeen, in het laboratorium, in de verspreiding van de beschaving, in de vorming van de wetenschappelijke taal; dan een les van Jean Fiolle van Marseille over de verantwoordelijkheid in de heelkunde, een les van Pierre Mauriac van Bordeaux over eenige afwijkingen van de geneeskunde aan hare traditioneele zending, en een van den geneesheerletterkundige Georges Duhamel over de overdrijvingen van het etatisme en de verantwoordelijkheden van de geneeskunde. | ||||||||||||||
[pagina 664]
| ||||||||||||||
Alleen behooren tot ons onderwerp de lessen van Charles Nicolle. Het overzicht bevat meer dan een strenge beoordeeling over het gedrag van sommige geneesheeren. Ieder lid van de maatschappij, in de familie, in de school, in het ziekenhuis, draagt een deel van de geneeskundige verantwoordelijkheid; de geneesheer zelf draagt de zwaarste plichten: niet alleen moet hij de wetenschap en de kunst bezitten, hij moet ook zijn geest veelzijdig vormen; hij moet over dezelfde cultuur beschikken als de best ontwikkelde menschen van zijn tijd; hij moet volstrekt eerlijk zijn. Dat schreef ook in zijn tijd de oude YpermanGa naar voetnoot(20). Tusschen den klinikus en den laboratorium-onderzoeker is er een duidelijk verschil: ‘c'est un chapître douloureux, zegt Charles Nicolle (p. 9), comme le sont ceux qui traitent des défauts d'entente entre alliés’. Er bestaat inderdaad een zekere oneenigheid tusschen kliniek en laboratorium, gevolg van een verschil van mentaliteit. Pasteur, de schoonste type van den laboratoriumwerker, was omringd van vijandige clinici, die hem niet verstaan konden of wilden. Zulk vijandschap werkt den vooruitgang tegen, omdat de ontdekking het werk niet is van een gemeenschap, wel van individuën. De professionneelen, zoowel als de wetenschappelijken zouden liever overeenkomsten zoeken te treffen, maar alleen na vriendelijke uiteenzettingen, buiten alle gedachten van belang; er moet een intellectueelen strijd bestaan, ten einde de normale ontwikkeling van de geesten te bevorderen, de eenmaking, de rationaliseering der hersenen te vermijden, waardoor de ontdekkingsgeest erg kan worden beschadigd. Tusschen den klinikus die meer geld wint en den onderzoeker die rustiger, maar hooger leeft, is het grootste kwaad. Het werk der twee deskundigen kan duidelijk bepaald worden: de wetenschappelijke stelt vast, de professioneele past toe, na de noodige gevolgtrekkingen. De klinikus houdt gewoonlijk geen voldoende rekening met het zuiver laboratoriumwerk; aldus laat hij zich medeslepen door de schoone aankondigingen van sommige bedrijven die onwerkzame of onbeduidende pro- | ||||||||||||||
[pagina 665]
| ||||||||||||||
ducten ten koop stellen; dit is namelijk het geval met menige vaccins en biologische bereidingen.Ga naar voetnoot(21) Op het gebied van het vervaardigen van oorlogsproducten spreekt Nicolle zich zeer duidelijk uit. Hier letterlijk zijn eigen woorden over den microbenoorlog: ‘Quant à la préparer, à s'y associer, j'estime que l'homme de laboratoire ne le doit pas. La médecine est l'art de prévenir, de guérir les maladies, non de les aggraver ou de les produire. Ceux qui transgresseraient cette règle, quelle que soit l'excuse que le patriotisme leur serve, seraient des criminels.’ Charles Nicolle meent een onderscheid te moeten maken tusschen leeraar en onderzoeker: het onderwijs eischt te veel vermoeiende inspanning, en te veel kennis, waardoor het onderzoek belemmerd wordt. Eigenaardige meening in den mond van een buitengewoon werkzaam onderzoeker, tevens ook een uitstekenden leeraar; waren Emile Roux dien Nicolle zijn leermeester noemt, Louis Pasteur, en op andere gebieden Lorentz, Berthelot, van 't Hoff, niet tegelijkertijd uitstekende leeraren en voorbeeldige onderzoekers? Wordt een leeraar niet grooter juist als hij begint te doceeren over de gebieden die hij zelf heeft beploegd?
Op breedvoerige wijze bespreekt de schrijver het gebruik der geneeskundige woorden. Hij beoordeelt streng een onduidelijke taal: de geneeskunde is een sociale wetenschap en kan aldus er bij winnen een eenvoudige taal te benuttigen: ‘Trop de nous préfèrent, à l'emploi du terme simple, usuel, celui d'un succédané hermétique. J'ai dit succédané, au lieu de synonyme pour montrer que ce n'est point par infirmité que je m'éloigne de l'espèce’. De dialectwoorden schenken aan de talen waarin zij opgenomen worden, nieuwe jeugdige krachten; in het begin schijnen de woorden wat ruw, om na een zekeren tijd zich in te burgeren; zij zijn voor de geneeskunde gelukkige aanwinsten: virus b.v.. | ||||||||||||||
[pagina 666]
| ||||||||||||||
Anderzijds brengen de medici in de taal te geleerde woorden: cephalalgie voor hoofdpijn, anorexie voor gebrek aan eetlust, coryza voor verkoudheid, hydrophobie voor razernij, phimie voor tuberculose, necropsie voor autopsie; zulke taal is zonder toekomst voor de geneeskunde, die geen plaats bekleedt in de rangen der zuivere wetenschappen, en die als toegepaste wetenschap de taal van eenieder zou moeten gebruiken. Het snobisme van het publiek helpt natuurlijk daaraan mede. De geneeskunde heeft ook aan de algemeene taal woorden geschonken: het woord tuberculose is geen eeuw oud; het woord microbe werd voorgesteld in 1878 door SedillotGa naar voetnoot(22). Zekere uitdrukkingen hebben een deel van hun vroegere geneeskundige beteekenis verloren: pest, schurft, cholera, virulent, koorts, koortsachtig. Omgekeerd hebben algemeene woorden een geneeskundige beteekenis gekregen, zooals angine. Zeer vele geneeskundige woorden werden echter volgens de symptomen, aldus door onze zintuigen, geschapen; de kleuren zooals roodvonk, chlorose, geelzucht, melanose; de vormen zooals lentigo, schurft; de geruchten zooals piepen, gerochel, adem; de aanraking zooals houtachtig, hobbelig. Toeval blijft natuurlijk niet zonder invloed: het St Antoniusvuur, de St Vimer-plaag; Lazarus heeft waarschijnlijk aanleiding gegeven tot lèpre, ladre, leproserie, ladrerie. Syphilis komt van Syphilus, uit een gedicht van den medicus Fracastor; letterkundigen hebben aan het woord avarie de voorkeur gegeven. Namen van geleerden hebben ook gediend: pasteuriseeren, pasteurellose, Laverania, Eberthella; zij worden ook eenvoudig toegevoegd: Pott-ziekte, Bang-bacil, Koch-bacil, doos van Petri. Eindelijk letters en cijfers: BCG (Bacil Calmette Guerin), 606 (arsenobenzeen), Proteus X 19. Charles Nicolle verzoekt dringend, de synoniemen niet te gebruiken en de voorkeur te geven aan de eenvoudigste woorden: ‘Une langue scientifique ne supporte pas de synonymes. Hors les registres d'état civil, j'estime attentat contre le langage la préférence donnée au mot savant le mieux fait sur le bon vieux mot populaire, fut-il manifestement absurde.’ De vertaling der technische woorden van de eene taal in | ||||||||||||||
[pagina 667]
| ||||||||||||||
de andere blijft steeds een moeilijke zaak. Nicolle vestigt de aandacht op de wijze van uitspraak van zekere vreemde woorden die men niet kan vertalen; voor het Fransch blijkt dat een erge zaak: ‘Les termes d'origine étrangère offrent à la naturalisation des difficultés insurmontables du fait de leur prononciation qui ne concorde pas avec l'orthographe française’. Nicolle vergist zich zeker niet: de Fransche taal laat bezwaarlijk het franciseeren toe van vreemde woorden; wij daarentegen, zeggen gewoonweg pasteuriseeren, steriliseeren; hier is overdrijving soms niet uitgesloten. Ten slotte bespreekt Charles Nicolle eenige uitdrukkingen: Het woord serum werd eerst, ook in het Fransch, zonder accent, geschreven; thans is het sérum geworden, met het meervoud sérums; het woord sère blijkt geen liefhebbers te vinden. De Latijnsche schrijfwijze serum, met het meervoud sera van de oorspronkelijke taal levert ons geen bezwaar op. De uitdrukking polyvalent, van Griekschen en Latijnschen oorsprong te gelijkertijd, is af te keuren. Logischer is multivalent in plaats van het Grieksch-Latijnsch monster polyvalent. De woorden ultravirus en ultramicroben bereiken het hoogtepunt van de onnauwkeurigheid: van ultravirus kan geen sprake zijn, evenmin van infravirus, vermits een virus tot nu toe onzichtbaar is; Nicolle stelt voor inframicroben te zeggen in plaats van ultramicroben. Ten slotte spreekt zich de schrijver uit tegen de voorvoegsels para en pseudo en de achtervoegsels morph en form: paratuberculeus, pseudodiphteritisch, coliform. En hij eindigt: niets zoo voorloopig als de biologische uitleggingen. Een woord wordt nuttig, indien het, zelfs korten tijd, een nauwkeurig werktuig is van de gedachte. | ||||||||||||||
[1936 Nicolle]. Leçons du Collège de France. Chaire de Médecine, Professeur Charles Nicolle. Troisième année (série unique non professée). Responsabilités de la Médecine par Charles Nicolle, Membre de l'Institut, Professeur au Collège de France, Directeur de l'Institut Pasteur de Tunis. Paris, Librairie Félix Alcan, 108, Boulevard Saint-Germain, 108, 1936. Tous droits de reproduction, de traduction et d'adaptation réservés pour tous pays. (18,8 + 12 cm., VIII + 248 pp., Bibl. A.J.J.V.). | ||||||||||||||
[pagina 668]
| ||||||||||||||
In 1932, volgde Charles Nicolle, op 66 jarigen leeftijd, d'ArsonvalGa naar voetnoot(23) op in den leerstoel van geneeskunde in het Collège de France. De lessen werden gepubliceerd, in vier boekdeelen. Na Nicolle's dood verscheen het tweede deel der lessen over de verantwoordelijkheid, lessen die de Meester, door den toestand van zijn gezondheid, verhinderd was te geven; na zijn dood doceert als het ware de leeraar voort. Deze reeks lessen werden aan Arnold Netter, dien schrijver zijn leermeester noemt, opgedragen. Georges Duhamel, die het nagelaten werk uitgeeft, laat het voorafgaan door den brief van Charles Nicolle, uit Tunis, 1 Januari 1936, aan Arnold Netter; daarin leest men: ‘Je vous ai suivi sur la voie de la connaissance du typhus et, lorsque les circonstances m'ont amené à vous y dépasser, vous vous êtes aussitôt rangé près de moi.’ Duhamel voegt er aan toe: ‘Charles Nicolle est mort le 28 février 1936. Deux jours plus tard, le 1er mars, A. Netter entrait à son tour dans cet inconnu qui pour les amis et les disciples de ces deux nobles esprits ne saurait s'appeler ni le néant, ni l'oubli.’ Het tweede deel van Responsabilités de la Médecine bespreekt acht belangrijke onderwerpen: het individualisme van den geneesheer, het vraagstuk van de prioriteit, de belangeloosheid van den geleerde en het algemeen belang, de wedstrijden voor geneeskunde, het geheim van het diagnostiek, de internationale rol der geneeskunde, de verantwoordelijkheid van den overste in het laboratorium, de eenheid of de veelheid der ziektemicroben. Die onderwerpen zijn diep gedacht en uitgewerkt; het is zeer moeilijk ze samen te vatten. Ik moet mij beperken tot enkele concepten, enkele aphorismen, de aphorismen van Charles Nicolle. Het individualisme is volgens Littre een stelsel van afzondering in het leven, een theorie die de rechten van het individu boven de rechten van de maatschappij stelt. Het woord rechten heeft volgens Nicolle biologisch geen zin, en daarom blijkt het individualisme eerder de natuurlijke neiging van het menschelijk wezen om zijn personaliteit te verdedigen. De geneesheer verkrijgt zijn individualisme, noch door aangeboren eigenschappen, | ||||||||||||||
[pagina 669]
| ||||||||||||||
noch door erfelijkheid, maar wel door zijn biologische geleerdheid, door de indrukken verkregen bij de studie der pathologische verschijnselen, door de hevige gebreken van het onderwijs, door verstand, door wilskracht, door moed, door het begrip van verantwoordelijkheid. Dat individualisme is onontbeerlijk; het brengt stellig overdrijvingen mede: te veel vertrouwen in zich zelf, te veel scepticisme ten opzichte van anderen, moeilijkheden met het oog op samenwerking, ontstaan van doctrinaire stelsels, dictatoriaal optreden. Op het gebied van prioriteit, valt moeilijk te bepalen wie voor het eerst de ontdekking of een deel daarvan heeft gedaan. De chronologie, deze vreeselijk brutale wetenschap, verwijst bijna altijd naar een mogelijken voorganger. De geleerde moet zich daarover niet storen; de pseudo-geleerden spelen hier een rol die Nicolle zeer raak typeert: ‘Il n'est que certains rédacteurs de périodiques bien achalandés, de manuels d'actualité et quelques maîtres ou pontifes à trouver un avantage matériel dans l'exercice de leurs plumes. Les pontifes y emploient de préférence celles de leurs élèves, sauf pour la signature.’ (p. 31). Nicolle verstrekt een uitstekenden raad: eerst zijn prioriteit verdedigen, met volledige bewijsgronden, en verder het handschrift niet publiceeren, maar in de lade bewaren: ‘Chaque fois que je sentais un rôdeur au voisinage de mes terres, une araignée sur mon coin de ciel, je prenais ma plume (je l'ai terriblement facile) et je rédigeais ma défense. Rediger une défense, une réponse a cet avantage d'obliger à exposer l'affaire dans son étendue, dans toutes ses parties, dans sa genèse même... Ce travail fait, ma tranquillité se trouvait rétablie. Puisqu'elle était rétablie, entière, à quoi m'aurait servi d'envoyer mon texte.’ (p. 54). De geleerde, alhoewel hij recht heeft op de voordeelen van zijn ontdekkingen, moet zich niet bezorgd maken om materieele inkomsten. Hij behoort tot de maatschappij die hij dient; daarom heeft de maatschappij plichten tegenover hem. De geleerden, de intellectueelen in het algemeen, die door de maatschappij worden verwaarloosd, gaan over tot opstand. Onder het kapitalistisch stelsel, vraagt de maatschappij altijd edelmoedigheid of zelfs afstand; daardoor wordt de geleerde in minderheid gesteld. En onder het communistisch stelsel? Als het individualisme zich niet meer ontwikkelen kan, is er dan nog plaats voor ontdekkers? | ||||||||||||||
[pagina 670]
| ||||||||||||||
Ik ben zoo vrij mij hier af te vragen: is de intellectualiteit in Rusland dood? Over de wedstrijden spreekt zich Nicolle zeer streng, doch zeer juist, uit. Een wedstrijd is altijd partijdig. Een wedstrijd voor de geneeskunde zou uit drie proeven moeten bestaan, een eerste hoofdzakelijk practisch, een tweede geschreven met een groot aantal vragen, waarvan de korte antwoorden door de recipiendi zouden afgelezen worden; na deze twee proeven, elk terzijde stellend, zou de echte selectie kunnen beginnen, tusschen een sterk verminderd getal candidaten. Voor de candidatenleeraren is de gegeven les een zeer belangrijke proef: een leeraar moet zijn stof kunnen voordragen. Daarbij zou dan de publicaties der candidaten aan het oordeel van universitaire specialisten onderworpen worden. Betreffende het geheim van het diagnostiek en het gedrag in zekere hopelooze gevallen, wordt het geweten van den geneesheer, zelfs boven de wet gesteld. De geneesheer moet van de eene zijde nooit vergeten dat hij altijd den strijd voert tegen den dood, dat hij altijd hoop zaaien moet, van de andere zijde dat dikwijls de waarheid dient te zeggen, dat hij dikwijls zich verplicht voelt de pijnen te verzachten. De wetenschap leert den geneeskundige dat de grenzen, de rangschikkingen, de rassen kunstmatige begrippen zijn. Aldus zijn de wetenschappen, de geneeskunde ook, volledig internationaal. De geneesheer behoort aldus vooral aan het menschdom, minder aan een land: ‘Il mêlera sa voix à celle des prêtres vraiment chrétiens. Je bénis la paix, a répondu un pasteur généreux à qui lui demandait de bénir l'un des camps. Je maudis la guerre et son esprit doit être le cri du médecin.’ (p. 182). Die zienswijze zal mij zeker onder de internationalisten brengen, dus onder de slechte patrioten, zegt Charles Nicolle. Nu zal ik wel een groot patriot zijn, als ik zal aansporen tot het bestrijden van een kwaal die Frankrijk teistert, het gebrek aan kinderen: Frankrijk pleegt zelfmoord. ‘L'un des facteurs de la dépopulation est la manière antibiologique, absurde, de comprendre le féminisme.’ (p. 186) Daartegen moet de geneesheer hardnekkig strijden.
Merkwaardig is het hoofdstuk waarin Charles Nicolle de verantwoordelijkheid van het hoofd van een laboratorium bepaalt; hij moet onafhankelijk blijven van een beheer, van elke politiek, | ||||||||||||||
[pagina 671]
| ||||||||||||||
rijp, maar jong, werkzaam, moedig, bekwaam, niet geldzuchtig, individualist, rechtvaardig; hij moet zijn personeel als collegas doch niet als makkers behandelen, hij moet zijn personeel leiden, beschermen en verdedigen; hij moet een bestendige bron zijn van geestdrift. Zijn wetenschappelijke medewerkers moeten, niet alleen mededeelingen publiceeren, doch ook moeten zij samen met hun leider werk laten verschijnen; voor de meesten kan die aangeduide medewerking van groot belang zijn. ‘Un chef est autant le serviteur de ses subordonnés que l'âme qui les dirige’ (p. 220). De zekerste methode om geëerbiedigd en gehoorzaamd te worden. In de laatste bladzijden spreekt de schrijver de meening uit dat de vira die in de geneeskunde worden gebruikt noch enkelvoudig, noch specifisch zijn, maar dat zij als mengsels moeten beschouwd worden. | ||||||||||||||
[1932 Nicolle] Biologie de l'invention par Charles Nicolle, Directeur de l'Institut Pasteur de Tunis, Prix Nobel de Médecine (1928). Paris. Librairie Felix Alcan. 108, Boulevard Saint Germain, 108, 1932. Tous droits de reproduction, de traduction et d'adaptation réservés pour tous pays. (18,8 × 11.8 cm, XVI + 161 pp., Bibl. A.J.J.V.).‘Devant un mot d'esprit, jaillissant impromptu de même qu'une découverte, l'imbécile ne manque pas d'objecter: J'allais le dire’ (p. 97). Ik wil gaarne de ‘imbecile’ zijn van wien Charles Nicolle gewaagt, want bij het lezen van dit boekje, aan den kleinzoon van Louis Pasteur, Pasteur Vallery-Radot, opgedragen, trof mij meer dan een meening waarvan ik getuigen kon, dat zij ook reeds de mijne was. Het spijt mij zeer aan durf te kort gebleven te zijn, en die vroeger niet uitgesproken te hebben. Men begrijpt met welk genot ik het boek, in één trek, op een korten namiddag, verslonden heb. Er steekt zooveel in dat boekje, zooveel oorspronkelijks, zooveel duidelijks, hoe beknopt het als overzicht ook kan genoemd worden; naar dit schema zou men een zeer uitgebreid werk kunnen ontwerpen. Daarom is het uiterst moeilijk een samenvatting te geven, die voldoening schenkt. Op het gebied van den ontdekkenden arbeid was Charles Nicolle een meester; daarom is het boek zoo waar en zoo mooi; de vorm er van even aantrekkelijk als levend. De schrijver is een | ||||||||||||||
[pagina 672]
| ||||||||||||||
bioloog, een levende bioloog; behendig en vlug heeft hij biologisch gedacht en biologisch geschreven. Het boek is een biologisch meesterstukje, dat hooger staat dan zijn ‘Nature, conception et morale biologique’. Hieruit nu enkele trekken, in hun ruwe, stoute naaktheid. Zekere menschen, bij gebrek aan oorspronkelijkheid, houden zich bezig met de uitlegging van werken van geniën, bij voorkeur der hoogste. Gevaarlijk spel, zegt Nicolle, om over een vak te handelen, moet men er in thuis zijn. Gelukkig voor mij, dat, nu ik van een microbioloog spreken wil, ikzelf van chemicus, microbioloog geworden ben; ik zal liever niet onderzoeken op welken trap ik mij bevind, onder den onderzoeker die den Nobelprijs won. De eisch van Nicolle is trouwens alleen tot het vak te behooren, zonder rangschikking. De schrijver begint met zich zelf te onderzoeken; in de biologie is dit een goede methode: zich zelf kennen. Charles Nicolle deed zijn humaniora te Rowaan: hij volgde echter, bij voorkeur, het voorbeeld van Corneille, een meester in de wilskracht, minder de lessen van zijn leermeesters. Toen hij geneeskundige geworden was voelde hij dat de doofheid waaraan hij leed een ernstige hinderpaal was voor zijn beroep; aan dit gebrek was het te danken dat hij liever het laboratoriumleven zou ingaan, leven dat hem tot de beroemdheid bracht; hij heeft in zijn leven vele groote menschen ontmoet, hij ontmoette er nog meer in de boeken. Hij zoekt niet het woord ontdekking te bepalen; de bepaling is gewoonlijk te uitgebreid of te beperkt, nooit bevredigend: ‘Il me déplait de débuter par une définition. Les mots sont des étiquettes mal taillées’. De scheppende daad is irrationneel; de geest vordert traag, de ontdekking ontstaat vlug, zonder voorzichtigheid: ‘L'inventeur bondit; il va d'un saut, sur le domaine vierge et, de ce seul fait, il le conquiert. Un éclair. Le problème, obscur jusque là et que nulle lampe aux lueurs timides n'aurait révélé, se trouve du coup inondé de lumière’. Meer nog is de ontdekkende daad toeval. De ontdekker is een soort krankzinnige; de hersenen van het genie behooren niet tot het klassiek model. Het verstand ontwikkelt zich volledig in de vlakte en in de diepte, het genie klimt boven op de ladder. Hoe het genie in verband staat met de rassen, blijkt het tot de rassen van jonge vermenging vooral te behooren; de grootste | ||||||||||||||
[pagina 673]
| ||||||||||||||
ontdekkers zijn ons onbekend gebleven, zij die het vuur hebben verkregen, zij die een wiel in beweging brachten. In vele gevallen behoort de ontdekking meer tot oningewijden ‘pour éclairer des problèmes où, depuis des années, les esprits compétents pataugent’. Men denke alleen aan den chemicus Pasteur, aan den financieman Lavoisier, aan den kamerheerdichter Goethe, aan den monnik Mendel. De ontdekking is meest kans: Gram die een microscopisch praeparaat bederft en het weerstandsvermogen van zekere microbencellen voor gentianapaars en iodium vaststelt. Ramon bemerkt dat door formol het diphterietoxine de giftige eigenschap verliest en bereidt het anatoxine. Pasteur vergeet op zijn werktafel een oplossing van inactief tartraat en bemerkt de ontwikkeling van schimmels, waarneming die de microbenleer schept. Nicolle die in de trappen voor de besmetting van den vlektyphus, den onmerkzamen typhus ontdekt. Widal die na een gesprek te Constantinopel met Maurice Nicolle de typhusbacteriën met het bloed van typhuskoortszieken samenbalt. Aan die voorbeelden zou ik nog het verwarmen kunnen teevoegen van miltvuurbacillen door een gebrek aan een broedstof op een te hooge temperatuur, dat Pasteur brengt tot miltvuurvaccin, het afscheiden van het argon uit de lucht door Ramsay die het verschil van soortelijk gewicht van luchtstikstof en stikstof uit chemische verbindingen niet aannemen kan. De ontdekking kan begunstigd worden; men moet zich kennen; vaders en leermeesters zijn ten opzichte van de bekwaamheid der kinderen gewoonlijk onbevoegd. De geest moet ruim en veelzijdig ontwikkeld worden; vroegtijdige specialisatie is een gevaar. Bijzondere gaven kunnen een gunstigen invloed uitoefenen: het gezond verstand, het geheugen, zelfs gebreken; denken we even aan Demosthenes die hekelde, Cervantes met zijn verminkte hand, Byron met zijn botvoet, Homeros met blindheid geslagen, Pascal van zwak gestel, de doove Ronsard, du Bellay, Lesage, Beethoven, Helmholtz. Nicolle zwijgt hier over zijn doofheid. Haast, vlugge beslissingen, gunstige keus van het gekozen onderwerp, zelfs ongunstige voorwaarden, de ellendige laboratoria van Claude Bernard, Pasteur, Curie, Liebig, Moisson, koppigheid, zelfvertrouwen, een eenvoudig toeval, Charles Nicolle die aan de trappen van het ziekenhuis het lichaam van een vlektyphuslijder ontmoet, de intuitie, de discussie met een leerling, | ||||||||||||||
[pagina 674]
| ||||||||||||||
Roux die in een opstel van den meester Pasteur een bewering zonder waarneming ontdekt, dit alles kan de ontdekking sterk bevorderen. Is het niet lastig, na een gestelde vraag, het antwoord niet dadelijk te zien opdagen? Vooraleer de meening te vernemen van een schrijver, moet men lange lastige bladen lezen om ten slotte wat onduidelijks te krijgen. Charles Nicolle behoort tot zulke duisterheid niet. Hij stelt de vraag, als titel van een hoofdstuk, kan de vrouw geniaal werk verrichten? Daarop deze korte volzin: ‘Non’ (p. 75). De uitleg volgt, een merkwaardige biologische uiteenzetting. De geschiktheid tot de ondekking is een volledige mannelijke eigenschap; de ontdekking behoort vooral tot het toeval. Zulke beoordeeling vermindert de waarde van de vrouw niet, wel integendeel. Charles Nicolle zegt letterlijk: ‘Loin de voir dans ce manque un caractère d'infériorité, je considère qu'il assure la prééminence de la femme. La femme est l'être complet, l'individu humain par excellence. Sauf l'emprunt qu'elle fait à l'homme dans l'acte de la conception, elle se suffit pleinement et suffit à la conservation de l'espèce. L'homme n'est qu'un accessoire. Le mâle n'a jamais été qu'un accessoire dans la nature’. (p. 78). Als gevolg van hare biologische beteekenis is de vrouw meer in evenwicht dan de man; zij is verplicht dat evenwicht te behouden om hare biologische zending te vervullen. De man is tot zulk evenwicht niet verplicht, en daarom is zijn geest gericht op het onbekende van uitwendige bedreigingen, naar het toeval: de man zoekt, jaagt, wint of rooft het voedsel, hij ontdekt. Voor Nicolle moet de vrouw vrouw blijven; de vrouw die de rol speelt van den man werkt tot den biologischen ondergang, tot het vernietigen van de soort. De ontdekker heeft vijanden: de jaloersche vrouw, de onverschilligen, de mislukkelingen, de vooroordeelen, de gewoonten, de wetten, de overdreven geleerdheid, de logika, de stelsels, de doctrinairen. Men vergeet te gemakkelijk dat de ontdekkingsdaad geprikkeld wordt door spontanëiteit, vrijheid, ongehoorzaamheid, wildheid, zelfs eerbiedloosheid. ‘L'école de l'invention est école d'irrespect.’ (p. 87). Nu het geding van de inrichtingen, voor de oplossing van een groot vraagstuk tot stand gekomen: ‘les conditions, concidérées comme les plus favorables à préparer la découverte, | ||||||||||||||
[pagina 675]
| ||||||||||||||
richesse en matériaux d'étude, en moyens financiers, en appareils, en personnel contrariant la capricieuse initiative du génie. C'est que le génie est sauvage.’ (p. 90). De ontdekkingsgeest heeft medewerkers: het toeval, zekere personen, de praeparatoren en het laboratorium. Hij heeft voorgangers. Hij heeft getuigen. Hier waarschuwt Nicolle voor een gevaar: deze die op loer zijn om zich meester te maken van de ontdekking, echte beroepsdieven, passieve tegenstrevers, jaloersche, sceptische, medewerkers van het begin, vervalschers, ‘détrousseurs’ die zich zonder meer meester maken van de ontdekking, ‘démarqueurs’ die den ontdekker beschouwen als een voorganger, ‘dénicheurs’ die de eerste begrippen van de ontdekking oprapen en ze voor eigen belang ontwikkelen. De ontdekker moet zich boven zulke misdadigers houden; hij is gewoonlijk niet geldzuchtig; hij is naïef. Hij houdt er zelfs geen rekening mee, dat de meeste artsen achteruit blijven, zelfs een goed kwart eeuw, dat de meeste geleerden aan een stelsel volledig vastgeklampt blijven; hij moet ook aannemen, dat zij geen recht hebben op de winst van hunne ontdekkingen, omdat deze aan het gemeenebest toebehooren; hij moet niet vergeten dat met de doctrinairen niets kan verwezenlijkt worden. De ontdekker, een echt revolutionair, heeft als grootste vijand de onverschilligheid van het publiek, en vooral deze van de vrouw. ‘L'indifférence noie. La pire femme est l'indifférente’. Daarom is de geniale mensch niet te beklagen, zelfs als zijn taak zeer zwaar is. Hij leeft het wonderschoonste avontuur; hij had een onsterfelijken droom.
In het laatste deel van het boek wordt gehandeld over de toekomst van den ontdekkingsgeest. Daarover is Charles Nicolle erg bezorgd. Wij zijn van onbekenden in het oneindige omringd; wij zullen er nooit in slagen alles te ontdekken; geen grenzen. In onzen tijd beleven wij een vernielende evolutie van den ontdekkingsgeest. De vrouw aapt den man na en bewerkt den dood van de soort, zij breekt haar eigen evenwicht, tot het behouden van de soort onontbeerlijk. Het machinisme, in zijn overdrijving, maakt van den kundigen vakman een armen werkman, aan een werktuig verslaafd. De algemeene cultuur wordt verwaarloosd. De spierkracht wordt de hoofdzaak: ‘Chez les champions de la force, l'intelligence se réduit au rang de servante’. | ||||||||||||||
[pagina 676]
| ||||||||||||||
Het geesteswerk wordt door de methoden van de nijverheid verlaagd: specialisatie, werk in reeksen, vlugge opbrengst, publiciteit, corporatie. De kunst wordt op de laagte van de mediocriteit gebracht, onder den dwang van een uitgeverij en van den smaak van het publiek. De dagbladen leveren onvolledige logenstraffing, een opraapsel van ‘criminels, laureats des prix de vertus, militaires, phoques valseurs et vieilles femmes centenaires.’ (p. 148). En wie zal den ontdekkingsgeest redden? De provincie, echt weerstandsreserve van een volk, die zich door gekke nieuwigheden veel trager laat medeslepen. Zelf de dommerik met zijn te kort aan evenwicht kan ook medewerken door zijn te trage aanpassing. Nicolle herhaalt dat de natuur zelf dom is, het is zuiver toeval dat zoo de mieren voortleven. Maurice Maeterlinck kon niet uitleggen waarom de moedermier twee eieren legt waarvan zij er een verslindt. De bioloog weet dat die moeder geen uitwendig voedsel kan gebruiken, zij maakt gebruik van dat toeval om aan den honger te weerstaan tot dat de kinderenmieren in voldoende getal zullen zijn om haar het noodig voedsel te verschaffen. Moest de haarluis geen zwak gestalte vertoonen en de mensch zijn huid niet krabben, waardoor bloed met spirocheten de wederkeerende koorts wordt voortgezet, dan zou die spirocheten den mensch niet kunnen besmetten. De geest van ontdekking wordt ten slotte onderdrukt door de stelselmatige eenvormigheid van onze hedendaagsche beschaving. Hier bewijst Charles Nicolle, de microbioloog en de hygienist, hoe onafhankelijk zijn geest redeneeren kan als hij, voor de ontdekking, de vuile krotten van Rowaan, zijn geboortestad, betreurt, waar uit ‘malgré leurs lèpres et leurs crasses, sous la lumière chétive que laissaient filtrer des verres chassieux, un génie créateur, le génie d'un Corneille a levé’. Hoe kan een genie zich ontwikkelen, in een stad met eenvormige huizen, in reeksen gebouwd, met linoleum en ripolin op de vloeren, met slaapkamers en badkamers op een operatiezaal gelijkend, met eenvormige eetkamers met eenvormige meubels, waar de menschen, op dezelfde wijze gekleed, op dezelfde uren, gelijksoortige spijzen gebruiken? Ik kan niet nalaten Charles Nicolle toch gelijk te geven, zelfs waar zijn woorden te ver schijnen te gaan. In mijn leven | ||||||||||||||
[pagina 677]
| ||||||||||||||
stond ik voor heel wat feiten, in den aard van deze door Nicolle gehekeld. Een mijner leermeesters beweerde: den osmotischen druk neem ik niet aan, en ik, zijn assistent, was verplicht dat uit te leggen aan eenige weetgierige studenten! Daar zijn nog: de inmenging van de schrijfmachine bij het opstellen van een wetenschappelijke mededeeling, waardoor het stuk met een factuur van een levering van aardappelen of van koffie wordt gelijkgesteld. Het kabinet van den hoogleeraar met clubzetels dat aan een zaal van een casino doet denken, waar het laboratorium zijn werktuigen, zijn producten, zijn onderzoekers niet laat binnendringen. Menschen die hun huid bedekken met kleurstoffen en vette zalven en aldus de ademhaling tegenwerken. Een gezagvolle hoogleeraar in de geneeskunde, lid van een academie, voorzitter van wetenschappelijke genootschappen, die geen onderscheid kent tusschen een bibliographische lijst en een catalogus van een boekhandel.... Charles Nicolle, een prins van de ontdekking, kent de waarde van de vrijheid, de onafhankelijkheid, de wanorde, de samenleving van menschen en toestellen, de wildheid, de verdraagzaamheid, de echte bronnen van waarheid en schoonheid. Hoe spijtig dat ik bij zulken mensch niet leven mocht! | ||||||||||||||
[1934 Nicolle]. La nature. Conception et morale biologiques par Charles Nicolle, Membre de l'Institut. Professeur au Collège de France. Directeur de l'Institut Pasteur de Tunis. Prix Nobel de Médecine 1928. Paris, Librairie Felix Alcan, 108, Boulevard Saint-Germain 108, 1934. Tous droits de traduction, de reproduction et d'adaptation réservés pour tous pays. (18.8 × 11.8 cm., (4) + 134 pp., Bibl. A.J.J.V.).In een zijner philosophische gedichten, La maison du berger, zegt Alfred de Vigny: ‘Vivez, froide nature’. Charles Nicolle, die de Natuur niet zeer hoog schat, wijdt zijn boek aan de nagedachtenis van dien dichter. De natuur is schoon, men voegt er aan toe, zij is vol liefde; het was zomer. Nu is het koud en donker, alles is verwoest, de natuur is leelijk, men voegt er bij, zij is wreed. Wij bewonderen de mieren, o wonder, de natuur is verstandig. De zwarte mieren leven in vrede, maar worden enkelen met het bloed van roode | ||||||||||||||
[pagina 678]
| ||||||||||||||
mieren besmeurd, dan worden deze door hare zusters aangevallen en vermoord, de natuur heeft geen verstand, zij is dwaas. Wij spreken van schoon, goed, leelijk, wreed, verstandig; aldus is ons oordeel. De natuur is dit alles niet. Zij is. Wij moeten geen vertrouwen hebben noch in de verbeelding, noch in de logische beredeneering. Het leven vertoont continuiteit. De levende materie laat zich aanpassen. Het leven is onlogisch. Het mierenwijfje verliest, na de bevruchting, de vleugels en dringt in den grond; toekomstige koningin, kan zij haar voedsel niet vinden; moest de natuur logisch zijn, zou die koningin van honger sterven. Maar zij legt twee eieren; zij verslindt een dezer eieren, waardoor zij in staat is twee nieuwe eieren te leggen, en zoo voorts; telkens echter gebruikt zij een ei als voedsel. Zij is amoraal als zij haar eigen eieren eet. Zij wacht: de overgeblevene eieren leveren maden waaruit mieren ontstaan; deze mieren voeden dan de koningin: dan is het bestaan van de mierenfamilie verzekerd. Zedenleer en logika zouden de moeder en de soort laten vergaan. Individuën, soorten bestaan alleen in onzen geest: overal strijd, moord, als het leven de materie doortrekt. Ons verstand kan dat verwerpen. ‘Ce gâchis répugnant est une condition de vie (p. 22). Marâtre inépuisablement féconde, la nature ne distingue point entre ses fils, elle n'est maternelle que pour ceux qui réussissent (p. 15). Les êtres qui subsistent ne forment que de maigres chapelets au milieu d'hécatombes immenses. (p. 15)’. De mensch voert oorlog tegen den mensch; hij voert ook oorlog tegen de andere dieren; hij beschouwt als nadeelig, de dieren, de menschen die zijn eigendom aanraken. De landbouwer beschouwt vele vogels als erge plunderaars; hij verdelgt ze; aldus kunnen de schadelijke insecten de planten beter aantasten; hij heeft een roover bevoordeeligd ten laste van een anderen roover. Het economisch verlies kan onveranderd blijven. Charles Nicolle vestigt dan de aandacht op de verkeerde wijze waarop de schoonste gedachten worden toegepast, waarop de gezondheidsleer en de strijd tegen de besmettingen worden verwaarloosd. De weldadigheid is een der moeilijkste wetenschappen. Voor ernstige, bekwame menschen is haar oefening vol gevaren; voor onbekwame menschen die de verantwoordelijkheid niet | ||||||||||||||
[pagina 679]
| ||||||||||||||
begrijpen, kan zij een echte ramp worden. In gasthuizen, in kinderkribben kan de besmetting een maximum bereiken, gevolg van onbezorgdheid, onkunde of verkeerde begrippen. ‘La charité n'est-elle point un moyen des privilégiés pour sauver, par une légère contribution, le principal de leur fortune (p. 38)?’ En Nicolle beoordeelt nu al dezen die een deel, of het geheel, van de openbare machten in handen hebben: candidaten op politieke mandaten beloven en bedriegen; als zij gekozen zijn, beheeren zij de gelden van den staat naar hun eigen belang. Het demagogisch stelsel dat wanorde schept wordt vervangen door een ordestelsel van een dictator die alles regelt volgens eigen belang, volgens het belang van eenige bevoorrechtigen, ‘à moins que, comme le plus génial d'entre eux, il ne conduise le peuple élu aux stériles hécatombes des gloires’. Hoe kunnen dergelijke mentaliteiten normale toestanden scheppen, waarin de ziekten het best kunnen vermeden worden? De vooruitgang, zooals de menschen dien verstaan, is een stroom die zijn oevers met zich medesleept. De beschaving heeft menschen gevormd die toch slechts een enkele vreugde kennen, de ketenen van tijd tot tijd te kunnen neerleggen; het leven van den beschaafden mensch is een ononderbroken werk geworden; de uitspanningen die worden gezocht zijn in werkelijkheid vermoeienis, ingewikkeldheid, ondeugd, in elk geval vergissingen. De natuur helpt niet; zij heeft geen doel; blind, maar steeds bewogen en werkzaam, leeft zij buiten het verstand, voort. Het gedacht van een schepper die de materie beheerscht behoort tot het geloof, niet tot de logika. Het leven is eeuwig.
Het eerste deel van het boek bespreekt de biologische opvatting, het tweede deel het moreel gedrag tegenover de natuur. Het gedrag van den mensch tegenover de natuur behoort tot de zedenleer. De opvattingen van de natuur en van God zijn in den grond dezelfde voor den bioloog als voor den geloovige; zij hebben dezelfde wenschen, dezelfde nieuwsgierigheid om te kennen en te begrijpen, dezelfde vergissingen. De geloovige neemt de onthullingen aan, de bioloog kent haar niet. Al de menschelijke vormen van de zedenleer hebben als grond de ongerustheid over de toekomst, de bangheid van het onverwachte. Lucretius zeide dat de godsdienst op vrees steunde; die zienswijze | ||||||||||||||
[pagina 680]
| ||||||||||||||
is echter te eng; in het geloof is er nog wat anders: het biologisch wezen ziet zijn eigen zelf in zijn tegenstrever, en aldus benevens de vrees ontstaat de hoop, de verdediging. De hond ontdekt in zijn meester een weldoenden hond, terwijl voor hem in andere menschen een kwade hond bestaat. Als de wilde dieren door den mensch tam worden gemaakt, denken zij trapsgewijze in den zelfden zin; zij werpen in het menschelijk wezen, hun eigen ziel. Ook bij den oermensch tegenover den beschaafde. Charles Nicolle prijst zeer hoog de morale waarde van den godsdienst: gewillige gehoorzaamheid aan de goddelijke wetten, nederigheid, medelijden voor de ongelukkigen. De ongeloovige is geen niet-geloovige, hij negeert niet, hij wacht. De neiligschendende lippen van Voltaire moeten dichtgesloten worden. Er bestaat echter ook een biologische zedenleer die het aanzijn heeft gegeven tot de begrippen van rechtvaardigheid, schoonheid, waarheid. Deze concepten zijn in onze hersenen ontstaan. De rechtvaardigheid zoekt het biologisch evenwicht, de waarheid is de vaststelling van het biologisch evenwicht. Worden op een bepaalde zaak de gedachten zonder onderzoek en zonder discussie aangenomen, dan wordt op het intellectueel gebied, het evenwicht over die zaak bevestigd. En aldus is gewoonlijk de gedragslijn van den mensch van gezond verstand dezelfde als deze van een dommerik: de mensch met gezond verstand weet op voorhand dat, vooraleer hij zal handelen, hij verkeerd zal handelen, maar hij handelt toch op verkeerde wijze; de dommerik bemerkt de fout na de handeling, ofwel bemerkt hij die niet. De weerstand tegen de gewone heerschende gedachten, de discussie over die gedachten zijn bewijzen van biologische gezondheid. Tegenwerpingen zijn nuttig, zelfs noodig; het leven is eeuwige verandering. Daarom moeten de zonen de gewoonten van de vaders niet aannemen, want die gewoonten zijn stelselmatig slechts voorloopig. Uit het gebroken evenwicht ontstaat een nieuw evenwicht, bij nieuwe tijdperken aangepast. De macht in de handen van de ouderen is een biologische monstruositeit. De oorlog is biologisch te veroordeelen. De bloedige strijd onder de menschen schijnt, oppervlakkig beschouwd, een normaal biologisch verschijnsel, een noodwendigheid; zulke gruwelen zijn onbeduidend in de massa der na- | ||||||||||||||
[pagina 681]
| ||||||||||||||
tuurlijke hecatomben. De mensch vergeet echter dat hij in maatschappij leeft; die maatschappij beschermt hem tegen de aanvallen van de natuur. Hier spreekt Charles Nicolle een prachtig pleidooi uit tegen den oorlog, waaruit slechts enkelen voordeel trekken; de oorlog is voor de overwinnaars even nadeelig als voor de overwonnenen: ‘La morale humaine accueille trop de préjugés. Son passé l'en a encombrée. Elle continue de céder à des passions traditionnelles. Amour-propre, vanité, gloire, faux semblant de justice, faux sentiments de la valeur de la volonté, de l'énergie, mauvais emploi de ces vertus, pernicieuses utilisations de l'art, des lettres, de la philosophie, de l'éloquence, tous ces ingrédients détestables souillent notre personne morale. Elle les reçoit, s'y empêtre, les subit; elle se perd ou se complaît dans leurs contradictions d'un peuple à l'autre et dans chaque peuple. Rien à attendre de forces contaminées. Un seul argument, est valable, argument de la biologie, l'absurdité vitale des guerres.’ (p. 111). Ja, een biologische dwaasheid, die in de eerste plaats de deuren opent aan al de besmettelijke ziekten, zonder te spreken van ‘vol, rapine, meurtre, lacheté, fourberie’! De biologische studie van de natuur leert ons dat noch geweld, noch onbeweeglijkheid eenige waarde hebben. In verdraagzaamheid ligt de redding. Op de biologie berust een sterke zedenleer. De mensch moet aanvaarden; hij moet wenschen wat zich voordoet, niet verwachten wat hij begeert. De mensch moet het leven ondergaan zooals het komt en van het leven genieten. De leer van Epicurus is niet stelselmatig te verwerpen. De mensch moet streven naar verbetering: ‘Soyons de meilleurs nous-mêmes’. De mensch moet leven alsof hij altijd leven zou: de onverschilligheid, de onderwerping, het ikzuchtig genot, dit alles is met het leven tegenstrijdig. Alleen uit den scheppenden geest ontstaat de echte naastenliefde. | ||||||||||||||
[1936 Nicolle]. La destinée humaine par Charles Nicolle, Membre de l'Institut, professeur au Collège de France, Directeur de l'Institut Pasteur de Tunis. Paris, Librairie Felix Alcan, 108, Boulevard Saint-Germain, 108, 1936 (18.7 × 12 cm., VIII + 98 pp., Bibl. A.J.J.V.). | ||||||||||||||
[pagina 682]
| ||||||||||||||
In september 1934 verscheen La nature, conceptions et morale biologiques. In october van hetzelfde jaar kreeg Nicolle een erge hartcrisis, waaruit hij geraakte, doch sterk verminkt. ‘Je suis mort une première fois; maintenant je suis en survie’ had hij gezegd. La destinée humaine werd geschreven in negen dagen, tusschen 5 en 14 maart 1935, verscheen echter na 's schrijvers dood. In april 1935, een nieuwe ziekteaanval met de ergste gevolgen: bijna volledige verlamming van armen en beenen, volledige doofheid; hij dicteert, men schrijft wat hem dient gezeid te worden; met verplaatst hem in een zetel. Na een wandeling per auto op 27 februari 1936 te Carthago, overlijdt hij den volgenden dag. Men heeft van Charles Nicolle gezegd dat hij rationalist was. Uit al zijn werken blijkt duidelijk het tegenovergestelde. Hij voelde zich verplicht dit boekje te schrijven om het te bewijzen, ook om te bewijzen dat men hem soms slecht begrepen of zijne gedachten overdreven heeft. Hij herinnert er aan, hoe hij vroeger beweerde dat de wetenschappelijke geest geen enkele mogelijkheid verwerpt, en op bewijzen wacht, hoe de zedenleer geen eenvoudige functie is van de biologie, het verstand door hem dikwijls werd aangevallen; hoe het verstand een physiologische functie van de menschenhersenen, niet verder geraken kan dan tot de grenzen van de anatomie van die hersenen. Hij komt terug op de opvattingen van het illogisme en de amoraliteit van de natuur, van de onberekenbare verspilling der zaden die het behouden van het leven mogelijk maakt, afschuwelijke verspilling door logische hersenen nooit aanneembaar. ‘Gâchis absurde, gâchis répugnant, voici l'image que notre raison se fait de la nature et que notre morale humaine condamne’. Het verstand van den mensch is met het verstand van God niet vereenigbaar. De God der Christenen bekommert zich niet met de beoordeelingen en de uitleggingen van de menschen. Charles Nicolle legt uit hoe bij hem de letterkunde en de wetenschap, onder de zoo verschillende vormen van de verbeelding en van de feitenwaarneming, gelijkaardige gedachten hebben uitgesproken, en dat gewoonlijk de letterkundige gedachten, in hare onduidelijke gedaante, de wetenschappelijke theorie in hare volle helderheid vooropliep. Als hij zegt dat het leven eeuwig is, is die eeuwigheid voor | ||||||||||||||
[pagina 683]
| ||||||||||||||
hem, voor ons, even onbegrijpelijk als de eeuwigheid van de materie, als de eeuwigheid van God. ‘Je définis la vie par sa tendance à se perpétier dans un équilibre incessament rompu et maintenu par des équilibres opposés.’ Het einde van het boek is een voorbereiding tot het zoeken naar den troost door het geloof: ‘Qu'il y ait ou non un au-delà pour l'homme, nous n'éviterons pas la cruauté du passage. Seules, peuvent l'adoucir en dehors de la rapidité de celui-ci une foi profonde dans la survie ou bien l'acceptation formelle et résignée du néant.’ Charles Nicolle, - zijn boek, ook zijn leven zijn op het einde, - verklaart dat zijn geweten christelijk is. Aan iedereen heeft hij aangeraden in godsdienstige gevoelens een toevlucht te zoeken; nu past hij dien raad op zich zelf toe; het is het therapeutisch hoofdstuk. Op de laatste bladzijde heeft na zijn dood een pieteitsvolle hand deze woorden geschreven: L'auteur n'avait plus qu'un pas à franchir pour suivre les conseils thérapeutiques qu'il donnait aux autres. Le fait s'accomplit le 10 août 1935’. Charles Nicolle overleed op 28 februari 1936... | ||||||||||||||
B. - Litteraire werkenBuiten een aantal kleine letterkundige stukken schreef Charles Nicolle zeven bundels, die zooals hij zelf zegt in verband zijn met zijne philosophische en biologische opvattingen:
| ||||||||||||||
[1924 Nicolle]. Charles Nicolle. Les menus plaisirs de l'ennui. Quatrième Edition. Prosateurs français contemporains. F. Rieder et Cle, éditeurs. 7 place Saint-Sulpice, Paris, MCMXXIV. (18,6 × 12,1 cm., 263 pp. + 1 p. tabel, Bibl. A.J.J.V.). | ||||||||||||||
[pagina 684]
| ||||||||||||||
Het boek opgedragen aan Pierre Nicolle, zijn zoon en gedagteekend uit Tunis, nov. 1912-mei 1921, behelst drie deelen: Folle-Aveine, La retraite à Tierceville, La naïade du Puits-Garbot. In 1708. De maarschalk van Tierceville, op dat oogenblik in ongenade, is de hoofdacteur; hij spreekt bijna zonder ophouden, gewoonlijk in de aanwezigheid van zijn jongen vriend, ridder de la Renelle, die voor ons de redevoeringen van den maarschalk herhaalt. Deze laatste wordt bijgestaan door den geheimschrijver, een soort dichter, en den knecht Hangeard. De maarschalk heeft zich teruggetrokken op zijn landgoed in Normandië, aan de zeekust, en zoekt den tijd met prullen door te brengen. Hij is een ruw soldaat, met ruwe en autoritaire spreekwijze, in den grond geloovig, maar den godsdienst volgens zijn opvattingen schikkende, en zeer gaarne in discussie met den wereldgezinden abbé de Brecy. De maarschalk, een ongehuwd en veroverend officier, is in liefdebetrekkingen ingewikkeld; zijn grootste bezigheid is echter te ontdekken wie wel de vriendin kan zijn van zijn gebuur en vriend, den baron de l'Estage. Zijn verbazing is groot den dag dat hij eindelijk vaststellen kan dat zij beide dezelfde vrouw als vriendin hebben, maar dat zijn vriend zich meer bekommert met waterwerken dan met liefde. De actie is voor zooveel onbeduidend; het vertelsel is echter op vele plaatsen fijn ironisch. De taal is uiterst zuiver, in den stijl van den tijd; zij schijnt ons stellig, in vergelijking met heden, hoogdravend en gezocht. Men krijgt den indruk dat het boek door een schrijver van het begin van de 18e eeuw werd geschreven; Charles Nicolle is op dat gebied volledig goed geslaagd. Charles Nicolle is een geneeskundige-bacterioloog; hij laat dit echter niet voelen. Slechts op twee plaatsen erkent men de geleerde: p. 228 als hij de ratten met de haarluizen noemt en p. 234 als de fabel van Aristaeus en de bijen herinnert; de haarluizen zijn de verspreiders van den vlektyphus, en de fabel van Aristaeus behoort tot de geschiedenis van de zelfwording. De schrijver doet aan letterkunde als ontspanning, en daarom zeker wil hij bij die ontspanning de wetenschap gansch ter zijde houden. Zekere begrippen verdienen vermeld te worden, die Nicolle door den maarschalk laat uitdrukken. De justitie (p. 17) moet geërbiedigd worden, zelfs in hare | ||||||||||||||
[pagina 685]
| ||||||||||||||
tegenstrijdigheden; zij draagt onzen stempel; zij is menschelijk; alles wat van den mensch komt is tegenstrijdig en leugenachtig. Beter is, in deze eeuw, te bewonderen; dit is veel gemakkelijker dan te begrijpen. De zondvloed (p. 87) zou meer dan eens voorgevallen zijn, vermits schelpenlagen op verschillende diepten in den grond worden aangetroffen. Het geloof wordt daardoor niet gekrenkt, wel integendeel. Zou de zondvloed echter de spons niet geweest zijn, wellicht wat ruw, door den schepper gebruikt tot verbetering van een onvolledige schets. Zulk moeilijk werk moest toch talrijke verbeteringen ondergaan. De foor in Normandie wordt aldus afgeschilderd (p. 170): ...‘les trésors de cette opulente province: chevaux de fine forme ou de large carrure, vaches aux robes tachetées dont les pis gonflés expliquaient la débauche des mottes de beurre étalées sur l'évent des fermières, porcelets affairés en quête de quelque ordure délicieuse, poulardes pattes liées, glapissantes autant que leurs vendeurs, coqs pleins de suffisance, lapereaux apeurés. L'odeur épaisse de tant de bêtes semblait saouler cette foule campagnarde. Elle désobligeait mes narines.’ De kinderen (p. 223) zijn de ergste ondervragers. Door alles worden zij betooverd; de minste nieuwigheid wordt voor hen een beeld van schatten. Zij scheuren den buik der poppen open, ook ontleden zij de bestaande regels en vooroordeelen. Hun dwaaste vragen geraken tot de verschrikkelijkste diepte; wij kunnen hun geen voldoening geven, en vallen tot het ledigste van onze wetenschap. Op de voornaamste hoofdstukken zijn wij verplicht om hun jeugd niet te kwetsen, onze toevlucht te nemen tot gebrekkige leugens. De overheid (p. 225) wordt door te veel licht ontzenuwd; vertelt een generaal de bijzonderheden van zijn overwinningsplannen? Een koning geeft geen uitlegging over hetgeen hij doet; waarom zou God aan zulke wijze gewoonten ook niet de voorkeur geven? Een geneesheer ligt op sterven (p. 186); hij laat een confrater roepen, met wien hij steeds in discussie was; hij wil den raad van zijn tegenstrijder niet volgen: ‘Pourquoi cette rébellion à mes conseils? Auriez vous oublié que le malade doit obéissance au médecin et ne m'auriez-vous accordé l'honneur de m'appeler que pour vous refuser à mes ordonnances? Je conviens, Monsieur, | ||||||||||||||
[pagina 686]
| ||||||||||||||
répondit plus doucement le patient, de la mauvaise apparence que je me donne. Faut-il pour éviter le scandale, que j'en commette un plus grand et que je condamne lâchement la loi de toute ma vie? Que penseraient mes malades s'ils apprenaient que je préfère vos remèdes aux miens et de quel front me montrer demain aux trépassés que mes simples n'ont pas sauvé du cimetière?’ Na deze scherpe beoordeeling over de geneeskundigen, die handelen volgens een stelsel, sluit ik deze aanhalingen die van den scherpen levendigen geest van Charles Nicolle getuigen. | ||||||||||||||
[1913 Nicolle]. Charles Nicolle. Le patissier de Bellone. Paris Calmann-Levy, Editeurs, 3 rue Auber 3, 1913. (2e uitgave, 18,6 × 12,1 cm., 311 pp. + 1 p. tafel, Bibl. A.J.J.V.).Opgedragen aan Mevr. Martha Conor, een zijner wetenschappelijke medewerkers. De patissier de Bellone is niemand anders dan de maarschalk de Tierceville, die terug in genade geraakt, door Lodewijk XIV naar Vlaanderen wordt gezonden om de vesting Epres te overmeesteren; de maarschalk verschijnt onder het kleed van een bakker die op het gepast oogenblik zich tot het leger aanmeldt, en het tot de overwinning voert. Het is dezelfde persoon als in de Menus plaisirs de l'ennui: militair tot in het merg, wereldschgezind, liefhebber van liefdesavonturen. Zelfs in de ernstigste oogenblikken blijft hij dapper, koelbloedig en praatzuchtig. Na de overwinning, keert hij naar Parijs terug, waar hij, tegelijker tijd met zijn vriend en medeofficier de l'Estage, vermoord wordt. De taal van den maarschalk blijft onveranderd hoogdravend en gebiedend, op vele plaatsen los en militair-brutaal, maar in zijn gezegden en in deze van zijn omgeving brengt de schrijver vele belangrijke uiteenzettingen. Ik kan niet nalaten eenige dezer hier aan te halen. De maarschalk is met die slechte gewoonte behept, zegt hij, noch gebeurtenissen, noch menschen, noch zich zelf ernstig op te nemen. Zonder aarzelen moet hij over alles en iedereen lachen, alvorens te moeten weenen (p. 31). Onmogelijk volgende uitlating te vertalen, ze wordt in den | ||||||||||||||
[pagina 687]
| ||||||||||||||
mond gelegd van de oude zuster van den maarschalk (p. 46) tot haar broeder: ‘Prenez garde, je pourrais répondre à vos grossièretés par des compliments de méme goût et vous dire que le masque de la maturité ne vous avantage en aucune manière, que votre vilaine et commune figure devient blette en mûrissant, que vos joues pendent comme des tripes sur l'étal, qu'au balcon de vos yeux profonds s'ouvre une poche dans laquelle ils vont bientôt glisser, que votre poil aujourd'hui gris, garde en sa rare survivance le souvenir d'une rousseur chaude et plaisante et que si votre bouche continue ainsi à sourire, vous allez diner de vos oreilles’. Waarop de broeder antwoordt: ‘Madame, ces béquilles que vous me proposez me paraissent en effet nécessaires’. Later, vóór de vesting van Epres, zal hij beweren dat de gedachte slecht is, zij is een ziekte die wij liever moeten verwerpen (p. 180). De vrouwen worden door den maarschalk niet gespaard, alhoewel hij ze toch op andere oogenblikken weer viert (p. 181). ‘Au théâtre de la vie, écouter la pièce dans la prudence des fauteuils, ne rien oser et critiquer est un róle d'impuissant ou de femme... Tout en la femme est détours et perfidie. Que voulezvous que soient ses discours? Des chemins creux, semés de jolis petits cailloux pointus et de mauvaises intentions.’ En het boek eindigt: (p. 311) ‘Lorsque les femmes cont lasses de mentir aux hommes, il faut bien qu'elles s'en prennent à Dieu. Et je ne crois point, après tout, qu'elles puissent lui faire une plus agréable offrande, car si la science seule est noble, je ne sais de plaisant que le mensonge.’ De maarschalk oordeelt over de volkeren op pittige wijze (p. 208): De maatschappij der menschen bewoont een oude versletene koets; ieder volk nestelt er in volgens zijn bijzonder verlangen. Op den zetel zit de Engelschman, rood en stijf, gevuld met zijn zelftevredenheid, zijn godsdienst en zijn gin. Zware Duitsche paarden, geduldig en lomp, trekken de koets; konden zij spreken, dan zouden zij beweren dat zij deze voeren; zij doen echter niet anders dan zweeten. Binnen in de koets, zitten de andere volkeren: de Italiaan, belachelijk die denkt ons met grijnzen te overmeesteren, de arme volkeren met vuil en luizen. Te voet achter de koets volgen de wilden, de negers, de Rus, de Hindoe; heelemaal achteraan, raapt de jood de paardevijgen en | ||||||||||||||
[pagina 688]
| ||||||||||||||
de overblijfsels van den troep. En waar blijft de Franschman? vraagt iemand. De wagen rolt te traag voor hem, klinkt het antwoord; zoekt hem, gansch alleen, op een paard; soms loopt hij van voren, als een overwinnaar, dikwijls blijft hij achterwaarts: hij springt op den grond, gaat zitten bij een gracht waar hij staat te gapen en in slaap valt. De maarschalk heeft een neef, wien hij een feestmaal op zijn verjaardag aanbiedt; hij steekt een groote redevoering af om de jeugd op te hemelen, doch de praatzucht brengt hem in het gebied der overdrijvingen: oude menschen, hij zelf ook, zijn versleten, hebben noch beteekenis, noch verstand; het is natuurlijk de methode om door fijne leugens, zich zelf op te hemelen. De jongen heeft het niet begrepen, en als de oom aandringt om de neef te hooren, ‘Alors, s'étant levé par convenance, d'une voix claire et distincte, l'enfant prononça: Vous avez dit, mon oncle, vous avez dit que vous êtes un vieil imbécile.’ (p. 302). Voor de eerste maal in zijn leven wordt de oude maarschalk verslagen. In de Patissier de Bellone blijkt Charles Nicolle, Nobelprijs voor de Geneeskunde in 1928, als het ware een goede schrijver van het begin der 18e eeuw. | ||||||||||||||
[1922 Nicolle] Charles Nicolle. La narquoise. Paris, Colmann-Lévy, Editeurs, 3 rue Auber 3, 1922. (20,3 × 13,5 cm., 395 pp. + 1 p. inhoudstafel, Bibl. A.J.J.V.)Het boek, gedagteekend uit Tunis, nov. 1915-juni 1917, is opgedragen aan Marcelle Nicolle, doctor in de geneeskunde, de schrijvers dochter. Met de staatsboot brengt Charles Nicolle ons in Corsica, Tunis en Raguse waar hij ons het land, de levensvoorwaarden, de zeden en gewoonten van heerschers en inwoners, ook de betrekkingen met Frankrijk rond 1740 afschildert. In het kader van twee idyllen welke, alhoewel van ondergeschikt belang, op fijn dichterlijke wijze worden voorgesteld. Men voelt hier meer dan een behendigen uitstekenden letterkundige, een geleerde op vele gebieden: geschiedenis, beschaving, wetenschap, godsdienst, wijsbegeerte, folklore. Lange jaren woonde hij te Tunis; hij wist echter ook buiten het laboratorium | ||||||||||||||
[pagina 689]
| ||||||||||||||
van het Pasteurinstituut, te zien, te zoeken en te leeren, en ons de vrucht van zijn ontspanningen te schenken. Zooals zijn andere boeken is dit ook in de taal van den tijd, een taal rijk, schoon, zeer behendig aangepast, op vele plaatsen met fijne narquoiseriën en lustige grivoiseriën. Op menige bladzijde stijgt de schrijver dichterlijk hoog, namelijk als hij door een geest, het inschepen op de boot, in ouden stijl, laat beschrijven (p. 213), in een hoofdstuk getiteld: ‘La porte de l'aurore’. Verscheidene interessante portretten: de eerste ministercardinaal gansch aan de grillen van zijn vriendin verslaafd, de scheepskapitein eerlijk en fijngevoelig, verliefd op de twee vrouwen die hem toevertrouwd zijn, de actrice die uiterst behendig vele tooneelen leidt, en ten slotte hare kunst boven de liefde stelt, een pater die vroeger als slaaf aan allerlei uitspattingen werd gemengd en niet kan weerstaan naar dit onregelmatig leven terug te keeren, een hoogmoedige priester-geleerde wiens geleerdheid een hinderpaal is tot het begrijpen van den vrouwengeest. Op p. 208 wordt het karakter van den maarschalk de Tierceville, de hoofdrol van de twee romans, Les Menus plaisirs de l'ennui en le Patissier de Bellone, duidelijk beschreven: ‘Je prise comme vous, proclama l'abbé Beaumarie, la philosophie optimiste de Monsieur le Maréchal. J'ai retrouvé dans ses apologues quelques idées qui nous sont communes et que j'estimais jusque là m'appartenir en propre. Ce qui distingue nos deux génies, c'est qu'il ne pousse point sa logique assez loin, et qu'au moment, où l'on croit qu'il va aboutir, ce hardi combattant fait volte-face et pirouette, comme si les conséquences d'un principe, si extrêmes qu'elles fussent, devaient jamais nous arrêter.’ De geneesheeren worden scherp beoordeeld. De geleerde priester zegt (p. 285): Ik heb de eer niet deel uit te maken van de kudde van Esculaap. Ik heb echter, weetgierig, en bang voor den dood, eenige boeken over geneeskunde gelezen. Nooit trof ik armer lectuur aan; de beredeneeringen zijn er verkeerd, het gezond verstand afwezig, de waarneming beneden nul; met hun gezochte pretentie, gehoorzamen de woorden niet aan de regels van de etymologie en van de spraakkunst. Zulke boeken zijn alleen oorspronkelijk door de halstarigheid der stelsels en het geweld der beleedigingen. Zeer schoone bladzijden, deze gewijd aan de geschiedenis van Carthago, uit den mond van den priester-geleerde (pp. 289- | ||||||||||||||
[pagina 690]
| ||||||||||||||
292), onder den schilderachtigen titel: ‘L'audience du temps passé’. Ten slotte verlaat de cardinaal-eerste minister het bewind; in een brief aan den scheepskapitein laat hij weten dat hij zich in zijn paleis terugtrekt, waar hij hoopt ‘attendre quelque temps la visite de la mort, la seul Dame dont les faveurs n'ont point l'arôme du péché et qui ne soit jamais en retard.’ Charles Nicolle, de bioloog, heeft duidelijke voorbeelden gegeven dat een levend wezen een grond bezit waarvan het zich niet los maken kan, zelfs als de voorwaarden van het leven gewijzigd worden. De personnages, op het schip gevangen, loopen naar hun vroeger beroep terug, zoodra de vrijheid opdaagt. | ||||||||||||||
[1929 Nicolle]. Charles Nicolle. Les deux larrons. Paris, Calmann-Lévy, éditeurs, 3 rue Auber, 3, 1929. (18,7 × 11,9 cm., 205 pp. + 1 p. table, 6e uitgave, Bibl. A.J.J.V.).Het boek wordt aan Edouard Delabarre opgedragen. Ook hier wenscht de schrijver het bewijs te geven dat, hoe hij ook zoekt te reageeren, een mensch gewoonlijk zijn vroegere eigenschappen behoudt; de schurken die van de kruisen van het calvarie ontsnappen, zoeken te vergeefs andere menschen te worden; de slechte roover kan zich van zijn oorspronkelijke ruwheid niet ontlasten, zelfs in zijn beste dagen; de goede roover, met zijn zwak en valsch karakter gelukt niet, als hij tracht met geweld te handelen. Maher en Temine, de twee moordenaars, die te gelijker tijd met Jesus werden gekruisigd, ontwaken, erg gekwetst, op een vuilhoop geworpen. Zij worden opgenomen door Zahra, de ontuchtige vrouw, en door haar in het geheim verzorgd en verpleegd, tot dat zij in staat zijn het land te verlaten. Dan begint een zwervend leven zonder doel; de twee mannen lijden een hevigen strijd om de voorwaarden van hun ellendig bestaan in evenwicht te brengen met de gezonde moraal, die zich in hun geest geleidelijk ontwikkelt. Ten slotte worden zij te Carthago gevangen en door den Romeinschen proconsul voor de tweede maal gekruisigd: ‘Temine, de zwakke, is in doodstrijd, Maher, de sterke man, wacht den dood af. Maar is het den dood alleen dien zij wachten? Verscheidene malen, van het begin van de marteling af, keerden | ||||||||||||||
[pagina 691]
| ||||||||||||||
zich de hoofden naar de ledige ruimte tusschen de twee kruisen. Zoo lang zijn krachten het hem toelieten, blikte Temine aldaar. Zal Maher sterven zonder het verschijnen van den Afwezige? Charles Nicolle bezit op merkwaardige wijze het vermogen te schrijven in den stijl van den actietijd: het boek geeft den indruk van een Fransche vertaling van een Latijnschen tekst, een prachtige vertaling. Een middel om de indrukken van het drama te versterken. Daarenboven een zeer zuivere taal. Op vele plaatsen wordt het overzicht dichterlijk met sterke, korte tafereelen: deze, onder meer, over den volmaakten vrede (pp. 57-58), over het onweder (pp. 59-60): ‘Si quelque image d'autrefois levait sur l'horizon désert de sa pensée, il n'en ressentait regret ou trouble. Méprisée, l'image s'effaçait. Le monde était devenu pour Maher un champ vide, étroit et infini à la fois, où il n'y avait de réel qu'un soleil implacable, les ombres douces, la soif, le lait des chèvres, le houphoup des huppes à midi et la petite voix des chouettes au soir.’ ‘Hommes, bêtes, palmiers, le sol vergeté attendaient, dans l'angoisse, l'enfantement gigantesque. La nature participait aux douleurs tragiques des cieux. Plusieurs fois la délivrance imminente avait reculé sa menace. Quelques vastes gouttes tombaient, âcres, accablantes. Les nuages retenaient le monstre qui agitait leurs flancs. Ils s'écartaient, entourés de leur garde d'éclairs. Ils revenaient grondants. Et, tout d'un coup, dans le fracas déchaîné, sur le monde désespéré, haletant, creva l'abcès liquide.’ De schrijver geeft talrijke inlichtingen over de geschiedenis, de gedachten, de godsdienstige gebruiken, de uitspattingen van den tijd, vooral te Carthago; zijn lang verblijf te Tunis, was trouwens voor een onderzoeker zooals hij, een gelegenheid om vroegere tijdperken ter plaats te leeren doorgronden. Op pp. 163-166 komt de beschrijving voor van een schoonheidssalon: daar, zooals thans, kon de gekheid der menschen, na groote geweldige gebeurtenissen, vastgesteld worden, en kwalitatief en kwantitatief bepaald. | ||||||||||||||
[1927 Nicolle]. Charles Nicolle. Marmouse et ses hôtes. Troisième édition. Prosateurs français contemporains. Les Editions Rieder. 7 Place Saint-Sulpice, Paris, MCMXXVII, (18,7 × 12.2 cm., 233 pp., Bibl. A.J.J.V.). | ||||||||||||||
[pagina 692]
| ||||||||||||||
In zijn philosophisch werk La nature, conception et morale biologiques (Hoofdstuk Valeur morale des religions, p. 85) worden wij ingelicht over de godsdienstige gedachten, ik zal niet zeggen overtuiging, van Charles Nicolle. De ongeloovige is geen niet-geloovige; er zijn geen andere middelen die naar de waarheid leiden dan de getuigenis der zintuigen; de ongeloovige heeft alleen geloof in hetgeen onder de controle van die zintuigen valt; hij bekommert zich niet met het overige; hij negeert niet, hij wacht, vooraleer een oordeel te vellen, dat hem het bewijs gegeven wordt. De overtuiging der geloovigen moet geëerbiedigd worden; de ongeloovige moet in staat zijn de onverdraagzaamheid van vele geloovigen te begrijpen, hetgeen stellig niet beteekenen moet dat de zuiverende houtstapels opnieuw moeten aangestoken worden; hij zal de voorkeur geven aan de religieuzen boven de doctrinairen. De fictie van een God die zich tot vleesch heeft verlaagd is beter dan de droogheid van een metaphysischen Eeuwige. Een God is een toevluchtsoord. Welke hulp, welken troost schenken ons niet een allerschoonste bepaling of een liefdeformule? Wie zou de weldaden kunnen vergeten van opvoeders, zooals Christus, zooals zekere heidensche godheden? Van deze gedachten is Marmouee et ses hôtes, opgedragen aan den geneesheer-letterkundige Georges Duhamel, doordrongen. Wij zijn in onzen modernen tijd, in de streek van Rowaan, geboorteplaats van den schrijver. De kleine god Cardeus slaapt sedert 15 eeuwen in het bosch en wordt gewekt door het water ingehouden in den hoed van een zwam. ‘On se sait jamais comment prennent naissance les belles histoires. Un bout de branche cassa. La brindille se détache. Elle était bien légère. A mesure qu'elle approche du sol, elle devient lourde. Il y avait, au pied du sapin, un champignon debout, portant, dans son chapeau retourné, deux ou trois dés d'eau de pluie. Le monstre de bois heurte le chapeau au passage; celui-ci chavire et son contenu vient de déverser sur une petite chose molle, comme un bout d'homme nu, qui dormait entre les feuilles mortes. Voilà l'évènement initial.’ Charles Nicolle is hier een moderne schrijver geworden. Cardeus kijkt verbaasd rond hem; alles is veranderd; hij ontmoet den engel Joël die de ziel heeft verloren die hem was toevertrouwd. Zij besluiten te zamen te zwerven en Komen aan | ||||||||||||||
[pagina 693]
| ||||||||||||||
het hol van de fee Marmouse die den heidenschen god en den christen engel in hare woonst herbergt: Cardeus drinkt zooveel hij kan, Joël eet noch drinkt. De fee wordt verliefd eerst op Cardeus, dan op Joël, die toch sedert het Concilium van Ravenne (p. 34) tot het mannelijk geslacht behoort, dan weer op Cardeus die allerlei opvolgende liefdebenamingen krijgt, ‘Monsieur, Signor Cardeo, mon petit Cardee, mon beau Cardeus, mon petit Cardede, Monsieur de Cardeus, Monstre’. Ten slotte worden de twee gasten buiten gezet. Joël krijgt opdracht engel-bewaarder te zijn van een jongen bastaard, door zijn groot-ouders opgekweekt; Cardeus wil zich ook met de opvoeding van het kind bemoeien dat al de mogelijke ondeugden krijgt. Ten slotte komt de fee Marmouse hare twee vrienden vervoegen rond het bed van den jeugdigen jongen. Talrijke verhalen komen de gesprekken der acteuren opluisteren, gesprekken waarin de mensch weinig gespaard wordt. Op ironische wijze wordt namelijk van den mensch gezegd:
p. 133: Tot nu toe, moet gij niets dan banaal en medioker verwachten; kan het anders zijn als men buiten ons geslacht niet geraakt?
p. 143: Het Trojaansch paard was een gespan zonder rijtuig; de moderne wagens rijden nu zonder trekdieren. Welke Ulysses heeft zulke werktuigen kunnen ontdekken? Waarom wordt het noodig zoo vlug te bollen? Zoeken de menschen vlugger oud te worden? Want het is zeker de justitie niet die aldus vlugger loopt. Waarlijk het geslacht verandert niet.
p. 152: De arme stervelingen lijden aan te zware hersenen. Bij de andere wezens bestaat er een vriendelijk evenwicht tusschen al de lichaamsdeelen; bij den mensch heeft een weeke massa de overhand genomen; zij beheerscht de andere organen, hare medebroeders, en laat hun al het werk over; om niet onwerkzaam te blijven, maakt zij steeds ontdekkingen. Deze onrustige heeft zoo wel het werktuig omgewerkt, dat nu niets volgens de natuurlijke wetten geschieden kan.
p. 158: De mensch is een aan de wet onderworpen wezen. Hij kan noch mag niets doen zonder naleving van geschreven wetten. Voor de minste zaak, moeten de artikelen van de wetboeken gevolgd worden. De wetten zijn waakvolle godinnen. | ||||||||||||||
[pagina 694]
| ||||||||||||||
p. 188: De moderne fee zegt tot den ouden kleinen god Cardeus: ‘A présent, jeunes ou vieux, nains ou géants, infirmes, athlètes, philosophes, chaque métier, toutes les nations s'ingénient à se copier l'une l'autre, se mêlent et se confondent en une masse interlope. Le barbare plus coriace y résiste mieux, le civilisé s'y perd. Aimerais-tu un festin où tous les mets seraient pareils?’
p. 198: De beste onzer voorouders hebben weinig goeds verricht, de sterkste hebben misbruik gemaakt van hun macht. Is het nog noodig de annalen hunner misdaden te beladen? Is dooden niet afgrijselijk? Vechten was altijd hun liefste werk.
p. 12: Wat het gemakkelijkst vloeit dat is wijn, mede en dergelijke dranken, uitgezonderd het water dat door de goden aan de menschen wordt overgelaten, die het dan verder voor de dieren voorbehouden.
p. 100: Een volmaakte mensch bezit al de mogelijke deugden; maar tegelijkertijd zijn al de ondeugden in hem vereenigd. Het geestrijk boek eindigt met den aanvang van een feeënverhaal: (p. 233): ‘Il était une fois, disait Joël; il était une fois, reprenait Cardeus; il était une fois, répétèrent Cardeus et Joël... Une fée Marmouse, fit Marmouse la fée.’ | ||||||||||||||
[1920 Nicolle] Charles Nicolle. Les feuilles de la Sagittaire. Paris, Calmann-Levy, Editeurs, 3 rue Auber, 3, 1920 (2e uitgave, 20,2 × 13,4 cm., 287 pp. + 1 p. inhoudstafel, Bibl. A.J.J.V.)‘La sagittaire perce de ses flèches le ruisseau des prairies. Elle pose sur son miroir de légers plateaux. Guidant le courant paresseux, s'allongent les lanières flottantes. Les feuilles de la sagittaire sont diverses; leur écrin montre une même fleur’. Aldus Charles Nicolle, een dichter. In wetenschappelijke taal: Sagittaria of pijlkruid is een waterplant; de luchtbladen zijn pijlvormig, de drijvende zijn eirond of hartvormig, de ondergedoken lintvormig. De witte bloemen ontwikkelen zich in drie bloemige kransen. Een lieve verzameling van elf stukjes van zeer verschillenden aard, ter gedachtenis van Louis Riant op 25 september 1915 gesneuveld, geschreven tusschen 1913 en 1919; ieder stukje is | ||||||||||||||
[pagina 695]
| ||||||||||||||
opgedragen aan een vriendin; werkelijkheid of lieve fantazie? Wat de wetenschappelijke man niet mag doen, is wellicht den letterkundige toegelaten, iets uit zijn persoonlijke gevoelens den lezer, niet vertrouwelijk, te schenken. Ik las het boek met nergens afnemend genoegen; het stukje Comme un souvenir qui ne vieillit point is een parel. Hoe heerlijk een bacterioloog vertellen kan over de microben; hoe schoon hij een strijd tusschen de beminde en de schaduw afschilderen kan! La naissance des muses (p. 9) opgedragen à ‘l'amie du Cap Carthage’ is in den aard van Vergilius, geschreven in 1913, maar op een vertaling van het Latijn gelijkend. Le bonhomme Noèl (p. 21) is voor ‘une petite amie d'autrefois’ geteekend in 1913: hoe Vader de Kerst, veel ouder dan Jesus, naar het Christendom overging. Mitrobarzanès ou le chien d'Alcibiade (p. 29) werd in 1914 geschreven voor ‘l'amie du chat Saint Gris’. Het is een tweespraak tusschen twee honden, ironische zinspelingen op den mensch. Als voorbeeld (p. 36): ‘Chez eux, brutale ou sournoise, règne la loi du plus fort. Un peuple puissant rend les autres esclaves, les citoyens obéissent au tyran, le marchand ruine le marchand, le riche pressure le pauvre, la réputation de l'homme d'esprit ne vit que des blessures qu'il occasionne’. De honden kunnen ook logisch redeneeren (p. 35); aldus de hond Pandaros tot den hond van Alcibiades: ‘Tu te plains de ce que tu n'as plus de queue. Or on ne peut se plaindre que de ce qu'on a. Donc puisque tu te plains, c'est que tu as une queue. Alors pourquoi, l'ayant, te plains-tu de ce que tu ne l'as pas?’ Paschase et Epiphane (p. 43), geschreven in 1913 is een dichterlijke fantazie van de middeleeuwen, opgedragen à ‘l'amie d'Assise’. Marsa et Tiffah, le port des pommes (p. 103) is voor ‘l'amie de Djerba’ die misschien van appels hield; het werd in 1913 opgesteld. Nergens vindt men appelboomen zooals deze van Gerba, zegt ons Nicolle. Die boomen waren vroeger zeer talrijk op het eiland; de christenen hadden in de 13e eeuw de gewoonte appelen aan te bieden aan heerschers en vooraanstaanden, zonder echter den eigenaar daarvoor te vergoeden. Deze laatsten besloten dan de appelboomenplantages grootendeels te vernietigen, en | ||||||||||||||
[pagina 696]
| ||||||||||||||
vervingen ze met andere soorten, die meer konden opbrengen. Een prachtig tafereel van oorlog en gedwongen vrede (p. 120): ‘Les chevaliers parcourent l'île, lances délaissées, la hâche à deux tranchants au poing. Les infidèles se cachent, ils supplient, ils vident leurs silos et leurs bourses, livrent leurs amis, leurs frères, cèdent leurs filles; puis, lorsque l'indolence et l'ennui engourdissent de nouveau les chrétiens, sournoisement ils tissent leurs intriguent, tendent des pièges, égorgent. Comme un ouragan déchaîné, la vengeance normande hurle, roule et s'abat. L'épouvante semble avoir raison des vaincus, ils consentent les pires sujetions; ils s'avilissent; certains abjurent, d'autres s'enrôlent parmi les troupes mercenaires. Une paix lourde règne sur l'île apeurée.’ Les oreilles de Beaune (p. 123) geschreven in 1914 voor ‘l'amie du Jardin de l'Arquebuse à Dijon’ brengt ons in Burgondië in 1739; hier treffen wij den zelfden schrijver als deze van de Menus plaisirs de l'ennui. Daar komen uit den mond van een braven priester de schoone woorden: onze misdaden kunnen ons zoo groot schijnen, zij zijn van onze maat (taille). De genade van God overheerscht ze van de gansche hoogte van den hemel. Le témoignage de l'amour (p. 149) is een tooneelstukje, gewijd in 1914 à ‘l'Amie du bosquet des Sylvies’ waarin het vrouwelijk karakter op zeer fijne wijze wordt bestudeerd. Un mariage d'Arlequin (p. 164) voor ‘l'amie de Carlo Bertinazzi, dernier Arlequin de la Comédie italienne’ is ook een tooneelstukje, ditmaal in verzen. Schrijver levert in 1919, zooals in andere literaire werken, het bewijs met welk gemak hij het Oud-Fransch gebruikt; op vele plaatsen zinspeelt hij op de woorden léans (daar binnen) en céans (hier binnen); in dien zin eindigt ook het stukje: ‘Ta langue a bien failli dehors aller pendante.
Laisse-la moins courir et l'enferme léans.
Puisqu'il faut à présent qu'elle reste céans,
Public, dépêche-nous tes applaudissements.’
Comme un souvenir qui ne vieillit point. ‘A une absente’ (p. 201) werd geschreven in 1914; ik beschouw het stuk als het beste van de reeks; dichterlijk-ironisch is de studie van den strijd | ||||||||||||||
[pagina 697]
| ||||||||||||||
tusschen de beminde en hare schaduw. Als voorbeeld van de schrijfswijze: (p. 226) ‘La palme d'une longue vie appartient donc aux ombres plus vieilles. Ce sont elles aussi qui gouvernent; mais celà n'est point différent de chez vous où, leurs sens éteints, les vieillards dictent des lois aux passions et s'efforcent d'étrangler le génie fécond des plus jeunes.’ Ik ken ook een braven ouden man van 75 jaren; hij wil alles en allen beheerschen, omdat hij de drager is van de ‘bon sens’; ik vroeg hem eens wat die ‘bon sens’ was. Hij antwoordde niet, maar ik dacht: de ‘bon sens’ is uw eigen denkwijze. Hoe schoon, hoe dwaas, een schaduw kan zijn blijkt uit het volgende: ‘Je suis allé porter ma lettre en plein midi, par un soleil à ne pas mettre une ombre de chien dehors. La mienne était d'un noir; c'est une belle ombre, elle est mâle, distinguée. La tortue a une ombre stupide; on dirait une assiette.’ Le cidre du chanoine Aveline (p. 237) brengt ons naar het geboorteland van den schrijver, te Rowaan, het verblijf van ‘l'amie des Petites-Eaux’. Het werd in 1913 geschreven. De goede kanunnik, na het advies gevraagd te hebben van zijn bisschop, van de moeder-overste van het klooster waarvan hij de almoezenier is, van zijn vriend en ouden geleerde, en ten slotte van zijn huishoudster, omdat hij denkt, trouwens volgens zijn arts, dat hij nog slechts enkele maanden te leven heeft, geeft alles wat hij bezit; hij is overgelukkig al zijn vermogen geschonken te hebben. Maar hij sterft niet, wel integendeel, zijn gezondheid komt terug, en iedereen lacht hem uit. Zijn grootste ongeluk nu, is het verlies van zijn lief appelbier. De reeks wordt gesloten met L'Amour sacré et l'amour profane (p. 175), van het jaar 1914, aan ‘Millebelles’ opgedragen; het gaat over een doek van den Titiaan.
***
De naam van Charles Nicolle staat op de lijst der onsterfelijken; niet omdat Nicolle lid was van een academie, maar omdat hij, onder een aantal gewichtige ontdekkingen, een Pastoriaansch werk heeft uitgevoerd, de etiologie van deze vreeselijke kwaal, den vlektyphus. Het serum tegen vlektyphus laat thans toe duizende menschen van den dood te redden. | ||||||||||||||
[pagina 698]
| ||||||||||||||
Het dreigende gevaar werd in een voordracht van 1926 afgeschilderd: moest in 1914, de verspreidingswijze van den vlektyphus onbekend gebleven zijn, moesten de haarluizen in Europa door de coloniale legers ingevoerd worden, dan zou de oorlog niet door een bloedige overwinning geeindigd zijn, het ware een der grootste rampen van de geschiedenis: soldaten in het veld, reservesoldaten, krijgsgevangenen, burgerlijke bevolkingen, neutraal gebleven volkeren zelf, het ware een volledige ineenstorting. Evenals in Rusland zouden met millioenen de menschen gestorven zijn. Ook door de sero-bescherming (sero-prévention), voerde Nicolle met zijn medewerker Conseil een hardnekkigen strijd tegen de mazelen: aldus worden duizende kinderlevens gered. Nicolle was daarenboven een hoog, goed denkende mensch, streng moraal en eerlijk, verwijderd van laagheid, luiheid, onverdraagzaamheid, onrechtvaardigheid. Een schoone uitzondering op onze wereld, meer een donkere samenstelling van gesloten gekkencellen dan een samenwerkende vereeniging van volkeren. Een mensch, wiens leven de rechte lijn volgt en den rechten weg wijst, die opbouwend werkt in het midden van luiheid, onverschilligheid, bedrog, leugen, laster, ophitsing, misdaad. Het vuil besmet afvalwater bezit het vermogen tot zelfzuivering, en het wordt na een tijd weder helder. Aan zelfzuivering moet ook de mensch doen; hij moet misbruik, oneerlijkheid, onrechtvaardigheid, door eigen wil en met frisschen moed, verwerpen. Dan wordt het woeste extremisme, dat eerst voor rechtvaardigheid met geweld strijdt, en gewoonlijk daarna voor eigen belang, onder al zijn mogelijke vormen, overbodig. Charles Nicolle vraagt ons te leven alsof wij altijd zouden leven. Zijn leven, zijn arbeid zijn hardnekkige strijden voor rechtvaardigheid, verdraagzaamheid, vrijheid en Vrede.
Meirelbeke, Heide. September 1936. |
|