Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1932
(1932)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Leeuwenhoekiana,
| |
[pagina 210]
| |
tozoïden, de bloedlichaampjes, de planten- en dierencellen, en hij sticht de micrographie met haar talrijke vertakkingen. Doch uitzonderingen van denzelfden aard leert ons de geschiedenis der wetenschappen: Thomas Edison, die dagbladen en snoepgoed in den trein verkoopt, wordt een wonderingenieur. Benjamin Franklin die kaarsen moest rollen en zeep maken, later letterzetter werd, maar een diep verstand en een groot verbeeldingsvermogen bezat, wordt een groot natuurkundige en een fijn diplomaat. Zenobe Gramme, die schrijnwerker was bouwt het dynamowerktuig. Denis Papin, die geen diploma bezit, ontdekt het stoomtuig en bouwt de eerste stoomboot, die echter door de schippers van de Fulda wordt vernield; en Papin sterft wanhopig enkele jaren daarna! Justus von Liebig is doctor in de theoretische scheikunde en wordt de grootste landbouwkundige en de grootste plantenphysioloog. Louis Pasteur, een scheikundige, wordt een wondernijveraar, een wonderveearts en een wondergeneeskundige; omdat hij de microbenleer met al haar gevolgen sticht wordt hij door de Academie van Geneeskunde op de laagste wijze aangevallen. Beyerinck, doctor in de kruidkunde, sticht het hedendaagsche gistbedrijf en de industrieele microbenleer. Hendrik Wijsman, doctor in de schei-, kruid- en dierkunde, en niet eens apotheker, wordt de schitterende leeraar in de pharmacognosie en in de bromatologie te Utrecht, ook de stichter van het wetenschappelijk onderwijs in de pharmacie in Nederland. Duclaux, doctor in de natuurwetenschappen, was een der bekwaamste leerlingen van Pasteur en werd de eerste bestuurder van het Pasteurinstituut, vooral gesticht tot de bestrijding van de hondsdolheid. En onze groote Julius Mac Leod, een dierkundige, wordt eens leeraar in de physiologie en dan in de kruidkunde, en wordt een tweede Darwin en een tweede de Vries.
Antoni van Leeuwenhoek en deze mannen die het menschdom door de geniale kracht van hun hersenen hebben helpen verbeteren en beschaven, leefden in de stilte en den vrede van hun laboratoria, terwijl een HendrikIV in zijn verordening van 6 April 1596 neerschreef dat salpeter en buskruit den staat handhaven en den troon ondersteunen; terwijl veroveraars steeds de volkeren | |
[pagina 211]
| |
met geweld overmeesteren; terwijl mannen van de hooge finantie zelfmoord plegen en de wereld in de schrikkelijkste paniek werpen. Antoni van Leeuwenhoek, de eenvoudige natuuronderzoeker, zocht en onderzocht; hij schreef 250 mededeelingen in den vorm van brieven, en in de stilte van zijn tuin en van zijn stadje, in den vrede van zijn studeerkamer, heeft hij met geduld, verstand en vernuft, een gebouw opgericht, sterker dan steen, staal of brons.
Wij willen het jaar 1932 niet laten voorbijgaan zonder aan dat gebouw te herinneren. Wij meenen echter beter aan diegenen het woord te laten, die over Leeuwenhoek hebben geschreven. Wij hebben aldus in de litteratuur van deze periode, die bijna twee eeuwen bedraagt, opgezocht wat over Leeuwenhoek geschreven werd, en onder vorm van korte uittreksels in deze bijdrage vereenigd. Een enkele stem, deze van Hartsoeker, een vijand, is ongunstig, ja zelfs grof en uitdagend; de anderen zijn geestdriftig en bewonderingsvol. Wij beperken ons tot de periode die begint met de ontdekking van de microben in 1676 tot het jaar 1850, en wij hebben in onze opsomming de chronologische orde gebruikt. Als wij de meeningen opsommen, die wij konden vinden, en die wellicht onvolledig zijn, dan staan wij vol eerbied vóór den nederigen saiettehandelaar en voor den bewaarder van de Schepenenkamer, wiens invloed op de wetenschap en op ons leven zoo overwegend is.
1673. Huygens, C. In de briefwisseling van Constantijn HuygensGa naar voetnoot(2) en diens zoon Christiaan wordt van Leeuwenhoek op verscheidene plaatsen genoemd, tusschen de jaren 1673 tot 1692. Zie daarover de 8e bijdrage: Over eenige handschriften der brieven van Antoni van LeeuwenhoekGa naar voetnoot(3).
1679. Hooke, R. Lectiones Cutlerianae or a Collections of lectures. London, Martyn, 1679, blz. 81: ‘Microscopium or some new discoveries with and concerning Microscopes. A letter of the Ingenious and Inquisitive Mr. Leeuwenhoek of Delft, sent to the secretary of the Royal Society, october 5, 1677...... Blz. 84: Mr. Leeuwenhoeks' second Letter.’
1705. Hooke (K.V.A., 1927, 605) blz. XX: ‘There were afterwards some other Hydrostatical Instruments produc'd, as likewise many Improvements of the double and single miscrocopes, with the use of small glass Cases | |
[pagina 212]
| |
and other Contrivances, by which he verify'd Monsieur Leuenhook's observations;...’ ‘From this time he made Microscopical Observations on animalcules in Peperwater, and other seeds steeped in water, confirming Monsieur Leuenhook's Assertions, and propos'd some Improvements of Microscopes.’
1680. Blankaart S. (K.V.A., 1925, 685). Collectanea Medico-Physica oft Hollands Jaar-Register voor 1680, Amsterdam, 1680, blz. 144: ‘Aanmerkingen van den heer Ant. van Lewenhoek aangaande eenige kleine diertjes, die hij gevonden heeft in regenwater, putwater en rivier-water.’
1680. Blankaart S. Collectanea Medico-Physica oft Hollands Jaar-Register voor 1680, Amsterdam 1680, blz. 150-151: ‘Vervolg van de observatiën van den Heer van Lewenhoek, in 't ontdekken van verscheidene diertjes in 't water daar peper in geweikt was.’
1683. Blankaart, Steph., (K.V.A., 1925, 688). In Collectanea Medico-Physica, Amsterdam, 1683, 2e deel, blz. 8: ‘Maar het alderwonderste is, dat ons den geleerde Heer Corn. Bontekoe verhaalt uyt den Curieusen Leeuwenhoek dat 's menzen sperma vol zoude zijn van kleine kindertjens; en zoo voorts in andere dingen naa yders aart.’ (J. Van Dueren)
1686. Blankaart, S. (K.V.A., 1925, 683). De nieuwe hervormde Anatomie, Amsterdam, 1686: ‘Aan den leser: Evenwel mij in alles niet voldoende, zoo heb ik uit de fraiste schrijvers een geheel nieuw her- vormde Anatomie bij een gestelt, 't welk ik meest uit Bartholyn, Willis, Malpighius, de Graaf, Harvaeus, Louwerus, Steno, Wharton, Needham, Glissonius, Ruisch, Vernay, Peyerus, Bidloo, Lewenhoek, & bij een brengende, alzoo uit deze nieuwe Autheuren een geheel ander lighaam gemaakt heb’..... ‘Autheuren: ..... Laurentius, Leeuwenhoek, Lower...’ Blz. 488: ‘Maar eer ik afbreek, moet ik een vreemd gevoelen ter baan brengen, van den Heer Lewenhoek, welke bevonden heeft, dat in het zaad der mannen, een groote menigte beestjes zijn, en dat hier uit de vrugt komt te groeyen, en dat de moeders het ontfangen om het zijn voedsel te geven: maar ik kan mij hier toe nog niet laten overreden.....’ Blz. 594: ‘Den nauwkeurig ziender A. Leeuwenhoek, is van gedagten dat ons opperhuidjen uit ronde deeltjes oft schubbetjes bestaat, en dat het selve geduurig boven af slijt, en van anderen weder aanneemt.....’
1687. Blancardi, S. (K.V.A., 1925, 685). Anatomia reformata, Leiden, 1687: ‘In praefatio: ideoque ex scriptoribus curiosissimis, propriaque experientia integram Anatomiam Reformavi...... Kerkringius, Bidloo, Lewenhoek & mihi manus auxiliatrices dederunt: Index Authorum: ... Laurentius, Leeuwenhoek, Lower....’Ga naar voetnoot(4) | |
[pagina 213]
| |
1688. Blankaart (K.V.A., 1925, 691). Schou-burg der Rupsen, wormen, maden en vliegende dierkens, Amsterdam, ten Hoorn, 1688, blz. 122. ‘Nog is er een sesde soort van klein gewormt, daar de beesjes, die men Juffertjes noemt, uit voortkomen: onthouden sig ook in de Slooten, waar van Goedaart schryft in syn derde deel de seventiende bevindinge; en Lewenhoek in een brief aan Robert Hooke het twintigste blad.’
1681. Bontekoe, C. (K.V.A., 1925, 16). Laatste reden van afscheid, over de koortsen, 's Gravenhage, 1681, blz. 50: ‘Ik weet wel dat sommige ook van de bolletjens in 't bloed door den naukeurigen Monseur Leeuwenhoek ontdekt, gewag maken, en daar uyt de koortsen als wy een nieuwe grond ophalen, dog de minste aandagt is genoeg, om te sien dat het nieuwe bespiegelingen zijn, maar van geen nut, om ons klaar de koortsen te doen kennen...’
1689. Bontekoe, C. (K.V.A., 1925, 118). Alle de philosophische, medicinale en chymische werken, Amsterdam, 1689, 1e deel, blz. 82: ‘Want dewijl er na Leeuwenhoeks ondervinding verscheide diertjens in 't zaad syn, en dat het zaad niet in de baarmoeder verblijvd, soo moeten er telkens vele kindertjens verloren gaan....’Ga naar voetnoot(5)
1689 Bontekoe, C. (K.V.A., 1925, 37). Alle de philosophische, medicinale en chymische werken. Amsterdam, 1689, II, blz. 133: ‘'t Is zeer ligt een stuk so kleyn te deelen, dat het oog en oog- Philosophen het voor een Atomus, voor een ondeelbaar stukje sullen erkennen: Maar gelijk het microscopium na de hedendaagsche bevinding, en insonderheid na die van den onvermoeyden Leeuwenhoek in 't allerkleinste veseltjen, in een drop waters, in een diertjen, dat voor 't enkel oog onsigtbaar is, duysenden, ja hondertduysenden, ja millioenen, ja millioenen van millioenen van deeltjens en stukjens ontdekt, so is 't ook de reden, die getrouwe Meester van alle ware Wijs-geeren, die hun nogt bedriegen, en sonder welkers ligt men altijd dwaalt, welke tegens al het getuygenis van 't oog, als ware'er geen vergroot-glas om het te hulp te komen, met volle versekertheid leert, dat'er geen deeltje so klein bedagt kan worden, of 't is nog altijd deelbaar, en 't kan tot in het on-eindige nog kleinder en kleinder worden, omdat het altijd een ante en retro, een dextrum of sinistrum, en een infra en een supra heeft.’
1682. Becker. Närre Weisheit und weise Narheit, 1682: ‘Die Welt still steht, ‖ Und nicht umgeht, ‖ Wie recht di Gelehrten meynen; ‖ Ein jeder ist seines Wurms vergewyzt, ‖ Copernicus des Seines, ‖ Und also Herr Lewenhoeck des Seinen.’ (Cit. door Haaxman).
1684. Muis, J. Redelijke Heelkonstoefeninge, vertaelt door David van Hoogstraten, Rotterdam, 1684, 2e Tiental, blz. 14, ‘De vermaarde Heer | |
[pagina 214]
| |
Leeuwenhoek heeft door het vergrootglas ontdekt, dat het menschelijk bloed bestaet uit roode bolletjes die in een kristalline vogt zwemmen, die, als het bloed na het aderlaten in een kommetje gedaen stremt, hare beweging verloren hebbende, afzakken na de grond, terwijl de kristaline vocht, daer zy eerst verstroit door bewogen wierden, boven op drijft.’
1689. Beughem, C. Cornelii à Beughem Apparatus ad Historiam Literariam novissimam. Amstelaedami, apud Janssonio-Waesbergios 1689, blz. 227: ‘Antonius de Leeuwenhoeck inclitae Societatis Regiae Londinensis Membrum. 1. Observations faites avec le Microscope sur le Sang, le Lait, le Sucre, le Sel, & la Manne, & Communiquées par luy à la Société R.D. Angleterre. De la traduction de Mr. Mesmin in 12. Avec le Recueil d'Expériences & Observations sur le combat, qui procède du mélange des Corps &. à Paris, 1679. Vide Eph. XV Er. Gall. ann. 1679. 2. Anatomia & Contemplatio nonnullorum Naturae invisibilium secretorum... Lugd. Batav., 1685 in 4.... 3. Ontdeckte Onzichtbaarheden, Leyden 1686 in-4...
1694. Beughem, C. Bibliographiae eruditorum critico-curiosae sive Apparatus ad Historiam Literariam novissimam Conspectus secundus.... Amstelodami, apud Janssonio-Waesbergios, 1694, blz. 178: ‘Antonius van Leeuwenhoeck de quo Consp. I cui adde, 4. Ontledingen en Ontdeckingen van de Cinnaber, Leiden in-4.... 5. Anatomia.... Lugd. Bat. 1687 in 4... 6. Vervolg der Brieven.... London, 1688, in-4.’
1699. Beughem, C. Apparatus ad Historiam literariam novissimam... Amstelaedami, apud Janssonio-Waesbergios, 1699, blz. 110: ‘Antonius van Leeuwenhoeck de quo Consp. 1 & 2 quibus adde § 7. Derde vervolg der Brieven.... Delft, 1693 in-4, § 8. Vierde vervolg der Brieven... Delft, 1694... § 9 Arcane naturae.... Lugd. Bat. 1695, in-4.’
1701 Beughem, C. Apparatus ad Historiam litterariam novissimam... Amstelaedami, apud Janssonio-Waesbergios, 1701. blz. 164: ‘Antony van Leeuwenhoek de quo consp. 1, 2 & 3 quibus adde. § 10. Vervolg van de Geheimen der Natuur, Delft in 't latijn gedrukt in-4... § 11. Vijfde vervolg der brieven... Delft, 1696 in-4.... § 12. Zesde vervolg der brieven. Te Delft 1697 in-4, § 13 Continuatio arcanorum Naturae detectorum.... Delphis Batav. 1697 in-4.
1691. Bonanni, P. (K.V.A., 1927, 1168). Observationes circa viventia quae in rebus non viventibus reperiuntur, Romae, 1691, blz. 273: ‘Quae verba curiositatem excitarunt videndi vermiculos minutissimos, quos se vidisse affirmat D. Joannes Leeuwenhoek in saliva, seu verius dicam in materia illa, quae inter dentes seu gingivas etiam puelli subsidere solet. Affirmat hic Author se plures vermes sub microscopio observasse in particula, aciculae ope desumpta, quam Batavi in tota Batavia tunc viverent.’ In aanhangsel Micrographia, blz. 74: ‘Non valde dissimilia documenta | |
[pagina 215]
| |
inveni in antinuatione Epistolarum D. Leeuwenhoek pag. 107 ubi sic habet...’ Blz. 84: ‘Antonius de Leeuwenhoek putavit crines nostros arborum adiustar habere corticem, eumque et globulis esse compositum, rursus ax striis intrinsecus consistere.’ Blz. 94: ‘In guttula etiam aceti D. Lauenochius aliquot millena corpuscula recognovit oblonga.... Aquam infusionis piperis pulverisati mihi perscrutanti, ai D. Lauenochius, binas differentes Animalium species videre contigit....’
1693. Rabus,Ga naar voetnoot(6) P. Boekzaal van Europa, 1693, blz. 159: Brief aan den grooten uitvinder der Natuurgeheimen, den Heere Ant. van Leeuwenhoek, blz. 554: Uittreksel uit een brief van den Heer Antoni van Leeuwenhoek, geschreven aan den schrijver der Boekzaal, over de vloo-teelt.
1694. Rabus, P. Boekzaal van Europa, 1694, blz. 511: Brief van den grooten Natuur-beschouwer den Heere A. van Leeuwenhoek, geschreven aan P. Rabus, zooals ze van waarde tot waarde luid.
1695. Rabus, P. Boekzaal van Europa, 1695, blz. 258: Brief can den Heer Antony van Leeuwenhoek aan den schrijver van de Boekzaal gezonden. Blz. 322: Uittreksel uit een brief van den grooten onderzoeker der Natuurgeheimen des Heere Antoni van Leeuwenhoek.
1696. Rabus, P. Boekzaal van Europa, 1696, blz. 144: Brief aan Pieter Rabus. Blz. 495: Brief van den schrijver der Boekzaal aan A. van Leeuwenhoek afgevaardigt. Blz. 522: Antwoord van A. van Leeuwenhoek.
1697. Rabus, P. Boekzaal van Europa, 1697, blz. 459: Uittreksel uit zekeren brief van den Heere A. van Leeuwenhoek.
1696. Rabus, P. Gedicht in het 5e Vervolg der Brieven door A. van Leeuwenhoek, Delft, 1696.
1697. Rabus, P. Gedicht in het 6e Vervolg der Brieven door A. van Leeuwenhoek, Delft, 1697.
1695. Anonymus. Leiden, bij Cornelis Boutesteyn, 1695, 4o, 34 blz.: Register (verstrekkende tegelijk voor een kort inhoud) van alle de werken van de Heer Antoni van Leeuwenhoek, verdeeld in twee deelen. Daar van het eene de stoffe die in de tien eerste tractaten begrepen is. En het andere die van de vier vervolgen der brieven aanwijst. Door een beminnaar der natuurlijke-wetenschappen 't samengesteld.
1698. Bidloo, G. ‘Brief aan Ant. van Leeuwenhoek wegens de dieren, welke men somtijds in de lever der schapen en andere beesten vind. Delft, 1698, in-4o. | |
[pagina 216]
| |
1702. Van der Wilt, T. Gedicht in het 7e vervolg der Brieven door A. van Leeuwenhoek, Delft, 1702 (K.V.A., 1923, blz. 85).
1716. Van der Wilt, T. Gedicht op de titelprent in de Send-brieven van A. van Leeuwenhoek, Delft, 1716 (K.V.A., 1923, blz. 351).
1702 Zahn (K.V.A., 1927, 1187). Lijst van schrijvers: Antonius a Leeuwenhoek in arcanis Naturae, blz. 16: ‘liquore item in per tunicam corneam manante, oculumque, ne exarescat, humectante legi merentur observationes & experimenta clarissimi & Expertissimi Viri Antonii à Leêuwenhoek in Epistola Delphis Batavorum data ad nobilissimum Dominum Franciscum Aston Regii Collegii Anglicani a secretis postridie idus Aprilis An. 1684.’ Blz. 35: ‘Solertissimus & expertissimus Antonius a Leeuvvenhoek in epistola ad Nobilissimum D. Franciscum Aston perscripta postridie idus Aprilis An.: 1684. Advertisse se scribit Humorem Crystallinum ex squamosis particulis in modum circulorum contortis sibi invicem injacentibus, quae ex centro originem suam trahunt, omnesque constant ex sphaerulis crystallinis.’ .... ‘Ita Leeuwenhoek in Arcanis Naturae detectis epist, supra citat.’ Blz. 536: ‘Quomodo microscopia varia objecta inspecta mirabiliter possint aucta repraesentare, & in iis minutissima detegere, demonstrat D. Leeuwenhoek in Arcamis Naturae pag. 24 & seq.’ Blz. 539: ‘In ejusmodi experimentis per Microscopia detegendis jam praeclarissimus videtur esse D. Antonius a Leeuwenhoek, per cujus instrulenta & machinamenta microscopia, ut ipse in Arcanis Naturae, pag. 24 scribit....’ Blz. 541: ‘Acarorum oculos admodum lynceos observavit D. Antonius a Leeuwenhoek ut memorat in Arcanis Naturae.’ Blz. 542: ‘D. Leeuvvenhoek haec animalcula magno imposuit vitro, iisque quotidie recentes suppeditavit pampinos, ex quibus quidem aliquo modo edebant.’ Blz. 544: ‘Pulicis testiculus accurae describitur à D. Leeuwenhoek, ejus item vasa semen adferentia & deferentia, arteriae, & mira aculeorum formatio’...... ‘Formicas etiam praeter fructus alis quoque vesci animalculis in frondibus contractis degentibus docet Leeuwenhoek adeo ut dubius haereat, ut inquit, utrum praevaleat damnumve an utilitas quae sub aestatis initium nobis afferat’.... ‘Admirandum est, quod scribit Leeuwenhoek pilum ex barba sua extractum per microscopium 2.000.000 vicibus se spectasse crassiorem tenuissimis vasis sanguiferis in musca.’ Blz. 547: ‘Materiam, quae sanguinem nostrum rubrum facit, asserit Leeuvvenhoek constare ex globulis;’.... Blz. 548: ‘Piperi contuso infusa aqua aliquot diebus dilapsis inter alia duo animalculorum genera eidem Leeuwenhoekio detecta fuerunt’.... Blz. 560: ‘Cum solertissimus D. Antonius â Leeuvvenhoek in epistola | |
[pagina 217]
| |
ad D. Franciscum Aston data Delphis pridie iduum Septemb. An: 1683, quae refertur in Arcanis Naturae pag. 46 doceat per microscopia sua etiam in minima particula, quae haeret inter dentes, indeque extrahitur, numerosissima animalcula viva posse detegi ita, ut numerus hominum, qui in aliquo regno est, aequari non possit. Quadad me, inquit, do me ipso censeo (licet os meum quotidie eluam) non tot in his unitis provincis vivere homines, quot viva animalcula in ore meo gesto. In epistola quoque ad doctissimum Robertum Hookium Delphis pridix iduum Novemb. An. 1680 data memorat...’ Blz. 797: ‘His perlibenter addere voluissem solertissimi et clarissimi Domini de Leeuvvenhoek microscopia, et instrumentorum ad illa necessariorum apparatum, quibus admiranda in Natura arcana detexit: Verum quia Authorem illum in suis epistolarum operibus ea non sufficienter descripsisse scio (praeter unicum illud instrumentum, quod epistola 66 ad Regiam societatem Londinensem data describit, quo nempe sanguinis circulatis in anguilla apte ob oculos poni potest) nec aliunde etiam exquirere valui: ideo in hoc nec affectui meo, nec curiosi Lectoris desiderio, ut percuperem, satisfacere potui.’
1710. Hartsoeker (K.V.A., 1927, 1175). Éclaircissemens sur les conjectures physiques, Amst. 1710, blz. 82: ‘M. Leewenhoek peut servir ici d'exemple, ayant écrit d'un stile bas et rampant, cinq ou six gros volumes d'observations, qu'on pourrait mettre en très peu de pages si l'on en voulait extraire ce qui est bon, et laisser ce qui est faux ou inutile: Et si ses ouvrages avoient valu la peine d'y faire des remarques, il y a long-temps que je l'aurois entrepris pour désabuser le public.’.... Blz. 83: ‘Allez chez lui, comme j'ai fait autrefois pour voir toutes ces belles choses également impossibles et incroyables; il vous dira sans façon et assez plaisamment qu'il ne les fait voir qu'à sa femme, et ne daignera pas seulement de vous parler, mais vous congédiera d'une manière fort incivile, c'est-à-dire, si vous êtes un peu connoisseur; car lors qu'il a à faire à des gens qui admirent tout ce qui leur fait voir, c'est alors qu'il étale son éloquence. Mais je voudrois bien lui demander de quels couteaux, il se sert pour faire toutes ces belles dissections dont je viens de parler....’
1730. Hartsoeker (K.V.A., 1927, 1175). Cours de physique, La Haye 1730, In Éloge de M. Hartsoeker par M. de Fontenelle; ‘Il avoit vu chez M. Leuvenhoek des microscopes. Cette invention de voir contre le jour de petits objets transparents par le moyen de petites boules de verre, est due à M. Leuvenhoek, et M. Hudde, Bourgmestre d'Amsterdam, grand mathématicien, a dit à M. Hartsoëker qu'il étoit étonnant que cette découverte eût échappé à tous tant qu'ils étoient de Géomètres et de Philosophes, et eût été réservée à un homme sans lettres, tel que Leuvenhoek’ .... ‘Il y a fait de plus un Extrait entier des Lettres de M. Leuvenhoek, parce qu'il trouvait que dans ce livre beaucoup d'observations rares et curieuses se perdoient | |
[pagina 218]
| |
dans un tas de choses inutiles qui empêcheroient peut-être qu'on ne se donnast la peine de les y aller déterrer.’ - In Remarques, p. 71: ‘Mrs. Ruysch, Leeuwenhoek, ont trouvé, dit-il, pour confirmer son choix, que les tubes des femelles, qu'ils ont ouvertes après la copulation, étoient remplis de semence et, cela se pourroit, quoique j'aie mes raisons pour ne me pas trop fier aux observations du dernier...’ Extrait critique des lettres de feu M. Leeuwenhoek, blz 66.
1710. Sloane H. A Letter concerning the Manner of making microscopes, Philos. Trans, 1710, no 325, blz. 24: ‘I think that all the microscopes which proceded Mr. Leeuwenhoek's, are so much out done by his, that it will be proper for me only to take notice of these and the rest of later invention, no designing to lessen their Usefulness, but only to add a few Thoughts which may be of service. I had not an opportunity of examining Mr. Leeuwenhoek's Glasses particularly, which is a Favour he allows to none.’
1710. von Leibnitz, G.W. Theodicae, 1710. (Cit. door Haaxman, 1875). Leibnitz getuigt dat hij de meening van Leeuwenhoek over de physiologische beteekenis der spermatozoïden voor zeer waarschijnlijk hield.
1749. von Leibnitz, G.W. Protogeae, sive de prima facie telluris. Gottingae 1749 (Cit door Haaxman, 1875): ‘Et velim microscopia ad inquisitionem adhiberi, quibus tantum praestitit sagax Leeuwenhoekii Philosophi Delphensis diligentia, ut saepe indigner humanae ingnaviae, grae aperire oculos et in paratam scientiae possessionem ingredi non dignatur.’
1712. Redi, Fr., (K.V.A., 1928, 416). Opuscoli di Storia Naturale, Firenze 1858, blz. 389, Osservazioni intorno agli animali viventi. (Met aanteekeningen van Carlo Livi) (Niet in de opere di Fr. Redi, Venezia, 1712, vol. I, op blz. 123 van genoemde verhandeling.)
Voetnoot blz. 389: ‘Dassi il vanto di tale scoperta ad Antonio di Leuvenoech, celebre microscopista olandese, cui ne avea susurrato pero qualche cosa alle orecchie Luigi di Hammen studente medicina a Leida. Ma egli pose tutto l'ingegno in tale indagine, e nel 1677 ne comunicoi frutti, come soleva di tutti i sioi studi, alla societa reale di Londra.’
1713. Camerarius, E. Eliae Camerarii, Med. Doct. et Prof. Publ. Tubingens. Ord. Wirt. Ducis Consil. e Archiatr. Eclecticae Medicinae ac Physicae Specimina quaedam miscellanea ad amicos. peculiaribus Dissertationibus scripta. Francofurti ad Moenum, apud Johannem Maximilianum a Sande, 1713, in 4. (Ref. Act. Erudit. Lipsiae Suppl. VI, 1717, blz. 163). Blz 45: ‘In IV igitur de microscopiis disserit, quibus omnibus Leeuwenhoekiana longe antefert, utpote quae ô imaginum amplitudine claritate eximia res ante oculos ponunt.’ Op de volgende bladzijden tot blz. 103, bespreekt Came- | |
[pagina 219]
| |
rarius de Leeuwenhoek's ontdekkingen over de bloedlichaampjes, de diertje der uittreksels, de gist, enz.
1714. Camerarius, E. (K.V.A., 1928, 700). Eclecticae medicinae ac physicae Specimina. Frankf. 1714, Hoefer zegt: ‘l'auteur y combat la théorie des fièvres de Morton, la doctrine de Vieussens sur le délire et la mélancolie, le système de Baglivi sur la fibre motrice, celui de la Peyronie sur le siège de l'ame et les sentiments de Leeuwenhoeck sur les écailles de la capsule et les fibres du cristallin.’ In het volgend boek beschrijft hij de microscopen van Ant. van Leeuwenhoek.
1714, Valentini, M.B., (K.V.A., 1928, 699,). Museum museorum; Frankfurt/a/M. 1714, 1e deel, In de gedichten vooraan: ‘Zeigten die Handgriffe zu Delpht Herr Lewenhoeck’. In conspectus librorum: ‘Lewenhoeck Anatome Rerum, arcana naturae detecta.’ 2e deel, In Verzeichniss der Bücher: ‘Leeuwenhoecks Arcan. Naturae detecta.’ 3e deel blz. 66: ‘Die Elephanten-Gestalt der Flòhe zeigen auch die gemeineste Flòh-Glàsslein an welchen der curiose Lewenhoeck zu Delpht in Holland vor andern dieses mit seinem unvergleichlichen Vergròsserungs-Glàsern observiret hat, dass sie sich, wie die Raupen, durch eine Verwandlung und Metamorphos in vermehren indem auss den Saamen, so das kleine Mànnlein (dessen Geburths-Glied er auch zeiget) dem gròssern Weiblein beygebracht, erstlich ein Wùrmgen, und aus diesem ein Dattel-Kern, und nachgehends ein Floch entstehe, dessen Geàder, und andere Gliedmassen er auch weitlàufftig in seinen entdeckten Geheimnùssen der Natur, (welche er in Hollàndischer Sprach geschrieben), Epist. 77 p. 378 und seqq. unter Augen legt.... Uberaus notabel aber und curios ist, was dick-belobter Lewenhoeck, gleich un anfang dieses allegirten Buchs an der àussersten Menschen-Haut oder Cuticula in acht genommen. 3e deel, blz. 65: ‘.... und absonderlich Lewenhoeck, ein Hollànder, (welcher die beste und rareste microscopia machet), in seinen vielen Briefen an die Kòniglich Societàt zu Londen, weitlàuftig geschrieben, aus welchen wir nur etliche wenige Observationes hier anfùgen wollen.
1732 Valentini, (K.V.A., 1928, 702). Historia simplicium. In gedichten: ‘Delphicus mox Argus miras Lewenhockius offert Lentes, quêis Orbis parvula quaeque patent. In allegata: Lewenhoeck Anatome Rerum Arcana nat. detecta.’
1716. Hoogvliet, A., Gedicht op de Sendbrieven van A. van Leeuwenhoek. Delft, 1716, (K.V.A., 1923, 352).
1718. Palfyn, J., (K.V.A., 1930, 558). Heelkonstige Ontleeding van 's Menschen lighaam, Leyden (van der Deyster) 1718, blz. 10: ‘Gaande | |
[pagina 220]
| |
door de stadt Delft, ben ik gebragt geweest door den Heer Bleyswyk, Rector van d'Ontleed- en Heelkonst, in de gemelde stadt, bij den vermaarden Heer Leeuwenhoek, die mij door een vergrootglas zeer klaar getoont heeft d'omloop van 't bloed, in den staart van een aal.’
1719. van Ranow, W. Kabinet der natuurlijke historien (v. Ranow). Amst. 1719, 1e deel, blz. 144: ‘de ontdekkingen der onuitsprekelijke kleine levendige schepzeltjes gedaan met vergrootglazen door de vermaarde Heeren A. van Leeuwenhoek, Rob. Hooke, F. Redi, Malpighius, Bonanni, Longius en andere.
Blz. 145: De heer A. van Leeuwenhoek getuigt, dat hij in eene druppel peper-water, daar die dagen peper in uitgetrokken was, had waargenomen ten minsten 8.280.000 levendige schepzeltjes.
1722. Folkes. Some account of M. Leeuwenhoek's curious microscopes, lately presented to the Royal Society. Phil. Trans. 32, 1722-1723, blz. 446 enz. ‘Accedebat, quod lentes quibus in microscopiis utebatur ipse conficiebat, in quo talem se praestitit ut etiam instrumenta Eustachii Divini, cujus nomen eo tempore celeberrimum esset, superaret.’
1722. Schim, H. Gedicht op den 90en verjaardag van A. van Leeuwenhoek in 1722: ‘Neen schrijf, en doet ons al uw zeldzaamheden erven, ‖ Al zoudt gij met de pen in uw vingers sterven. ‖ Als Plato ondersoek, zoo lang uw levensglas. ‖ Noch loopt,....’ (Cit door Haaxman).
1723. van Loon, G. Beschrijving der Nederlandsche historiepenningen, 1723. Band III. Daarin beschrijving van de gedenkpenning aangeboden door de hoogleeraren van het Collegie van 't Wilde Swijn te Leuven met de spreuk uit Virgilius: ‘In tenui labor, at tenuis non gloria.’ (Arbeid op kleine zaken, maar van geen kleine glorie). Blz. 223: de czaar vóór zijn vertrek den gemelden Leeuwenhoek, wegens te laten zien van zoo overkleyne voorwerpen bij handtasting ook van zijne zonderlinge dankbaarheid verzekerde.’ (Cit. door Haaxman).
1726. Derham, G. Experimenta et Observata Philosophica Viri inter eruditos quondam eminentis, D. Roberti Hooke, S.R.S. & Geom. Prof. Gresham, aliorumque Virorum eruditorum primi ordinis, qui illo tempore floruere, edita a Guilielmo Derham, S.R.S., Londini, apud W. & J. Innys, 1726, in 8o. (Ref. Act. Erudit. Lipsiae, 1727, 46, blz. 168). Blz. 170: ‘Animalcula minutissima in aqua a Leuwenhoekio deprehensa; structura crinis a Leuwenhoekio detecta & ejusdem observationes microscopiae de alvi faecibus, de fibris musculorum, durae matris, cerebri, medullae spinalis, & moxa herba; Vermes millepedibus similes in stomacho repertae.’ | |
[pagina 221]
| |
1726. Poot, H. Gedichten van Hubert Korneliszoon Poot, met kunstige printen versiert. Tweede druk, te Delft, gedrukt bij Reinir Boitet, MDCCXXVI, (Bibl. Univ. Gent, Bl. 347, boekdeel I blz. 265: ‘Eerkroon ‖ voor den Heere ‖ Antoni van Leeuwenhoek, ‖ Doorluchtigh Filozoof ‖ en ‖ Lidt der Koninglijke Societeit ‖ te Londen. ‖ ‘Wie zal my 't levend gout der fynste zonnestralen,
En 't vier der starren halen?
Opdat ik 't edel brein eens overgrooten mans
Bedekke met een' krans;
Opdat ik Leeuwenhoek, de glory aller tyden,
Een glorikroon magh wyden,
Die hem vereere en zyn' onsterffelyken naem,
Zoo ruchtbaer door de Faem.
Hy is het, hy, die met zyn' geest het hart der dingen
Van 's hemels opperkringen,
Tot 's aertryks navel toe, doorkruipt, en, uur op uur,
D'alqueekende natuur
Bespiegelt en doorziet, op zyn believen moeten
De starren voor zyn voeten
Neêrstygen uit de lucht. op zyn believen klimt
Zelf d'afgront, hoe hy grimt.
Hy opent het tooneel der aertsverborgentheden
Met deelen en ontleden,
En meet der schepselen hoedanigheit en aert,
Voor zyne vlyt gespaert.
Hy zy hy 't kunstigh glas, 't geen koningen waerdeeren,
In oogen doet verkeeren,
En worm en mugge en vlieg, en myt en zant en hout
En gras en graan beschout,
Het zy zyn nyverheit, vergeefs van vaek bestorremt,
Een' kai in gout hervorremt,
Of 't blinkend zilverwerk, dat op zyn tafel praelt,
Uit donkere adren haelt.
Zyn ryk vernuft doorwroet de stugge berregstoffen.
D'aeloude wyzen troffen,
Na endtloos onderzoek, 't beoogde doelwit niet
Dat zyn verstant beschiet.
Zy toonden ook met los en twyfelachtigh gissen
Zoo veel geheimenissen
En vreemdigheden niet. onze eeu is haer gezicht
Wel dier aen hem verplicht.
O onvermoeide vlyt in afgeleefde jaren!
O luister van myn snaren!
| |
[pagina 222]
| |
'k Zie fiere harssens in een' gryzen Fenixhelt,
Die dryëntachtigh telt.
Ja 't viel my lichter het getal der oeverzanden,
Ten d'ongemete stranden
Der winderige zee, te raên, dan zyn vernuft
Te schildren dat noit suft.
Hy graeft en delft en spit met spaden van gedachten
En wakkre zinnekrachten
Naer d'eigenschap der leên van dit geweldigh Al,
Voor zulk een' man te smal.
In duizent zaeken blinkt zyn wysheit met geflonker
Gelyk een star by donker.
De Wiskunst ook, die op metaale voeten gaet,
Verschynt by hem om raedt.
Wie heeft den ommeloop des bloets als hy gevonden?
Wie weegt in hooger ronden
Den aert van donder, mist en sneeu, als hy met reen?
Dat hiet op wolken treên.
Dat hiet door naerstigheit en hooge wetenschappen
Op starrekreitsen stappen.
Zoo baant men zich een' wegh ter waere onsterflykheit
Eer 't lieve leven scheit.
Aldus zal Leeuwenhoek door 't sterflot niet verslenssen
Gelyk veel andre menschen;
Ook als de koude doot zyn lyk met stof bestroit.
De wyzen sterven noit.’
Blz. 275: ‘Lofdichten ‖ op de ‖ Brieven ‖ van den Heere ‖ Antoni van Leeuwenhoek, ‖ Lidt der Koninglyke Societeit ‖ te Londen Van welke wondren hangt de werelt aen malkander!
Sprak Leeuwenhoek, daer hy door 't heldere kykglas zagh,
En met een Linceus oog ontdekte, klaer en schrander,
Wat in de duisternis tot nogh begraven lagh.
Voort most de pen tewerk: 't geen hy heeft uitgevonden
Beveelt hy d'eeuwigheit, ten trots van zwaert en vier.
Zoekt Alexander nu nogh andre wereltronden;
Hier schuilt er zeker een in 't allerkleinste dier.
Dees Brieven kunnen vreemt van menigh schepsel spreken
Dat zich met hair of pluim of schulp of schubbe kleet.
Hier wort de walvisch, die in Noortsche waterstreken
Een dryvent eilant schynt, als ook de kreeft, ontleet.
| |
[pagina 223]
| |
En van den gaenden berg der heete Middaglanden,
Den grooten olifant, waarvoor helt Hannibal
Den Tiber duiken zagh en krimpen in zijn randen,
Tot aan het mierenest doorzoekt hier 't scheimes 't al.
De scherpziende adelaer, wiens overvlugge pennen
Den steilen hemel slaen, vliegt nimmermeer zoo hoog,
Of Leeuwenhoeks vernuft kan hem te boven rennen:
Hij stelt ons het gestel der voglen voor het oog.
Of zinkt zijn groote geest in d'engste kleenigheden
Die 't snelst gezicht zoo wyt ontwyken in haer' loop;
Hy volgt vorst Salomons natuurbegrip met reden,
Ontwarrende ieder keer een' Gordiaenschen knoop.
Dus toont hy d'eigenschap van kruiden, planten, zaden,
Pythagors dischgerecht, en vint een' ganschen boom,
Met wortelen verzien, met bladeren geladen,
In eene korl; of schept uit graft en vyverstroom
Een talloos dierenheir, hoe smaken u dees klanken?
Wie hadt dit oit gelooft eer 't in 't gezicht verscheen?
En wie zal naer den eisch 's mans kunst en vlijt bedanken
Die Rome zeilt voorby en Memfis en Atheen?
O Delfsche burgers, pryst uw' waerden ingeboren.
Pryst, nevens uw' De Groot, deez' helt zoo lang gy leeft.
Ja pryst dit boek dat meest Gods schepsels na kan sporen:
Maer pryst hem boven al die 't al geschaapen heeft.
Blz. 433. Byschriften ‖ op de ‖ afbeelding ‖ des Heeren ‖ Antoni van Leeuwenhoek, ‖ lidt der Koningklyke Societeit ‖ te Londen ‖ ‘Hier ziet gy Leeuwenhoek, o neen: 't zyn Archimeed
En Aristoteles, die dus ineen vergaêren.
Natuur heeft, om zoo groot een flonkerlicht te baeren,
Al ruim een halleve eeu van eeuwen bang gezweet.
1728 Poot, H. Gedichten van Hubert Korneliszoon Poot, tweede deel, te Delft, Lijk- en Grafgedichten ‖ ter eeuwige ‖ Gedachtenisse ‖ van den wydvermaerden ‖ Heere ‖ Antoni ‖ van Leeuwenhoek, ‖ Outste lidt der koningklyke ‖ maetschappye te Londen, blz. 296: Geruste wyk van 't zaligh geestendom,
Maek ruime paên voor heerlyke gangen:
Gy moet in 't endt by uwen heldedrom
De groote ziel van Leeuwenhoek ontfangen.
| |
[pagina 224]
| |
Hij is verreist, die pronkstar schynt niet meer,
En gaet wel spâ, maer veel te spoedigh onder.
O zwarte doot, zal dan uw blint geweer
Noit merken wat gemeen zy of byzonder?
Och, waerom vindt het leven ook zyn' pael
Dat deftigh blyft met deugt en kennis pronken?
Ja waerom wert het noodlot uit metael
En diamant by 's werelts wieg geklonken?
Dees gryze Helt, bezielt van hemelsch vuur,
Zwoer schier een eeu de wysheit en haer' standaert,
En overzagh den wandel der natuur
Totdat hy gansch in oogen scheen verandert.
Wy weten hoe zyn yver, dagh op dagh,
De ryke myn der kennis kon doorwroeten;
Dat weet ook Delf, 't geen deez' zyn' Thales zagh
Van goude kroon en witten myter groeten.
Wat mogt gy, o Natuur, uw kunstigh werk
Met nevelen en dichte nachten dekken?
Hier rees een licht, wiens klaerheit mist en zwerk
En duisternis, met schaemte, leert vertrekken.
De werelt kende in 't eerst zich zelve niet,
En had nogh geen besef van haere leden,
Maer stont als een die vreemde dingen ziet
En weder ziet, doch oorzaek weet noch reden.
Men boude slechts op ongegront gerucht,
Door lossen waen en meeningen bedrogen,
En schermde al meest te wilt in d'ydle lucht,
Met schellen van onwetenheit op d'oogen.
Wie peilde 'er oit den overdiepten gront
Der donkerste natuurgeheimenissen?
Men sprak er van, maer minst uit eenen mond.
Hoe veel verschilt klaer zien van louter gissen!
Maer Leeuwenhoek, zoo haestigh niet voldaen,
Mistrout dien zang, en stopt met wasch zyne ooren.
Hierop ziet hij een' Linceus voor hem staen,
Door zyne kunst uit enkel glas geboren.
Hy kent zyn kroost, en houdt het in zijn dienst,
Waer is' er nu een wondre knoop t' ontbinden?
Natuur vint zich verkloekt op 't onvoorzienst.
't Geluk daelt meest op 't moedigh onderwinden.
Nu blykt ons hoe elk schepsel hangt aenëen.
Hoe billyk staan de schrandersten verwondert!
Hoe wonderlyk is Leeuwenhoek alleen
Geheel tot iets byzonders afgezondert!
| |
[pagina 225]
| |
Hij spreekt en toont, zyn vlyt ontdekt wel rasch,
Wie in de lucht nogh drok kasteelen bouwen.
Hy slacht de zon, die door een vensterglas
In eene zaal het alles doet beschouwen.
Geen hol geheim ontduikt hem oit te diep.
Geen hooge kreits ontsteigert zyn gedachten.
Al wat weleer 't groot Alvermogen schiep
Doorzweeft 's mans geest of onvermoeide schachten.
Zwicht, Kartes, nu: zwicht, Aristoteles.
Men magh u niet by Leeuwenhoek gelyken.
Laet Griekenlant en Rome, d'aertsvoogdes
Der volken, voor zyn brein de kunstvlag stryken,
Maer waerom niet myn kiel naer lant gewent?
Elk kent den man wiens onderzoek niet feilde:
Zyn wysheit is 't ruim aerdryk door bekent,
Zoo verre als oit ons moedigh Neêrlant zeilde.
De Doot was zelf hiervan niet onbewust:
Maer, sprak ze, 't graf doet voller lof verwerven,
Dies worp ze een' schicht, de Hel bezweek gerust,
En dacht nogh aen zyn lieve kunst in 't sterven.
Nu voert my in een donkere woestyn
Daer treurige cipressen op ons wachten,
Zoo mogen wy in deez' bedrukten schyn
Den jongsten plicht by 't koude lyk betrachten.
O Leeuwenhoek, zoo blank van hart als hair,
Ter quader uur door 't straffe lot bemachtigt,
Zie uit uw graf, zie eens na hondert jaer,
Hoe door de faem uw glori wort bekrachtigt.
Wij zullen, als de lente weligh bloeit
En 't kille sneeu komt op 't gebergt ontdoien,
Uw stil vertrek, uw rustplaats onvermoeit
Met geurigh loof en versch gebloemt bestroien.
Terwyl zult ge u vermaken in den rei
Der zaligen, daer andere starren lichten.
Vergeef my nu, dat ik weemoedigh schei.
'k Zal in myn ziel voor u een eerzuil stichten.
En gy, die hier uws Vaders lyk betreurt,
Marye, eilaes! hoe schynt het heil verdwenen!
Bewys uw' rou: 't valt schaers een kint te beurt
Zoo groot een' Helt een Vader te beweenen.
| |
[pagina 226]
| |
Grafschrift.
Heeft elk, o wandelaer, alom
Ontzagh voor hoogen ouderdom
En wonderbaere gaven,
Zoo zet eerbiedigh hier uw stap:
Hier legt de gryze wetenschap
In Leeuwenhoek begraven.
Overleden den XXVI van Oogstmaent CIƆIƆCCXXIII.
1729. Hoogstraeten, A. Algemeen woordenboek voor Kunsten en wetenschappen, 1729.
1729. Boitet, R. Beschrijving der stad Delft, behelzende een zeer naauwkeurige en uitvoerige verhandeling van deszelfs eerste oorsprong, benaming, bevolking, aanwas, gelegenheid, prachtige en kunstige gedenkstukken en zeldzaamheden, nevens dezelver voorregten, handvesten, previlegien en regeringsvorm, alles 't zamengesteld en getrokken uit oude handschriften, memorien en brieven en met zeer veele echte bewijsstukken (te voren nooit gedrukt) bevestigd door verscheidene liefhebbers en kenners der Nederlandsche oudheden. Te Delft bij Reinier Boitet 1729. Blz. 795: ‘hij, niet meer dan 16 jaren oud zijnde, als boekhouder en kassier aldaar ageerde; en alhoewel hij door de bezigheid van deze tweevoudige bediening werk genoeg had om dezelve in orde waar te nemen, wist zijne buitengewone naarstigheid gedurig noch zooveel tijd tot de lakenweverij uit te koopen, dat hij binnen den tijd van zes weken als meester zijn proef deed, om zich in der tijd tot deze koophandel, waartoe hij zich echter nooit heeft afgezondert, te zetten.’ (Cit. door Haaxman).
1730. Nieuwentyt, B., (K.V.A., 1926, 713). Regt gebruik der Wereltbeschouwingen, Amsterdam, 1730: blz. 725. ‘Laat ons de ondervindige van A. van Leeuwenhoek voor grond stellen, in syn eerste deel te vinden in den Brief van den 12en November 1680, blz. 29. Alwaar hij verhaalt, dat hy door syn vergroot-glasen in gestooten peper-water, saadt der dieren, enz. Drie soorten van dierkens van verscheiden grootheit, onderscheid.... Blz. 726: ‘Nu stelt de Heer A. van Leeuwenhoek (Ontdekk. 25e April, 1679, blz. 14) dat 100 zanden een duim in lengte bedekken; soo dat 1.000.000 sanden een lichamelijke duim uitmaken....’ Blz. 726: ‘Men leest bij den selven A. van Leeuwenhoek, in het VII vervolgh, pag. 424, dat hij uit een stukje longh van een schaap, de lugt en bloed uitdrukkende bevond; dat van de lugt-bolletjes veele soo klein waren,..... Blz. 730: ‘Dit verschysel weeten alle die microscopia gewoon syn te handelen, en men kan het in het VII vervolgh van Leeuwenhoek, pag. 100, | |
[pagina 227]
| |
bevestigt sien. Ik laate dit voorgaan, om het geen men in het volgende toonen sal, dat'er onnoemelyk veele, of 1020 (een 1 met 20 nullen) ligt-deeltjes in de ruimte van een dese soo kleine dierkens,..... Laat O E of de uitstrekkinge van het ligt in den verligten kloot RRSE dan de lengte hebben van 10.000.000.000 of 1010 dierkens, soodanige als de Heer Leeuwenhoek door een microscopium gesien heeft..... Blz. 732: ‘Met Leeuwenhoek dat 1.000.000.000 dierkens door een Microscopium sigtbaar, een sand-korl maken, § 10. Blz. 733: XXIII. ‘Dogh stellende nu volgens de ondervindinge van A. Leeuwenhoek te voren aangehaald, dat de 1000 diameters of lengtens van dese dierkens, een diameter van een sand uitmaaken. Blz. 735: Een bewys, dat soo wel op alle vaste lichamen past, als op de vloeyende, is kortelyk te vinden, in het meermaal bygebragte experiment van de vergroot-glasen van A. van Leeuwenhoek te voren, § 10 aangehaalt. Blz. 739: ‘Nu A. van Leeuwenhoek in syn eerste brief, pag. 14 vind, dat de meenigte der menschen op den Aardkloot, na syne rekeninge is, 13.385.000.000. Blz. 745: ‘hoe kleine vaatjes en buisjes, daar nogh kleinder deelen van sappen doorloopen, werden in deselve door vergroot-glasen beschouwt? (Waar over de ontdekkingen van A. van Leeuwenhoek en andere, kunnen nagesien worden) hoe veel olyachtige en vette deelen syn in deselve? Blz. 747: ‘en dat sy met haar vergroot-glasen nimmer tot het gesigte van de regte samenstellende deeltjes der saken souden doordringen; van het welk ook die verdst in dese ontdekkingen gekomen syn, als Leeuwenhoek (siet het VII vervolgh de 139 missive) en andere volkomen bekennen te wanhoopen.
1760. Nieuwentyt, B. (K.V.A., 1926, 716). L'existence de Dieu démontrée par les merveilles de la nature, Amsterdam et Leipzig, Arkstee et Merkus, 1760; blz. 442: ‘Pour faire voir ceci, nous établirons pour principes les expériences de Leeuwenhoeck, comme elles sont décrites par lui-même dans sa lettre du 12 novembre 1680, p. 29, il rapporte qu'il a distingué dans l'eau de poivre etc., trois sortes de petits animaux de différente grandeur; M. Leeuwenhoek (dans ses découvertes le 25 avril 1679, p. 14) suppose que 100 grains de sable sont égaux à un pouce de longueur; .... - Blz. 343: Mr. Leeuwenhoeck que nous venons de citer dans sa septième Continuation, page 424, qui aiant fait sortir en pressant l'air etl e sang d'un petit morceau de poulmon de mouton, il observa qu'il y avoit plusieurs bulles d'air si petites, qu'on avoit de la peine à la voir à travers le microscope. - Blz. 446: ’.... en regardant ces petits animaux avec un bon microscope du côté du Soleil, on observe qu'ils sont transparens; .... Et M. Leeuwenhoek le confirme dans sa septième continuation, p. 100.... Blz. 450: ‘Mais supposons avec Leeuwenhoek que 1.000.000.000 de ces petits animaux qui sont visibles à travers le microscope, forment un volu- | |
[pagina 228]
| |
me de la grosseur d'un grain de sable;.... Supposons avec M. Leeuwenhoeck que 1000 diamètres de ces petits animaux soient égaux à un grain de sable’. Blz. 452: ‘Les expériences que M. Leeuwenhoek avoit faites avec le microscope, peuvent nous en fournir une preuve, qu'on peut appliquer à tous les corps solides aussi bien qu'aux fluides; expériences qui font voir que pour faire un pouce cubique avec les petits animaux qu'il voioit, il en faudroit 1015 ou 1.000.000.000.000.000.’ - Blz. 456: ‘M. Leeuwenhoek dans sa première Lettre, p. 14, trouve que le nombre des hommes qui habitent sur la terre, selon son calcul, monte à 13.385.000.000 ou à 133.8506’. - Blz. 458: ‘Combien de vaisseaux et de conduits d'une petitesse extrême par où passent la sève et le suc, n'y a-t-on pas découvert avec le secours du microscope? On peut consulter là-dessus M. Leeuwenhoeck et d'autres.’
1731. Stolle, G. Anleitung zur Historie der medicinischen Gelährheit. Jena, 1731, 3e Theil, blz. 535. (Cit. door Haaxman).
1735. Gregory, D. (K.V.A., 1928, 695). Elements of Catoptrics and dioptrics, London 1735, blz. 176: ‘By these the circulatory motion of the Blood hes been put begond controversy, which our Lewenhoek, the most dilligent observer of these Matters, has shewn me in the Tail of an Eel, to my very great satisfaction and delight....’
1737. Swammerdam, J. (K.V.A., 1930, 169). Bybel der natuure, Leyden, blz. 59: ‘Men heeft my verhaalt, dat Heer Leeuwenhoek tot Delft ondervonden heeft, dat de Vloy als een wormke sou in de naasoomer uyt syn Ey komen, en sigh in een kasje besluyten, waar in hy tot de Maant van Maart sou besloten blyven.’
1737. La Court (K.V.A., 1931, 829). Byzondere Aenmerkingen over het aanleggen van Landhuizen, enz. Leiden 1737, blz. VII: ‘Ondertusschen zyn Malpighius en Grew door hunne vergroot-glazen nog zoo verre niet gekomen, dat ze in de zaeden volwasse boomen, met vrugten beladen, gezien hebben; zoo als de naeuwkeurige Onderzoeker Leeuwenhoek; die na deze groote mannen geschreven, en de glazen tot diergelyke en meerdere vergrooting gebragt heeft....’ In de uitgave van 1763 (K.V.A., 1931, 830) van hetzelfde werk vindt men denzelfden tekst op dezelfde blz. VII.
1740. Boerhaave, H. Institutiones medicae In usus annuae Exercitationis domesticos Digestae ab Hermanni Boerhaave. Exemplar ectypon, ad Editionem Leydensem quintam curatius revisum & correctum. Norimbergae, Impensis Lochneri & Mayeri. MDCCXL. (Bibl. Univ. Gent, Med. 1425). In bibliographische lijst: ‘Hooke in Epist. ad Leeuvvenh. Habetur in actis Anglicanis. - Leeuvvenh. in observ. & in act. Phil. Antonii van Leeuvvenhoek detecta invisibilia, Lugd. 1696 & 3 vol. in 4o’. Leeuwenhoek wordt genoemd blz. 123 over microscopen, blz. 126 over | |
[pagina 229]
| |
bloedvaten, blz. 153 over de bloedlichaampjes, blz. 204 over de vleeschvezels, blz. 222 over de huidschubben, blz. 327 over het mannelijk zaad.
1740. Martin (K.V.A., 1928, 715). A new and compendious system of optics. By Benjamin Martin, London, 1740, blz. 182: ‘It was with these sort of Microscopes that the famous Dutch Philosopher Mr. Leeuwenhoek made such wonderful Dicoveries; and it must be with these, if with any that the Corpuscles or atoms, of which Bodies consist, are to be discovered...’
1741. Muys, W.G. Investigatio fabricae quae, in partibus musculos componentibus, extat. Dissertatio prima de carnis musculosae fibrarumque carnearum structura. Lugd. Batav. 1741, blz. 153, 155, 288.
1752 Muys, W.G. Musculorum artificiosa fabrica. Lugduni Batavorum, Bonk en de Pecker, 1752 (Bibl. Univ. Gent, Med. 647). Leeuwenhoek wordt, betreffende vleeschvezels, genoemd op blz. 114, 154, 157 tot 159, 181 tot 195, 284 tot 290, 198 tot 340. Op blz. 114 leest men: ‘Antonius Leeuwenhoekius, microscopiis melioribus et observandi ratione magis adcurata famam adeptus...’ Op blz. 154: ‘Leeuwenhoekius, qui multo excellentioribus, quamquae hactenus innotuerant, microscopiis instructus in rebus naturalibus, quae subtilitate sua oculorum obtutum effugiunt, hoc inaestimabili visus subsidio scrutandis aetatem contrivit, Hic igitur vir industrius...’
1744. Trembley, A. (K.V.A., 1928,732).Mémoires pour servir à l'histoire d'un genre de polypes, Leide, blz. 5: ‘On y (dans les transactions philosophiques) voit les observations que Leeuwenhoek, & un Anglais Anonyme ont faites sur ces Insectes.’ - Blz. 6: ‘Leeuwenhoek n'a pu en découvrir que quelques-uns (polypes).’ - Blz. 140: ‘Ceux (les polypes) que Leeuwenhoek a vus, ont été tirés du canal qui va de Delft à Delfshaven.’ - Blz. 150: ‘On voit dans les Lettres de Leeuwenhoek, & de l'Anonyme Anglais, imprimées dans les Transactions philosophiques pour l'Année 1703, que les premiers, & à ce qu'il paroit, les seuls Polypes que ces deux Naturalistes aient observés, étoient en train de multiplier, lorsqu'ils les ont trouvés’. - Blz. 298: ‘Leeuwenhoek en a décrit une espèce (de polypes) dans la lettre dont nous avons déjà parlé. (Trans. phil. no 283, blz. 1305)’.
1775. Trembley-Goeze (K.V.A., 1928, 732). Abhandlungen zur Geschichte einer Polypenart, Quedlingburg 1775. Blz. 7: ‘Hier finden sich die Beobachtungen, welche Lòwenhoek het deren nur wenige entdecken können.’ Blz. 191: ‘Die Löwenhoek gesehen hat, waren in dem Kanal, der von Delft nach Delfshaven gehet.’ Blz. 201: ‘Aus den Briefen eines Löwenhoeks, und des ungenannten Engellànders, die im Jahre 1703, in die philosophischen Transaktionen eingerùckt sind, erhellet, dass die ersten und vielleicht die einzigen Polypen, die sie beobachtet haben, eben, da sie von ihnen gefunden wurden, im Begriff waren, sich zu vermeheren.’ Blz. | |
[pagina 230]
| |
282: (In aanteekeningen van vertaler); ‘es sey das vom Lòwenhoek geschene Thierchen mit dem Federbuschpolypen einerley. Die Lòwenhoeksche Beschreibung mag es entscheiden: Dies Thierchen lebt in einem Gehàuse, oder in einer Zelle,... (blz. 283) dass wir die Entdeckung desselben (Ràderthier) ebenfalls einem Lòwenhoek zu danken haben.’ Blz. 410: ‘Lòwenhoek hat in einem Sendschreiben eine gewisse Art beschrieben, deren ich oben schon gedacht habe.’
1744. Baker, H. (K.V.A., 1928, 721). Het microscoop gemakkelijk gemaakt. Amsterdam, 1744, blz. 7: ‘Ook heeft yder van deeze het gezag van groote mannen in zijn voordeel; want de Hr. Leeuwenhoek gebuikte altoosGa naar voetnoot(7) enkele Microscopen.... De berugte Microscopen van den Hr. Leeuwenhoek zijn zo eenvoudig als mogelyk is, zynde maar alleen een enkele Lens gezet tusschen twee zilvere plaatjes met een klein gaatje doorboord, met een beweegbaare pen daar voor, om het voorwerp te konnen plaatsen, en schikken naar het oog van den beschouwer. Hier mede deet hy die verwonderlyke ontdekkingen, welke de waereld zo zeer verbaasden, en een nieuw stelsel van Filosofie en Redeneering invoerden.’ Blz. 41.: ‘'s Heeren Leeuwenhoeks' manier van de grootte der zouten in vogten, der diertjes, in 't mannelyk zaad, in peper-water enz. te berekenen, was door dezelven te vergelyken met de dikte eens zand-korrels.’ (Hierop volgt de wijze van berekeningen). Blz. 46: ‘'t Welk ook bevestigd wierdt door 's Hren Leeuwenhoeks waarneemingen op het menschelyk bloed met een stukje van 't zelfde draad door Dr. Jurin aan hem gehouden, gemaakt.’ In het tweede gedeelte van zijn werk, waarin Baker over de verbazende ontdekkingen met het microscoop gedaan bericht geeft, wordt van Leeuwenhoek genoemd: op blz. 81 over de diertjes van het regenwater, blz. 89 over de diertjes die aan de wortels der waterlingen hangen, blz. 95 over waterdiertjes, blz. 107 over bloedlichaampjes. Op blz. 111: ‘Een waarneeming van den Hr. Leeuwenhoek is overwaardig, dat men 'er agt op geeve: hij bemerkte dat, wanneer hij zeer onpasselyk was, de bolletjes van zyn bloed hard en styf scheenen, maar zagter en buigsaamer wierden, wanneer hy weêr gezond werdt.’ Verder op blz. 118 nog over bloedlichaamjes, blz. 127 over bloedsomloop, blz. 130 over bloed van krabben en garnaalen en blz. 132 van allerlei dieren, blz. 140 over vleeschvezels, blz. 144 over beenderenvaten, blz. 146 over de zenuwen, blz. 153 over de sper- | |
[pagina 231]
| |
matozoïden, blz. 166 over de diertjes aan de tanden, blz. 171 over de huidschubbetjes, blz. 172 over de zweetporieën, blz. 175 over de luis, blz. 183 over de myten, blz. 188 over de vloo, blz. 192 over de spinnen, blz. 202 over de muggen, blz. 209 over den angel der schorpioenen, blz. 214 over de vliegen, blz. 216 over de kalanders, blz. 220 over de oogen der insecten, blz. 230 over de schubben der visschen die kunnen dienen om den ouderdom te bepalen, blz. 232 over de oesters en de mossels, blz. 238 over haar, blz. 244 over de zaden der planten, blz. 249 over de bladen, blz. 259 over woekerwormen, blz. 264 over de mieren, blz. 270 over verscheidene woekerende insecten. Door het lezen van het boek van Baker, hier in Nederlandsche vertaling, krijgt men den indruk dat de schrijver zoodanig onder den invloed van van Leeuwenhoek schrijft, dat meer dan de helft van het boek dezes ontdekkingen bespreekt.
1742. Baker, H. (K.V.A., 1928, 720). The microscope made easy, London 1742, blz. 7, 8, 34, 41, 59, 83, 90 tot 95, 103 tot 108, 123 tot 208, 221 tot 288. De tweede Engelsche uitgave in 1743 diende tot de Nederlandsche vertaling in 1744 te Amsterdam verschenen.
1754. Baker, H. (K.V.A., 1928, 724). Le microscope à la portée de tout le monde, Paris 1754. Fransche vertaling van de 2e Engelsche uitgave van 1743.
1756. Baker, H. (K.V.A. 1928, 725). Nuttig gebruik van het mikroskoop Amsteldam 1756. In de voorrede zegt Dr. M. Houttuyn: ‘De afbeelding van de mikroskoopen, met welken de Heer Leeuwenhoek, onze Landsgenoot, zo veele verbaazende ontdekkingen, die nog tot verwondering van geheel Europa strekken, heeft gemaakt, raakt ons Nederlanders in 't byzonder.’ De bladwijzer vermeldt: ‘Leeuwenhoek: Heeft zeer kleine krystallen der Zouten waargenomen, 24. Heeft de opening in de Klaauwen van de Spinnekoppen gevonden, 423. Is eerste Ontdekker geweest van het Rader-Diertje, 277, 300. Van de Polypen, 470. Heeft reeds dezelven met zeer lange Armen waargenomen, 474. Het zak-Diertje slegt door hem afgebeeld, 306. Zyn bekwaamheid in 't bereiden der Voorwerpen, 424. Zyne mikroskoopen afgebeeld en beschreeven, 453. Over de bekwaamheid van Leeuwenhoek leest men blz. 424: ‘Het zou niet volkomen eerlyk zyn, van dit Onderwerp af te stappen, zonder tot regtvaardiging der Nagedachtenisse van den Heer Leeuwenhoek te verklaaren, dat, niettegenstaande ik somwylen gedagt heb, dat hy mis hadt in zyne Beschryvingen van dingen met het Microscoop onderzogt, zulks zelden is gebeurd of ik heb daarna die Beschryvingen van hem bevonden waar te zyn, en ontdekt, dat de Voorwerpen, over welken ik te vooren mijn oordele velde, niet naauwkeuriglyk van 't zelfde slag warenof in gelyke volkomenheid als de zynen.’ In voetnoot wordt er bij gevoegd: ‘Dat de Heer Leeuwenhoek eene byna onnavolgelyke bekwaamheid tot | |
[pagina 232]
| |
het bereiden en plaatsen der Voorwerpen voor zyne Vergrootglazen hadt, wordt ook aangemerkt door den Heer Folkes, in no 380 van het Philosophische Transactien.
1778. Baker, H. (K.V.A., 1928, 726). Het mikroskoop gemakkelyk gemaakt, Amsterdam, 1778. Dit boek is een vermeerderde uitgave van het werk in 1744 verschenen, en is, evenals dit laatste, een Leeuwenhoekiaansch gewrocht. In hoofdstuk IX van het Bijvoegsel, (blz. 388-414) bespreekt schr. de waarnemingen en de gedachten van Leeuwenhoek, Ledermuller en Buffon betreffende de zaaddiertjes, waaruit blijkt dat de figuren van Buffon onjuist zijn, terwijl deze van Leeuwenhoek volledig met de werkelijkheid overeenstemmen. Alhoewel de naam van Leeuwenhoek overal in het boek voorkomt, vermeldt de bladwijzer alleen: ‘Leeuwenhoek: Deszelfs mikroskoopen waren geen Glasbolletjes, 7, 325. Hy hadt er zeer veelen, 417. Aanmerkingen op zyne Waarnemingen van de zaaddiertjes wederlegd, 391, enz. Welke mikroskoopen hy gebruikt hebbe, 417.
1744. Gercke, P. De generatione hominis, liber Petri Gercke, Med. Dr. Chymiae, Theoriae, et Materici Med. Profess. Helmst, 1744.
1747. Anonymus. Catalogus van het vermaarde Cabinet van vergrootglazen, met zeer veel moeyte en kosten in veele jaren geïnventeert, gemaakt en nagelaten door wijlen den Heer Antony van Leeuwenhoek. In zijn Ed. leven Lid van de Koninklijke Societeit der Wetenschappen te Londen, welke verkogt zullen worden op Maandag den 29e Mey 1747 binnen de stad Delft, op St Lucas Gildekamer, des voormiddags van 10 tot 12 uren, en des namiddags van half drie tot 5 uren. Te Delft gedrukt bij Reinier Boitet, stadsdrukker 1747. (Cit. door Haaxman, 1875). De catalogus, op zwaar schrijfpapier gedrukt, met Hollandschen en Latijnschen tekst bevat eene plaat voorstellende een Kabinet met laden van microscopen voorzien, en eene plaat met het portret van Leeuwenhoek.
1749 Leclerc de Buffon, G.L. Histoire naturelle, générale et particulière, avec la description du cabinet du Roy. Tome second. A Paris, de l'Imprimerie royale, 1749. Blz. 144: ‘Cette découverte des animaux spermatiques, qu'on doit à Leeuwenhoek & à Hartsoëker, a été confirmée par Andri. Valisnieri, Bourguet & par plusieurs autres observateurs.’ Blz. 172: ‘Leeuwenhoek qui, sans contredit, a été le plus grand & le plus infatigable de tous les observateurs au microscope, ne s'est cependant servi, à ce qu'il paroit, que de microscopes simples....’. Leeuwenhoek wordt over hetzelfde onderwerp genoemd op blz. 229, 230, van blz. 231 tot 254, in het hoofdstuk VII getiteld: ‘Comparaison de mes Observations avec celles de M. Leeuwenhoek’ waarin Leeuwenhoek ‘ce fameux microscopiste’ wordt geheeten; - verder op blz. 268 tot 286, 309, 362. | |
[pagina 233]
| |
1750. Jöcher, C.G. Allgemeines Gelehrten-Lexicon... zweyter Theil D-L herausgegeben von Christian Gottlieb Jöcher. Leipzig MDCCL. Blz. 2336: ‘van Leeuwenhoek, Anton, ein berùhmter Naturkùndiger, gebohren zu Delfft den 24 Oct. 1632, kam in seinem 16 Jahre zu einem Kauffmann nach Amsterdam, bey welchem er die Handlung lernen solte; als er aber einige Jahre daselbst zugebracht, verheyrathete er sich zu Delfft, und folgte seiner Neigung, die er vor die physicalische Wissenschaften hatte. Er nahm auch in denselben ohner Lehrmeister ziemlich zu, und verfertigte sonderlich vortrefliche Vergrösserungs-Glàser. Da er nun vermittelst selbiger gar viel seltne Entdeckungen gemacht, wurde er 1679 von der Kòniglich-englischen Gesellschafft der Wissenschaften zu einem Mitglied aufgenommen, und starb den 26 August 1723, nachdem er sein alter beynahe auf 91 Jahr gebracht, und seinen Fleiss bis an sein Ende unermùdet fortgesetzt.....’
1810 Rotermund, H.W. Fortsetzung und Ergànzungen zu Christian Gottlieb Jòchers allgemeinem Gelehrten-Lexiko... Anfgefangen von J.C. Adelung und vom Buchstaben K. fortgesetzt von H.W. Rotermund... Dritter Band. Delmenhorst 1810. Blz. 1486: ‘Van Leeuwenhoek Anton... Er war einer der eifrigsten, vorzùglichsten und berùhmtesten Forscher und Beobachter der kleinsten natùrlichen Gegenstànde.’ Daarop volgt de lijst der werken.
1750. Needham, J.T. (K.V.A., 1928, 710). Nouvelles observations microscopiques, Paris, 1750, blz. 12: ‘l'animal décrit par Leeuwenhoek était un polype à panache.’ - Blz. 13: ‘Quoique les animaux que décrit M. Leeuwenhoek, soient beaucoup plus petits que ceux qui ont été découverts par M. Trembley.’ Blz. 65: ‘A en juger par le calcul que M. Leeuwenhoek a fait du nombre & de la grandeur des animalcules qui sont dans la semence du cabillau, un million de ces animalcules égaleroit à peine un seul de ces vaisseaux séminaux.’ Blz. 71: ‘.... si l'on examine attentivement les observations de M. Leeuwenhoek.’ Blz. 73: ‘et non l'extrême délicatesse de ces animaux, comme M. Leeuwenhoek l'a soupçonné.’ Blz. 97: ‘Ceux-là ne doivent pas seulement résoudre les objections que divers auteurs ont avancées contre le système de Messieurs Leeuwenhoek & Andry.’ Blz. 98: ‘pourquoi vivent-ils dans un élément qui est si peu propre pour eux, à cause de sa viscosité, que, comme M. Leeuwenhoek même le remarque.’ Blz.: 100: ‘suivant les observations de Monsieur Leeuwenhoek...’ Blz. 126: ‘ces animalcules à roues, dont M. Leeuwenhoek a découvert deux espèces différentes.’ Blz. 127: ‘si l'on en fait l'application aux animalcules de M. Leeuwenhoek.’ Blz. 148: ‘Cette surprise est capable de séduire les personnes même les plus prudentes, à plus forte raison celles qui sont jeunes et sans expérience, tel qu'étoit M. Hartsoeker, lorsqu'il découvrit pour la première fois les animaux spermatiques. M. Leeuwenhoek qui prétend avoir fait le premier cette découverte étoit, à la vérité, beaucoup plus avancé en age, & avoit bien plus | |
[pagina 234]
| |
d'expérience.’ Blz. 157: ‘M. Leeuwenhoek a réussi dans quelqu'autres opérations très délicates, sur des sujets extrêmement petits, il ne désespéroit pas de venir à bout de celle-ci.’ Blz. 163: ‘Leeuwenhoek observe que chaque fibre musculaire, par exemple, est composée d'un nombre prodigieux de fibrilles parallèles.’ Blz. 183: ‘Si M. Leeuwenhoek avoit suivi les observations sur les animaux spermatiques avec autant d'exactitude que M. de Buffon le public n'auroit pas été si longtemps la dupe, ni M. Leeuwenhoek lui-même de la prétendue analogie entre ces animalcules & les tétards.’ Blz. 207: ‘la liqueur séminale du male, observée par Hartsoeker, Leeuwenhoek, ou par tout autre naturaliste.’ Blz. 297: ‘tous ceux qui liront les expériences à ce sujet, les conséquences qu'il en tire & son excellente comparaison des observations de Leeuwenhoek avec les siennes.’ Blz. 310: ‘peut être mille fois moindre que les animaux spermatiques, & par conséquent suivant le calcul de Leeuwenhoek 1.000.000.000 fois plus petit qu'un grain de sable.’
1753 Smith, R. Volkomen samenstel der optica of gezichtkunde, 1753, blz. 639: ‘Leeuwenhoeckius vulgo non utebatur exemplo Jurini, sumentis particulam fili argentei ita tenuem ut 485 pollicem aequarent, quamquam Jurinus ei benevole particulam talem transmiserat.’ (Cit. door Halbertsma, 1843).
1754. von Uffenbach, Z.C. Merkwürdige Reisen durch Nieder Sachsen, Holland, und Engelland, Ulm 1754, 3 Th., blz. 349: ‘Wir muszten uns wundren, dass er fast gar nicht zittert, und noch ein gar unvergleichlich Gesicht hat, da er auch die Augen durch sein observiren gar sehr angreiffe.’ Dit is de indruk van Uffenbach bij een bezoek in 1710, dus als v.L. 78 jaar oud was. ‘Was die geblasenen Gläser anbelangt, versiecherte Herr Leuwenhoekdass er durch zehen-jähriges speculiren es dahin gebracht, dass er eine taugliche Art blasen gelernt, welche aber nicht rund waren.’ (Cit. door Haaxman).Ga naar voetnoot(8)
1755. Ellis, J. (K.V.A., 1929, 209). An essay to wards a natural history of the corallines, London, 1755; blz. 25: ‘This Species of Animals’ seems to be nearly allied to the Bell-animals adhering to the Duckweed, or Lens Palustris, described by M. Lewenhoeck, and of which he has given us a Figure in the Philosophical Transactions...’
1756 Ellis, J., (K.V.A., 1929, 209). Essai sur l'histoire naturelle des corallines, La Haye 1756; blz. 40: ‘Cette sorte de Polypes a une très grande affinité avec les animaux à cloche, adhérents à la Lentille d'eau, ou Lens palustris, décrite par Mr. Lewenhoeck, qui en a donné une Figure, dans les Transactions Philosophiques, no 283, 295, & 337....’ | |
[pagina 235]
| |
1756. Anonymus, Bibliographie médicinale raisonnée, Paris (Ganeau), 1756, blz. 170: ‘over het boek van Needham, Nouvelles observations microscopiques, Paris (Janeau) 1750; ‘L'auteur termine ce chapitre en observant qu'il y a une grande analogie entre les bernacles et les animaux à roue, dont Leeuwenhoeck a découvert deux espèces différentes, et il paroit porté à croire que le jeu de ces prétendues roues n'est que le jeu d'un groupe de cornes que l'animal agite ça et là.’
1757. Birch T. The History of the Royal Society of London, for improving of naturel knowledge from its first rise, Vol. III. London, Millar, 1757. Blz. 87: ‘Mr. Oldenburg produced a book of Dr. de Graaf... together with a letter to Mr. Oldenburg, dated at Delft in Holland april 28th 1673, communicating some microscopical observations of Mons. Leewenhoeck.... Blz. 143, 12 nov. 1674: Mr. Oldenburg was desired to produce Mr. Leewenhoeck's observations concerning air, blood, etc... Blz. 332, 1 feb. 167 6/7: There was read part of a very long letter of Mr. Leewenhoeck, dated at Delft 9th october 1676, which had not been produced before, because it could not be sooner tranlated into English out of the Low Ducth language, in which it was written. The contents thereof were a great number of observations, made by Mr. Leewenhoeck with his microscope.... It was ordered, that the sequel of those observations should be read at the next meeting; and that the author be desired to communicate his method of observing... Blz. 333: Mr. Oldenburg produced the sequel of Mr. Leewenhoeck's letter concerning the great plenty of very little animals... Deze belangrijke inlichtingen behooren tot de eerste betrekkingen van Leeuwenhoek met de Royal Society. Verder komen nog citaten op blz. 334, 338, 339, 340, 346, 349, 352, 374, 379, 393, 494, 518. Op blz. 346 leest men de vleiende woorden op 1 November 1677 gericht: ‘Mr. Hooke was ordered to return the society's thanks to Mr. Leewenhoeck, and to endeavour to procure farther discoveries from him by holding correspondence with him.’ In boekdeel IV wordt over Leeuwenhoeck's ontdekkingen gesproken op blz. 3, 5, 6, 11, 13, 21, 26, 32, 56, 57, 99, 101, 103, 104, 556. Op blz. 11 wordt melding gemaakt van de beslissingen genomen door de Royal Society op 12n Februari 16 79/80: ‘Dr. Gale was called upon for the diploma directed at the meeting of January 29 to be sent to Mr. Leewenhoeck; and it was ordered, that the society's seal should be affixed to it, and that a silver box should be provided to it.’
1757. Anonymus. Coll. Acad., partie étrang., tome 4, 1757, p. XVI, Avertissement de l'éditeur: ‘Cependant tout ce qu'il y avoit de réel dans les découvertes de Graaff & de Leeuwenhoeck, c'est-à-dire, le fait de l'existence des corps pris pour des ovaires, de ceux pris pour des animalcules séminaux & le fait de l'influence de ces corps sur l'oeuvre de la génération, subsistent toujours et doivent être conservés.’ | |
[pagina 236]
| |
1760. Gronovius, L T. Bibl otheca regni animali atque lapidi. Lugd. Batav. 1760, blz. 159.
1762. Baster, J. (K.V.A., 1929, 232). Natuurkundige uitspanningen, Haarlem, 1762, 1e deel; blz. 41: ‘in 't laatst van July of begin van Augustus zijn zij (de oesters) vol levendige jongen. (Leeuwenhoek 83e brief in 't vierde vervolg). Blz. 74: ‘.... Leeuwenhoek (zesde vervolg 103e brief, blz. 287), Heath denken dat de eerste mannetjes (van oesters), en de eierdragende, wyfjes zyn.’ Blz. 77: ‘Leeuwenhoek (Brief aan Robert Hooke 3e Maart 1682) eenige schulpen van oesters beschouwende om haare groeying en grootwording na te speuren, beeldde zig in: ‘Dat zoo veele weeken, als de oesters oud zijn, zoo menigmaal de schulp in dikte toeneemt, is het niet de gantsche schulp over; enz.’ Blz. 79: ‘dog het is in grooter menigte in oesters, die drie en vier jaar oud zyn, waar van elk dan eenige honderd duizenden oestertjes voortbrengt: Leeuwenhoek zegt een millioen (zesde vervolg der brieven, blz. 290). Blz. 121: ‘Leeuwenhoek verhaalt ons (vierde vervolg der brieven, 83n brief, blz. 704), dat hy buiten op de mosselen in de maanden February en Maart haar eijeren vast gelegt gevonden heeft,.... En hetgeen Leeuwenhoek hier voor de eijtjes van mosselen afteekent, zijn er geen geweest maar wel de Eschora crustacea.’ Blz. 122: ‘Dus overtuigt zynde, dat Leeuwenhoek hier in mis had, en zeer nieuwsgierig.’ Blz. 123: ‘Deeze waarneeming en hetgeen men in Leeuwenhoek leest, van de mannelyke oesters, en onbedenkelyke menigte van uitermate kleine diertjes, van figuur als deeze uit de mossel, in dezelfde gevonden, doet eenige twyfeling by my opkoomen (...) of de oester ook niet wel van het manlyke en het vrouwelyke geslagt zoude kunnen weezen.’ Blz. 153: ‘Leeuwenhoek is van gedagten (zevende vervolg van brieven, 22 Mey 1716), 't welk ook waar is, dat deze schubben yder jaar niet veranderen, gelyk het hayr bij de viervoetige dieren en de veeren in den ruityd bij de vogels.’ Blz. 157: ‘Leeuwenhoek (tweede vervolg, blz. 257) die iet dergelyks ontmoet is, is van gedagten, dat die kabeljauwen, het eene jaar de hom en het andere de kuit schieten, doch het beide niet of eenen tyd kunnen doen.’
1765. Baster, J. (K.V.A., 1929, 232). Natuurkundige uitspanningen Haarlem, 1765, 2e deel, blz. 17: ‘Leeuwenhoek de schaalen van verscheide kreeften in azyn gelegt hebbende, meent uit de plaatjes, daar zulk een schaal uit bestond, te weeten, dat die kreeften 12, 13 en 15 jaaren oud waren (agtste vervolg van brieven, pag. 76 en 78).’ Blz. 28: ‘Leeuwenhoek (Eerste deel der brieven. Brieven van den 10n Juny 1680) die deze eijers geteld heeft, begroot haar getal op twee millioenen.’ Blz. 31: ‘De garnaat paart op dezelfde wyze, als de kreeft. Leeuwenhoek (zevende vervolg van brieven, pag. 204) meend, dat er geen mannetjes garnaaten zyn, ten minsten schryft hy die nooit gevonden te hebben.’ Blz. 32: ‘Het is zeer vermakelyk, gelyk Leeuwenhoek (zevende vervolg van brieven, pag. 125) zulks reeds voor my | |
[pagina 237]
| |
aanmerkt, in de maand September de maag van een garnaat te ontledigen, ende daar in zynde, verscheide zoorten van horentjes en schulpjes, nauwlyks de groot van een zandje hebbende, te bezien.
1764. Ledermuller, M.F. (K.V.A., 1929, blz. 214). Amusement microscopique tant pour l'esprit que pour les yeux. Nuremberg 1764. Op de fraai gekleurde titelplaat bevindt zich het borstbeeld van Leeuwenhoek, met deze van Lieberkuhn en Swammerdam. In de voorrede leest men: ‘Autour de la Porte on voit en relief Minerve, qui métamorphose Arachné en Araignée, pour signifier par là les Ouvrages de l'Art. Autour de cette figure sont Leeuwenhoec, Lieverkuhn & Schwammerdam, trois célèbres Naturalistes, qui, le microscope à la main, ont fait les plus excellentes observations.’ Blz. 11: ‘Voilà pourquoi, sans parler de Leeuwenhoeck, tant d'autres Grands Hommes de nos jours se sont appliqués à les (poils) examiner.’ Blz. 38: ‘Mon dessein n'est pas de répéter ici que les Leuvvenhoecks, les Backers, les Needhans et d'autres Savans en ont écrit.’ Leeuwenhoek wordt verder genoemd op blzz. 62. 72 en 125.
1766. Ledermuller, M.F. (K.V.A., 1929, blz. 215). Deuxième cinquantaine des Amusemens microscopiques. Nuremberg 1766. Leeuwenhoek wordt genoemd op blz. 13 en 14 over de huid, blz. 42 over de polypen, blz. 107 en 109 over de schubben, blz. 110 over de huid van de tong.
1768. Ledermuller, M.F. (K.V.A., 1929, blz. 215). Troisième Cinquantaine des amusemens microscopiques. Nuremberg, 1768. Blz. 71: ‘Leuwenhoeck qui a fait tant de découvertes, rendit cet instrument encore plus commode, en mettant le verre microscopique dans une petite plaque d'argent.’
1776. Ledermuller, M.F. (K.V.A., 1929, 216). Mikroskoopische vermakkelijkheden, Amsterdam 1776. Eerste deel. Berigt: ‘De onvergelyke Leeuwenhoek zag door zyne glazen meer dan een ander daar door konde zien’. Genoemd op blz. 7 menschenhaar, blz. 23 azijnaaltjes, blz. 77 bloedlichaampjes. Tweede deel: genoemd op blz. 8 en 9 menschen, huid, blz. 12 insectenoogen, blz. 18 hom van een steur, blz. 27 waterdiertjes. Derde deel: blz. 47: ‘Leeuwenhoek niettemin in deezen hoek te boven gekomen, en heeft dus, of door slypen, enkel de vergrootglaasjes vervaardigd, die nog hedendaags veele samengestelde mikroskoopen beschaamen.’ Genoemd op blz. 48 microscoop, blz. 56 vliegen, blz. 61 hout.
1768. Pallas, P.S. (K.V.A., 1929, 237). Lyst der Plant-dieren, Utrecht, blz. 35: ‘De beruchte Leeuwenhoek heeft het eerste den Polypus beschreeven... Blz. 39: ‘Leeuwenh. Phil. Trans. vol. 1 no 283, art. 9 (over Hydra viridissima)’. Blz. 586: ‘Leeuwenh. Phil. Trans. vol. 23, nr 285.’ Blz 587: ‘Leeuwenh.. Phil. Trans. vol XXIII, p. 1304.’ Blz. 637: ‘dit zyn waarschynelyk, die Diertjes welke Leeuwenhoek zegt tot een By te zyn, als een myt tot een | |
[pagina 238]
| |
Paard. Doch Leeuwenhoek moet een zeer scherp gezicht gehad hebben, om zulke kleine Diertjes te zien, wyl ik dikwyls zyne microscopen en glaazen gebruikt heb, en wel de kleinste, doch hebbe nooit iets meer konnen ontdekken dan door de Engelsche van Cuff en Wilson.’
1770. Gleichen, G.F. (K.V.A., 1929, 243). Découvertes les plus nouvelles dans le Règne Végétal ou observations microscopiques, Nuremberg, 1770; blz. 12: ‘Loevvenhoek ne fut pas le premier qui découvrid des Etres vivans dans la semence des animaux; mais ce fut celui qui écrivit et publia le plus sur cette importante découverte il y a déjà 84 ans.’ Blz. 14: ‘Le microscope de Loevvenhoek et ceux de tous les autres auteurs qui ont fait leurs observations avec une exactitude si étonnante sur les plus petits objets de la nature, et ont inspiré à tant de personnes le désir de faire des observations pareilles, étoient, à ce qui m'a été dit, des verres simples de cette espèce.’ Blz. 40: ‘Ainsi les animalcules de la semence, statuez par Loevvenhoek, et qu'on peut faire voir avec de bons microscopes à tous ceux que leur incrédulité n'aveugle pas, auroient seuls suffi pour rendre le sistème de la fructification des plantes plus compréhensible, et les observations de la poussière des fleurs plus attentifs, et pour leur faire conoitre la substance intérieure de cette poussière, si la découverte de ces animalcules n'avoit été même de nos jours sujette à tant de contradictions, et presque renvoyée par quelques uns au païs des chimères.’ Blz. 42: ‘.... celui qui a vu de ses propres yeux les animalcules de semence de Loewenhouk, dès qu'il verra nager dans l'eau les globules de la poussière des fleurs de Needham, que je nomme les petits germes de la semence, pourra trouver ici les premiers principes de l'existence de la plante, comme il trouvera là les premiers principes de l'existence de l'animal. In Supplément, discours préliminaire: ‘les ouvrages d'Aldrovandi, de Jonston, de Schwammerdam, de Malpighi, de Blankait, de Hooke, de Leuwenhoek, de Frisch, de Derham, de Lesser, de Lionnet, de Reaumur, de Geer, de Geoffroy et d'autres ne contiennent que des estampes noires.
1799. Gleichen (baron de) (K.V.A., 1929, 244). Dissertation sur la génération, Digeon au VII (1799). Blz. 3: ‘Il paroît rarement des Lewenbocks, des Sschwamerdams, des Hill. Aussi se consacrer aux observations microscopiques n'est pas chose aussi aisée que pourroient le croire ceux qui ne considèrent que dans le lointain, cette étude laborieuse.’ Blz. 15: ‘On sait que Leuwenhoeck a publié, il y a près de cent ans, sinon les premières, au moins la plus grande partie de ces découvertes. Les recherches microscopiques ont été l'objet de l'application constante de cet habile et infatigable observateur, qui s'en est occupé dans la vieillesse même la plus avancée.’ Blz. 21: ‘En voyant aussi qu'un animalcule spermatique ou d'infusion, parcourt en un clin-d'oeil, je dirai seulement un espace égal à 20 fois le diamètre de son corps, ou selon le calcul de Leuwenhoeck, un espace de 4 à 5 pouces en une | |
[pagina 239]
| |
demi heure, il concevra aisément que, quelque soit l'effet du grossissement, l'animalcule a fait cependant bien du chemin, et qu'il s'est mu avec assez de vitesse.’ Blz. 107: ‘la conjecture de Leuwenhoeck, que les animalcules spermatiques doivent avoir incontestablement une autre origine que ceux d'infusions, sera pareillement confirmée.’ Blz. 171: ‘M. de Buffon cite, dans son histoire naturelle, le passage suivant, tiré d'une lettre de Leuwenhoeck à M. Grew: En observant cette matière (le sperme du coq), je fus étonné de la quantité d'animalcules vivans qui s'y offrirent à ma vue....’
1770. Portal. Histoire de l'anatomie et de la chirurgie..... Tome troisième...... Paris 1770 (Bibl. Univ. Gent Me, 1036). Blz. 456-463: ‘Leeuwenhoeck Antoine, de la Société Royale de Londres, naquit à Delft, ville de Hollande, de Philippe et de Marguerite Bel, le 24 octobre 1632. Il s'e rendu célèbre par la découverte de quelques microscopes, et par l'usage qu'il en a fait. Il a démontré l'anastomose des artères avec les veines, et il a cru voir des animalcules dans la semence des animaux. Nous rendrons compte, en analysant ses ouvrages de ses découvertes microscopiques qui sont en grand nombre; elles portèrent le nom de l'Auteur dans les Provinces les plus éloignées... Portal noemt alleen de werken die met menschenanatomie in betrekking zijn.
1770. Portal. Histoire de l'anatomie et de la chirurgie.... Tome quatrième. Paris, 1770. (Bibl. Univ. Gent Me 1036). Blz. 191: ‘Hartsoëker s'occupe à réfuter l'opinion de Leeuwenhoek, sur l'existence des globules élastiques.’ Blz. 314: ‘Il (Boerhaave) proposa ce système (de l'anastomose des vaisseaux lymphatiques avec les vaisseaux sanguins) deux ans avant Vieussens, qui le présenta d'une manière plus claire et plus étendue dans son nouveau systéme des vaisseaux. Boerhaave n'en est cependant pas l'Auteur, comme on peut s'en convaincre en lisant les ouvrages de Bellini, de Malpighi et de Leeuwenhoec.’
1770. Portal. Histoire de l'anatomie et de la chirurgie... Tome cinquième. Paris, 1770. Blz. 337: ‘De generationis historia 1745. M. Imbert.... adopte le système des Ovaristes, et prétend contre Leeuwenhoek, que les animalcules qu'on apperçoit dans la liqueur séminale, n'existent point naturellement, mais qu'ils sont l'effet de la pourriture.’
1771. Adams. G. (K.V.A., 1929, 257). Micrographia Illustrata: or the microscope explained. The fourth edition. London 1771. Leeuwenhoek wordt genoemd op blz. 3, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 16 over bloedsomloop, blz. 25 over beenderen, blz. 27, 29, 31 en 109 over de vleeschvezels, blz. 34 over de haren, blzz. 44, 53, 56, 59, 65 over de vlieg, blzz. 82 en 83 over de mot, blz. 85 over de kalander, blz. 92 over de luis, blzz. 100 tot 106 over de spermatozoïden, blz. 107 over de oesters, blz. 112 over de diertjes tusschen de tanden, blzz.114 | |
[pagina 240]
| |
en 115 over de schubben der visschen, blz. 122 over de bie, blz. 130 over de peper, blzz. 162, 163 en 165 over de waterdiertjes. Een belangrijk deel van het boek werd onder den invloed van Leeuwenhoek geschreven.
1777. Spallanzani, L. Opuscules traduits de l'italien par Jean Senebier, II, Geneve 1777, blzz. 122 tot 134: ‘Cet excellent observateur hollandais qui a observé avec un oeil si exercé et si attentif.’
1798. Adams, G. (K.V.A., 1929, 264). Essays on the Microscope, 1798; blz. 7: ‘It will he proper, in this place, to give some account of Mr. Leeuwenhoek's microscopes, which were rendered famous throughout all Europe, on account of the numerous discoveries he had made with them, as well as from his afterwards begreathing a part of them to the Royal Society... Mr. Leeuwenhoek fixed this objects, if they were solid, to the foregoing point with glue; if they were fluid, het fitted them on a little plate of talc, or exceeding thin blown glass, which he after wards glued to the needle, in the same manner as his other objects..... There is some reason for supposing, that Leeuwenhoek was acquainted with a mode of viewing opake objects, similar to that invented by Dr. Lieberkühn.’ Blz. 149: ‘Leeuwenhoek has given, in his 112 th. Epistle, an accurate description of the blood vessels in part of the tail of an eel.’
1771 Anonymus. Verhandelingen uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen. Tweede deel. Te Middelburg, bij Pieter Gillissen, drukker van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1771. In eene rede van den voorzitter Winckelman over den vooruitgang der wetenschappen in Nederland sedert het begin van de 18e eeuw, leest men blz. X: ‘De naarstigheid, schranderheid, naauwkeurigheid en scherpziende oogen van Leeuwenhoek, Swammerdam..... zyn ver boven onzen lof.’
1771 Haller, A. Bibliotheca Botanica, Tomus I, Tiguri 1771, blz. 583: ‘Antonius van Leeuwenhoeck, civis Delphensis, peritus vitrorum politor, curiosus, et ad paradoxas opiniones pronus, longam seriem epistolarum ad Societatem Scientiarum Anglicam dedit, cujus, quae ad rem herbariam spectet, prima epistola est anni 1675, in Transact. n. 117... Etc.’
1774. Haller, A. Bibliotheca Anatomica qua Scripta ad anatomen et physiologiam facientia a rerum initiis recensentur. Auctore Alberto von Haller... Tomus I. Ad annum MDCC. Tiguri, apud Orell, Gessner, Fuessli, et Socc. MDCCLXXIV (Bibl. Univ. Gent 47A1). Boekdeel I, blz 606: ‘Hoc anno 1673 primum Antonii Leeuwenhoeck aliqua experimenta ad paruerunt. Delphensis civis exercebat se vitris convexis poliendis, quae limpidissima parabat, etsi post mortem in ejus apparatu milla valde augentia vitra reperta sunt..... Cum tamen diligenter vitris uteretur, multa vidit, quae accedente doctorum virorum industria non mediocrem ei famam conciliarunt.’ Lijst der verhandelingen verschenen in de Philosophical Transactions, | |
[pagina 241]
| |
Lectione Cutlerianes, Hooke philosophical experiments, alsook der werken uitgegeven in het Nederlandsch te Leiden en te Delft, in het Latijn te Leiden en te Delft; in het Fransch te Parijs verscheen: Observations faites avec le microscope sur le sang, le lait, le sucre, le sel et la manne; traduit par Mr. Mesmin, Paris, 1679 in 12. Blz. 704: ‘de Leeuwenhoeckii ruditate, microscopiis, &.’
1773. Anonymus. Encyclopédie ou dictionnaire universel des connaissances humaines, Yverdon, 1773, vol. 28; blz. 628: ‘Il est difficile de décider lequel des deux microscopes on doit préférer, parce qu'ils donnent chacun une différente sorte de plaisir. On peut allégner de grandes autorités en faveur de l'un et de l'autre; Leeuwenhoeck ne s'est jamais servi que du microscope simple; M. de Hook a fait toutes ses observations avec le microscope double.’ Blz. 630: ‘La plus forte lentille du cabinet des microscopes de M. Leeuwenhoek présenté à la société royale, a son foyer à la distance de la vingtième partie d'un pouce; par conséquent il grossit le diamètre d'un objet cent soxante fois.’ Blz. 631: ‘La méthode de Leeuwenhoeck de calculer la grandeur des sels dans les fluides, des petits animaux in semine masculino, dans l'eau de poivre, & était de les comparer avec la grosseur d'un grain de sable.
1773 Abkoude. Naamregister van de bekendste en meest in gebruik zynde Nederduitsche Boeken, welke sedert het jaar 1600.... zyn uitgekomen... voorheen uitgegeven door Johannes van Abkoude, .... tot in het jaar 1772 vermeerderd door Reinier Arenberg. Rotterdam, bij Reinier Arenberg, 1773. Blz. 245: ‘Leeuwenhoek (A. van) alle zijne Natuurkundige Werken, 4 deelen, 1696. Leiden, J. en H. van der DeysterGa naar voetnoot(9), in 4, 17 gl. Zendbrieven, zoo aan de HoogEdele Heeren van de Koninklyke Societeit te Londen, als aan andere geleerde lieden, over verscheiden verborgendheden der Natuur, met pl., 1718. Delft, H. van Kroneveld, in-4, 2,10 gl.’
1785. Müller (K.V.A., 1929, 248), Entomostraca zeu insecta testacea, Lipsiae et Havniae, 1785, blz. 109, Cit. voor Cyclops: Leuwenhoek cont. arc. nat. p. 142, fig. 1, 2, 3. Blz. 112, cit. voor Cyclops: ‘In Leuwenhoekii figura antennae minores perperam ante majores delineatae sunt...’ ‘Phaenomenon singulare matrem pullos devorare enarrat Geer; idem & Leuwenhoek Summae fidei viri ex ovis progredi pullos a matre omnino diversos testantur at nemini transmutationem eorum videre contigit.’
1788. Müller, (K.V.A., 1929, 248). Zoologia Danica, Havniae, vol. I; blz. 51: ‘Accuratius dicitur Cucullanus lacustris.... cujus quoque mentionem facit Cl Goese..... et Leuwenhoek Arc. nat. p. 313. Vol. II; blz. 5: ‘Taenia.... Vernes ex Rhombi intestinis. Leeuwenhoek arc. nat. p. 367. Leuw. primus in anguillis et rhombis Taeniashas detexit.’ | |
[pagina 242]
| |
1789. Decremps, M. Supplément à la magie blanche, Paris et Liège, 1789, p. 89: ‘Plusieurs millions de ces animalcules nagent dans une goutte d'eau comme dans un vaste océan. On en découvre, selon M. de Malezieu, qui sont 27 millions de fois plus petits qu'une puce. Voyez le Dictionn. d'Hist. Nat. de M. Valmont de Bomare, les Entretiens physiques du P. Regnault les Mémoires pour servir à l'Hist. des Insectes, par M. de Réaumur; les Ouvrages de Leeuwenhoeck, &.....
1797. Wauters, P.E., Dissertation sur la manière de faire l'Uytzet et sur sa salubrité, Gand, chez Charles de Goesin, Thermidor, au VI: ‘L'Uytzet et les bonnes Bières en général n'ont pas ces défauts: elles contiennent un mucilage ou gelée douce, qui adoucit les humeurs et nourrit le corps, comme Marherr (Praelect in Boerhaavi, instit. med. Lovanii 1778, Tom. I, p.. 178), Beckmann (Antleitung zur Technologie, pag. 160 et seq.), Leeuwenhoeck (Transactions philos. en 1683, no 145, art. 2) et d'autres disent.’
1801. Kurt Sprengel. Versuch einer pragmatischen Geschichte der Arzneykunde, Halle, 1801, Theil IV, blz. 293: ‘Es war in August des Jahrs 1677, als ein junger Arzt aus Danzig, Ludwig van Hammen, die damals in Leiden studirte, den berühmter Anton van Leeuwenhoek zu Delft besuchte, und diesen zuerst auf die Körperchen im männlichen Saamen aufwercksam machte, auch sie ihm wirklich zeigte.’ (Cit. door Haaxman).
1810. Brown, R. Prodromus Florae Novae Hollandiae, Londini 1810, I, blz. 573: een nieuw plantengeslacht wordt genoemd Leeuwenhoekia ‘in memoriam Antonii van Leeuwenhoek, micrographi celeberrimi, in cujus operibus plures et perpulchrae observationes de plantarum structura exstant.’ (Cit. door Haaxman).
1813. Bauer, F. Illustrationes florae Novae Hollandiae sive Icones generum quae in prodromo florae Novae Hollandiae et insulae van Diemen descripsit Robertus Brown. Londini, 1813. In dezen atlas bevindt zich de afbeelding van de Leeuwenhookia putilla. (Harting).
1815. Kieser. Elemente der Phytotomie. Jena, 1815, I, blz. 31: ‘Hooke geeft slechts enkele, doch bruikbare microscopische afbeeldingen, Grew is het bevalligste, Malpighi het uitvoerigste, maar Leeuwenhoek het getrouwste. Malpighi en Grew hebben zich dikwijls door vooraf opgevatte meeningen laten wegslepen, doch hunne werken zijn systematisch. Leeuwenhoek geeft slechts alleenstaande, doch rijke en tot nu toe vaak miskende bijdragen tot de hoogere plantenanatomie.’ (Cit. door Haaxman).
1816. Treviranus, G.R. Vermischte Schriften anatomischen und physiologischen Inhalts. Göttingen 1816-1821, 4 Bd. in-4. I. Blz. 145: ‘hij, niettegenstaande de mindere volkomenheid zijner werktuigen, doch vele zaken beter dan latere waarnemers met veel sterker vergrootende microscopen, gezien heeft.’ (Cit. door Haaxman). | |
[pagina 243]
| |
Ersch J.S. en Gruber J.G. Allgemeine Encyclopädie der Wissenschaften und Künste. Leipzig, 1818. In de levensbeschrijving van Ludw. von Hammen.
1822. Van Kampen, N.G. Beknopte geschiedenis der letteren en wetenschappen in de Nederlanden. Tweede deel. 's Gravenhage, Allart, 1822. (Bibl. Univ. Gent, H 561). Blz. 57: ‘Naast de Amsterdammers Swammerdam en Ruysch mag, met regt, de Delvenaar, Antoni van Leeuwenhoek, eene plaats bekleeden.. Hij toonde door het mikroskoop, als 't ware, eene nieuwe wereld, en God even groot in het oneindig kleine, als in de oneindige ruimte der hemelbollen.’
1824. Van Haastert, I., Antony van Leeuwenhoek vereerend herdacht in een korte levensschets en lofdicht, uitgesproken in een letter- en wetenschappelijklievenden kring te Delft den 26 Augustus 1823, Delft (P. de Groot) 1824.
1834. Van Hall. H.C. Antony van Leeuwenhoek en zijne verdiensten voor de plantkunde. Tijdschr. Nat. gesch. en physiol. 1834, 1e deel. Op het gebied der plantenanatomie: ‘Deze inzonderheid, wanneer wij den tijd nagaan, waarin Leeuwenhoek leefde, van veel gewicht zijn en talrijke microscopische ontdekkingen bevatten, welke velen gewoon zijn als uit lateren tijd afkomstig aan te merken.’ (Cit. door Haaxman).
1838. Ehrenberg, C.G. Die Infusionsthierchen als vollendete Organismen, 1838. Blz. 528: van Leeuwenhoek heeft de ‘Entdeckung der Belebung des Wassers durch mikroskopische Aufgusstierchen’ in April 1675 gemaakt. (Cit. door Haaxman).
1845. Ehrenberg, C.G. Rede zur Feier des Leibnitz'schen Jahrestages über Leibnitz'ens Methode Veihältniss zur Natur-Forschung und Briefwechsel mit Leeuwenhoek, in der öffentlichen Sitzung der Königlich-Preuss. Akademie der Wissenschaften am 3 Juli 1845 gehalten. (Cit. dloor Haaxman, 1875). Ehrenberg vermeldt de correspondentie in de jaren 1715 en 1716 tusschen Leeuwenhoek 84 en Leibnitz dan 60 jaren.
1838. Milne Edwards. Rapport sur une note de M. Mandl, relative à la forme des globules du sang chez quelques mammifères. Compte rend. Acad. Sc. Paris, 1838, 7. II. blz. 1136.
Blz. 1137: ‘.... c'est principalement à un homme d'un génie bien moins élevé (que Malpighi), à Leeuwenhoek, qu'appartient la mérite de la démonstration, sinon de la découverte (des globules sanguins).... On alla même jusqu'à révoquer en doute l'existence des globules du sang, et l'on attribua à des illusions d'optique ce que Leeuwenhoek et ses successeurs en avaient dit.’ | |
[pagina 244]
| |
1839. Mandl, L. Traité pratique du microscope, et de son emploi dans l'étude des corps organisés. Paris, Baillière, 1839. (Bibl. Univ. Gent, Ar. 1393. Herinnert op blz. 8 en 9 wat Milne Edwards in 1838 heeft geschreven.
1841. Cuvier, G. Histoire des Sciences naturelles, 1841, tome 2. Cuvier noemt het prachtig drietal Malpighi, Ruysch en Leeuwenhoek.
1843. Halbertsma, H. Dissertatio historico-medica inauguralis de Antonii Leeuwenhoeckii meritis. Daventriae apud J. de Lange, 1843 (Bibl. Univ. Gent, A. 7050 - Kon. Bibl. Brussel II 18615, vol. 7, no 69). Het boek bevat eene levensschets van Leeuwenhoek (blzz. 3 tot 21) en dan een overzicht van dezes ontdekkingen op het gebied van het bloed, de bloedsomloop, de beenderen en de tanden.
1843. Le Sueur Fleck, Fr. Dissertatio-historico-medica inauguralis de Antonii Leeuwenhoekii meritis, Lugduni Batavorum apud. J.H. Gebhard et socios 1843. (Kon. Bibl. Brussel II, 18615, vol. no 7, no 70). De dissertatie herhaalt deze regels uit Sendbrief nr 18 van Leeuwenhoek: ‘Seker seer verstandig Heer in onze stad, die mijne gedrukte brieven was lesende, seyde tot mij: Leeuwenhoek, gij hebt de waarheyt, maar bij U leven sal sij geen ingang vinden. Ende dus komt 't mij niet vreemd voor, dat ik in mijn leven wert tegengesproken.’ Hetgeen uitlegt waarom Schr. zijne dissertatie heeft opgesteld, waarin hij de opzoekingen over de spieren en over de ooglens bespreekt.’
1844. Charante, N.H. Dissertatio historico-medica inauguralis de Antonii Leeuwenhoeckii meritis in quasdam partes anatomiae microscopiae. Lugduni Batavorum, apud J.H. Gebhard et socios 1844, 8o.
1844. Collot d'Escury, H. Holland's roem in Kunsten en Wetenschappen met aanteekeningen en bijdragen. Zevende Deel. 's Gravenhage en Amsterdam, van Cleef, 1844. (Bibl. Univ. Gent, 15 A1). Blz. 63: ‘Leeuwenhoek behoort mede tot de eersten onder de onzen in het vak der natuurkundige wetenschappen.’ Blz. 64: ‘Met die microscopen nu heeft hij inderdaad wonderen gedaan. Blz. 65: ‘Hij behoorde niet onder de zoogenaamde geleerden, maar, schoon is het getuigenis, dat de groote wiskundige Hudde eens van hem heeft gegeven, en dat hierin bestond: dat, hetgeen allen wis- en natuurkundigen ontsnapt was, voor een' ongeleerde, als Leeuwenhoek, bewaard scheen.’ Blz. 191: ‘Evenzeer stelde onze vermaarde Leeuwenhoek zich met zijne glazen, waarvan wij hier voren het vermogen hebben doen opmerken, in de weer, ter ontdekking zijner geliefkoosde Infusie-diertjes, de kleinste wezentjes misschien in de schepping.’
1846. Guislain, J. La nature considérée comme force instinctive des organes, Gand, 1846; blz. 13: ‘Cette opinion audacieuse, ainsi que l'appelle Baglivi, qu'avaient partagée Boerhaave et son école, et que l'observation et | |
[pagina 245]
| |
les notions sur les membranes fibreuses démontrent être fausse, avait eu peutêtre sa source dans les découvertes microscopiques de Leuwenhoek. Cet expérimentateur avait cru remarquer dans les fibres tendineuses des mouvements oscillatoires.’
1846. Harting P. Bijdrage tot de geschiedenis der mikroskopen in ons vaderland, Utrecht, 1846.
1850. Harting, P. Het mikroskoop, deszelfs gebruik, geschiedenis en tegenwoordige toestand, 3e deel, Utrecht, van Paddenburg, 1850. Tusschen blz. 41-45 worden de microscopen van Leeuwenhoek beschreven: ‘De lenzen werden door Leeuwenhoek zelven geslepen, niet alleen van glas maar ook zelfs van gerold bergkristal. Derzelver zuiverheid en helderheid moet ongemeen groot zijn geweest, zooals eensdeels blijkt uit de getuigenis zijner tijdgenooten, anderdeels uit vele der daarmede verrigte waarnemingen.’ Op blzz. 403-405 wordt de methoden van meten en teekenen der voorwerpen besproken: ‘Wanneer men bedenkt hoe uiterst gebrekkig de handelwijze van Leeuwenhoek was, dan kan men niet nalaten zich te verwonderen over de mate van naauwkeurigheid, die sommige zijner bepalingen werkelijk bezitten, iets hetgeen men alleen verklaren kan, door de juistheid van een oog, dat door eene jarenlange oefening eene zekerheid in het bepalen van maten verkregen had, welke een minder geoefend waarnemer geheel moet missen.’ Op blz. 464 leest men: ‘Leeuwenhoek is echter de eerste, die gezegd kan worden eene verzameling te hebben aangelegd van mikroskopisch-anatomische praeparaten.’
1848. Quekett, J. A practical treatise on the use of the microscope. London, Bailliere, 1848. Second edition, London, 1852 (Bibl. Univ. Gent Phys. 229a). Blz. 6: ‘In the year 1673, the name of the immortal Leeuwenhoek first appears in the Philosophical Transactions of this Country, as a discoverer of numerous wonders by aid of the microscope.’ Het microscoop van Leeuwenhoek wordt met behulp van twee figuren beschreven. | |
Namenlijst.Abkoude, 1773. Adams, G., 1771, 1798. Anonymus, 1695, 1756, 1757, 1771, 1773. Bauer, F., 1813. Baker, 1742, 1744, 1754, 1756, 1778. Baster, J., 1762, 1765. Becker, 1682. Beughem, C., 1689, 1694, 1699, 1701. Bidloo, G., 1698. Birch, T., 1757. Blankaart, S., 1680, 1683, 1686, 1687, 1688. Boerhaave. 1740. Boitet, R., 1729. Bonanni, P., 1691. Bontekoe, C., 1681, 1689. Brown, R., 1810. Buffon (Leclerc de) G.L., 1749. Camerarius, E., 1713, 1714. Charante N., H., 1844. Collot d'Escury, H., 1844. Cuvier, G., 1841. Decremps, M., 1789. Derham, G., 1726. Ehrenberg, C.G., 1838, 1845. Ellis, J., 1755, 1756. Ersch, J.S. en Gruber, J.G., 1818. Folkes, 1722. Gercke, P., 1744. Gleichen G.F. (de) 1770, 1799. Gregory, D., 1735. Gronovius L.T., 1760. Guislain, | |
[pagina 246]
| |
J., 1846. Haastert, I., 1824. Halbertsma, H., 1843. Hall, (van) H.C., 1834. Haller, A., 1771, 1774. Harting, P., 1846, 1850. Hartsoeker, 1710, 1730. Hoogstraeten, A., 1729. Hoogvliet, A., 1716. Hooke, R., 1679, 1705. Huygens, C., 1673. Jöcher, C.G., 1750. Kampen, N.G., (van), 1822. Kieser, 1815. Kurt-Sprengel, 1801. La Court, 1737. Ledermüller, M.F., 1764, 1766, 1768. 1776. Leibnitz (von) C.W., 1710, 1749. Le Sueur-Fleck, Fr., 1843. Loon (van) G., 1723. Mandl, L., 1839. Martin, 1740. Milne Edwards, 1838. Muis, J., 1684. Müller, 1785, 1788. Muys, W.G., 1741, 1752. Needham, J.T., 1750. Nieuwentijt, B., 1730, 1760. Palfijn, J., 1718. Pallas, P.S., 1768. Poot, H., 1726, 1728. Portal, 1770. Quekett, J., 1848. Rabus, P., 1693, 1694, 1695, 1696, 1697. Ranow (van) W., 1719. Redi, Fr., 1712. Rotermund, H.W., 1810. Schim, H., 1722. Smith, R., 1753. Sloan, H., 1710. Spallanzani, L., 1777. Stolle, G., 1731. Swammerdam, J., 1737. Trembley, A., 1744, 1775. Treviranus, G.R., 1816. Uffenbach (von) Z.C., 1754. Valentini, M.B., 1714, 1732. Wauters, P.E., 1797. Wilt (van der) T., 1702, 1716. Zahn, 1702. |
|