| |
| |
| |
Over ‘Reinaert’ en ‘Ulenspiegel’
Door Cam. Huysmans
Werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie
Ik wensch u te onderhouden over twee werken, die, volgens mij, glanspunten zijn in de geschiedenis van onze letterkunde, zoowel in Vlaanderen als in Wallonië.
Het schoonste Vlaamsche werk is het dierenepos van Willem: Reinaert de Vos.
Het schoonste Fransche werk is het menschenepos van De Coster: Ulenspiegel.
De twee werken gelijken op elkaar, al werden ze geschreven met een tusschenruimte van zes eeuwen.
Zij zijn verwant in hun folkloristischen oorsprong, - want beide zijn de vrucht der samenwerking van een groot kunstenaar en het volk.
Zij zijn verwant door het satirisch karakter van het hoofdpersonage.
Reinaert was reeds populair in alle Westersche landen, vooraleer hij in Vlaanderen zijn klassieken vorm verkreeg.
Ulenspiegel had reeds de meeste Germaansche landen afgereisd, vooraleer een Franschschrijvend Belgisch auteur hem een duurzaam monument oprichtte.
De legenden van Reinaert en van Ulenspiegel hebben het volk vermaakt, lange jaren vóór dat zij hun auteur vonden.
Deze eigenaardige evolutie doet me denken aan de dramatische personages van Pirandello, welke op zoek gaan naar hun auteur, die voor taak heeft ze allen in één en hetzelfde stuk samen te brengen.
Maar zij doet vooral denken aan de melodieën die eerst ontworpen werden door een of ander muzikaal improvisator, - en zich daarna over gansch Europa verspreidden waar zij overge- | |
| |
nomen werden door andere zangers, - om eindelijk definitief te worden uitgewerkt door musici van groot talent.
Zoo werd een bepaalde melodie geboren, en, op een goeden dag heeft zij den dichter gevonden, welke haar een letterkundigen onderbouw wist bij te brengen, die zoodanig met de muzikale fraze overeenstemt dat melodie en woorden definitief met elkaar versmelten, en voor de toekomst een klassieken vorm ne varietur aannemen.
Zoo is het gebeurd met het lied Cecilia, waarvan Florimond Van Duyse de omzwerving doorheen gansch Europa heeft kunken volgen, - van Frankrijk af tot in Tsjeko-Slovakije, - langs de beiaarden der Italiaansche kathedralen om, tot het lied ten slotte terug belandde in Vlaanderen, waar het een volmaakt volkslied werd en nog heden gezongen wordt in ieder Vlaamsch milieu, waar onze nationale kunst nog in eere wordt gehouden.
De legenden van Reinaert en van Ulenspiegel zijn niet ons exclusief eigendom, maar zij ontstonden ongeveer op dezelfde wijze.
Het Reinaert-epos dankt zijn ontstaan aan de fabel zooals het Ulenspiegel-epos voortspruit uit de klucht.
De heldendaden van deze twee personages werden met bonte kleuren afgeschilderd.
Elk avontuur werd afzonderlijk behandeld. En er waren er vele! Maar zij hadden onderling geen organisch verband. Daarna is de kunstenaar gekomen die ze tot een geheel heeft verwerkt. Deze samensmelting werd voltrokken door middel van de eenheid van het personnage, en de bijkomstige avonturen werden omheen het hoofdgebeuren gegroepeerd.
Dit is de bekende evolutie der epische concentratie.
Het schoonste voorbeeld van dit folkloristisch en letterkundig verschijnsel is wel het klassieke geval van Karlemagne. Al de heldenfeiten van dit tijdvak, - op luttele uitzondering na -, werden in het einde toegeschreven aan den keizer met den witten baard. De ondergeschikte helden verdwenen. Hun daden werden Karel den Groote alléén aangerekend, - en zoo is een cyclus tot stand gekomen, die, door de eeuwen heen, grooten weerklank vond. De heldenfiguur verwierf daardoor een bijna bovenmenschelijke uitstraling.
Talrijke geschiedschrijvers van de 19e eeuw hebben beproefd
| |
| |
deze evolutie in haar bestanddeelen te ontbinden, - en zij zijn er ook in gelukt.
Nu doet zich hetzelfde verschijnsel voor, - in het kader der Joodsche vertelsels.
U kent ze even goed als ik. Deze moppige verhalen hebben bovendien een zeer oorspronkelijk karakter. Men treft er avonturen aan, waarvan de Joden zelf de slachtoffers zijn.
Dit laat me toe een algemeene opmerking vooruit te stellen.
De Joden zijn misschien het eenige volk ter wereld dat met zichzelf durft te spotten.
De schoonste ‘Witze’, waarin Joden worden gekarikaturiseerd, werden bedacht door de Joden zelve. Ik onderstreep zulks. Dit is een nagenoeg éénig verschijnsel.
Nemen we bvb. den Franschman.
Hij is geestig. Beslist! Maar hij lacht in 't algemeen met anderen. Hij spot misschien met zekere groepen van Franschen. Hij voert ten tooneel, zoowel in de 17e als in de 20e eeuw, den vrek, den horendrager en den bourgeois, - maar vooral den geneesheer. Doch het zal niet vaak bij hem opkomen zijn satire te richten op den Franschman, als Franschman.
De Jood heeft dit vóór op de andere volken, dat hij zich de kritiek van zijn buur toeëigent om deze nog te overtreffen, - en hij ontwapent u door de parodie van zijn eigen ras en van zichzelf.
Beproeft niet dit voorbeeld na te volgen in ons land! Moest gij het aandurven met uw medeburgers te lachen, zoowel Vlamingen als Walen of Brusselaars, dan ware het om te beginnen niet zeker dat ge zoudt begrepen worden. Maar gij zoudt zeker majesteitsschennis gepleegd hebben. Want, de Belg is een held. En wee hem die zulks betwijfelt!
Helaas! In ons land is het woordenromantisme overal levend gebleven.
Maar de Joden bepalen er zich niet bij met zichzelven te spotten. Zij hebben de overlevering der epische concentratie hernieuwd. Zij hebben vele pittige gezegden van andere naties overgenomen, en deze aan hun eigen stamgenooten toegekend. Zij hebben de kapitalisten nagedaan.
Zij hebben onteigend, zonder vergoeding. Wat overeenstemt
| |
| |
met het nog heerschend sociaal stelsel. Zij hebben gehandeld als perfekte bankiers. Zij hebben hun patrimonium verrijkt met het bezit van anderen, met dit verschil nochtans, dat ze géen van hun tijdgenooten verarmd hebben, - want over het algemeen is de idee eigendom van niemand en behoort de spiritus aan iedereen.
Zoo ik hier gewaag over de Joodsche verhaaltjes, dan is dit te wijten aan het feit, dat zij hun eerste stadium hebben bereikt. Zij zijn nog verspreid. Zij komen van overal. Uit Polen en Duitschland. Uit Nederland en zelfs uit Frankrijk.
Ze vormen nog geen cyclus. Maar dat komt wel. Dat zal het tweede stadium zijn.
Er ontbreken nog twee dingen. Het satirische type dat hun tot spil moet dienen. En de auteur, de geniale kunstenaar, die ze in een historische kader zal opnemen, om hun een kompleet leven in te blazen.
Ze zullen de evolutie van Reinaert en Ulenspiegel volgen. En nu reeds zijn ze op zoek naar hun auteur.
Met u aan enkele geschiedkundige feiten uit de gescheidenis onzer letterkunde te herinneren, heb ik u slechts bij wijze van vergelijking willen aantoonen, hoe ook het volk zijn aandeel als vinding heeft bijgebracht, in de avonturen van Reinaert en van Ulenspiegel.
Maar wat u vervolgens zal opvallen, dat is de gelijkenis der satirische typen. Zeker - het historisch kader is verschillend. Achter Willem's Reinaert laaien de hartstochten van het feudale stelsel op. Achter De Coster's Ulenspiegel staat de burgerij van de 15e en 16e eeuw.
Maar om te beginnen bestaat er tusschen hen een verschil van persoonlijkheid.
Reinaert is een dier, en Ulenspiegel is een menschelijk wezen.
Het verschil is nochtans niet aanzienlijk. Want, als zoovele menschen zich tot het dierlijke verlagen, waarom zouden er dan geen dieren zijn die zich verheffen tot den mensch? Trouwens de dierenwereld van Reinaert is maar decorum.
De Leeuw is koning en de Beer baron. De dieren hebben een maatschappelijk stelsel geschapen, dat de feudale wereld nauwkeurig weergeeft. De koning heeft zijn hof en zijn raadslieden. Hij is heer en meester over zijn onderdanen. Hij heeft, als Lodewijk XIV, een goed geregelde etiquette voorgeschreven, en de
| |
| |
hiërarchie der machten is perfekt in orde. Maar het hoofdfiguur in dit samenspel is niet de Leeuw.
In feite is het de Vos.
Een dier ontbloot van physieke kracht!
Maar het bezit een kracht die de musculaire kracht van àl de anderen overtreft. De Vos heeft een buitengewoon verstand. En hij gaat bewijzen dat het verstand sterker is dan de ruwe kracht. Hij komt er toe! Geen enkel dier kan hem weerstaan. Noch de Wolf, - noch de Beer, - noch de Koning zelf. Allen worden zijn slachtoffers.
En welke methode gebruikt hij?
Zoo Reinaert het symbool is van de superioriteit van het verstand op de kracht, dan redeneert hij ietwat op de manier der bolsjewieken, waar deze hun theorie van het politiek geweld verdedigen.
‘De wereld is samengesteld uit bandieten’, - zegt hij, - ‘Waarom zou ik niet de grootste onder hen zijn, - om hun het pad der deugd te wijzen’?
Wat de middelen betreft, is hij amoraal. Heel zeker. Doch hij is ook een goed vader en echtgenoot.
Vergt nochtans van hem geen eerbied, noch voor de gevestigde machten, noch voor de konventioneele moraal. Zijn bloedverwant, den Wolf, bedriegt hij met de schoonste der wolvinnen, en zelfs den Koning ontziet hij niet: ook Z.M. zet hij horens op!
Hollandsche geleerden hebben het probleem der onzedelijkheid van den Reinaert besproken.
De oudere professoren vooral zijn op hem gebeten. Maar ik heb vastgesteld, - wat me trouwens niet verrast, - dat de jongere schrijvers een afgeteekende neiging vertoonen om Reinaert's verdediging op te nemen. Zij laten gelden dat menschen van onberispelijk gedrag soms zeer durvende opvattingen bevestigen, en o.a. dat de onzedelijkheid, gericht tegen vroeger bestaande immoraliteit, haar immoreel karakter verliest ten gevolge van het nagestreefde doel, doel van hooge moraliteit.
Dit is trouwens ook de redeneering van zekere komunistische theoretici:
‘Het kapitalistisch systeem steunt op het geweld. Het aanvaardt de demokratie slechts voor zooverre de voorrechten van dit systeem niet in 't gedrang komen. Maar zoodra de gemeenschap het voorrecht wil veralgemeenen, en hierdoor in feite opheffen, nemen de beschaam- | |
| |
de voorvechters van het kapitalistisch systeem steeds hun toevlucht tot geweld, herstellen het eigenmachtige regime en schakelen de demokratie uit.’
Alzoo rechtvaardigt Moskau zijn bestaan, en zoo ook hebben wij in Europa den terugkeer der oude reaktie onder andere vormen bijgewoond, reaktie waarvan Berlijn thans de meest kenschetsende is, - zonder te spreken van de ingevingen en de voorbeelden.
Daaruit besluit ik dat Reinaert ietwat bolsjewistisch is aangelegd, - ten minste in zedelijk opzicht.
Zeker ligt het niet in zijn bedoeling een staat te stichten waarvan hij de diktator zou wezen, maar hij neemt zijn toevlucht tot het wapen van zijn tegenstrevers om hen te overwinnen. Overigens past hij de aan zeer eerbare theologen toegeschreven spreuk toe: het doel heiligt de middelen.
Zoo Reinaert een moreel doel nastreeft, met middelen die dikwijls naar onzedelijkheid zweemen, kan ik hem daarvan toch bezwaarlijk een grief maken.
Reinaert is geen politiek dier. Hij doodt niet uit dogmatische onverdraagzaamheid. Hij doodt uit instinct. Hij valt het hoenderras aan, niet uit vijandschap, maar omdat hij niet anders kan.
Hij doet juist zooals de mensch, die verslindt den os en het varken, den tarbot en den haring, den fazant en den kalkoen, niet omdat hij een ouden wrok te koelen heeft op visch en dieren, maar omdat hij zich inbeeldt het niet zonder vleesch te kunnen stellen, en het eten van kadavers hem als een levensnoodzakelijkheid voorkomt.
Trouwens onze zedelijkheid is niet beter dan die van Reinaert. De mensch doodt de dieren, maar hij versmaadt het ook niet zijn evenmensch te vermoorden. Daartoe geeft hij zelfs redenen, - goede en slechte.
Wij hebben dat met den laatsten oorlog ervaren. En voor dit geval zocht hij redenen, te vergeefs.
Hier moet ik even, bij parenthese, op nog wat anders wijzen.
De Vos is niet het eenige dier dat in folklore en literatuur voor verstandig en sluw gehouden wordt.
De Vos werd tot deze waardigheid verheven door de jagers, - toen de uitgestrekte bosschen nog niet afgejaagd waren, - op een tijdstip dat de westersche mensch het woud nog niet had
| |
| |
aangetast. Onze voorouders konden de dierenwereld van dichtbij aanschouwen, een wereld die wij heden ten dage, helaas! tentoonstellen in onze dierentuinen, achter ijzeren traliewerk.
Een volk van landbouwers, dat bijna geen bosschen meer heeft, kon den Vos geen bijzonderen rol toekennen, omdat het den Vos slechts toevallig kent.
Dit is de reden waarom in Indië, de Vos de baan moet ruimen voor den jakhals, en, in zekere valleien van Amerika, voor een pover huisdier: het konijn.
Deze laatste voorkeur mag zonderling toeschijnen, omdat de stedelingen al minder en minder de dieren kennen en begrijpen. Maar alle fokkers zullen u zeggen dat het konijn tegelijkertijd een slimmerik is en een filosoof.
Ik weet niet of u hem ooit hebt gadegeslagen. Maar zoo u van de dieren houdt, bekijkt dan aandachtig het konijn.
Let op de buitengewone beweeglijkheid van zijn organen, - de mond die knabbelt en kauwt met vinnige schokjes, terwijl de neus trillend op en neer gaat. Bekijkt het nogmaals! Het konijn trekt expressieve gezichten. En ziet dan naar zijn ooren! Die dienen als mast of als vaandel.
Nu eens spitst het konijn de ooren, - wat beteekent dat het u ernstig aankijkt, met een licht gevoel van onveiligheid.
Dan eens legt het de ooren plat, - wat beteekent dat het u vertrouwt. Het strijkt de vlag.
Wanneer het nu één oor spitst en het andere plat legt, is dit een teeken van vriendschap. Dat is zijn manier van knipoogen.
Wanneer men het konijn met een verstandig oog bekijkt dan begrijpt men eerst wat de mensch verloren heeft aan intelligente uitdrukking, toen hij verzaakt heeft aan de lengte en vooral aan de beweeglijkheid van zijn ooren.
Mocht u verder aan de schranderheid van dit dier twijfelen, ondervraagt dan de jagers.
Welk verschil tusschen het konijn en den haas! De haas loopt recht voor zich uit, en, hij blijft steeds in de lijn van het schot. De haas is een domoor!
Het konijn echter maakt de taak niet gemakkelijk. Het loopt van links naar rechts. Het is reeds aan uw rechterzijde, als u het nog links waande. Het weet zeer goed dat het moeilijk is een doel te treffen, dat zich verplaatst.
Het konijn is dus een buitengewoon begaafd dier, en omdat
| |
| |
men het heeft gadegeslagen, vervangt het in zekere vertellingen den vos zelf. In vele Amerikaansche negervertelsels wordt het konijn een supervos, - want Reinaert is zijn dagelijksch slachtoffer.
Trouwens onze landslieden kennen intuïtief de waarde van het konijn.
Als ze u spreken van een heer die alle schranderheid mist, zeggen zij licht: het is een ezel. Maar willen ze u het tegenovergestelde bewijzen, dan zeggen ze, althans in het Fransch: c'est un lapin.
Ik heb het dikwijls gehoord.
Ik moet u nochtans doen opmerken dat een dezer betitelingen volkomen valsch is.
Ook de ezel is een bijzonder begaafd dier. Zoo u twijfelt, doet een reis door Spanje.
U zult bemerken dat de moeder, die haar kind naar de verafgelegen school zendt, nooit haar kleintje aan een paard zal toevertrouwen, maar altijd aan een ezel. En de reden van dit vertrouwen werd me uitgelegd. Het paard kan de rotsen niet beklimmen, en het ziet den afgrond niet. De ezel, integendeel, zal zich nooit vergissen. Hij zal niet vallen. Hij zal zijn last zonder ongeval thuisbrengen.
Overigens is de ezel de vriend van het huisgezin. De ezel is de vertrouweling der kinderen. De ezel is een groot konijn.
Wil een Spaansch fabrikant het loon van een geleider uitsparen bij het vervoer, - op soms aanzienlijke afstanden, - van zware vrachten door middel van lastdieren, dan zult u bemerken dat hij steeds een ezel aan het hoofd van het transport plaatst, - een ezel.
Paarden worden altijd door een ezel geleid.
Moet ik er aan herinneren dat de ezel een rol speelt in de geschiedenis der godsdiensten? En was het niet op een ezel dat Christus Jeruzalem binnenreed?
Dit is ook de reden waarom ik mij persoonlijk vereerd gevoel, telkens als men de parlementsleden uitscheldt voor ezels.
In kom thans aan mijn 2e parenthese, - en deze betreft den vos.
Men vindt niet alleen de gelijkwaardigheid van den vos bij andere dieren, in andere streken.
De vos vindt ook zijn gelijke bij de menschen.
Mocht u de vraag stellen:
| |
| |
Welk is, in de huidige samenleving, de menschengroep, die de rol van den vos speelt?
Dan zou ik zonder aarzelen antwoorden: het Joodsche volk.
Zoekt achter dit antwoord geen paradox.
En vooral onderstelt niet, dat, met te spreken zooals ik doe, ik verdedig of aanval. Volgt eenvoudig mijn redeneering!
Zooals de Vos heeft de Jood slechts zijn arm verstand tot verdediging tegen het geweld. Hij kan niet rekenen op de krijgsmacht van een grooten staat, en waardeering mag hij niet putten in een glorierijk verleden van geweld.
De Jood behoort tot éen door de eeuwen heen vervolgd ras. Hij heeft zelfs geen vaste woonplaats, - en hij ziet zich verplicht langs de wegen te dolen, - zooals zijn voorouders, - van Klein Azië naar Rusland, en van Rusland naar Polen, dwars door de westerlanden heen, om een tijdelijke verblijfplaats te vinden, te Londen of te New-York, waar hem slechts betaalde huisarbeid wacht.
Op zijn wegen stuit hij op eeuwenoude vooroordeelen, en, om zich te verdedigen, blijft hem slechts over, in groep te leven of zich in te richten naar aard en gesteldheid van het hem omgevende milieu, te zeggen dus, het ghetto of de aanpassing.
De Joden die bij voorkeur in dezelfde straten en in dezelfde stadswijken leven, waar ze op die wijze zichzelf blijven, zijn talrijk.
Zelfs te Antwerpen!
Maar andere weer pogen zich anders voor te doen, dan zij in werkelijkheid zijn. Ze passen zich aan. Ze stellen zich aan als Ariërs van langeren datum. Ze doen zelfs aan protestantsche of katholieke propaganda. Ik ken er die beweren antisemieten te zijn. Dat is meer en beter nog dan de aanpassing. Zij doen het Reinaert na, waar hij zich in de pelgrimspij hult.
Dan is er nóg een derde kategorie: de Joden die er toe komen zich te verdedigen door hun fortuin. Zij zijn niet zoo talrijk als men doorgaans beweert, maar het ontbreekt hun niet aan invloed en aan macht.
Ik zou hun best den naam kunnen geven van Zilvervossen.
Zoo komen wij terug tot Ulenspïegel en bekijken zijn geval heel anders.
In de eerste plaats heeft hij geen interesse voor het sociale
| |
| |
vraagstuk. De klassenstrijd raakt hem niet. Hij is geen sociaal dier: hij is een politiek dier. Ulenspiegel legt zich neer bij het gevestigde gezag. Hij voert geen strijd, bij de Coster, tegen de erfgenamen van de feudale macht. Hij neemt dienst in het leger van den Zwijger en hij vecht, niet om een betere sociale orde te helpen scheppen, maar om een politieken staat tot stand te brengen, waarin enkele algemeene begrippen, zooals godsdienstvrijheid, den toon zouden aangeven.
Ulenspiegel werd slechts achteraf een ziel ingeblazen.
Want Ulenspiegel treedt op als liberaal en flamingant drie eeuwen vóór dat die begrippen eigenlijk vorm en zin kregen. Liberaal is hij, op geestelijk gebied. En flamingant binnen het nationaal kader.
Ulenspiegel wil zijn volk bevrijden van de Spaansche heerschappij, en daarvoor met Holland bondgenootschap sluiten. Hij is doordrongen van het begrip der kultureele zelfstandigheid voor de Vlaamsche Provincies. Maar hij zal zich wel wachten, deze provincies politiek bij Holland te willen inlijven. Hij is Belgicist. Geen Vlaamsch nationalist. Hij staat er op, de onafhankelijkheid der Belgische provincies te handhaven, maar wil vóór alles, dat de twee landen hun wederzijdsche onafhankelijkheid bewaren en broederlijk samenwerken, om hun maatschappelijke welvaart te bevorderen, en vooral, - dat ze de onverdraagzaamheid op het gebied van geloofsbelijdenis vermijden.
Ulenspiegel wenscht dat de Schelde geen aanleiding geve tot twist en tweedracht, maar integendeel de twee volken, die aan de oevers van den stroom leven, samensnoeren om op die wijze doeltreffender weerstand te kunnen bieden aan de bedreigingen van buiten uit.
Ulenspiegel staat dus een verbond met Holland vóór, dat echter niet zou leiden tot éénheid. Dit verbond beschouwt hij als een waarborg voor politieken vrede en ekonomische welvaart.
Ook in moreel opzicht is Ulenspiegel geheel anders. Hij heeft vrouw, kind noch kruis. Hij is slechts verloofd. Hij heeft zijn hart aan Nele verpand, die in zijn liefde deelt. Hij voelt zich één met haar, één voor zijn gansche leven.
Dat sluit echter niet uit dat hij zich af en toe wel een kleine uitspatting permitteert, en dat hij bij voorbaat reeds een deuk geeft aan bepalingen van een kontrakt, dat trouwens nog niet eens is geteekend. Hij zwerft en doolt vrij langs Gods wegen.
| |
| |
Hij is soldaat en bootsgezel. Hij bezoekt het schoone Luikerland, waar de vrouwen graag gastvrijheid verleenen en niet preutscher zijn dan noodig. Hij dringt ook wel eens door tot in Duitschland, waar men te dien tijde nog kop op de schouders had, en zelfs daar heeft hij ontmoetingen. Het menschelijk vleesch is zwak en met zijn buikigen kornuit, den goeden Lamme, gebeurt het dat Ulenspiegel den nacht doorbrengt in een bed, dat hij niet alleen zal opwarmen.
Maar dat is ten slotte slechts toeval. Blijkbaar houdt hij het er voor, dat wie nooit gezondigd heeft, hem den eersten steen moge werpen.
Hij zoekt de gelegenheid niet. Hij begeeft zich niet aan liefdespel, zooals Reinaert, om strijd, uit wraak of misprijzen. Het gebeurt hem ongetwijfeld zich te ontfermen over wat hem vóór den boeg komt, maar hij is voorzichtig en bescheiden genoeg om zich die dingen niet te veel te laten voorstaan en een grooten muil op te zetten. Als hij eenmaal goed en wel met Nele zal getrouwd zijn, zullen die fratsen ook tot het verleden behooren.
Ik hoef er wel geen nadruk op te leggen, dat Reinaert en Ulenspiegel, zooals ik ze hier voor u uitteeken, als kontrasttypen, wel degelijk de Reinaert van Willem en de Ulenspiegel van De Coster zijn.
Om te worden wat zij zijn, in deze twee werken, hebben zij een evolutie doorgemaakt.
Reinaert van de Fabel is geworden een sociaal wezen in opgang. De Vos leefde reeds vóór het leenroerig tijdvak. Maar als boekenheld heeft hij slechts zijn plaats in dit kader gevonden, op het einde van zijn loopbaan. Hij stamt uit het Oosten, zooals de Leeuw trouwens, - terwijl de Beer geleidelijk uit de Skandinaafsche legende tot ons overgekomen is. De verstrengeling van deze verhalen uit Oosten en Noorden is vooraf gebeurd om zoo te komen tot het veelzijdig geheel dat wij thans kennen. De anti-feudale Reinaert is gesproten uit den geest van revolutionnaire kunstenaars.
Zoo ook Ulenspiegel.
De Ulenspiegel uit de boert van de 16e eeuw kende natuurlijk den strijd der Nederlanden tegen Spanje niet. Het is Charles De Coster die hem in dit historisch kader heeft geplaatst.
Men heeft dezelfde methode gevolgd in Duitschland en in
| |
| |
België, vóór en na den oorlog, om het personage weer tot leven te wekken en een rol toe te denken in de gebeurtenissen van den nieuwen tijd.
Dat brengt me er toe een paar woorden te zeggen over de auteurs.
Uit het werk zelf kunnen we afleiden, dat Willem rechten gestudeerd heeft en Hebreeuwsch moest kennen. Hij behoorde dus meer dan waarschijnlijk tot den geestelijken stand.
Maar wat men in elk geval weet is, dat hij een groot dichter was. De beste dichter die in Vlaanderen het licht zag, want hij heeft een grootsch werk geschonken, dat in elk opzicht hooger aan te slaan is dan Reinaert II, die pas een eeuw later opgedoken is, - en onbetwistbaar ook heel wat hooger staat dan het werk van de dichters der Fransche versies, wier werk het aan maat en verhouding ontbreekt en die voortdurend dier en mensch met elkaar verwarren.
Bij Willem handelen de dieren ook als dieren. Het geringste detail is juist gezien, nauwkeurig en teekenend weergegeven. Hij loopt niet vast op de vergissingen van voorgangers of navolgers, die andere avonturen behandeld hebben en bij wie de personages zich voordoen als menschen, die men een dierenhuid om de schouders heeft gehangen.
De Vlaamsche Reinaert is het type van het dieren-epos. En Willem heeft den voorrang op alle latere dichters van Vlaanderen, omdat hij onsterfelijk werk geschapen heeft.
Maar er is nog meer in zijn werk. De taal!
Harmonische, geestige, snedige taal met pittig koloriet, waarbij zelfs de toonkleur van de klinkers een beeldkrachtige en stemmingwekkende rol vervult, met werkelijk picturale effekten. Het werk bevat geest en ironie met scherp sarcasme. Willem spot met de spierkracht van stommelingen. Hij spaart noch de kleinen noch de grooten. Hij heeft de ineenstorting voorzien van een parasiteerende maatschappij, gegrondvest op geweld en machtsmisbruik, en hij zingt een hymne ter eere van het menschelijk vernuft.
Want Reinaert is hijzelf, zooals Ulenspiegel ook De Coster is.
En Charles De Coster is daarbij de werkelijke grondlegger van de Fransche literatuur in ons land.
Zijn Ulenspiegel is in het buitenland het meest bekende werk van onze literatuur. Het werd vertaald in bijna alle Euro- | |
| |
peesche talen, en talrijke kunstenaars hebben zich aan de illustratie van Ulenspiegel gewaagd. De Coster heeft ietwat vereenzaamd geleefd. Maar hij was zich van zijn waarde bewust. Met fierheid verklaarde hij tot diegenen te behooren, die hun tijd sereen kunnen afwachten. Lang heeft dit echter niet geduurd, want de huidige generatie beroept zich op hem.
Merkwaardiger is nog dat hij hoogst waarschijnlijk een geestelijke tot vader had, - waardoor hij dus, in zekeren zin, nog nader staat tot zijn Vlaamschen voorganger.
Men mag zeggen dat Ulenspiegel even merkwaardig is door den bouw als door de taal.
Ulenspiegel is de held van de avonturen, maar er zijn twee kontrasteerende elementen, die hem op den voet volgen: Philips II en Lamme Goedzak.
Philips II voor de denkbeelden en Lamme voor het karakter.
Ulenspiegel draagt de vrijheidsidee, Philips II verpersoonlijkt de dwingelandij. Ze worden tegelijkertijd geboren en de twee kinderen leven gelijkloopend hun leven uit. het ééne tot heil, het andere tot ramp der menschheid.
Ulenspiegel is goed, vroolijk en gezond.
Philips is wreed, droevig en ziek.
Ulenspiegel wenscht het volk te verheffen.
Philips wenscht het volk te vernederen.
Ulenspiegel is één en al liefde.
Philips is slechts wreedheid.
Ulenspiegel is welstand en geluk.
Philips is pest en dood.
Naast deze paralleelontwikkeling, die aan de konstruktie van het werk stevigheid bijzet, is er een tweede overeenkomst - de tegengestelde karakters. Een schaduw volgt Ulenspiegel op den voet. Geen kwaadaardige schaduw. Een weldoende schaduw. Zijn maat Lamme Goedzak. De vriend in voor- en tegenspoed.
Tusschen hen is er natuurlijk een verschil in optreden. Zoo Ulenspiegel den geest van Vlaanderen voorstelt, belichaamt Lamme Goedzak onze maag en onzen buik.
Lamme Goedzak is verwant aan Sancho Pança, en het spreekt vanzelf dat Cervantes' held De Coster heeft bezield.
Maar welk verschil tusschen deze twee typen!
| |
| |
Vooreerst heeft Ulenspiegel niets gemeens met Don Quichote. Ulenspiegel spot met de anderen. Maar het zijn de anderen die Don Quichote bespotten.
Cervantes nochtans heeft naar mijn oordeel meer verscheidenheid gebracht in de konceptie van Sancho.
Lamme Goedzak vecht als een Leeuw, maar hij zal nooit Ulenspiegel vervangen. Lamme weet niet te bevelen.
Bij Cervantes integendeel, speelt Sancho op een goeden dag de rol van Don Quichote. Sancho wordt voorzitter van de republiek. En op dat oogenblik wordt Don Quichote redelijk.
Wat ons toelaat te zeggen, dat Cervantes heeft willen aantoonen hoe gevaarlijk het is, de uitoefening van het bewind aan één mensch toe te vertrouwen. Want zoodra de bewindvoerders het toppunt der macht bereikt hebben, worden zij allen ietwat mesjoege!
Er is een laatste punt waarover ik een woord te zeggen heb, - de taal van Ulenspiegel.
Zoo de taal van den Reinaert volmaakt is, dan is deze van De Coster even voortreffelijk. De Coster heeft zijn taal als bij ingeving geschapen. Hij heeft zijn personages in het kader der 16e eeuw geplaatst, en hij heeft gewild dat ze een taal zouden spreken, die met dat tijdperk overeenkomt. Niet de zware taal van Rabelais. Ook niet de latere Rabelais-taal van Balzac. In verbaal opzicht was De Coster een grooter kunstenaar dan Balzac. Aan Rabelais heeft hij de grondstof ontleend, den schilderachtigen en synthetischen vorm, - maar hij heeft het materiaal leniger gemaakt. De taal van de 16e eeuw heeft haar oorspronkelijken rijkdom behouden, maar ze is malscher en vloeiender geworden. De Coster heeft ze gezuiverd.
Deze taal is een uniek verschijnsel in de geschiedenis der Fransche letterkunde.
Wat gezegd van het geheel?
Zinnebeeld van gansch een volk, - trots van een natie, - nationale bijbel, - het woord is van Camille Lemonnier, - zoo is Ulenspiegel geweldig door zijn opzet en schitterend door zijn woordkunst. Ulenspiegel is een volmaakt meesterstuk, het hoogste wat de Europeesche kunst ooit bereikt heeft. Ik zou durven zeggen dat het een werk is dat de eeuwen trotseert.
| |
| |
Reinaert en Ulenspiegel zijn volgens mij de twee meest karakteristieke satiristische typen uit onze nationale kunst. En wat hun kracht uitmaakt: ze zijn tegelijkertijd twee internationale typen. Verschillende volken hebben tot hun schepping bijgedragen, doch in óns land hebben ze hun definitieve gestalte gevonden. Ze zijn gesproten uit den satirischen geest van alle tijden en van alle landen, - om het historisch kader in te stappen. Daardoor verkregen ze een eigen persoonlijkheid.
Reinaert is een held van den klassenstrijd.
Ulenspiegel is de held van den nationalen kamp.
Maar beiden zijn apostels van de vrijheid.
De eene omdat hij zich opwerpt tegen het feudale begrip.
De andere omdat hij weerstand biedt aan de tirannie en de verdrukking, waarvan het volk slachtoffer kan zijn.
De strijd van Reinaert is niet uitgestreden, want het feudale begrip, in zijn parasitaire geaardheid, is niet dood.
En de strijd van Ulenspiegel is aktueeler dan ooit. Niet ten onzent. Elders. Onder een anderen vorm. Want het nationalisme dient tegenwoordig om de natie zelf te verdrukken.
Om deze dubbele reden hebben Reinaert en Ulenspiegel nog een rol te spelen, in het belang der hedendaagsche geslachten en voor de opvoeding van de komende generaties.
En ik wou hun beeld ergens opstellen.
Bij voorbeeld aan de uiteinden van den grooten tunnel te Antwerpen.
Graag plaatste ik op den linkeroever het beeld van een grooten steenen vos, den snoet gericht naar het land van Waas, waar Willem, de dichter, zijn epos heeft geschreven. En ik zie den vos, de oogen half gesloten, den geur der vette weiden van die vruchtbare streek opsnuiven en ik hoor hem den voorbijganger, die nog iets voor de vrijheid voelt, toeroepen: ‘Ik ben de voorvader!’
En rechts, den kant der oude stad uit, zou ik Ulenspiegel zetten. Al ware het maar om ons volk te leeren dat deze voorzaat gestreden heeft voor een zaak die de na-oorlogsche gebeurtenissen opnieuw in het teeken der belangstelling hebben geplaatst.
Op het oogenblik dat de vrijheidsgeest schijnt te verflauwen en op het oogenblik dat schimmen uit het verleden in een verstoorde wereld de spierkracht durven verheerlijken, word ik
| |
| |
steeds door den lust bekropen de tirannie, hoe deze zich ook voordoet, in het gelaat te zeggen:
‘Nooit heeft de stof den geest overwonnen!
En altijd heeft de vrijheid eindelijk den zegepraal over verdrukking.’
Deze twee symbolische figuren zouden tegelijkertijd een hulde zijn aan de grootste letterkundige genieën, die België heeft voortgebracht, een Vlaming en een Waal, - de Vlaming die zijn onderwerp in Frankrijk heeft gezocht en de Waal die zijn motief aan Vlaanderen heeft ontleend.
Mijnheeren, vandaag heb ik mij gewaagd aan de verheerlijking van den geest van Reinaert en den moed van Ulenspiegel, en dat, op mijne wijs.
|
|