ken van de beteekenis van den Meester, niet alleen voor onze eigen cultuur, maar ook voor het internationaal muziekleven.
Uit deze negen dagen muziekuitvoeringen, hebben wij de les mogen putten dat Benoit, reeds op het einde der 19e eeuw, gelijk had te schrijven voor de massa, en diezelfde massa tot medewerking tot hare eigene kunst op te roepen.
Wij hebben de proef gewaagd van een groot aangelegd festival - en wij zullen de proef voortzetten, op nog grooter schaal, indien mogelijk.
Wij hebben hier saamgebracht liefhebbers van den zang, uit alle Vlaamsche gewesten, en hun schitterend sukses bewijst dat de zangkunst voortleeft in ons volk, en dat het voldoende is dat de openbare machten gebruik maken van hun recht op initiatief, om het lied wederom te doen klinken in alle middens van ons land.
Wij hebben hier saamgebracht zangmaatschappijen uit Vlaanderen, uit Wallonië, uit nieuw België, uit Nederland, - en ook in die richting zullen wij voortgaan, tot glorie van de edele kunst der musica.
In dit verband kan ik niet nalaten te wijzen op het vruchtbaar werk van het muziekkongres, waarvan de huidige akademische zitting de eindphase uitmaakt. Op de laatste zitting werd nl. besloten het bureel te bestendigen en om de twee jaar een kongres in te richten.
Wij hopen in deze nieuwe activiteit, in de traditie van Benoit, de samenwerking te vinden, die ons helpen zal muziek en volkszang tot hoogeren bloei te brengen.
En wij hopen ook allen dat de Koning, die ons zulken blijk van welwillendheid heeft gegeven met vandaag van zoo verre en zoo hoog tot ons te komen om deze akademische zitting bij te wonen, zich gewaardigen zal aan dit werk zijn hooge bescherming te verleenen.
Sire,
Dames en Heeren,
De groote schilder van Antwerpen, Rubens, werd bezongen door onzen machtigsten componist, Benoit. En op zijn beurt werd Benoit gehuldigd door den meest bekende onzer bouwmeesters, Van de Velde.
Zoo rijgen harmonisch de groote kunstenaars aan elkaar, door de eeuwen heen.