Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1933
(1933)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antwerpsche teksten uit de jaren 1292-1312 en de eerste Brabantsche teksten in onze taal
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meld goed, zal het mogelijk zijn een en ander vast te stellen omtrent de taal. Doch niet enkel de taalstudie zal bij zulken arbeid zijn gevorderd. Ook andere historische elementen moeten er worden door opgeklaard. Immers wanneer we deze stukken, - waar nu ook de copijen van stukken uit dezelfde periode moeten worden aan toegevoegd, - met elkaar vergelijken, zal het ons duidelijk worden welke menschen het eerst het Latijn verlaten voor de gesproken taal en in welke gevallen. Immers naast de volkstaal blijft toch nog een heelen tijd lang, en in overwegende mate, het Latijn gebruikt in de geschriften. Wanneer gebruikt men dan het Latijn, wanneer de volkstaal?
* * *
Dit historische vraagstuk heeft zijn algemeene cultuurhistorische beteekenis. Wat te onzent gebeurt in zake oorkondentaal is in samenhang met soortgelijk verschijnsel doorheen geheel West-Europa, en dan zal het de moeite loonen na te gaan hoe onze streken zich inschakelen in dit geheel. Maar dit algemeen verschijnsel zelf van verandering in de oorkondentaal is te aanzien van meet af als een gevolg van een zekere kentering in de cultuurverhoudingen van dien tijd of van den tijd die er aan voorafging. Het is in dit veel breedere kader dat we de Antwerpsche studie die we hier aandurven, willen plaatsen. Het gebruik van het Latijn in de geschreven taal in de middeleeuwen, en het opkomen van de volkstalen in de litteraire werken en daarna in de oorkonden, zijn vraagstukken die men niet voorbij kan wanneer men de cultuur der middeleeuwen begrijpen wil. Ze zijn dan ook herhaaldelijk, maar nog steeds fragmentarisch, bestudeerd geworden. Het weze ons toegestaan hier enkele der voornaamste en daarbij der jongste studiën, deze vraagstukken betreffende, aan te halen: Max. Vancsa, Das erste Auftreten der deutschen Sprache in den Urkunden, (Leipzig, 1895). Paul Lehmann, Vom Leben des Lateinischen in Mittelalter (Bayerische Blätter für das Gymnasialschulwesen, 1929). Felix Merkel, Das Aufkommen der deutschen Sprache in den städtischen Kanzleien des ausgehenden Mittelatters (Leipzig, 1930). Ferdinand Lot, A quelle époque a-t-on cessé de parler latin (Archivum latinitatis medii aevi, 1931), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Franz Blatt, Sprachwandel im Latein des Mittelalters (Historische Vierteljahrschrift, April 1933). Van deze internationale beteekenis van het vraagstuk hebben wij ons tot hiertoe al te weinig rekenschap gegeven. Men ontmoette oudere Fransche akten, en, beïnvloed door moderne verhoudingen, stond men er ietwat ontmoedigd tegenover. Triomphantelijk meende evenwel Ledeganck te mogen zingen dat Vlaanderen reeds dan een Maerland vond,
toen aan den boord der Seine een nieuwe taal ontstond.
Men vergeleek alleenlijk met het Fransch en dreef dan maar liefst de vergelijking niet door. Men maakte ook geen onderscheid tusschen literaire produkten en oorkonden. We hebben echter ook uit te zien naar de Duitsche landen. Vooreerst dient bemerkt dat sinds Karel de Groote geheel het schoolwezen in handen is der geestelijkheid. En meteen ook alles wat kanselarij is. Dit beteekent niet dat elke schrijver priester is, wél dat hij clericus is en in staat is om de priesterlijke wijding op te nemen wanneer redenen van beneficie of andere dit zullen wenschelijk maken. Alle kanselarijschrijvers tot in de XIVe eeuw, op weinige uitzonderingen na, behooren tot den clerus. Dit schoolwezen bedient zich van zelf sprekend van de taal der Kerk, die tevens de taal was geworden van het wereldlijk bestuur, bij den cultureelen opbloei der Frankische volkeren in de door hen bezette Romeinsche wingewesten. In deze Christianitas, gebouwd op een universeele christelijk-Roomsche cultuur, is er, langen tijd, geen nood aan een andere geschreven taal dan die der cultuur zelve. Bemerk dat als cultuurdragers, naast de geestelijken, geen andere leeken dan adellijken tot in de XIIe eeuw voorkomen. Maar juist onder deze adellijken, onder de ridders, zal zich nu een eigen cultuur ontwikkelen die niet van de Kerk uitgaat; de adellijke opleiding gaat in een dubbele richting, naast de kloosterschool is er de krijgsopleiding, en deze valt in handen van de hoofsche wereld rond de vorsten. En daar vergeet ook de edelknaap zijn Latijn. Langzaam splijt zich de specifiek adellijke cultuur uit de kloostercultuur. Ze verwekt eigen, weinig-kerksche belangstelling, ze roept liederen en verhalen naar voren waar ‘der zielen troost’ niet meer mee gemoeid is, en welke weldra voeren tot een ridderliteratuur van gansch bijzonderen aard. Het spreekt van zelf dat daardoor ook voor deze edelen de weg gebaand werd naar oorkonden in de eigen volkstaal wanneer zij zelf, of hun kanse- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
larij, die oorkonden hadden te schrijven. En zoo zullen het de edelen zijn die het eerst de door ons zoogeheeten ‘volkstaal’ zullen gebruiken in geschriften. In tegenstelling hiermede heeft men gemeend dat het de stedelijke democratieën waren die de volkstaal tot haar recht zouden hebben gebracht. Dit klinkt wel overdreven. De eerste ‘secretarissen’ of klerken der steden zijn clerici, geestelijken die in de algemeene kerkelijke cultuur staan. Alle geschoolden die niet ter ridderschool aan het hof geweest waren, lazen en schreven de algemeene christelijke taal, het Latijn. Men mag zeggen, wie in de stad der XIIIe eeuw lezen en schrijven kon, las en schreef Latijn. Maar de omgang met de ridders en edelen die zich van de volkstaal bedienen, zal medebrengen dat men voor hen de volkstaal bezigen zal. Aldus in synthese wat de Duitsche studiën omtrent de opkomst van de Duitsche taal in de oorkonden hebben uitgewezen. Hieraan is alleen nog toe te voegen dat men een voorsprong vaststelt voor de rechtsteksten, - als daar is de Sachsenspiegel en het Landrecht van 1235, - en voor de teksten die uitgaan van nonnenkloosters; bij deze laatste blijkt de kennis van het Latijn ook ietwat vroeger tot verval te komen, zoodat men er te samen met den adel tot een voorkeur voor teksten in de volkstaal komt. Wanneer heeft zich die omzetting voorgedaan? In Frankrijk komen de Fransche oorkonden voor van in de eerste helft der XIIIe eeuw. In het Duitsche gebied moet men de oudste gaan zoeken in Zwitserland. De oudste Duitsche stadsoorkonde, - afgezien van oorkonden door edelen gegeven, - is die van de stad Bern van 1251, en nog is dit Duitsch te verklaren doordien Bern bij die akte met edele bondgenooten had te doen. Zurich heeft haar eerste Duitsche oorkonde gegeven in 1252. Basel in 1261. Zuid-West-Duitschland volgt een beetje later. Ulm geeft haar eerste Duitsche akte in 1281, Mühlhausen in 1295, Esslingen in 1289, Heilbronn in 1306, Stuttgart in 1312. Regensburg in Beieren begint in 1269, Augsburg in 1283, Nurenberg in 1289, Munchen in 1300. Maar bemerk dat alle deze jaartallen slechts duiden op uitzonderlijke stukken; er verloopen nog ettelijke jaren eer men van een reeks stukken in de volkstaal voor ieder dezer steden spreken mag. Anderzijds hebben vele dezer steden reeds oudere oorkonden in de volkstaal van vorsten of edelen ontvangen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of hebben hun stadsrecht, hun ‘keuren’ in de volkstaal te schrift gesteld. * * *
Uit deze studiën blijkt duidelijk dat we, om de taalwisseling te begrijpen, wel hoeven te letten op de onderscheiden reeksen van rechtsteksten, van stedelijke akten die ridders en edellieden gelden, en van gewone stedelijke akten. En aldus door de opzoekingen van elders voorgelicht wenschen we nu te onderzoeken hoe de taalwisseling zich te Antwerpen heeft voorgedaan, of we bij ons hetzelfde verschijnsel bespeuren en in welke jaren, en of we te onzent geen eigen elementen zullen zien naar voren treden. We hebben ons dan bepaald bij het Antwerpsch archief en in dit archief bij de periode die loopt van de lantchartre van 1292 - onze eerste vorstelijke oorkonde in de volkstaal, - tot aan het einde der regeering van Jan II d.i. 1312. We hebben aldus een periode van een 20 jaren bij wier begin we geen stedelijke oorkonden in de volkstaal kennen, bij wier einde soortgelijke oorkonden reeds veelvuldig in gebruik zijn. In dit Antwerpsch archief zijn te onderscheiden:
Het spreekt vanzelf dat deze stukken moeten worden uit elkaar gehouden waar het gaan zal om het specifieke Antwerpsche dialect te bepalen, maar anderzijds mag worden bemerkt dat de middelnederlandsche stukken van deze periode wel al te schaarsch zijn, opdat we niet alles wat we hebben, althans in origineel bewaard, zouden meedeelen. Onze verzameling zal dus als volgt worden aangelegd: We onderzoeken vooraf alle de middelnederlandsche akten die we op het Antwerpsche archief hebben tot het einde der regeering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Jan II (1312), en bieden daarna de teksten van alle stukken dezer verzameling die we niet enkel in kopij maar in origineel bezitten; maar voor elk dezer zal dan wederom, - en gemakkelijk genoeg, - na te zien zijn, of het stuk een Antwerpschen oorsprong heeft of niet.
* * *
Het eerste niet-Latijnsche stuk de stad Antwerpen toegezonden en ons nog bewaard, is de ‘lantchartre’ voor ‘den scoutheitscape’ van Antwerpen, geschreven door de kanselarij van hertog Jan I. Van af dit stuk tot het einde der regeering van hertog Jan II, October 1312, zijn er uit het Antwerpsche archiefwezen een 55 stukken te vermelden, die in het Middelnederlandsch gesteld en ons bewaard zijn. Van deze zijn er een 32 origineele, de overige bezitten we slechts in kopij. Naar hun oorsprong tellen we 6 akten van den hertog, 4 akten van den Antwerpschen schout, 39 akten van de Antwerpsche schepenen, 4 akten van het kapittel van O.L.V. kerk, en ten slotte de Antwerpsche ‘coren’.
* * *
Het loont wel de moeite na te gaan in welke gevallen men de Latijnsche taal door de gesproken taal vervangt. Onderzoeken we vooreerst de verzameling der stukken die van den hertog uitgingen (Jan II) en de stad of stedelijke instellingen of burgers aanbelangden. Voor de regeering van Jan II tellen we aldus een dertigtal akten. Hiervan zijn er 6 in het middelnederlandsch. Het zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij een nader onderzoek van alle de gegeven stukken blijkt dat alle de stukken die de bevolking in het algemeen aanspreken in de volkstaal zijn gegeven; waar het rechtstreeks de schepenen, het kapittel van O.L.V., de abdij van St-Michiels, of de vreemde kooplieden geldt, wordt nog altijd het Latijn gebruikt. Een bijzondere bemerking weze hier gemaakt voor de akte van 16 Juni 1302 omtrent den herscapstolle op huiden en vellen. De tekst dien we hiervan bezitten, - kopij, - is geauthentikeerd afgeschreven van het origineel dat nog voorzien was van den zegel van den hertog. We mogen het dan toch ook wel onder de Middelnederlandsche hertogelijke akten tellen al is het betwijfeld geworden of het oorspronkelijke wel in de volkstaal was. Het stuk valt in ieder geval toch ook onder den regel dien we, omtrent het gebruik der volkstaal formuleerden.
De tweede die de volkstaal gebruikt is de schout. De akten zijn niet talrijk: Op 28 Januari 1308 akteert de schout de constitutiën die door de gildebroeders (der lakenhalle) zijn opgemaakt; Het zijn alle de schout-akten die we hebben, en ze zijn alle in het middelnederlandsch; maar ze hebben ook alle drie eene algemeene draagwijdte en het gebruik onzer taal door de schouten mag wel worden vergeleken met het gebruik dat we voor den hertog aanstipten.
Wanneer gebruikt nu het kapittel van O.L.V. de volkstaal? Terwijl hier de gewone taal der akten het Latijn is, krijgen we volgende middelnederlandsche stukken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zijn de eenige volkstaalstukken die voor deze periode van het kapittel zijn uitgegaan, voorzooverre ze ons bewaard werden.
Blijft nu de groote reeks der Antwerpsche schepenbrieven. Is hier uit te maken wanneer men de volkstaal gebruikt en wanneer niet? We meenen wel eenige punten te kunnen vaststellen. Ziehier de lijst der middelnederlandsche schepenbrieven, met nadruk voor elk op het element dat naar onze meening de reden geweest is om den brief in het middelnederlandsch en niet in het Latijn te stellen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze lijst is op te maken, - vooral wanneer men deze stukken legt naast de tallooze Latijnsche akten die terzelfdertijd van dezelfden zijn uitgegaan, - dat de middelnederlandsche taal in de plaats treedt van het Latijn, telkens het gaat om eene gemeenschapszaak, telkens costuymen, recht of vonnis er bij te pas komen; en waar we de bijzondere reden niet ontdekken, en er wellicht ook geen bijzondere reden was, daar geldt het bijna altijd de groote heeren der stad van toen: Nichole van Dorne, de familiën Madere, Wilmaer, van Winenghem, van Heembeke, Limpiaes, ofwel geldt het zaken verder het land in waar wellicht het Latijn eerder is losgelaten geworden: Ekeren, Kontich, Wilmarsdonk, Zandvliet.
Ter aanvulling weze hier nog opgemerkt dat we, naast deze brieven van officieele gezagdragers, nog middelnederlandsche stukken hebben van privaatpersonen, en opvallend is het wel dat het weder telkens van groote heeren is dat die middelnederlandsche brieven afkomstig zijn: van heer Berthout van Mechelen (10 Januari 1306), en van Bouden Boc (26 Maart 1306). Maar de akten waaruit geen reden voor weglating van het Latijn meer spreekt, vermenigvuldigen zich eerst in de latere jaren, - van af 1307. We komen aldus tot het besluit dat het invoeren van de zoogemeende ‘volkstaal’ - juister ware gezegd van de ‘gesproken taal’ - in de geschreven stukken, geen loutere ‘democratische’ evolutie beteekent. Van het oogenblik dat het ‘ongeschreven recht’ dezer Frankische bevolking tot neerschrijving kwam, was het aangeduid dat men het boekstaven zou in de eigen rechtstaal. Daarom is alles wat het oude gemeenschapsrecht aangaat. in de eerste plaats in de landstaal. Maar ook waar het familierecht geldt, - dat eveneens nog heel en al vrij is van allen invloed van Romeinsch recht, - blijkt er een voorkeur om de bepalingen waar ze te schrift dienen gesteld, te stellen in de landstaal. Opmerkelijk is daarnaast een tweede verschijnsel: het is niet het kleinere volk dat zijn schepenbrieven in de landstaal vraagt. Deze blijven integendeel het langst met Latijnsche sche- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
penbrieven gediend. De lijftochtbrieven die jaarlijks bij tientallen door de stedelijke rentmeesters werden verkocht aan den gemeenen poorter zijn alle in deze zelfde periode en nog vele tientallen jaren lang, uitsluitelijk in het Latijn, dan wanneer het gebruik van de landstaal zich reeds zal veralgemeend hebben... Integendeel zijn het de grootere heeren, - bij wie men veel lichter de kennis van het Latijn, of de hulp van een klerk of een kapelaan, zou kunnen veronderstellen, die het eerst tot de landstaal komen in hun akten. Waarom? Men stelle het in verband met het feit dat ook Veldeke, Maerland, Boendale slechts voor groote heeren en damen hebben gewerkt. Mag men niet aannemen dat het zelfstandig en dus ‘heerlijk’ voorkwam de eigen landstaal te gebruiken in plaats van de taal der officieele kanselarijen? We mogen hier ook verwijzen naar het werk van Merkel, verschenen in 1930: Das Aufkommen der Deutsche Sprache in den städtischen Kansleien des ausgehenden Mittelalters (Teubner, Leipzig, Berlin) waarin bestatigd wordt dat het de heeren zijn die de ‘volkstaal’ invoeren, in de geschriften.
* * *
Wanneer we nu onzen Antwerpschen oogst van landstaalstukken vergelijken met wat er elders soortgelijks te vergaderen valt, dan komen we ook tot belangrijke bestatigingen. De heeren H. Obreen en van Looy hebben met veel zorg te samen gebracht alle de middelnederlandsche stukken die we nog bezitten van voor het jaar 1270. Op de 33 verzamelde zijn er 24 uit het Brugsche en Zeeuwsche en slechts 2 - of een - uit Brabant (Kortenberg, 1267, daar het Mechelsche stuk niet gevonden wordt). Van 1270 tot 1294, - waarop onze periode begint, - zijn er evenmin vele Brabantsche stukken aan te wijzen. Het mooiste is ongetwijfeld dat voor Duffel van 1271 (Bijdragen tot de Geschiedenis, 1927, blz. 385-392). Het zijn opteekeningen uit getuigenverhoor. En vervolgens krijgen we de tamelijk talrijke reeks middelnederlandsche stukken van Arnoud van Leuven en zijn verwanten, heeren of vrouwen van Breda, wederom groote heerschappen die de voorkeur geven aan hun eigen gesproken taal. Deze stukken komen voor van 1270 tot 1288. Maar waar het gaat om de schepenbrieven, daar blijkt het dat b.v. Lier, - naar getuigenis van zijn archivaris Stockmans, - slechts een eersten schepenbrief in de volkstaal heeft in 1355. Voor Leuven getuigde van Even dat er voor de XIIIe eeuw geen Vlaamsche schepenbrief | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is te vinden. Voor Brussel evenmin. We meenen daarom te mogen besluiten dat de zoo talrijke middelnederlandsche schepenbrieven van Antwerpen van 1295-1312 een opvallend verschijnsel zijn in het Brabantsche. De reden hiervan is echter lastiger om aan te geven. * * *
Voor de uitgave der volgende teksten hebben we getracht de philologen van dienst te zijn. We hebben dus afgezien van de regels der Commission royale d'histoire en ons zoo nauw mogelijk gehouden bij het oorspronkelijke. De zinteekens zijn die van de oorspronkelijke teksten. De u voor v of w (tue voor twee) is u gebleven. We brachten geen hoofdletters aan waar er geen waren. We hebben de verkortingen voluit geschreven. maar de bijgevoegde letters staan in italiek. Waar de schrijfwijze ons zoo wonder voorkwam dat men aan een drukfout zou kunnen denken, hebben we met een (sic) er de aandacht op geroepen. We hebben voor enkele stukken een photo-reproductie aan onzen tekst mogen toevoegen. We kozen daartoe de teksten uit met een twijfelachtige lezing, of van bijzonder-mooi geschrift. Bij de uitgave der ‘lantchartre’ hebben we alinea's aangebracht die er in het oorspronkelijke niet te vinden zijn, doch alleen daar waar het oorspronkelijke het letterteeken ¶ heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antwerpsche teksten naar de oorspronkelijke stukken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verloren; ende sloghe een dorpman met handen enen knape, die van ridders arde comen es, ende nog es, ogte stiete metten voete, hi waers om ·c· s., viele die knape ter erden, van dien slaghe ogte stote, die dorpman waers om ·vii· lb. ende ·x· s. blodde die knape van diere daeth, die dorpman waers om ·x· lb. ¶ Die enen stoc toghe enen andren met te euelne, sonder slaen, hi waers om ·x·s. die andren sloghe met enen stocke, sonder bloet, hi waers om ·xx· s. sloghe hine oec ter eerden, sonder bloet, hi waers om ·xxx· s. sloghe hine oec dat hi blodde sonder mincsele, ogte been uten houede te done, hi waers om ·iij· lb. vermincte hine, ogte gaen heme been vten hoefde van dien colfslaghe, hi waers om ·c· s. ¶ Wie een sueert trecte, andren mede te euelne sonder daet, hi waers om ·xx· s. ware dat sake dat hire jemanne mede sloghe, dat hi blodde sonder mincsele, hi waers om ·c· s. ware oec sake dat jeman andren vermincte, sonder met verloefden wapenen, sonder let te verlisene, hi waers jeghen den here om ·vij· lb. waere oec dat sake dat hi dlet verlore, let jeghen let, storue hi, liif jeghen liif, ende tguet, dat van heme compt, ende daer hi hof ende here af heuet, half sheren wille. ¶ Die andren quetste met versegden wapenen, sonder bloet, hi waers om ·xxx· s. blodde hi oec van dire daet, hi waers om ·iij· lb die den andren vermincte met versegden wapenen, hi waers om ·x· lb. ¶ Dit siin versegde wapene: kniue, piken, cortoysecoluen, gepicde staue, alrehande ghescutte, handaxe, ghisarmen, spafute, scilt metten prime dien men op den arm draegt. ¶ Die verloefde wapene droghe, hi waers om ·x· s. die op andren trocke vorsegde wapene, sonder kniif ogte stekesueert, hi waers om ·xx· s. die een kniif trocke, ogte een stekesueert, andren met te euelne, sonder daet, hi waers om ·xl· s. jeghen den here, ende en hadde hi oec des ghelts niet, men soude heme tkniif ogte stekesueert dor die palme steken. Wie andren stake met enen kniue, ogte met enen stekesuerde, opene wonde, hi waers om ·xx· lb. den here, ogte die hant verloren, daer hi mede stake. ¶ Wie dat jemanne scote, met verade, hi hadde verbort liif ende guet. ¶ Die ware in doetveeden, ende buten vreede, hi mogte draghen alrehande wapene. ¶ Wie stale beneden ·v· s. weert, men soudene tekenen; vontmenne ghetekent, ende anderweerf stale, hi hadde dliif verbort ende half tgued tsheren wille. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
¶ Wie soe brant, ogte roef ogte censeueringhe dade hi hadde dliif verbort ende siin guet. ¶ Wie vrowen ogte juncfrowen vercrachtte, men sal heme den hals af zaghen met ere planken. ¶ Die vreede breect, dien sal men in viren deilen, ende salne die here setten doen op viren hornecke van sinen lande. ¶ Ende een man en mag en ghenen vrede breken jeghen den g(henen d)aerGa naar voetnoot(1) hi met eth ende dreinct dagheliics, nog anden seluen man die an heme vreede tebroken heuet, te dien heten stride, nogtan blieft die vreede ghestede an alle dandre sonder an den ghenen die den vreede daer te broken heuet. ¶ Wie e nen man volgt ogte suket in een huus, met heten stride, hi es om iij lb, ende elc die heme volgt in sinen hulpe es om ·xx· s. ¶ Die husukinghe dade bi daghe ende met beradenen rade, en ware op sinen handadeghen sculdeghen doetviant, hi waers om ·x· lb, ende elc, die heme volgde in sinen hulpe, hi waers om ·iii· lb. ¶ Die husukinghe dade bi nagte, ende met beradenen rade, en ware op sinen handadeghen sculdeghen doetviant, hi wars om ·xx· lb, ende elc, die heme volgde in sinen hulpe, hi waers om ·c· s. ¶ Dien sheren knape vrede eischt, oghte wien eischt van sinen thaluen, onsegthine, ogte en geeft hiis niet, hi es om ·xx· s. Hirna magne houden deghene, die heme den vreede eischede, ouer den vreede, ende ouer sine mesdaat, ende ontgheet hi heme met craghte, hi es om ·xx· lb., ende nogtan eist vreede, ghebode hine te houdene, ogte eneghen mesdadeghen man, deghene die heme niet en holpe, hi waers om ·xx· s. ¶ Die pale ogte meere vte dade, hi waers om ·iij· lb. die pale ogte meere sette sonder sinen termpthgenoet, ogte sonder reght, hi waers om ·iij· lb. jeghen den here. ¶ Die sheren knape ogte eneghen andren sin stoc name, hi waers om ·xl· s., ende den man sinen scade weder te gheldene. ¶ Die behagt guet aneueert, dat metten regte es behagt, hi es om ·iij· lb. jeghen den here, ende hi moet tguet wederbrenghen, ter stat daert was, ende ten regte. ¶ Wie soe ongheiaert kint en wegheleidde, en ware bi rade der maghe svader ende der moder, hi hadde siin guet verbort, ende siin liif. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
¶ Die vrowe, ogte joncfrowe met cragte name, ende ment ter waerheiden vonde, hine mogte nimbermeer (sic) dlant ghecrighen, ende hi hadde dliif verloren, ende tguet vorbort jeghen den here, ende ware dat die vrowe ogte juncfrowe met heme bleue, ende seide dat ware hars dankes, ende hars willen, soe hadse haers guets vorbort, tot der willen, dat se weder quame, ende seide, dat ware hars ondankens, dan soutse haers guets ghebruken, ginc se weder tote dien man, soe hadse hars guets verbort, alse langhe alse leuede tharen behoef, jeghen den here vanden lande, behoudenleec des naestes erfagtes heren regthe, ende na har liif soe comet tguet, op hare naeste gheeruen, sonder op die kindre, diese van dien man hadde, diese met cragte nam, hen en mags niet werden. Waere dat sake, dat wiif ogte man daertoe holpe, ogte riede dat vrowe, ofte juncfrowe met cragte genomen worde, ende men dat ter waerheiden vonde, hi hadde verbort liif ende guet, jeghen den here, behoudenleec des erfagtes heren regte. ¶ Die mans bome howet, ogte breket sinen tuun, ogte neempt siin coren, ogte siin gaars ogte sine vroegt, beneden ·v· s. weert, met daghe, sonder orlof, ende ment ter waerheiden vonde hi sal gheelden den man sine scade, ende den here ·v· s. ghesciet met nagte, soe ware hiis op ·c· s. ende sine scade den man tueenout. ¶ Die mans quec sloghe, ogte affolleerde, hi ghelde den man sine scade, ende den here ·x· s. ¶ Ware dat sake dat jeman ghequetst worde, van waghenen, van carren, van ploghen, van egheden, van moelnen, ogte daer men huse brake, ogte op dade, ende ment ter waerheiden vonde, dat dese stucken ghescieden onuersienleec, ende onmoghens, des sonder scade te sine jeghen den here, ende ongheueeth jeghen den man, ende vanden maghen. ¶ Wi andren beghote met wine, ogte met biere, ogte met eneghen dranke, willens in felheiden, hi es om ·x· s. ¶ Die andren slaet met enen potte, hi es om ·iii· lb. blodde hi soe es hi op ·c· s. ¶ Die weg vergrauet, ogte mans lant, soe dats heme jeman beclaget. hi es om ·xl· s. ¶ Dat kint, dat es in siins vader plegt, ogte in sire moeder, mesdoet, dan sal nog vader nog moder ontghelden, en ware dat sake, dat na die daet, wederkeerde in haren huse, bi haren wille, ende bi haren wetene, ogte dat men mogte gheprouen, dat tkint die daet ghedaen hadde bi haren raede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
¶ Wille oec man, ogte wiif siin kint doen vte siren plegth, hi magt wel doen metten regte, also alse man, ogte scepenen wisen selen. Es hi man, ogte hort hi sheren maissnide, soe sal menne manen, bi hulden ende bi trowen. Es hi scepen, soe salmenne manen op sinen eet; ende es hi nog weder, soe mote hi sueeren, dat hi siin kint van heme niet en doet, om jemanne te euelne, ogte scadene, ende het muet siin vte sinen huse, een jaer ende enen dagh, ende daer na mag hiit huren gheliic enen vreemden. ¶ Waer dat jeman doet blivet, na der vren dat hi doet es, soe hebben donsculdeghe sheren vrede ·viii· daghe, ende ·viij· nagte; ende daer na sal elc man pleghen sire vreeden. ¶ Nieman en mag scouen in der heren lant, sonder die kostre, hi mag siin regt halen. Die smet siin regt. Die bartmakere siin regt, ende die pretere, die tcoren hudet, siin regt. Vort onse ondermeyere, die te ors siin, die selen hebben, vanden ghenen die ploegwenninghe houden enen scoef, ende nimmeer vor haren diincst. Die elre scoue gaue, dan den ghenen, die hiir ghenoempt siin, hi hadde verbort ·xx· s. ende diese eischede ·xx· s. nogtan motene die here afdoen van sinen dienste. ¶ Vort wille wi, dat onse drossate, nog onse rigtheren niemanne niet en neemen bouen vonnesse, ende wi willen, dat nieman onsen drossate, nog onsen rigtheren, nog onsen vorstren, nog nimanne te haren behoef, enegerande gigten gheue, nog dienst en doe, ende ware dat si enegrande gigten namen van jemanne, ogte hen jeman diinst dade, hi segt ons, ende wi selent heme weder gheuen, ende gheelden tveeuout, ende die des niet en dade, hi hadde verbort liif ende guet. ¶ Negheene gheordende liede, nog portre, van buten onsen lande, nog van bennen, en moghen vercrighen erfegtegh guet onder ons, en si bi onsen orloue. ¶ Wi soe bome te na heuet staende den weghe, daer jeman ouer claget, vant ment ter waerheit, die here mag die bome doen houwen, te sinen behoef, ende daermede es die man quite, ende die here saelt doen rumen den man. ¶ Van mannen ogte van scepenen te wederseghene, dat sal men beteren alsoe alse hare hofregt heuet. ¶ Van dedinghen van alrehande stucken, daraf te done alse regt es. ¶ Wie dat behort te sente petre te louene, ende tonser vrier maissnieden, wat dat hi geloef vor scepene van onsen lande, dat wille wi dat hi gheleiste, alse ogte hiit gheloeft, hadde vor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scepene van vrier port, ende in andren stucken ghebruken harre maissniden, alse sente peters liede sculdeg siin te ghebrukene. ¶ Daer men die waerheit doen sal van cleinen stucken, ogte van groten, die moet men ghebiden tsondags in de kerke, ende die sal die here doen doen naden maendag, te sire staden, ende daer over selen sitten si tuee, ogte meer scepene, ogte man, ogte beide, ees te doene metten rigthere. ¶ Daer men die waerheit doet van cleinen stucken die ter irster waerheit niet en compt, hi es om ·ij· s., ende compt hi niet ter andre waerheit, vanden seluen stucken, soe es hi egth om ·ij· s., ende en quame hi niet ter derder waerheit, soe ware hi sculdigh vanden stucken, daermen die waerheit om dade. ¶ Dat oppenbare ghesciet, dat sal men prouen oppenbare, alse van siene ende van horne, van hen tueen, ogte meer, ende dat es volbedragh. ¶ Dat stille ghesciet, ogte met nagte, dat sal men stille prouen, met hen tueen, ogte meer, neemen si dat op haren eeth, dat deghene es sculdegh, dien si bedraghen, soe eest volbedragh. ¶ Daer men die waerheit van groten saken doen sal, die ane mans liif gheet, die ter irster waerheit niet en quame, hi hadde vorbort ·xx· s. ende quame hi niet ter ander waerheit, die men dade vanden seluen stucken hi waere egth om ·xx· s. ende quame hi niet ter derder waerheit, die men dade vanden seluen stucken, hi waere sculdeg vanden stucken, daer men die waerheit af ghedaen hadde, en ware dat sake, dat hi buten lans ware, ogte siic ware, ogte gheuaen, ogte in doetveeden, ende buten vreede, ogthe hadde wetteghe noetsaken, ende dit selue sal siin van cleinen stucken. ¶ Wien men ane sprake van mesdade, die men ter waerheit niet ghetugt en ware, hi sal heme onsculdeghen, heme derder, ten heileghen, met wetteghen liede, die wel siin te ghelouene, en ware dat sake, dat hi vreemptman ware, ende dan sal hi sueeren, tuee eede, dat hi enghene hulpe en can vercrighen, heme mede tonsculdeghene, ende ten derden male sal hi sueeren, dat hi onsculdeg es vanden stucken, daer menne af heuet ane ghesproken. ¶ Waere dat sake, dat heme jeman verweerde, bennen sinen houe, ogte daer hi ghewagt ware, met ghelagder laghen, ende hi heme verweerde, ouer noet van sinen liue, hi ware quite jeghen den here, ende ongheueet vanden maghen. ¶ Ende wi bekinnen onsen mannen, datse van regte sculdeg siin te hebbene haren cost, alse in onsen dienste comen, alsoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alse onse vordren ende wi tot hare hebben ghedaen, ende sculdeg siin. ¶ Vort wille wi dat moneke, nonnen, papen, ende alrehande ordene, lombarde, ende joeden, vte onsen lande ende onse waranden, ende onse rigtheren, wat dat men ane hen duet, dat tonsen wille si. ¶ Vort eighen leen ende erue sal men ghebieden te vercopene in de keerke, drie virtinnagten, tsondags ter messen, ende daerna die tusschen halm ende here niet en comet, hine mag enghene naarscap(sic) hebben ane dat guet, hine si buten lants, ogte hebbe wetteghe noetsaken. ¶ Vort wille wi van scepenen ende van laten, die vonnesse varen halen, dat elec, die gheet te voet, hebben sal sdages -xii- d. ende die ridet elc sal hebben -ij- s. sdaghes, te sire cost. ¶ Vort wille wi, dat die kampe bliuen in al sulken pointe, alse tote hare hebben gheweest. ¶ Vort meer, om alle dinc te verclaerne, daer men ane tuiuelen mogte, wie dat siins guets verbort, heuet hi wiif, ogte kindre, soe wille wi, dat dene helegt blive den wiue, ogte den kindren, ende dander helegt sheren wille, ende sheren ghenaden, ende en heeft hi oec nog wiif nog kinder, soe wille wi, dat al siin guet bliue sheren wille, ende sheren ghenaden. ¶ Ware oec dat man, ogte wiif, van buten onsen lande, onder ons quame wonen, die wille wi, dat se ghebruken harre vriheiden, si ende die van hen comen, dire si souden ghebruken, ogtse in haren lande waren bleuen, op dat siit ghetonen moghen, alse regt wiist, met haren ghebusseme, ende met haren orinen. ¶ Ware oec dat gheuile eneg point, dat hiir in niet ghescreuen en es, dat soudemen handelen met mannen, ogte met scepenen, na die pointe, dien beest gheliict, van dien die hiir bennen staen bescreuen. Ende alsoe, sulc regth, alse hiir bescreuen es, soe wille wi, dat men houde, in al onsen lande, daert tote hare, sonder vonnesse hevet ghestaen. ¶ Vort wille wi, dat die meyer van thinen hebbe, buten thinen ende lewe, ·iiij· knapen te ors, ende nimeer, ende ·viii· te voete. Die balliu van gheldenake, buten gheldenake ende hanuit, ·ij· knapen te ors, ende ·iiij· te voet. Die balliu van nivelle ·iij· knapen te ors, ende ·vj· te voet, buten nivelle. Die amman van bruselle buten bruselle ·v· knape te ors, ende ·x· te voet. Die scoutheit van antwerpen buten antwerpen ·v· knapen te ors, ende ·x· te voet, sonder int waterlant. Die scoutheit van den bosche ·iiij· knapen te ors, buten den bosche, ende ·x· te voet, ende wi willen, vondemen meer knapen ridende op dese ambagte, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dane hiir vore es ghesegt, wie datter eneghen vonde, dat hi heme siin peert neemen mogte sonder mesdaet, ende behoudens, ende ware dat jeman van desen rigteren hilde meer knapen, dan hiir es ghesegt, ogte knegte, dat hi jeghen ons hebbe verbort ·xx· lb. ¶ Ende ware dat sake, dat jeman die mesdaen hadde, en ghenen vreede en eischede, ter seluer vren dat die daet ghesciede, ogte des selues daghes dat die vreede utegheet, ogte eer, hi hadde verbort jeghen den here ·xxx· lb. uteghenomen allen lieden die ons bede ghelden, ende maisnide lieden, die ons bedeleken dienst doen, die selen quite siin om ·xx· s. al en sogthen si en ghenen vreede, ende alle die andre liede selen ghelden ·xxx· lb, en sogthen si en ghenen vreede, also gheliker wiis alse hiir vore ghesegt es. ¶ Vort deghene, die leenleke dinc dade, waer bi dat hi uten lande vlowe, siin naeste moet dan den vreede suken, op dat heme cundeg es, ware oec dat hi seide dat heme cundeg niet en ware, soe sout die here op heme moten betughen, ogte laten op sinen eeth staen. ¶ Ende oec willen wi, wie andren beclagt, ogte anesprect in regte, van wat saken hine anesprect, ende sire claghen niet volcomen en can met waerheiden, dat hiis es in allen dien seluen pointe dat deghene soude hebben gheweest, ogte hi sire claghen bouen ware bleuen. ¶ Ende oec wille wi, wie mesdoet, dat hiit selue betere, ende dat nieman en gheen soeneghelt en gheelde, nog en eische, alse van onsen bedelieden ende maissnidellieden, die ons bedeleken diinst doen. ¶ Wie dat andren dreigt, ende men dat gheprouen moghe ter guder waerheit, hi heft verbort jeghen den here ·x· lb, ende hi moet den ghedregden versekeren. ¶ Ende ware dat saken dat eneghe niwe stucken ghescieden in den lande, die niet wel verclaert en mogten siin, metten pointen die hiir vore siin bescreuen, die sal men handelen met onsen rade, ende met rade onser manne. ¶ Vort wille wi, dat engheen van onsen rigteren sake nog querele copen nog vercrighen en mag, die wile datse in tueste ogte, in calangen es. ¶ Vort alle onse ouerrigthere, vanden vorghesegden scoutheitscape, die sele wi setten tonsen wille, ende wanneer onse liede ghetonen connen, dat hen onse rigtere breken thregt, ogte niet en doen, dat wi hen ghegheuen hebben, soe selen si af ende nimbermeer rigtere werden daerna. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
¶ Oec hebbe wi hen ghegheuen, dat alle deghene, die nu rigtere waren, onderste ende vorstre, dat si nimbermeer rigtere siin en moghen, nog werden, in den vorghenomden scoutheit ambagthe, oec soe gheue wi onsen lieden, dat si alle dondermeyere ende vorstre selue kisen selen, ende die si kisen, de meeste partie van hen, die sele wi hen gheuen, ende dese moghe wi nogtan aue doen, alse wi willen, ende alse wise aue hebben ghedaen, die si dan selue kisen, die sele wi hen gheuen, ende wanneer onse liede ons wetteleec ghetonen connen, dat onse meyere ogte vorstre iet jeghen dese vorghesegde pointe doen, doe selen si aue siin ende nimbermeer, nog meyer, nog vorstre werden. ¶ Ende oec hebbe wi gheloeft, dat wi nimbermeer nog drossate, nog meyer, nog scoutheit, nog bailliu, nog amman maken en selen, om dat si ons eneg ghelt ogte guet gheuen, ogte leenen selen. ¶ Ende wi Jan, bi der gratien ons heren, hertoghe van lotthrik, van brabant, ende van lymborg, willecoren ende ghelouen dat bi onser trowen, vor ons, ende vor deghene die na ons selen comen, die gheeruen selen siin van onsen lande, ende sueeren ten heileghen, dat wi onse man ende onse liede, aerme ende rike selen houden ende handelen na dese weth, ende na dit regth, dat hiir bennen es bescreuen, ende en selen soken, nog soken doen, negheen ockesoen, nog behendegheit, daert mede belet mogte bliuen, dat dese wet niet en ghesciede onsen lieden, ende selen doen sueeren alle douerrigtere van onsen lande, die nu siin, ende die wi vorweert maken selen, dat se selen houden, ende doen houden, alle dese pointe, grote ende clene, die hiir in staen bescreuen, ende hiir toe behoren, ende behoren moghen; ende selen allen lieden vonnesse doen, ende weth, die vonnesse eischen, ende weth begheren der man, ogte der scepene, dire sculdeg siin ouer te deilne. ¶ Ende ware dat sake, dat wi ogte onse rigtere, vonnesse ende weth niet en daden denghenen die vonnesse eischen, eneweerf, anderweerf ende derde weerf, met guden orkunden, soe beuele wi onsen mannen, bi der hulden die si ons sculdeg siin, ende scepenen bi den eede, dien si ghedaen hebben, dat si, nog dor ons, nog dor onse rigtere nimbermeer vonnesse en selen seghen, bi horen wetene, nadien dat hen condeg es, dat jemanne regt es ghebroken, diet gheeischt heuet ende gheuolgt met orkunden, ende wat manne ogte scepene hiir bouen dor ons, ogte dor onse rigtere vonnesse seide, desen en ware regth ghesciet, diet gheeischt heuet, dien willen wi houden over wetteloes, ende meinedegh, ende sonder weth handelen, na dien dat dese vonnesse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben gheeist met orkunde van mannen, ogte van scepenen, ende siit hebben veruolgt met drien eischinghen, van ghenagthen te genagthen. ¶ Ende om dat wi willen, dat alle dese pointe, die hiir vore bescreuen siin, in desen briif, grote ende cleine, vast ende ghestadegh bliuen, van ons ende van onsen naecomelinghen, in waerheit ende in bekinnessen hebbe wi onsen seghel ane desen brief doen hanghen, ende ghelouense met onser trowen ewelike seker te houdene, ende doen te houdene alle dese vorghesegde stucken ende pointe. Dit was ghedaen int jaer ons heren M·CC·XC·II. Voor het eerst uitgegeven naar den tekst voor het ammanschap van Brussel door den Luyster van Brabant 1700: zeer gebrekkig. Heruitgegeven naar het Antwerpsche stuk door Willems in Mengelingen, blz. 439-456 (1827-1830) en in Van Heelu, blz. 542. Oorspronkelijk in Stadsarchief, Antwerpen, Privilegiekom, Capsa D. 36. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item, so wie dat yemant quetst met mortwapen, verboert LX lib. oft deen hant. Dit sijn mortwapen, pyken, hantaexen, gysermen, bylen die ghemaect sijn mede te vechten, wappers, misernen, dagghen, inghelsche dolle, ende alle messe die ghemaect sijn mede te vechtene, ende die so scarp ende smal sijn, dat si dor dyser gaen vorder dan die mate ghedraght die daer toe gheordeneert es, altoes uutghenomen, alle redelike broodmesse, dat die volghen selen den swerde, ghelijc anderen gheslepenen wapenen. Item, wie swert oft gheslepen wapen, sonder mortwapen trect, om yemen mede te evelne, verboert van den treke XL s. Item, so wie dat yement quetst sonder menke met enen swerde, met enen ghepinden stave, ocht met eeneghen andren gheslepenen wapenen, sonder met mortwapenen die vore ghenoemt sijn, verboert V lib. Ende die met alselken wapenen yemen steect, verboert VII ½ lib. Item met wat wapenen yement enen andren quetst, ende die ghequetste daer af storve, deghene dien quetste, verboert sijn lijf ende sijn goet. Item so wie enen andren vermenct sonder met mortwapen, ofte die huysstoringhe doet, verboert X lib. Item, wie yement slaet met eenre kodden sonder yser, ende sonder menke, verboert III lib. Item, die enen andren slaet met enen stocke welkerhande dat hi es, sonder kodde, daer gheen yser ane en es, ende sonder menke verboert XX s. Ende so wie yement sloeghe met eenre gheloeder kolve die ghemaect es bal mede te slane, verboerde XL s. Item, so en sal niemen pensiere draghen moghen en sy dat hi sulke saken toenne vor scouthet ende scepenen, dat mens hem dan gheorlove, uutghenomen ridderen, ende die den heere ende der wet toe horen. Item die enen andren slaet metter vuyst in felheyden op enen wercdach alse men vleesch eten mach, verboert III s. ende die hem stappans weirt ende weder sclaet metter vuyst, verboert niet. Waert dat deghene viele die daer eerst ghesclaghen wert van dien sclaghe of dat hi daer af bloedde, diet slouch die waers op X s. Item die enen anderen sloeghe op enen sondach, op enen heyleghen dach, oft op andre daghe dat men gheen vleesch eten en mach, of binnen marctvreden, verboerde XXVII s., weder hi ter erden viele, ofte oec bloedde, of en dade. Ende op de son- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daghe ende heyleghe daghe, binnen merctvreden, twee warf XXVII s. Item die enen andren sclaet met platen oft andren wapenhanscoen, met enen potte, met enen steene, met eenre platine, die vore gheysert ocht onder beslaghen es, sonder merke, verboerde XL s. Item die na enen andren worpt met enen potte, of met enen steene in felheiden sonder gheraken, verbuerde XX s., waert dat hine oec gheraecte metten worpe, verboerde III lib. Item wie van buten enen portere slaet metter vuyst op wat daghe dat si in dien dat hijs bedreghen wordt als recht es, verboert III lib. Ende sloeghe hi oec of quetste den portre met enegher wapenen, dat ware op dobbel boete, na dat de wapen ware, uutghenomen met mortwapenen, dat sal eenvoudeghe core bliven. Item, wive die scelden onhofschelike, dats te wetene ghemeene wijfs, ende kemstren oft wive die ter straten sitten, oft die quade eede sweren, oft daghelijcs te werke gaen omme horen dachloen, die selen den steen draghen omtrent de borch, of ghelden den kore III lib. Ende aldustaneghe wijf die enen man qualec toe sprake oft oploep dade met quaden worden, verbuerde II lib. Item wat werde die in Antwerpen yemen ondfinghe in sijn huys ende hilde die gewapent waren, ende hem heimelijc daer houden wouden, ende dat niet en liete te wetene den scouthete, of den amman in ieghenworden van scepenen, verboerde X lib. Ende waert dat die ghewapende yet mesdaden daer af soude die wert ghehouden sijn ghelijc hen die tfeyt daden, op dat hy boven twe daghe in sijn huys also laghe. Item ambacht dat bi hem selven eeneghe kore maect, ochte ordenanche oft taxsacie op die ghesellen, sonder weten ende orlof des scoutheten ende der scepenen, verboert XL s. Ende datter ghemaect es sal ondaen sijn. Item vrede ghegeven als recht sal duren ·VI· weken. Ende wie vrede wederseyde te gevene alsen die scouthete, ochte die amman, ochte enich van den scepenen, ocht enich van tsheren gheswornen knapen hem heyschede orkondeleke, verboerde III lib., also dicke als hijt dade. Ende elc portere mach vrede nemen van tsheren weghen daer hi vechtinghe ziet, sonder verboren. Ende word hi den portere ghegheven, hi blijft ghestade. Item wanneer dat vrede uut sal gaen die ghene die mesdadich es, ende die vrede heift ghegeven sal comen op die marct, op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hi sheeren ghemoede ocht gheleyde heift van dier mesdaet vor den rechtere ende vore twee scepenen, binnen ·iij· daghen eer die vrede uut sal gaen vor den noenen ende heyschen vrede. Ende deghene dien mesdaen es sal daer oec comen bynnen den selven ·Iij· dagenGa naar voetnoot(1) vor der noenen ende bieden vrede. So wie die dat niet en dade, verboerde V lib. Ende dit sal sijn binnen der vriheit van der stad. Ende also meneghen dach als enich van hem over liet gaen vrede te heyschen, ocht te vreden, so soude deghene die dat dade verboren elcs daghs, tot dat hi vore den here ende vor de scepenen quame, XX s., al waert oec dat van sheren weghen aen ander persoene van haerre maechscap vrede daer af ghenomen ende ghestaed ware. Ende die ghequetst wort also dat hi daer af te bedde leght, hi noch sijn maghe en dorven den sculdeghen gheenen vrede geven si en willent doen even lang dat die ghequetste met openen wonden te bedde leght. Ende als vrede een half jaer gestaen heift van dat hi eerst ghenomen was, van wat saken dat es sonder van dootslaghe, so sal deghene die mesdadich es comen moeten in de borch tantwerpen ende daer bliven toter tijt dat hi ghebetert heeft metter minnen of bi segghene van scouthete ende scepenen, op den kore van XXV lib. Nochtan salne de here bedwinghen dat hi betere, alse vorseit es. Item die putiers, ribaude, ochte ghemeene wijf ontfaet, alse bordeel te houdene, verboert XX s. Ende en mach hise niet geven, so sal men sijn huys afbreken. Item so wie dat bi nachte gaet na die dief cloke sonder lanterne sonder licht, verboert XX s. Ende men sal hem in den steen legghen toten daghe, op dat hi gheenen borghe ghesetten en can, ende draght hi eeneghe mortwapene, die mach hem de scouthet, ochte die daer toe gheset sijn nemen, ende sijn verboert, uutghenomen den lieden die rechts uut horen scepe, ocht van uutwaert comen, ende die tot haerre herberghen gaen, ochte die uutwaert rechts gaen willen die en selen niet verboren. Item die ontscaken yemens kindere dat sal men corrigeren na dat die privilegien houden van den lantchartere. Item, wive ochte man die men beproeven mach dat kauwetstren sijn, sal men bannen ·vij· jaer, op horen nose verloren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item soe wie ten brande droeghe pyke, hantaex, ocht eeneghe mortwapene, ocht eenich swert, verboert XX s., ende die wapene verboert, uutghenomen die gesworen sijn in sheren ocht inder stat dienste. Item soe wie vor den rechtere in ghedinghe quame ende sijn worde alsoe droeghe, ocht dade draghen, dat hi ghecalengyert wordde dat hi ieghen eenich vonnesse seide ende men dat ter waerheit vinden mochte, die soude verboren ieghen elken scepene van der stat X s., ende ieghen den here al soe vele alse ieghen alle de scepene. Maer waren die worde also gheleghen dat men ter waerheit vinden ende merken mochte dat sii uute overmoede ende met oploepe gesciede, het ware in der jeghenwordicheiden der scepenen ochte achter hem, dat souden die scouthete ende scepenen corrigeren na dinhouden der privilegien die de stat daer af heeft. Item die enen andren oploep dade met worden ende qualec toesprake omme eeneghe saken die hi vore den here sochte ochte begherde in rechte soude verboren III lib., op dat ment betoenen mochte. Ende ghevielt oec in der jeghenwordicheit des rechters oft der scepenen, dat ware op V lib. Dade oec iemen anderen omme dustanighe saken vordere mesprys, als van slane, oft stekene, dat ware op dobbele boete, na dat men vonde dat die mesdaet geleghen ware. Item van ontdeckene man ende wijf die in huwelike sitten, daer af sal die in huwelike sit verboren sijn overste decsel ofte XX s. Oorspronkelijk in het ‘keurboek met dem doppen’ op het Stadsarchief. Geschrift van het begin der XIVe eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sien ochte horen lesen dat vore ons quam laureis die madere in propren persone ende bekende vore ons dat hij ghegheven hevet sijn huus ochte sine woninghe die steet ane die merct tantwerpen naest peters troest huus ende dat lant ochte die hofstadt waer dit voerghenoemde huus ochte dese voerghenoemde woninghe op steet henrike ser gilys sone ende sinen nacomelinghen erfelake te hebbene ende te ghebrukene om twaalf pont ende tien scellinghe zuerteer tornoise die guet ende gave sijn, jaerliix, ochte die werde van zuerten tornoisen in andren paymente alle jare dese te geldene ende te ghevene wittelake laurense den madere die hier voreghenoemt es ochte sinen nacomelinghen, van henrike ser gilys sone ochte van sinen nacomelinghen, die ene helft op den kersdach ende die andre helft op sente Jansdach ter nativiteit in middensomere naest volghende. Voert so cochte laurens die madere die hier voreghenoemt es, op tijt die leden es tieghen haren gerunge cluete den pape half die hofstat ochte half dat lant daer voreghenoemde huys ochte dese voreghenoemde woninghe op steet, es dat sake dat laurense den madere ochte sinen nacomelinghen van haren gerungen cluete die hier voreghenoemt es ochte van die na hem comen selen, calengie, ghedinghe ochte muynes op rese ochte quam, daer af sal henric ser gilys sone ochte sine nacomelinghe laurense den madere ochte sine nacomelinghe bescudden ende quiten ende van al andre coste ochte scaden die laurense ochte sine nacomelinghe hier af comen, commerloos ende scadeloos houden tieghen elken mensche, ende al ware dat sake dat her geronc ochte die na hem comen selen dese halve hofstat ochte dat lant daer dit voergenoemde huus ochte dese voreghenoemde woninghe op staet laurense den madere ochte sinen nacomelinghen met ghedinghe ochte met andren dinghen rechte af wonnen ochte ontwonnen, nochtan en souden dese voreghenoemde twaelf pont ende tien scellinghe zuerter tornoise jaerliix laurense den madere ende sinen nacomelinghen hier bi iet mindren, maer henric ser gilys sone die hier voreghenoemt es ochte sine nacomelinghe selen voreghenoemde tuaelf pont ende tien scellinghe jaerliix in desen voreghenoemden paymente laurense den madere ochte sinen nacomelinghen alle jare gheelake ende altemale ghelden ende gheven ten terminen die hier voreghenoemt sijn. In orconde van desen dinghen hebbe wi scepenen die hier voreghenoemt sijn onse seghele gehangen an dese lettren. Dit was ghedaen int jaer ons heren dusentech ende drie hondert des maendaghes na dertien dach. Oorspronkelijk stuk bewaard in archief van O.L.V. kerk, Antwerpen (Capsa 55 capellanorum, nr 5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, setten ende nemen tote haeren besten, ende alsoe alst hoen oerboere doncht. In oerconscape van desen voereghenomden sticken, om dat wi willen, dat si onsen poerteren van antwerpen vaste ende ghestadech ewelicke bliuen, soe hebbe wi dese letteren beseghelt open met onsen propren seghele. Dese letteren waren ghemacht in dat jaer ons heren alsmen screef m. ccc. ende tue des sonendaghes naeste na sinxsen dach. Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief Antwerpen, Privilegiekom, Verzameling ‘losse schepenbrieven, XIIIde-XIVe eeuw’. Zie photo-reproductie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noemden deken ende der capittlen dar af den elften scoef ende oec vlas tiende wonnen si dar op vlas vteghenomen oec meedeGa naar voetnoot(1) ende carden war dat sake dat si die wonnen binnen dese vorghenoemde vijftech roeden dar af souden si gheuen naghelande van den buenre tiene scellinghe also selcs paiements alse van iare te iare in borsen gaet den vorghenoemden deken ende der capittlen op sente bauen dach vordane bouen dese vijftech roeden selen dese vorghenoemde houeneren gheuen den deken ende der capittlen van elken buenre tiene scellinghe des vorghenoemds paiements datmen met spaden wind op sente bauen dach. Es oec dat sake dat meer ochte min houd dan een buenre dar af so selen si gheuen na ghelande van den tiene scellinghen van den buenre het en ware dat sake dat sire coren ochte vlas op wonnen dar si coren tiende ende vlas tiende af gheuen souden ende dan en souden si der tien scellinghe niet gheuen noch ghelden vordane so selen dese vorghenoemde houeneren gheuen van alle den lande dat si winnen met harre ploech binnen den palen van der prochghien van antwerpen alrehande coren tiende raep tiende ende vlas tiende beide van ouden lande ende van nieuwen dat ghewonnen es ochte datmen winnen sal ghelijc datmen heuet gheghouden van ouden lande vteghenomen rapen die men wind na die coren tiende die si beseghen te haer selfs orboere sonder vercopen daer af en selen si en gheene tiende gheuen. Mar war dat sake dat sise vercochten so souden si den deken ende der capittlen dar af tiende gheuen. In orcunscape van desen dinghen hebbe wi deken ende capittle dese lettren beseghelt met onser capittlen seghele omdat wi willen dat al dese vorghenoemde sticken euwelake vast ende ghehouden bliuen ende daertoe obligere wi ons ende onse guet, onse nacomelinghe ende onse kerke die hier vorghenoemt es. Ende wi vorghenoemde scepenen hebben dese lettre beseghelt met der poert seghele van antwerpen om dat wi willen dat alle dese vorghenoemde sticken euwelake vast bliven ende ghestadech. Dese lettren waren ghemaect ende ghegheuen int iaer ons heren alsmen screef dusentech drie hondert ende drie des manendaghes vor sente ians dach ter natiuiteit in midden zomere. Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief, Privilegiekom, Capsa E, 48. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr 4. - 17 i 1302.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende gelijs sine kindre ende bekenden voor ons juncvrouen lisebaten bodinnen, der mestersen ter siekerliede boef -iiij- s. ende tuee hoendre tsjaers terstat rechte op die hofstat daer op woent peter, jan ende gelijs voorgesede, vort so bekennen peter snacke jan ende gilijs der voorgeseder juncvrouen lisebaten ter siekerliede boef viij s. tsjaers herfelake also solc gelt alse ghemenlake lopet in borsen telken dage op sine huushinge die staet getimmert op die voergesede hofstat tegeldene telken sente bavendage, in welken orconde van desen sticken, wij peter ende andrijs voergeseit onse segle aen dese lettre hebben gehangen. Dat was gemach in jaer ons heren doen men scref m. drie hondert ende drie doenderdages voer pasdach. Oorspronkelijk charter bewaard in Staatsarchief Antwerpen, cartarium Terzieken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de visschere van liest. In orcunscapen van desen dinghen, so hebben wi dese lettren gheseghelt met onsen seghele ende bidden onsen mannen diere boven ghenoemt siin, dat si hare seghele hanghen ane desen brieve met den onsen, ende wi willem van den broeke, giliis stovere ende bouden de visschere diere boven ghenoemt siin, over mids beden wille berthouts ons heren, so hebben wi onse seghele ghehanghen ane desen brieve met den sinen, die was ghemaect int jaer ons heren als men scriift m ccc ende viere jaer saterdaghes na pasche dach. Oorspronkelijk stuk bewaard in stadsarchief, Privilegiekamer. ‘losse schepenbrieven’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
si hem vercopen of te erfue gheuen gherecht warant te sine eewelake tieghen elken mensche, behoudelake dien, dat si die straten die lieghen an dese vorseide plaetsen laten also wijt alse weselaec ende orboerlaec es onser vorseider port van antwerpen. In orcunscape van desen dinghen ende in kennissen van waerheiden hebbe wi dese lettren vtehanghende bezeghelt met onsen properen zeghele die ghegheuen waren int jaer ons heren alsmen screef dusentech driehondert ende viere vp onser vrouwen dach sente marien ter natiuiteit. Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief, Privilegiekamer, Capsa E, 51. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghehanghen. Die ghemaect ende ghegheuen waren int jaer ons heren alsemen screef dusentech driehondert ende viere, des manendaghes na sente bauen dach. Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief. Privilegiekamer Capsa E, 52. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee cavelen sal ghevallen ewelec ende ommermeer. Ende om dat dit vaste ende ghestade blive hebben wi onse seghelen om begherte ende bede van desen vorsechden drien partien, an dese lettren ghehanghen die ghegheven waren int jaer ons Heren als men scrijft 1305 tsente Mertensdach. Oorspronkelijk charter bewaard in archief begijnhof. Een toevalligheid maakte het onmogelijk den tekst op het oorspronkelijke te herzien voor deze uitgave. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daeghe ende te rechte comen willen behoudenlike altoes allen onsen hoghen gherechten ende op die drie penninghe sjaers voerghenoemt. In orconscapen van desen dinghen so hebben wi dese lettren gheseghelt met onsen seghelen ende omme de meere sekerheit so bidden wi onsen mannen vorghenoemt dat si hare seghele hanghen ande desen brieve met den onsen. Ende wi Jan Berthout de jonghe, Gillijs de Stovere ende Bouden de Visschere van Ghestele overmids bede van Gilise Berthoude voorghenoemt so hebben wi onse seghele ghehanghen ane desen brieve met den sinen, in orconscape der waerheit. Die waren ghemaekt in tjaer ons heren alse men scrijft moccco ende vijf jaer, smaenendaghes na andach dertiendagh. Oorspronkelijk stuk bewaard in Stadsarchief, privilegiekamer, ‘Losse schepenbrieven’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
also dicke als men van die renten van den vorghesechden guede ghecrigen mach, behouden dien dat dese vorsechde ver yde hare lyftoecht an dit vorghenoemdde ghuit behouden sal. In welker dinghe orconde so heb wi onse seghele om bede ende begheerte ser jan tuclans ende ver yden die hir vornoemt syn met haren seghelen an dese lettren ghehanghen, ende want wi her jan tuclant ende ver yde vorghenoemdde alle dese vorsechde dinghe voer dese voernoemdde scepenen deden, so heb wi onse seghele met haren seghelen an dese lettren ghehangen, om meerre cracht ende ghestadecheit van alle desen dinghen. Dit was ghedaen ende ghemaect int iaer ons heren, als men scrijft m. ccc. ende sesse, up sente jans avont baptyst dat hi gheboren was. Oorspronkelijk stuk bewaard in archief van C.O.O. fonds St-Julianusgasthuis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr 16. - 20 vember 1306.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
erfleke te gheldene ende te livererne den voorghenoomden abt ende den voorghenoomden covente van pietre ende van woutre voorghenoomt ende van haren nacomelinghen in de vier carsdaghe alle iare bi der andwerpscer mate in hare huus te andwerpen. Voord ane gheloveden voor ons pieter ende wouter voorghenoomd te gheldene allen den cins diere ute gaet, ende ooc gheloveden zi dit voorghenoomde land te houdene ende te dikene ende al den cost te doene die dit land sculdegh es te doene ghelijc den lande datter an beden ziden an leghet, zonder cost ende scade sabts ende scovents voorghenoomd. Voord ane waer ooc dat zake dat den abt ende den covente voorghenoomt van allen desen voorseiden stucken hiet ghebrake ochte dat pieter ende wouter voorghenoomt tvoorseide land lieten varen, zo gheloveden voor ons pieter ende wouter voorghenoomt den voorghenoomden abt ende covente twelf pond als tenen onderpande, dewelke twelef pond de abt ende tcovente voorghenoomt innen moghen op pietre ende woutre voorghenoomd ende op hare nacomelinghe als haren onder pand, ende hand slaen and voorghenoomde land. Woord ane waer dat zake dat dit voorghenoomde land voor den oust ute ghinghe ende ridende bleven, zo ne zouden si ghenen cins gheven alze langhe alst rede. Ende waer dat zake dat men tland weder anevinghe ende dikede, zo zouden pieter ende wouter tvoorghenoomde land ane vaen ende diken ghelijc den lande dat hem an biden ziden gheleghen is, zonder cost ende scade sabts ende scovents voorghenoomd, ende ghelden de voorghenoomde viertiene viertale evenen alzo alst hier voren ghescreven is. In orkondscepen van deser ding zo hebben wi scepenen voorghenoomd onze zeghele ghehanghen an dese lettre, die was ghegheven int jaer ons heren als men screef m. ccc. ende zesse, ssondaeghs voor sente katelinen dagh. Oorspronkelijk stuk bewaard in stadsarchief, privilegiekamer. ‘Losse schepenbrieven’. Zie photo-reproductie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
arnoud faeszone ende verliede voor ons dat hi vercrocht heeft pieter dane, onsen scepene, willem draken ende arnoude cariolf op die drie deel van sinen huus dat staet op den hoec van der potter strate ter potter brugghe waerd, op sinen kelre die onder die potterbrugghe staet ende op alf thuus daer heinric die cogghemakere in woend naest der potter brugghe ende op alt recht dat hi heeft in husinghen, in kelre ende in die hofstaden daer die voreghenoemde husinghen op staen, ses pond sjaers erfleke te gheldene ende te ghevene elke jare van Arnoude faeszone voreghenoemt ende van zinen nacomelinghen, pieter dane, willem drake ende arnoude cariolve voreghenoemd ende haren nacomelinghen ten terminen die hierna bescreven staen, dats te wetene die ene helft tsente jans daghe in midden zomere ende dander helft te kersavende den groten ouden tornoisen van sconinghs lodewycs ende sconings philips slaghe van vrankerike goed ende custbare vore hachtien penninghe gherekent. In orkonde van desen brieve beseghelt met onsen zeghelen. Dit was ghedaen int jaer ons heren als men screef m. ccc. ende zesse op sente gregoris dagh. Oorspronkelijk stuk bewaard in archief van O.L.V. kerk, Antwerpen (Capsa 28 capellanorum, litt. B). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lantheeren rechte, dats te verstane dat tlant daer thuis op staet, staet ter stat rechte, die welke tien pont tsjars voerghenoemden behoeren zelen tere capelrien die men verdienen sal in die firmarie in claepdorp, ende men salze ghelden te tuuen tide tsjars, die eene helft in sente jans daghe in midden zomere, ende die andre helft telken kersavonde, die welke capelrie te verdienne jan die Wayere voerghenoemt ochte syn hoyr dat na hem blijft eenen papen hueren sal alre jare misse te segghene elcs daegs toter tijt dat dese provende so groet es ende also goet dat menre eenen pape op wien mach, ende dan sal die ghichte van deser capelrien ierst werven te ghevene staen an jan den wayere voerghenoemt ochte an syn hoyr, ende dat bi den rade der gheerre die dese provende beteren selen, ende die pape die dese provende verdienen sal moet alle daghe misse segghen ende alse hi ghene misse en seghet daghelics, so en sal hi niet hebben van dien daghe maer die firmarie zaelt hebben. In oerconde van desen brieve beseghelt met onsen seghelen. Dit was ghedaen int jaer ons heeren alse men screef m. ccc. ende sevene op den andach van sente martyns daghe in den winter. Oorspronkelijk charter in archief O.L.V. kerk te Antwerpen, (Capsa 141 capellanorum, litt. A). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft staende inde zelverminstrate tusschen Pieters huus van der Leye ende Claus van Ackendonc ende an alt recht dat hire an heeft, alle jare die ene helft telken sente jans daghe in midden zomere ende die ander helft telken kersavonde, behoudenlec der lettre die Jan die Mayere heeft, die spreect van tien ponden sjaers. In orconde van desen brieve beseghelt met onzen zeghelen. Dit was ghedaen int jaer Ons Heren als men screef m. ccc. ende zevene, op den andach van sente Martine. Oorspronkelijk charter in archief van O.L.V. kerk, verzameling ‘Toog van O.L.V.’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twelef pond en quamen sjaers zo en zal die heleghe gheest nemmeer gheven dan hire af ontfaet. In kennissen van desen stucken zo hebben dese voreghenoomde proviseurs den zeghel sheleghs gheests ende wi scepenen voreghenoomd onze zeghele ghehanghen an dese lettre. Die was ghemaect int jaar ons heren, als men screef m. ccc. ende zevene op den andagh van sente Martine in den winter. Oorspronkelijk charter in archief van O.L.V. kerk, verzameling ‘Toog van O.L.V.’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende wille hise weder hebben zo moet hise van nieus ghecrighen ende es dieghene daer dusghedaen goed onder werd ghevonden onghebuerdegh van der gulde als zijn liede van ambachten, zo ne zelen zi binnen dien iare ende enen daghe, dat ambacht niet doen dat hi plagh te doene. Voord ane zo wie die lakene ghereden wille die zalze doen maken na den ghewichte ende na der mate die van der gulde gheset es, zi ghebordegh an die gulde ochte onghebordegh, zo wie die hier ieghen dade es sculdegh xxv d. lovensche ter gulde boef. Voord ane es dat zake dat enegh man laken sniden wille binnen andwerpen die ter gulde niet en behoord zal staen buter hallen. Voord ane zo wie die lakene voeren doet over mase die in dese gulde niet en es ende med dien lakenen staen wille in die stalle die men ghemeenleke heet gademe zal ghelden die hanze ter gulde boef, dats te verstane ½ m. engelsche biden groten ghewichte, es hi onghebordegh an die gulde, ende es hi ghebordegh an die gulde zo zal hi gheven enen vierdonc vander zelver monte ende van den zelven ghewichte, uteghenomen alzo vele lakens als een man op zinen hals draghen mach. Vord ane zo wie die onghebordegh es an die gulde ende guldebroeder worden wille zal gheven ij m. engelsche biden groten ghewichte ter gulden boef, ende alzelc werc als hi plagh te duene, dat zal hi verzweren nemmermeer te doene. Ende es dat zake dat hi ghebordegh es an die gulde zo zal hi gheven ene maerc ter gulde boef vander zelver monte ende vanden zelven ghewichte. Voord ane es hi gildebroeders kind, zo zal hi gheven ½ m. vander zelver monte ende van den zelven ghewichte. Voord ane eist oudermans kind ochte dekens kind ochte scepens kind van andwerpen dat zal gheven enen vierdonc vander zelver monte ende van den zelven ghewichte. Voord ane zowie die scepene werd bin andwerpen es guldebroeder zonder eneghe ghichte te ghevene ende ooc zo wie die scoutete werd bin andwerpen ende porter es binnen andwerpen die es ooc guldebroeder zonder eneghe ghichte te ghevene. Voord ane zo wat coren dat die dekenen ende die oudermans bi rade der scepenen maken dat die ghestadecheid hebben zelen. Voord ane zo wat ambachte dat den wollewerke toe behoert dat en zal gheen ghelt onder hen gaderen, noch onder hen enegh ghelt zetten, noch ooc coren nochte zameninghe maken en zi bi rade der scepenen der dekenen ende der oudermans vander gulde. Voord ane zo wat manne dat ambacht antierd dat den wollewerke toe behoord ende ledegh ganc maect om dinghen die ieghen die stad ochte ieghen die gulde ghinghe verboert x lib. ende die stad eweleke, die ene helft van den x lib. zal hebben onze here die hertoghe, ende die ander helft die gulde. Voord ane wat manne dat ambacht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
antierd dat den wollewerke toe behoert ende eneghe nuwe dinghen ochte eneghe nuwe tsartren anden here van den lande haelde ochte zochte, en ware bi rade der scepenen der dekenen ende oudermans vander gulde verboert x lib. ende die stad eweleke, die x lib. te gane alzo alst voregheseid es. Voord ane moghen die dekenen ende die oudermans vander gulde panden van allen boeten ende van allen misdaden die ten wollenwerke behoren zonder den rechtre, ende ooc werc verbieden behoudenleke sheren rechte. Voord ane zal niemene wijn vercopen ten tappe binnen andwerpe hi en zi guldebroeder behoudenleke al den ouden rechte dat die vreemde coopmanne van wine ghehadt hebben tote hare ende voord hebben zelen, die hier ieghen dade verboerde een voerder wijns daer af zal die here hebben die ene helft ende die gulde dander helft. Voord ane zo wie die oploep doet den dekenen vander gulde omme enen stucken die ter gulde toe behoren es hi guldebroeder zo verboert hi die gulde een jaer ende enen dagh, ende en es hi gheen guldebroeder zo verboerd hi drie pond ende een jaer ende enen dagh zijn ambacht dat hi pleeght te doene, die ene helft vanden iij lib. zal hebben die here ende die ander helft die gulde. Ende omme dat dese stucken vast ende ghestade werden ghehouden, zo hebbic gheraerd van uden scoutete, ende wi scepenen van andwerpen voreghenoemd dese stucken gheconfirmeert ende ic gheraerd minen zeghel ende wi scepenen voreghenoomd der stad zeghel van andwerpen in vastheden van desen stucken ghehanghen an dese lettre. Die ghemaect was int jaer ons heren als men screef dusentegh driehondert ende zevene, ssonnendaeghs vore sente marien lichtmisse. Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief, Privilegiekom. capsa E, 55. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr 23. - 25 lei 1309.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stat van antwerpen hebben verleent ende ghegeuen onzen portren, onsen lieden van onser voreghenoemder stat ende ighelicken van hem lieden euweleke te ghebrukene zo wat heren eest graue van Vlaendren eest graue van hollant ofte wat heren dat zii hoere liede ofte imen sonderlinghe die onder hem wonachtich ziin pant, rovet rasteert nemt ofte onrecht duet dat die ghene die ghepant, gherovet, gherasteert ghenomen ofte onrecht ghedaen wort moghen weder panden, rasteren ende houden op den here op die liede ende op dat lantschap daer zi ghepant, gherasteert ofte scade af hebben ghenomen alzoe dat si vore versoeken zelen ane onse scouteite van antwerpen, anden amman ofte an die die in heure stede ziin. Ende wart dat sake dat siit ofte een van hem niet doen en wouden oft en daden zoe zouden die porteren van antwerpen voreghenoemt moghen houden, rasteren ende panden zonder mesdoen jeghen ons. Ende wi ghelouen onzen voreghenoemden portren dat wi hem deze dinghen voerghescreven vaste ende ghestaden houden zelen ende dat wiit ouer mits ons onze oir noch tonse jeghen deze ghelofte ende deze lettren nummermeirs comen en zelen noch doen en zelen. Maer wi willen dat se deser voregheseider dinch ende ghifte ghebruken ende hem euweleke ghestade zi ende dat wi onse oer onse drossaten onse rechteren noch nimen van onsen taluen moghen misdaet ochsuen ofte enegherhande zaken van misdaden onsen portren voreghenoemt ane legghen omme dat se deze dinch die hier voreghescreuen siin doen ofte ghedaen hebben. Ende omme dat wi willen dat hem lieden dat wi hem verleent ende ghegheuen hebben ende dat hier vore ghescreuen es ghestade bliue ende ghestade zi zo hebbe wi deze lettre ghezeghelt met onze zeghelen ghegheuen int jaer ons heren alze men screef duzentich drie hondert ende achte des woensdaghs na zente lucien dagh. Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief, Privilegiekom, capsa E. 57. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lettre zulen ziien ochte horen lezen, dat vore ons comen siin in propre persoene everdei ende gillis wilmaer, ghebroedere, ende yde hare zuster, met clauze haren weteghen man ende haren mombore, ende hebben bi manessen des rechters ende bi vonnesse der scepenen opghedraghen woutren van heembeke in sine hand, hare eyghen, hare woninghe die gheleghen es tuschen dat huus dat men heet de roeze ane die ene zide ende dat huus dat men heet de lelye ane die ander zide alzo alze gheleghen es van vore ane de marcht tote achter toter potter straten, beide huuze ende hofstat, land ende grond, ende al dat recht dat si daer ane hebben, te eenen onder pande erfelech vore zestijen pond erfachtechs tceens, enen ouden groeten coninx tornoizen van des coninx munten van vrankerike guet ende gherecht, over zestijene penninghe gherekent ofte die waerde daer af, dien zi ende hare nacomelinghe sculdech siin erfelech elcs jaers te gheldene ende te ghevene woutren ende sinen nacomelinghen, die eene helft daer af te kersavende dat naest toecomende es, ende die ander helft te sente jans misse daer naest toe comende, ende aldus voerdane altoes die eene helft telken kersavende ende die ander helft telken sente jans misse te gheldene erfelech. Waert oec dat sake dat woutren ochte sinen nacomelinghen hierane iiet ghebrake, zoe mochte woutre altoes ofte sine nacomelinghe siin hand ane sinen pand slaen, alze vore tghebrech van dezen voreghenoemden erfelecken tcense. Ende hier bove, zoe zelen oec deze voreghenoemde everdei, gillis ende yde ghelden colkenne die zone was gherards van tighelt, tiiene scellinghe elcs jaers erfelech te sente bamisse, eenen ouden groeten coninx tornoizen guet ende gherecht ghetelt over zeventiiene penninghen ochte die waerde daer af. In orconscepe van dezen dinghen hebbe wi deze lettre bezeghelt met onzen zeghelen. Dit was ghedaen int jaer ons heren alze men screef m. ccc. ende neghene op den dach van der heilger drievoldecheit. Oorspronkelijk charter in archief van O.L.V. kerk te Antwerpen (Capsa 30 capellanorum, litt. A.). Zie photoreproductie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
horen lesen dat vore ons comen es in propre persone engbrecht van heembeke, wouters bruder van heembeke ende verlide ende bekende dat hi ende woutre voerseit ende jan hore bruder alsoe ghesaet hebben ende ghedelt onderlinghe alse van den guede dat hon verscenen was van ver katelinen die bartholomeus cantmans wijf was in manieren dat woutre voerseit heeft ende hebben sal te sinen deele, hi ende sine nacomelinghe die woninghe met allen met den gronde ende met den cinse alsoe alse gheleghen es ane die merct tote antwerpen tusghen tue huse daer dene af gheheten es die rose ende dandre die lelie ute gaende van der merct tote der potterstraten tote (sic), op welke woninghe, gront ende cins ende al dat daer toe behort, engbrecht voerseit heeft verteghen ende quite ghescouden alsoe alst recht was te wouters boef voreghenoemt. In orconscepe van desen dinghe hebwi dese lettre beseghelt met onsen seglen. Ghegheven int jaer ons Heren m. ccc. ende tiene op sinte bavensdach. Oorspronkelijk charter bewaard in archief van O.L.V. kerk, Antwerpen (Capsa 30 capellanorum, litt. C, 2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noisen. Item van allen voernemenden lakenen dier viere vten sache vallen van voernemender wollen der knapen loen vijftaluen groten tornoisen. Ende van erdene drie vierlinghe vanden groten tornoisen. Ende die meesters loen seuen vierlinghe vanden groten tornoisen. Item van allen pleinen lakenen van wollen daer beneden hoe ghedaen dat si sijn der knapen loen viere grote tornoisen. Ende van erdene enen halven groten tornoisen. Ende des meesters loen onderhaluen groten tornoisen. Item van allen strijpten lakenen hoe ghedaen dat si sijn ocht hoe ghetekent ocht gestrijpt dat si sijn ende oec van scaepnaren ende van ghesleghenen grauwen der knapen loen drie grote tornoisen ende enen vierlinc vanden groten tornoisen, van erdene enen haluen groten tornoisen ende den meester vijf vierlinghe vanden groten tornoisen. Item voederlakene der knapen loen ene grote tornois ende den meester enen haluen groten tornois. Item alle lakene die hier vore ghenoemt sijn die salmen bringhen ten kumme een ende viertech ellen lanc, ende sijn si langher dat es tsmeesters ghemoede. Item van stucken vander elle vier penninghe payments alse altoes ghemeenlec in borse gaen sal van alle den ghenen die binnen antwerpen poertren sijn ocht wonachtech der binnen sijn, voerdane waert dat sake dat ieman vanden volres ocht vander gulden jeghen dese voergheseide ordonanche dade ocht daer buten ghinghe in engherhande manieren hi soude verboren hondert pont half tsheren behoef ende half ter gulden behoef, ende daer toe hadde hi die stat van antwerpen verloren teuweleken daghen. Ende om dat dese ordonanche euwelec vast ende ghestade bliuen sal, so hebbe wi scouthete ende scepenen voerghenoemt van bede vander voergheseider gulden ende vanden vorgheseider volres ambachte ende van orbor dat wi der in sien, ende oec um pais ende um vrienscap tehoudene onse segle ane dese lettre ghehanghen ic scouthete minen seghel ende wi scepenen der stat seghel van antwerpen in kinnessen der waerheit vandien dat vore bescreuen es durende teuweleken daghen. Dit was ghedaen doemen screef de jare vanden incarnatione ons heren dusentech driehondert ende tiene umtrent half vasten. Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief, Privilegiekom, Capsa E, 60. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kindre moeder, rurlec ende onrurlec, ende verteghens also dat de kindre vorseit daer ane niet en hebben noch gheens rechts daertoe vermeten en moghen. In kinnessen van desen brieve beseghelt met onsen seglen. Dit was ghedaen int jaer ons heren als men screef dusentech driehondeert ende eleve, te belokenen paeschen. Oorspronkelijk charter in archief van O.L.V. kerk, Antwerpen (Capsa 65 capellanorum, litt. B). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daghen voer desen voergheseiden tseins. In kinnessen van desen dinghen hebwi onse segle ane dese lettre ghehanghen. Ghegheven ind jaer ons heren alse men screef dusentech driehondert ende elve, des donredaegs na beloken paeschen. Oorspronkelijk stuk bewaard in archief O.L.V. kerk Antwerpen (Capsa 107 capellanorum I). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
willen dat dit vaste ende ghestade blive ghelijc dat vore bescreven es so hebbe wi onsen vore gheseiden lieden dese lettren ghegheven beseghelt met onsen seghele ende omme meerre sekerheit so bidde wi onsen lieven neve ende mannen min her florense berthoude here van mechelne min her arnoude van wesemale here van berghen op den zoem ende min her danele van boechout riddre dat sie hare seghele hanghen met den onsen ane dese lettren in orkenscape der waerheit ende wi florens bertout here van mechelne arnout van wesemale here van berghen op den zoem ende daneel van boechout riddre vore ghenoemt omme de bede ende de requeste ons heren shertoghen van brabant voreghenoemt so hebbe wi onse seghele ghehanghen met den sinen ane dese lettren in kinnessen der warheit. Dit was ghedaen in sente lux daghe int jaer ons heren dat men screef dusentech drie hondert ende elleve. Oorspronkelijk stuk in stadsarchief, Privilegiekom, Capsa E, 61. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
int jaer ons heren als men screef m. ccc. ende tweleve, viertien naecht vore sente jans dach in midden somere. Oorspronkelijk charter bewaard in Staatsarchief Antwerpen, cartarium Beggaarden, ad ann. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
32.
|
|