Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1934
(1934)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 787]
| |
Vlaamsche Polyphonische Kerstliederen van Willem van Messaus
| |
[pagina 788]
| |
hoe ik er toe kwam om mij Pevernage's werk aan te trekken. Mijn antwoord hierop luidt als volgt: een zekere Jan de Maes heeft een sonnet aan Jonker Jan van der Noot opgedragen (verschenen in diens poetische werken, 1581-1585). Het incipit luidt: Pevernage, Verdonck, Trehou en Walrands mede
Vercieren Belgica....
Een aanteekening werd hier bijgevoegd, waarin staat dat die componisten stukken uit het Boeck der Liefden op muziek brachten: ‘De vier beste en uitnemende componisten en meesters der musijcken van dese tyden... te weten Mr Huybrecht Walrands, Andries Pivernagie, M. Gregorio Trehou, ende Cornelis Verdonck hebben eenige Sonetten oft madrigalen uit het boek der Liefden op muziek gebracht...’ Muziek van onze beste Vlaamsche componisten op teksten van onzen voornaamsten lyrischen dichter der 16e eeuw - dit was iets heelemaal extra's! En daar noch A. Vermeylen, noch anderen daarvan iets wisten, heb ik een klopjacht ingezet om achter die muziek te komen. De uitslagen zijn pover geweest: ik ontdekte wel dat Pevernage een tekst van J. van der Noot vanmuziek had voorzien. Doch dit was een Fransche tekst: Eloge de la ville d'AnversGa naar voetnoot(1). Deze kleine ontdekking deelde ik mede in mijne levensbeschrijving van J. van der Noot in de Biographie Nationale, dl. XV, bl. 877Ga naar voetnoot(2). Maar in Pevernage's gedrukte werken vond ik Latijnsche, Fransche, Italiaansche teksten; doch geen enkelen Vlaamschen tekst. Zelfde geval met Hub. Walrands en met Trehou, alsook met Cornelis VerdonckGa naar voetnoot(3). Daar in de Poëtische Wercken een uitdrukkelijke verklaring voorkomt, mogen wij gerust aannemen dat het feit waar is. Maar per slot van rekening, betwijfel ik het ten zeerste dat die Vlaamsche muziek ooit in druk verschenen is. Heel dat bericht van Jan de Maes blijft overigens voor ons nog geheimzinnig. Niemand is er tot heden toe in geslaagd de hand te leggen op van der Noot's Boeck der Liefden. Diesaangaande heb ik vroeger een gissing | |
[pagina 789]
| |
vooruitgezet: ik onderstel dat dit zoogenaamde Boeck der Liefden een onder-afdeeling is van J. van der Noot's Poetixe Wercken, te Keulen verschenen in 1572Ga naar voetnoot(1). Een bibliograaf heeft dit laatste werk gezien, en hij schreef er den titel van af. Hij liet echter na te zeggen waar dit boek zich bevond en welke de inhoud van deze Wercken was. Alle pogingen door mij gedaan om die uitgave terug te vinden, zijn tot nog toe mislukt. Maar ik hoop wel een dezer dagen er de hand op te leggen (ik ben immers op een nieuw spoor gevallen). En wanneer eindelijk dit boek van 1572 in mijn bezit komt, zullen wij weten of mijne gissing het wit heeft getroffen. Mijne gissing berust op het volgende feit. De Duitsche vertaler van Van der Noot's Olympiade (betiteld Das Buch Extasis) heeft zijne vertaling van een inleiding voorzien: en in die inleiding is er sprake van das Buch der LiebenGa naar voetnoot(2). Dit werk is dus zeker vóór 1576 verschenen. En wel in het buitenland - immers van der Noot is eerst in 1578 naar Antwerpen teruggekeerd. Daar ik geen ander werk ken in het buitenland verschenen, waarin het Boeck der Liefden zou kunnen voorkomen, onderstel ik dus dat het te vinden is in die Keulsche uitgave van 1572.
* * *
Ik schreef dat (te oordeelen naar hetgeen van hem gedrukt is) Pevernage nooit op Vlaamschen tekst heeft gewerkt. Op zoek zijnde naar Vlaamsche composities, viel ik op de volgende mededeeling van Florimond van Duyse (Biogr. Nationale, XVII, bl. 139): ‘Un recueil Laudes Vespertinae B. Mariae VirginisGa naar voetnoot(3) (Anvers, Petr. Phalesius, 1629: cum basso continuo contient entre autres 26 cantiques de Noël dont 12 avec paroles flamandes, d'André Pevernage’. Daar J. vander Noot geen Kerstliederen schreef, was het buitengesloten dat die liederen van hem zouden zijn maar de tekst was Vlaamsch - en dit interesseerde me. Door Eitner's Bibliographie vernam ik dat het eenig bekende | |
[pagina 790]
| |
exemplaar van Laudes Vespertinae, Antw. 1629, zich in het British Museum bevond. En ik heb dan ook een verblijf dat ik in de buurt van Londen deed, in 1910, te baat genomen om het boek te gaan bezichtigen. Van Duyse's inlichting bleek nu verkeerd te zijn: Er zijn wel, heelemaal aan het einde van het boek, 12 Vlaamsche Kerstliederen aanwezig: geen enkel echter van Pevernage. Tien Kerstliederen zijn van Willem van Messaus, één van John (of Jan) Bull (een Engelsche componist die Katholiek was, in ons land is komen wonen, in hoofdzaak kerkelijke muziek heeft geschreven - en van tijd tot tijd ook op Vlaamschen tekst heeft gewerkt)Ga naar voetnoot(1). - Een is van een onbekenden componist (d'incerto auttore). In plaats van Pevernage's muziek, kreeg ik aldus in hoofdzaak muziek van Willem van Messaus.
* * *
Eenige inlichtingen over dien Antwerpschen componist: Ik haal ze uit de zeer goede levensbeschrijving door Alf. Goovaerts in de Biographie Nationale (dl. XIV, bl. 608). De hr. A. Stellfeld was zoo vriendelijk de aanteekeningen van de Burbure (stadsarchief, Antwerpen) voor mij af te schrijven, die Messaus betroffen. En daar verschillende punten mij niet zeer duidelijk schenen, heb ik mij gewend tot collega Fl. Prims (het aangewezen refugium peccatorum voor al wie zich met Antwerpsche zaken bezig houdt). En aan hem heb ik heden veel nieuws te danken aangaande de genealogie van onzen Antwerpschen musicus.
De componist W. van Messaus is de zoon van zekeren Nicolaas van Messaus, Jan's sone, welke 10 April 1587 het poorterschap te Antwerpen verkreeg: hij was geboren in het Brabantsche dorp Grimberge. Hij had zich in de Scheldestad als bakker gevestigd, en is dan ook deken van het Bakkersambacht geworden. - Hij stierf in 1627. Hij was getrouwd met Margareta Aerts. Volgens een nota van Bisschops is dit huwelijk van 4 Maart 1587. Uit dit huwelijk zijn ten minste twee zoons voortgesproten: een eerste, Niclaas (die denzelfden naam als zijn vader droeg), geboren 1588; hij trouwde later - 16 November 1616 - met | |
[pagina 791]
| |
Begken de Moor (in de St-Jacobskerk te Antwerpen), en zijn vader, Niclaas, treedt hier als getuige op. De tweede zoon, Guilelmus (onze componist), werd 23 Maart 1589 in de Ste-Walburgiskerk gedooptGa naar voetnoot(1). In 1610 wordt hij koster en ludimagister van de nieuwe St-Willebrodskerk. Hij is dit nog in 1613 - volgens een aanteekening van de Burbure (VIII, 167) uit het legister dier kerk: ‘Tolingio pastore et Guilelmo van Messaus, primo ludimagistro et custode’. Eenige jaren later (de juiste datum onbekend) werd hij als zangmeester der Ste-Walburgiskerk aangesteld. - En hij behield dit ambt tot aan zijn dood (8 Maart 1640). Willem van Messaus trouwde in 1617 of 1168 (juiste datum onbekend) met Magdalena van Mazereth; vier kinderen zijn uit dit huwelijk voortgesproten. Guilelmus - gedoopt 23 Maart 1619 in de Ste-Walburgiskerk; hij droeg denzelfden naam als zijn vader. - In 1623, tweelingen Abraham en Sara, gedoopt 9 Mei 1623 in O.L.V. Kerk te Antwerpen. - En ten slotte Nicolaes, gedoopt 23 Januari 1028 in de Ste-Walburgiskerk. (Hij droeg den naam van zijn grootvader). Magdalena van Mazereth stierf kort na de geboorte van Nicolaas (1628). En W. van Messaus hertrouwde, 23 September 1639, met Clara Loycx. - Uit dit tweede huwelijk zijn geen kinderen voortgesproten. Toen W. van Messaus, 8 Maart 1640, stierf, was zijn eerste zoon nog het eenige kind in leven. En daar hij in 1619 geboren werd, was hij nog minderjarig bij den dood van zijn vader (volgens het costuymelyk recht van Antwerpen, was men eerst meerderjarig op 25-jarigen leeftijd). Er moesten dus voogden aangesteld, en een inventaris der goederen opgemaakt worden (aanwezig op het stadsarchief); als voogden traden op: Gillis van Mazereth en Peter de Carpentier. Deze Willem II trouwde met Abigaïl Kerstens: zij hadden een zoon, Niclaas (naam van den overgrootvader), geboren ± 1658, die priester werd omtrent 1682. Collega Fl. Prims deelt me mede dat in den boedelinventaris van 1640, de familienaam steeds gespeld wordt Messeaux. De hr. A. Stellfeld vestigt er mijn aandacht op, dat in het verbaal van de vechtpartij (waarover verder) onze componist teekent ‘Guillaume van Messaus’ (zooals in de aanteekening van 1613, hoogerop). | |
[pagina 792]
| |
Familienamen, zooals bekend, hadden in vroegere eeuwen geen vaste spelling.
Messaus was een man met een zeer opvliegend karakter: een anecdote zal dit zonneklaar doen uitkomen. Een van de parochianen der Ste-Walburgiskerk had einde Augustus 1620 een kind verloren en, liefhebber zijnde van gregoriaanschen zang, had hij aan Messaus gevraagd een gregoriaanschen dienst de Angelis te zingen; Messaus weigerde, zeggende dat zijn zangerskapel niet gewoon was gregoriaansch te zingen: hij, overigens, als polyphonist, moest van dat soort muziek niet weten. De vader was echter op zijn gregoriaanschen zang gesteld, en hij wendde zich tot het kapittel van O.L.V. Kerk om zijn zin te krijgen. Het kapittel gaf Messaus bevel voldoening te geven aan den wensch van den beproefden vader. Maar Messaus herhaalde dat zijne zangers buiten staat waren gregoriaansch te zingen. Waarop het kapittel aan den vader liet weten dat de zangerskapel der O.L.V. kerk op 4 September in de Walburgiskerk aanwezig zou zijn, en voor den dienst zou zorgen. Messaus was echter op de loer. En toen in de Walburgiskerk priester Adriaan Hercq, die de leider der zangers was, den rechterarm omhoog hief om met den zang te beginnen, gaf Messaus een geduchten slag op zijn arm om hem te beletten de maat te slaan. Hercq wachtte een oogenblik - en hief den arm weer omhoog: tweede slag. Nog een derde maal begon dat spel. Maar nu werd Messaus woedend: hij sprong op den priester toe, en begon hem goed af te ranselen. Hij gaf hem stampen in den buik, nam een lessenaar en wierp dien naar het hoofd van zijn tegenstrever. De priester werd gekwetst en bloedde, doch hij verloor zijn kalmte niet. En na een korte poos, stelde hij zich weer aan het hoofd zijner zangers en hief opnieuw den arm omhoog. Messaus, die nu zag dat slagen niets baatten, ging naar zijne zangers toe, die ook op het oksaal stonden, en stak insgelijks zijn arm omhoog. En toen nu de zangers der O.L.V. kerk begonnen gregoriaansch te zingen, hieven de andere zangers het de angelis op hunne wijze aan. En zoo ging het voort tot het einde van den dienst. In het verslag der O.L.V. kerk staat dat ‘zy voorts hebben contrarie misse gezongen de angelis tegen malcanderen, van de eerste Kyrie tot de leste toe!’. Dat gaf in de kerk een afschuwelijke cacophonie: de aanwezige personen begrepen er natuurlijk niets van: zij zullen zeker van den gregoriaanschen zang geen goede herinnering hebben bewaard. Thuis gekomen, diende Ad. Hercq bij het kapittel van O.L. | |
[pagina 793]
| |
V. tegen Messaus een klacht in, wegens zijn brutaal optreden. En het kapittel, na getuigen te hebben onderhoord, schorste Messaus gedurende zes maanden als zangmeester. Messaus echter hield eenvoudig geen notitie van die schorsing en hij deed zijn dienst voort in de kerk, zooals vroeger. De officiaal werd hiervan verwittigd en den 8 October werd Messaus voor het kapittel en den officiaal geroepen. En daar deelde men hem mede dat zoo hij zich niet onderwierp, hij voortaan als kapelmeester zou afgezet worden en naar het gevang gebracht. ‘Renovata est suspensio contra Guilelmum Messaum’, zegt het verslag, ‘illico insinuanda, sub poena carceris vel alia arbitraria, ne pendente informatione contra eum capienda, fungatur officio cantoris in ecclesia, neque in ea cantet, donec aliter sit ordinatum’. Het verdere verloop der zaak kennen wij niet - maar wij mogen gerust aannemen dat Messaus zich thans onderwierp, en zijn zes maanden schorsing uitdeedGa naar voetnoot(1).
Willem van Messaus heeft nogal veel muziek uitgegeven: zie de lijst zijner werken bij Goovaerts - vooral kerkelijke muziek en muziek op Latijnschen tekst. Die stad- en tijdgenoot van Rubens telt onder de beste componisten uit dit tijdvak. In le Livre septième (uitgaven van Phalesius, Antw., 1636 en 1641) werden echter drie Vlaamsche vierstemmige liederen van hem opgenomen. ‘:‘I, Een bier, een bierenbroykenGa naar voetnoot(2). - II, Een meysken eens voorby passeerdeGa naar voetnoot(3). - III, Gevare, hoe staet u vlas?’. Ongelukkig is er van elk dezer uitgaven slechts één stem overgebleven - zoodat er van een partituur-uitgave geen sprake kan zijn (1636, Bassus te Berlijn - en 1641 Superius, vroeger in het bezit van prof. Acquoy). Spijtig genoeg: het Londensche exemplaar der Laudes | |
[pagina 794]
| |
Vespertinae, 1629, is eveneens niet volledigGa naar voetnoot(1). In dien tijd werd, zooals bekend, iedere zangstem afzonderlijk gedrukt: partituuruitgaven waren toen heel uitzonderlijk. Te Londen zijn aanwezig: - I, Tenor; - II, Altus, en III, Basso continuo (orgelbegeleiding. Zonder woorden, natuurlijkGa naar voetnoot(2). - Er ontbreken bijgevolg: IV, Superius: en V, Bassus. Ik heb hetgeen te Londen aanwezig was, afgeschreven en in partituur gebracht, maar zonder de ontbrekende stemmen kan er van een partituur-uitgave alweer geen sprake zijn.
Van de Laudes Vespertinae verscheen echter nog een derde uitgave in 1648 (Antwerpen, erfgenamen P. Phalesius). En ik vermoedde dat de Vlaamsche Kerstliederen hier nog zouden opgenomen zijn. Volgens Eitner (Bibliographie) was er van die uitgave van 1648 een stem (de tenor) in de Universiteits-bibliotheek van Amsterdam aanwezig. Ik wendde mij bijgevolg tot het bestuur dier bibliotheek met het verzoek om dit boek te Gent te mijner beschikking te krijgen, ten einde te kunnen zien wat er met de 12 Kerstliederen der uitgave 1629 was gebeurd. Zoo kon ik vaststellen dat deze derde uitgave niet min dan 18 Vlaamsche Kerstliederen teldeGa naar voetnoot(3). Van deze 18 zijn er 10 overgenomen uit 1629. - En er werden 8 nieuwe bijgevoegdGa naar voetnoot(4). Twee van de 10 liederen van Messaus werden weggelaten (nr 5, Waer is de dochter van Sion - nr 8, Nu laet ons singhen, het es tyt -). Doch zij werden vervangen door 2 nieuwe Kerstliederen van denzelfden toondichter. - Zoodat de conclusie van mijn onderzoek nu is dat W. van Messaus een reeks van 12 oude | |
[pagina 795]
| |
Vlaamsche Kerstliederen polyphonisch heeft behandeld (10 in Laudes 1629, en 2 in Laudes 1648): een feit dat tot nog toe heelemaal onbekend bleef. Het lied van John Bull (nr 12, Den lustlycken Mei, Christus playsant) werd insgelijks overgenomen, alsook het lied van den onbekenden componist (nr 9, Gegroet soo moet gij sijn). En als nieuwe liederen krijgen we nu (daargelaten de 2 reeds besproken van Messaus), 4 Kerstliederen van onbekende componisten, 1 lied van zekeren Guil. Munninckx (O soeten nacht), en 1 van zekeren Jacques Le Fevre (Jacob Smids): ‘De Heyl'ge Kerck in vreught ontsprinct’. Biografische inlichtingen over Willem Muninckx of Munninckx heb ik nergens kunnen vinden. Er komt een Latijnsch lied van hem voor in de Laudes van 1629Ga naar voetnoot(1). Vlaamsche liederen van hem bleven tot nog toe onbekend. Eitner (Quellen-Lexicon, t. VII, bl. 120) vermeldt een zekeren P.F. Munninckx, die ook muziek uitgaf: ‘Balletti, Allemande, courante, sarabande cum tribus instrumentis (zonder jaartal) - en hij vermoedt dat deze dezelfde is als de W. Munninckx van zoogezegd 1604. Dit lijkt me onmogelijk, aangezien de voornamen verschillen. Wie Jacquesle Fevre is, weet ik evenmin. In Le livre septième van 1636 (Antwerpen) komt nog een 4-stemmig Vlaamsch lied van hem voor (Vrouken lief, solferstecksken) en in de Laudes van 1629 ook een lied op Latijnschen tekstGa naar voetnoot(2). In de tafel van Livre septième wordt zijn naam vermeld als Jacob Smidts - denkelijk zijn Vlaamsche familienaam: Eitner (Quellen-Lexicon, t. VI, bl. 109) deelt mede dat een zekere Jacques Le Fèvre voorkomt als muzikant in de muziekkapel van Hendrik IV en Lodewijk XIII te Parijs. Deze zou de auteur zijn van het boek ‘Meslange de musique à 4 parties’ (Parijs, 1613. - Een exemplaar in de Bibl. Nat. te Parijs, maar het is onvolledig). Hebben we hier te doen met één of twee personen? Dit dient nog te worden onderzocht.
* * *
van Riemsdijk, Flor. van Duyse en al degenen die zich met onze oude muziekgeschiedenis bezig hielden, hebben sinds lang | |
[pagina 796]
| |
de opmerking gedaan dat onze Nederlandsche polyphonisten der 15de, 16de en 17de eeuw zeer veel op Latijnsche en Fransche teksten, en zelfs op Italiaansche teksten hebben gewerkt, doch dat zij betrekkelijk heel weinig op Vlaamschen tekst componeerden. Ik kom een andermaal op deze vraag uitvoerig terug. Ik meen in staat te zijn te bewijzen dat onze oude polyphonisten oneindig meer op Vlaamsche teksten hebben gewerkt dan men vroeger wel dacht. Maar... zij vonden geen uitgevers! De ondervinding had den uitgevers geleerd dat muziek op Nederlandschen tekst moeilijk verkocht. In de taal van den boekhandel heet men zulke uitgaven een strop. Geen wonder dan ook dat wanneer Vlaamsche componisten zich tot hun uitgever wendden, deze niet te vinden was om de onkosten eener uitgave met Nederlandsche woorden op zich te nemen. En soms gebeurde dan ook het volgende: de uitgever vond de muziek heel mooi, en hij was bereid voor de drukkosten in te staan - op één voorwaarde echter: de Vlaamsche tekst moest wegvallen, en worden vervangen door een Franschen. En daar men nu niet altijd over bekwame Fransche dichters beschikte om een goeden tekst op te stellen, verschenen de muziekstukken met een tekst-adaptatie in Beulemans-Fransch.... Sic itur ad astra. Zooals gezeid, kom ik een andermaal hierop terug. Onnoodig hierbij te voegen dat het teksten-apparaat waarop ik werk, door mij verzameld werd, en onbekend is.
* * *
Binnen kort hoop ik op de ontbrekende stem der Kerstliederen te vallen, en dan zal ik een partituur-uitgave dier merkwaardige stukken kunnen bezorgen... zoo ik een uitgever vind. In afwachting deel ik den tekst van al die liederen mede - tekst welke Fl. van Duyse en anderen muzicologen onbekend bleef. Zeer vele van die liederen zijn 15de eeuwsch. Interessant is het voor de geschiedschrijvers onzer letterkunde te noteeren, dat die middeleeuwsche zangen tot in volle 17de eeuw in de conservatieve Zuidelijke Nederlanden nog zoo populair zijn gebleven. Enkele zeer beknopte nota's voeg ik bij sommige liederen, voor hen die een verder onderzoek zouden willen doen. | |
[pagina 797]
| |
(Laudes vespertinae, 1629),
| |
[pagina 798]
| |
II.
| |
[pagina 799]
| |
III
| |
[pagina 800]
| |
IV
| |
V
| |
[pagina 801]
| |
VI
| |
VII
| |
[pagina 802]
| |
Schept vreught en deucht
Met herte reyn:
Ons is geboren ‘Den uytverkoren
Ints werelts pleyn.
Verblyt u nu alle gemeyn
(bis) Groot ende cleyn
En maeckt u nu van sonden reyn:
Ons werd gheboren
Den uytvercoren
In 't' swerelts pleyn
Ga naar margenoot+ Schept vreucht en deucht....
Wilt nu al t'samen syn verblijt
(bis) ‘Wie dat ghy syt’
Die eeuwich was, wort inden tijdt
Een creature
Uyt liefde puere
Tot ons profyt.
Ga naar margenoot+ Schept vreucht en deucht...
Herdrukt in de Laudes Vespertinae van 1648, bl. 27. | |
VIII
| |
[pagina 803]
| |
IX.
| |
X
| |
[pagina 804]
| |
Hoe wel was haer te moede
Doen sy in vleesch en bloede
Aensach haers hertzen hoede,
Den Heer der Heeren wyt.
Ga naar margenoot+ Ghelovet moet syn...
Die Englen songen schoone
Gloria in den throone
Ter eeren Godes soone,
Christus ghebenedyt.
Ga naar margenoot+ Ghelovet moet syn...
Herdrukt in de Laudes Vespertinoe van 1648, bl. 28. - Cf. over dit Middeleeuwsche lied F. van Duyse, nr 518 (bl. 1996-2009), - de tekst, dien Messaus volgt, is ietwat gemoderniseerd. | |
XI.
| |
[pagina 805]
| |
XII.
| |
(Laudes vespertinae, 1648).
| |
[pagina 806]
| |
XIV.
| |
XV.
| |
[pagina 807]
| |
XVI.
| |
XVII.
| |
[pagina 808]
| |
Lof sy u, Coninck Christe goet,
Die ons lieGa naar voetnoot(1) al,
Van Adams swaeren val
Hebt verlost door u suyver bloet
(bis) { Op dat wy, synd' van deughden ryck,
(bis) { U Majesteyt souden sien eeuwelyck.
| |
XVIII.
| |
[pagina 809]
| |
XIX.
| |
XX.
| |
[pagina 810]
| |
Maer u soet aenschyn my te seer
Vermaeckt nu, schoonsten Heer:
U lachskens noch veel meer.
Met blyschap spreeck ick u nu aen,
Op mijnen schoot, van my ghenomen.
Maer hoe wel dat ick word' verstaen,
Geen antwoort van my wort becomen.
Waerom hout gh'u, soet kint, soo in
Dat ick niet op u win?
Maer t'is soo uwen sin.
Myn volle borst u daer nu voet;
V moeder die altydt moet voeden
Op 't landt het gras die wassen doet,
Van terw' de velden overvloeden
Die overal het leven geeft
Waer van zijn wesen heeft
Het melck, daer ghy by leeft.
De laatste strophe is in de Laudes van 1648, onverstaanbaar geworden. Gelukkig vond ik een tweede lezing van dit lied (bl. 18) in ‘Kersnacht en de volgende dagen’, (Antwerpen, Wed. Thieullier en P.D. Colpyn, zonder jaartal. Een exemplaar te Gent, Univ. Bibliot.). Hier luidt het lied als volgt: O soetste kindt, die langen tijdt
Tot myn geluck zyt in my bleven,
G'hebt my soo menichmaal verblydt,
Die zyt mijn vreucht, myn eeuwig leven.
Maer u soet aenschyn my te seer
Vermaeckt, o schoonste Heer;
U lachskens noch veel meer
Met blijscap spreeck ick u nu aen
Op mynen schoot, van mij genomen.
Maer hoe wel dat ick wordt verstaen
Een(!) antwoort van my wort bekomen.
Waerom houdt gij u soo in
Daer ick op u win?
Maer 't is soo uwen sin.
| |
[pagina 811]
| |
Myn volle borst, neemt die eens goedt,
Uws moeders, die u op sal voeden;
Gy die de cruyden wassen doet,
Van terf de velden overvloeden,
Die overal het leven geeft
Waer van zyn oorspronck heeft
Het melck, daer gy by leeft.
Ik heb de hand niet kunnen leggen op de eerste uitgave van de Kersnacht (Antwerpen, 1684, Mart. Verhulst). Denkelijk zal de tekst daar nog beter zijn. Denkelijk zullen daar ook meer Kerstliederen zijn, die met de Laudes overeenkomen. |
|