Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1933
(1933)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 865]
| |
Het oudste tooneel te Antwerpen
| |
[pagina 866]
| |
en die rechte vastenavond zijn wel zonderling passende dagteekening voor een zottengilde, en dat tornooi in dien onmogelijken Oostpolder tusschen de lieden van het kleine plaatsje, met passenden naam, Hoedekenskerke, en anderzijds ‘de Brabanders’ zondere nadere localiseering, alsof het de officieele ploeg van Brabant was, doet ons het hoofd schudden, en meenen: ‘niet slecht gevonden’. Het is alsof we zouden lezen in een sportblad: ‘Sint-Job in 't Goor tegen Duitschland’. We gelooven er niets van. Intusschen moet echter Oestvoren wel een reden gehad hebben om naar Antwerpen te verwijzen. En die reden schijnt wel te kunnen zijn, dat Antwerpen een centrum was van tooneel. En zoo hebben we er ons op toegelegd de oudste vermeldingen omtrent tooneel te Antwerpen op te zoeken.
2. Als middeleeuwsche tooneelstukken die aan Antwerpen kunnen worden toegeschre ven hebben we er twee te vermelden. Vooreerst is er de klucht van Playerwater die zich in handschrift bevindt in het archief onzer rederijkerkamers, thans in de Kon. Academie van Schoone Kunsten te Antwerpen, en die door Mertens werd uitgegeven (1838). Het stuk heeft geen datum, maar dunkt ons niet ouder dan de XVIe eeuw. Of het van Antwerpsche herkomst is, valt bovendien te betwijfelen, al werd het te Antwerpen ontdekt. Vervolgens is er Mariken van Nieumegen. Meer en meer wordt het stuk aanzien als zijnde te Antwerpen ontstaan. In het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, deel LII, afl. 2, blz. 149, heeft Dr. J.W. Muller, in zijn artikel: ‘Nog een en ander over Mariken van Nieumeghen’ nader het vers ingestudeerd: ‘Gaen wi in den boom om een pintken romenyen.’ (v. 444) Het is Moenen die Marieken uitnoodigt nu zij te Antwerpen terug zljn, haar geleerdheid te doen bewonderen in de herberg den Boom. In de Engelsche vertaling wordt dit: ‘the gylden tre on the market place’ En in het Nederlandsche proza, ietwat verder in het stuk: ‘Aldus woenden Emmeken ende Moenen TAntwerpen in den guldenen boem op die merct, daer daghelic bi syn toedoen veel moerden ende doetslaghen ghescieden’. | |
[pagina 867]
| |
Die gulden boom is ons nu bekend uit akten die van af 1543 tot aan de Fransche revolutie reiken: het is een huis op de Noordzijde van de Groote Markt. Den Westelijken hoek van het Schoenmakersstraatje meegerekend was de Gulden Boom het 8e erf (na de verdeeling van den Papegaai in Grooten en Kleinen Papegaai). Muller besluit hier uit dat ook die locale bijzonderheid weder de Antwerpsche herkomst van het spel bevestigt. Noteeren we hier even dat de auteur welbekend is met tspel van Massçheroene. Werd dat misschien ook te Antwerpen gespeeld? Andere stukken in de XVe eeuw te Antwerpen bekend, gespeeld of geschreven, werden tot hiertoe niet vermeld.
3. De historie van Mariken van Nieumeghen dagteekent van kort na 1465, zooals op te maken is uit het feit van de bevrijding van Arnoud van Gelre, waarover het stuk weet te spreken. Herinneren we nu daarnaast, dat de eerste vermelding van de Eerste Bliscap van Maria - alsdan opgevoerd te Brussel - 1444 is. Voor Lier, naar het handschrift door J.F. Willems gepubliceerd in zijn Belgisch Museum, VIII blz. 291 en vg. (1844o) is 1428 het eerste tooneeljaar: ‘Voor ierst dient te weten dat in den jare 1428 het eerste spel gespeelt wirt ende wirt doen gegeven den gesellen van der kercke die het spel van de Passie ghespeelt hadden, om hare costen te helpen draghen 10 sc. gr.’ Klaarblijkelijk heeft de opsteller van die ‘memorie’ de rekeningen der stad Lier nageslagen op het stadsarchief en er de posten van betaling voor tooneelopvoeringen uit opgehaald. Het verdere vervolg van zijn memorie wijst het nog duidelijker uit. Nu weten we dat Lier stadsrekeningen heeft van af 1395, een uitzonderlijke rekening van 1377 daargelaten. (Zie Stockmans, Beknopte invenraris van de oude archieven der stad Lier). Waar dus onze schrijver in 1428 een eerste opteekening ontdekt, is het niet omdat de rekeningen slechts van dien datum af zouden bewaard zijn. Hij heeft oudere rekeningen nageslagen doch niets gevonden. Ook mag gezegd dat de mysterie- en mirakelspelen allerwege in Brabant en Vlaanderen in deze jaren vermeld geraken.Ga naar voetnoot(1) Het lag voor de hand dat nu ook de Antwerpsche stadsrekeningen te doorzoeken waren. | |
[pagina 868]
| |
4. In de stadsrekening van 1324, die ons in haar geheel bewaard is, vindt men geen spoor van eenig tooneel noch van eenige gecostumeerde theatrale voorstelling in de stedelijke processiën. Maar de eerstvolgende rekening die we in al haar bijzonderheden bezitten, de rekening die loopt van 11 November 1398 tot 10 November 1399, levert ons de weerga van het Liersche item. In het kapittel namelijk dat als hoofding draagt: ‘Dit es vutghegheven van den coste diemen dit jaer ghedaen heeft aen de stat van metselrien ende tymmeringhen’ vinden we: ‘Item van een stagien diemen maecte voer der scepenen huys op hout en de op wijn vaten daer men op speelde de legende van sente Barberen. Daeraen wrochte diese maecten ende weder afbraken, meester Peter van den Werve, Michiel van den Werve ende Gielis de Roede elc 1 ½ daghen, dat quam 3 ½ daghen; sd. elc 8 gr., dat quam 3 sc. gr. ende van den houte ende sperren ende dat aen de stagie gheorbort was te bringhen ende weder wech te voerne coste 26 gr. Dit quam tsamen ...................... 5 s. 2 d. gr. Vl.’ Die ‘legende van sente Barberen’ is ook te Lier vermeld, doch eerst 40 jaren later. In Willems' handschrift luidt het: ‘Anno 1441 ghegheven den ghesellen die tspel van sinte Barbelen speelden, te verdrincken een vat cnol.’ Vindt men die ‘legende van sinte Barbelen’ in tooneelstuk bewerkt, nog elders vermeld?Ga naar voetnoot(1)
5. We ontdekken echter nog meer voor Antwerpen. Werd hier de legende van sinte Barbelen gespeeld in den Zomer van 1399 op de Groote Markt voor het schepenhuis, dit spel schijnt tot een jaarlijksche gewoonte te hebben behoord. Immers in de eerstvolgende ons bewaardgebleven stadsrekening, krijgen we wederom vermelding van een ‘stagien’ voor tooneelopvoering. En ditmaal krijgen we heel wat meer bijzonderheden. De eerste vermelding komt voor in het kapittel ‘Dit es vut- | |
[pagina 869]
| |
ghegheven van cautsidene binnen desen jare. ‘Wie zou er literatuurgeschiedenis gaan zoeken in zulk kapittel? En toch: ‘Item doen tspel van onser vrouwen ghedaen was, dat men doen de putte in de steenwech weder toe dede stoppe die daer op de merct ghemaect waren. Daer ane wrochte meester Gileijs. Cautside een dach, hadde 7 gr. ende sijn cnape die hem diende 1 dach hadde 4 gr. Item Jan Mannaert die eene vaert smits daer vaerde met sinen waghene, hadde 2 gr. Dat quam 13 gr. Vl.’ In het laatste kapittel der uitgaven, getiteld: ‘Cost ende vutgheve van alderhande diversen zaken’, vinden we naderen uitleg: ‘Item want nu omtrent onser Vrouwen dach te half Oegste, een deel goede ghesellen van der stat begheerte hadden ende overeen ghedraghen te speelne ende eene ghelikenesse te makene van der Boetscap van onser soeter Vrouwen, van der Gheborte ons liefs Heren, van der offerande der drie Coninghen ende van den doedene dat de coninc Herodes de jonghe kindere dede doeden, met vele gracelex dincs dat sij daer toe cleedere begheerden, mits dese cost dat zij hier toe daden, dat men van der stat weghen eene stadie op te speelen woude doen maken ende wat meer gratien noch daer toe doen, welke stadie ghesteelt zeer breet op de merct op wijnvate, daer boven sperren ende planken, dat mer op riden ende gaen mochte; hier ane wrochte tymmerlieden meester Jan Pynaert, 11 daghen, hadde sd. 8 gr. quam 7 sc. 4 d. gr. Item Jan Loef 5 daghen, sd. 7 gr. quam 35 gr. Item Andries van der Elst 6 d. sd. 7 gr. quam 3 sc. 6 d. gr. - Item noch arbeyders die thout helpe laden ende ontladen, derwertbringende ende weder wechvoerende, Jan de Ledeghe doude 11 d. Jan sijn sone 11 d. Jan van den Scriecke 2 d. ende Jan Diederijcs 1 d. comen tsamen dese daghen 25 daghen, sd. elc 4 gr. comt 8 sc. 4 d. gr. - Item Jan de Ledeghe doude ende Jan sijn sone dat sij de stadie onder hen beeden hoeden 7 nachte, hadden snachts elc van hen 4 gr. Dat quam 4 sc. 8 d. gr. - Item van elsen houte ende van latten daer de stadie mede gheswept was, coste jeghen Beatrisen Diederijcs 2 s. 4 d. gr. - Item Jan Mannaert die dat gherechte hout, ende alle dander hout dies zeer vele was ende dat der stat gheleent was, derwert haelde met sine waghene ende den lieden diet toehoerde weder voerde dat quam 61 vaerde, hadde van der vaert 2 gr. quam 10 sc. 2 d. gr. - Item van den ijseren | |
[pagina 870]
| |
naghelen dier toe gheorbort ware, yerst 150 naghelen coste thondert 20 gr., quam 2 sc. 6 d. gr. - Item 100 naghele coste 12 gr. - Item 300 naghele coste thondert 4 gr. quam 12 gr. - Item 865 naghelen thondert 3 gr., comt 2 sc. 2 d., ende 700 naghelen thondert 2 gr. quam 14 gr. al jeghens Faes den smit. - Item dat men den ghesellen vors. noch te hulpe gaf te haren coste 42 sc. gr. cl. Comt tsamen 4 lb. 9 sc. 9 d. gr. Vl.’ 6. De volgende stadsrekening die ons bewaard bleef is van 1403-1404. We hoopten er wederom een of andere aanduiding in te vinden van een spel of een stadie, maar het was te vergeefs. En al wat er nu later ter Antwerpsche stede is geboekt geworden, in zake rekeningen tot in het jaar 1527, is spoorloos verdwenen. Noch in het stadsarchief te Antwerpen, noch in het Rijksarchief te Brussel is er iets van bewaard. Is het mogelijk dat er te Rijssel in de Archives du Nord nog iets gevonden worde?
7. Volledigheidshalve weze hier aangeteekend dat dit eerste tooneel gepaard gaat met een optreden van gecostumeerde personnagien in de officieele processiën. En in den Besnijdenisomgang én in den H. Sacramentsomgang én in de processie van O.L.V. die voor den eersten keer uitging in 1399, worden allerhande gebeurtenissen uit Oud en Nieuw Testament tooneelmatig voorgesteld, iets wat in 1324 nog niet gebeurde. Men zal bij de Burbure. De Antwerpsche Ommegangen, uitgave nr 2, der Antwerpsche Bibliophielen, heel wat documentatie hier omtrent vinden. Er is echter nog veel aan toe te voegen zoo uit het archief van O.L.V. als uit de stadsrekeningen van 1399, 1401 en 1404, die de Burbure nochtans wel had geraadpleegd. Men zie daarbij ook zijn biographische nota voor Andries de Cuypere, in de Biographie Nationale, welke nota heel en al op onze vermelde drie rekeningen gebouwd is. We gaan hier op dit verzamelen van documentatie voor dit blijkbaar ongesproken tooneel niet in. Vermelden we alleen nog dat de stad betaalde: ‘van nuwen ornamenten dat de persoene hadden die mede omghinghen ende riden alse apostelen, propheten, maeghden, coninghe, riddere ende andere alsoe men sien mochte... costen samen 4 lb. II sc. gr. VI.’ | |
[pagina 871]
| |
beide de processien om reden ende om ghinghen met ornamente alsoe men voermaels ghedaen heeft, die coste 40 sc. I d. gs. Vl.’ Indien we ons veroorloofden dit andere materiaal toe te voegen aan onze tooneelnota, dan was het om dien laatsten zin: ‘alsoe men voermaels ghedaen heeft’. Wij meenen daaruit te mogen afleiden dat de tooneelpersonnagiën in onze twee processiën ouder zijn dan onze tooneelspelen, althans voor zoo verre we tot nu toe uit onze documenten vaststellen kunnen.
8. We besluiten. Voor Antwerpen zijn de oudste tooneelvermeldingen, tot hier toe, die van 1399 van de Legende van sente Barbelen, en van 1401 van het spel van Onser Vrouwen. De korte ontleding die we van dit laatste stuk hebben in de stadsrekening, laat niet toe het te identificeeren met de Eerste Bliscap van 1444. Immers dit laatste gaat van den zondeval tot de Boodschap van Maria, terwijl ons Antwerpsch stuk met de Boodschap aanvangt en gaat tot de moord der Onnoozele kinderen. Is het misschien de tweede bliscap, - nu verloren, - met als middelpunt de Geboorte Christi? Deze stukken zijn opgevoerd geworden door ‘een deel goede ghesellen’. Er waren dus vóór 1413 te Antwerpen tooneelspelers die niet van een Blauwe Scute waren. En dat er verband is tusschen dit tooneel en de uitbeelding van zoovele ‘poincten’ in onze processien, - herinneren we vermeldingen als een poinct van den droem van Jacob, een poinct van Davids overspeele, een poinct van Octaviaen, de boetscap onser Vrouwen, enz. enz. - is, naar onze meening, er nog waarschijnlijker bij geworden. Er moet echter, zoo voor ons tooneel als voor de ‘poincten’ in onze processiën, een gansche ontwikkelingsperiode geweest zijn, vóór 1399, die ons tot nu toe onbekend is. Het is ongetwijfeld niet voor die ‘legende van sente Barbelen’ dat men een eerste maal een verhoog op de Markt heeft opgetimmerd. En voor de uitbeelding van gewijde personnagiën in de processiën hebben we boven opgemerkt dat het eetmaal dat hun door de stad werd aangeboden reeds in 1400 als een oude costuyme gold. Hoe hoog die oudere periode opklimt is bij benadering vast te stellen. Het is immers waarschijnlijk dat die periode niet hooger | |
[pagina 872]
| |
reikt dan het jaar 1324, daar we in de volledig bewaarde rekening van dit jaar, waarin we toch ook van de processie vernemen, niets hooren van eenige uitbeelding van personnagiën en nog minder van een tooneelverhoog. Keeren wij ons anderzijds tot de algemeene geschiedenis der stad, dan hebben we te wijzen op een langdurige periode tusschen 1324 en 1399 die allerongunstigst moet geweest zijn, zoo voor stedelijke onkosten aan tooneel, als voor de noodige stemming tot zulke initiatieven: het is het tijdvak van de onderjukking van Antwerpen door Lodewijk van Male, waarbij we tweemaal een belegering der stad hebben, twee perioden van wegvoering van honderden gijzelaars, twee bloedige opstanden (1358-1360), een ontnemen van de voornaamste handelsvoordeelen, de drie aloude stapels namelijk, en een verarmoeden der stad, zoodat de graaf van Vlaanderen de machtelooze stad een kapitaal moet ter beschikking stellen waarmede het stadsbestuur wol zal inkoopen en uitgeven aan de wevers bij wijze van crediet. Dit in het jaar 1370. Hierop volgt de opstand van Gent, van de meeste Vlaamsche steden, met de roerigheid der lagere standen in de naastbijgelegen gemeenten van Brabant. Antwerpen staat onder een krijgsgouverneur, en alle livrei is ten strengste gereglementeerd (1379-1384). Ook die tijd was er niet naar: om het tooneelleven waarover we het hier hebben in het leven te roepen. Aldus hebben we een ongunstig tijdvak dat zich uitstrekt van 1356 tot 1384. Nu kan de veronderstelling worden geopperd dat de processiegroepen en het eerste tooneel desniettemin zich hebben voorgedaan tusschen 1324 en 1356. Mogelijk. Maar dan riskeerde de traditie erg gebroken te zijn, na zulk lang ongunstig tijdvak. Voor nu is de waarschijnlijkste veronderstelling dat ons oudste publiek tooneel te Antwerpen dagteekent uit de jaren 1385-1399. |
|