| |
| |
| |
Een Vlaamsche Vorm van de Brabançonne
Door Lambrecht Lambrechts.
Voorbeschouwingen. - Sedert den oorlog, en vooral verleden jaar, heeft men veel over de Brabançonne geschreven; doch ik heb vastgesteld, dat het gewoonlijk door letterkundigen gedaan werd, als P. Nothomb (in Le Soir), Carton de Wiart (Le XXe Siècle), G. Hardy (Demain), Boghaert-Vaché (id.) enz. Die hebben het goede standpunt niet ingenomen en de zaak nog wat ingewikkelder gemaakt. Veelal hadden zij het over de eene of andere uitdrukking van den tekst, als Après des siècles d'esclavage, of Le Belge sortant du tombeau. Wij staan hier vóór een vraagstuk van letterkundig-toonkundigen aard, dat slechts door muziek-estheten of door letterkundigen, die ontwikkelde musici zijn, dient behandeld te worden. De schrijvers zouden eigenlijk wel moeten bewezen hebben, dat zij zich bezig gehouden hebben met volksmuziek, met massamuziek, schoolmuziek. Hadden zij den zang onderwezen, dan zouden zij nog beter vatten wát van de zingende menigte mag en niét mag geëischt worden. Voor de artikelen van E. Closson (in L'Indépendance Belge), van M. Coune (in L'Action nationale) en voor het officieel verslag van S. Dupuis (Ac. Roy. de Belgique, Bulletin de la Cl. des B. Arts. Tome IV. 1922. Nos 11-12) hoeven wij meer eerbied te hebben, al zijn wij niet verplicht ál hun beschouwingen te onderteekenen. Doorgaans is het de muziek, die de hoofdrol in de nationale liederen speelt, terwijl de woorden zelden wat anders zijn dan rhetoriek. Met rhetoriek vergenoegt zich het volk in dit geval. Zelfs de Marseillaise zit vol stoplappen, die gedurig voorkomen bij de dichters van den tijd: Allons enfants... Le jour de gloire est arrivé... Formez vos bataillons...
Abreuve nos sillons... Ondanks al de cliché's van dien aard dient de tekst der landsliederen - en daarop druk ik - een zekere waardigheid te vertoonen en uit te munten door eenvoud, korrektheid en zangerigheid. Ten andere, ik heb niet gezegd, dat de muziek van de nationale hymnen altijd goed is. Een dergelijk lied, zegt Combarieu, is gewoonlijk niets anders dan een historische herinnering, - in feite een gebed, een oorlogskreet, een
| |
| |
cantate-fragment, een idylle, een brokje uit een vaudeville, - en behoort weinig of niet tot de ware kunst. 't Is veeleer gebruikskunst, bijna folklore... Móet een landshymne ook het karakter der natie vertoonen? Dat zou wenschelijk zijn, doch in werkelijkheid kan dat slechts van enkele zeldzame gevallen getuigd worden: de Marseillaise, God save the King, de Sardische Marsch. Den Noor herkennen wij in Peer Gynt, maar niet in zijn nationaal lied. De Deen leeft in de geharmoniseerde volksliederen van Niels Gade; veel minder in zijn officieele hymne. Den Rus vind ik in Moussorgski, niet in Lyoff. Wie zou den levensblijden Oostenrijker ontdekken in het plechtige Gott erhallte? De pralerige Hongaar vergenoegt zich met een teeder Andante. De blakende vaderlander uit Polen koos een soort van boerendans. De grillige Ier heeft A Soldier's Song en de ongewoon trage Last Rose of Summer. De Brabançonne verwijst niet naar specifiek Belgische eigenschappen. Neen, neen, het nationale lied van een volk is niet altijd de trouwe weerspiegeling van zijn karakter. De hierboven aangehaalde woorden van Cambarieu zijn dichter bij de waarheid. Ten andere, veel nationale liederen ontstonden in de 18e of de 1e helft van de 19e eeuw, toen er nog nauwelijks gerept werd van het nationalisme in de kunst.
Behouden of afschaffen? - Zouden wij de honderdjarige Br. niet beter uitgediend verklaren en een nieuwe landshymne vragen? Zekere argumenten verzetten zich daar tegen. Al werd zij nooit door den Belgischen Staat aangenomen, zij behoort tot onze geschiedenis, net gelijk de grondwet, de driekleur, de Congreszuil en de nationale leuze. Die zullen wij niet verloochenen. Zij is verbonden met groote gebeurtenissen, zooals b.v. de wereldoorlog. Voorzeker mag zij geen meesterstuk genoemd worden, - slechts van 3 of 4 landshymnen kan dat getuigd, - doch zij heeft wel wat gang en wat zwier; zij bezit een zekere theatrale kracht en is niet beroofd van zangerigheid. Zij heeft een feestelijk voorkomen, maakt nog al effect, al kan er van oorspronkelijkheid noch verhevenheid gewaagd worden. Fl. Van Duyse zegt: ‘Men kan haar leven noch beweging ontzeggen, en men moet erkennen, dat zij de trouwe spiegel is van de woelige en gistende gemoederen van den tijd, waarin zij ontstond.’ (Het eenstemmig Lied). Door Fétis wordt de Br. geprezen om haar ‘force rythmique.’ Reeds vroeger heeft men ze willen afschaffen, doch de openbare meening en veel gezagvolle mannen, - waaronder niemand minder dan Gevaert, - hebben er zich tegen verzet. Dus: behouden. (Cf. Les Chasseurs-Chesteler et la Brabançonne par Ch. Van der Sypen).
| |
| |
Een moeilijk Lied. - Maakt de Br. een passabelen indruk, wanneer zij gespeeld wordt, - vooral door orkest of harmonie, - zij wordt bijna altijd slecht gezongen. Waarom? Voor de eenvoudige reden dat zij bijna ‘onzingbaar’ is. En zij zou wel heel vloeiend moeten zijn, niet waar? bijna van zelf moeten zingen! Bij de minste opwelling van vaderlandsliefde zou zij den Belg van de lippen moeten wieken. En dat gebeurt niet. Zij heeft weinig troostende, verheffende of voortstuwende kracht. Met de Marseillaise kan zij, nopens die punten, geenszins vergeleken worden. Doch ziehier hoe wij moeten redeneeren. Een nationaal lied is een symbool. De gevoelens, die den mensch bezielen, bij het aanheffen van zijn landslied, zijn gansch anders dan die, welke hij kent wanneer hij een meesterlijke bladzij van Schumann of Mortelmans voordraagt. Wanneer iemand de Br. zingt, dan wil hij zeggen dat hij een degelijk vaderlander is, juist gelijk sommige personen, bij het aanheffen der Internationale, die ook bij lange geen meesterstuk is, verklaren willen: ‘Wij zijn overtuigde socialisten!’ Een nationaal lied hoeft geen verheven of schitterend kunstwerk te zijn. Men vergelijke het niet bij de zon of bij een ster, maar simpeltjes bij een kol of een korenbloem, die een manifesteerende Belg bijwijlen in zijn knoopsgat steekt. Hoofdvereischte blijft: zoo'n lied moet gemakkelijk te zingen zijn. Maar zeg eens, hoor ik iemand opwerpen: in andere landen dan het onze is de nationale hymne toch wel zingbaar. Waarom zou er een uitzondering voor de Br. moeten gemaakt worden? Goed. Maar in de meeste landen stamt het nationale lied niet uit het jaar 30, dat een slechten naam heeft in de muziekgeschiedenis. Het is de tijd van het italianisme en van de roeladen. Pruisen bevond zich nagenoeg in hetzelfde geval als wij: het bezat Borussia van Spontini, dat even moeilijk is als de Br. Doch sedert lang hebben de
Pruisen een oplossing gevonden: naast de Borussia hebben zij gaandeweg verscheidene andere liederen erkend, die veel gemakkelijker zijn: Heil dir! Die Wacht am Rhein, Deutschland über Alles! Doch de Belgen blijven nog altijd talmen. De uitvoering van veel oude muziek - neem die van Händel, - is uiterst, uiterst moeilijk, zelfs voor menschen, die uit het conservatorium komen. Nagenoeg dezelfde bemerking geldt voor de muziek van Rossini, Bellini, Hérold, Boieldieu en consoorten, onder wier invloed Van Campenhout stond. Wat hij leverde, is tweede-handsmuziek, is noch Belgisch noch Vlaamsch noch Waalsch. Het is Fransch-Italiaansche trant. Met al die kleine nootjes, met die zestienden en die triplehaken, met dat grupetto, die brekingen der
| |
| |
zanglijn, die gehakte rede, enz., kunnen wij heden niet meer over de baan. En vooral het volk is er niet mee gediend. Dikwijls hooren wij gewagen van kwaden wil; doch neen, de toestanden zijn als volgt. Bijna niemand in België kàn de Br. zingen. Ik wed dat ik voor geen enkel minister, voor geen enkel parlementslid, voor geen enkel directeur van een conservatorium een uitzondering moet maken. Zelfs de leden van de Académie Rovale de Langue et de Littérature Françaises de Belgique kunnen ze niet zingen. Bedoeld is: een min of meer behoorlijke uitvoering, met inbegrip van de fiorituren. In alle scholen zingen de kinderen ze slecht. Nergens voelen de kleinen er iets voor.
Ons Doel. - Wij willen geen poging doen, om de Br. in een meesterstuk te herscheppen. Dat zou boter aan de galg zijn. Het eenige, dat wij in Vlaanderen kunnen ondernemen, is: werk van practischen aard te leveren. En dat zal wel nagenoeg neerkomen op het volgende: de Br. ietwat eenvoudiger en dus meer zingbaar maken; daarom de noteering heel, heel lichtjes wijzigen, waar het noodig blijkt; waarna een behoorlijke tekst op de bekomen melodie kan aangepast te worden.
Ontheiliging? - Dat is reeds te veel! roepen sommige onmuzikale vaderlanders uit; sedert den oorlog meer dan ooit. Er mag geen ènkele noot aan de oorspronkelijke voois veranderd worden! Die opvatting is moeilijk te verdedigen. Doorgaans zijn het oudheidkundigen, verzamelaars, blakende patriotten, doch vooral onbevoegden in zake volksopleiding door de muziek, die wij aldus hooren spreken. Het volk, de groote rechter, oordeelt anders. Zingend verandert het de noten van al de liederen, en ja, bijwijlen ten goede. De volksoverlevering wordt vergeleken bij een pletmolen, die de scherpe hoeken der dingen doet verdwijnen. Ik zag Cecilia komen, die perel van de Vlaamsche muziekfolklore, is ontstaan uit een doodgewone instrumentaal-melodie van Italiaanschen oorsprong. Dit pastorale lied, evenals De twee Koningskinderen en La Vache égarée, hebben, op die wijze, een bijna klassieken vorm veroverd. ‘Is het zóó, dat gij nu Het Jagertje zingt? vroeg mij eens een bejaarde boerenzanger. In onzen tijd klonk dat anders. Luister even. ‘En uit zijn voordracht bleek, dat de voois heel wat veranderingen had ondergaan. De Smid en Schoentje-lap worden al niet meer gezongen gelijk Andelhof en Mevr. Matthijssens ze gecomponeerd hebben. Ten andere, degenen die de Br. verbieden te herzien, vergeten dat ook de Marseillaise herzien is geworden, - het moeilijke 2e deel der zangwijze zou heden wel een nieuwe herziening behoeven, - en dat zij zèlf een akelig verminkte melodie uitvoeren: in den Bra- | |
| |
bançonne-vorm van Ch. Rogier (1860) telt S. Dupuis, op 24 maten, niet minder dan 18 afwijkingen!!! In Holland heeft een jongere vorm van 't Wilhelmus plaats moeten maken voor de oudeerbiedwaardige, oorspronkelijke voois, die wel meesterlijk is, doch
altijd slecht gezongen wordt. Men hadde een kleine wijziging onmisbaar moeten noemen. Door P. Nothomb wordt de noodzakelijkheid eener ‘forme éternelle’ van de Br. geëischt, maar zoo iets bestaat niet voor een volkslied. Evenals een taal, is een volkslied een levend organisme, een altijd groeiend en zich geleidelijk vervormend element; net gelijk dat vastgesteld wordt voor een sprookje of een legende, een ballade of een dans, een bloem of een boom. Het volk dicht en herdicht altijd. Inzonderheid voor de melodie der Br. is dat waar geweest, dewijl zij veel meer gespeeld dan gezongen is geworden, hetgeen allerlei wijzigingen in de hand heeft gewerkt. Anders gezegd: veel wijzigingen zitten vast in het volksgeheugen en heden kunnen zij voorzeker niet alle meer door een enkelen pennetrek afgeschaft worden.
Proeven van Herschepping. - Mijn herziening is niet de eerste. 1o Wij kennen de ‘version syllabique’ van M. Butaye en E. Closson, die uitgaan van Rogier (Bij Westmael-Charlier, Namur). Zij verwerpen alle ornamenten, maar vereenvoudigen wat al te veel, zoodat de rythmische golving veel te wenschen overlaat. Die Br. zingt niet. Zij is houterig-dor. Hoe hebben de schrijvers kunnen denken, dat Zijne Majesteit het Volk zich door zulke barre vormen zou laten verleiden? - 2o Reeds vroeger had E. Closson, in zijn Chansons Populaires des Provinces Belges (Schott, Bruxelles), een redactie met begeleiding van het lied Rogier-Van Campenhout gegeven. Zij bood geen bijzonder trekken aan, doch was vergezeld door een korte toelichting van historisch-esthetischen aard, die meermalen overgedrukt is geworden. - 3o De versie van Mart. Coune (alias De Vlaamsche Zanger), of die der Limburgsche volkszangers en harmonicaspelers, komt voor in Den Vl. Zanger, II, bl. 212 (Heers, Limburg). Ook hier werd het snoeimes wat stout gebruikt, zoodat zelfs een iragment nabij het einde opgeofferd werd, hetgeen niet iedereen kan aannemen. Trouwens, door het stelselmatig afkrabben der dubbel- en triplehaken, (in dit opstel mogen de oude benamingen behouden blijven), evenals dat der kleine noten, kreeg het lied een voorkomen, dat slepend, zelfs wat temend dreigt te worden; laat ons zeggen: zagerig. Als van zelf hebben de boerenzangers de dubbelhaken vervangen door haken, het gewone stelsel op den buiten, vooral in Limburg, zoodat wij bijna te doen
| |
| |
hebben met hetgeen de Hollander noemt: muziek voor diakenhuismannetjes. Het lied zingt echter gemakkelijker dan de oorspronkelijke vorm. - 4o In zijn verslag maakt S. Dupuis zekere desiderata bekend. A). Hij stelt voor, de beweging allegro fieramente te gebruiken, terwijl Closson fieramente non allegro zet. Dit laatste is waarschijnlijk beter, want de Br. mag absoluut niet in een marsch voor boerenfanfare ontaarden. Negen maal op tien hooren wij ze in versneld tempo spelen, wat stellig verkeerd is. De Br. is geen stapmarsch, maar veeleer een gezongen voordracht, een soort van collectieve belofte, een eerlijke belijdenis, een plechtige loyauteitsverklaring. Bij V. Ceulemans vinden wij: Stapmaat(ritenuto). Waar mag hij dat gevonden hebben? Eerlijkheidshalve moeten wij zeggen, dat Van Campenhout de inleiding allegro deed spelen, doch het lied zelf marziale verlangde. Deze dubbele bemerking mag ons hoegenaamd niet uit ons lood slaan. De componist, die een opera- en salonzanger was, teekende de voois op gelijk hij ze zelf gebruikte. Die redactie was berekend op effect, op persoonlijken bijval. De stormige allegroinleiding is een duidelijk bewijs, dat zijn noteering niet bestemd was, om in vorm van stapmaat op straat gespeeld te worden. In open lucht uitgevoerd, zou die inleiding volstrekt niets beteekenen. Zichtbaar en hoorbaar is het, dat zij gedacht is voor klavier, slèchts voor klavier, dus zij hoort thuis in het salon of de concertzaal. In het vuur der bezieling kan de zanger-componist den tekst dan wel in versnelde maat voorgedragen hebben, - dus marziale, gelijk hij zette, - doch nooit of nooit kan de volksmond dat voorbeeld gevolgd hebben. Besluit: voor volksgebruik zijn de wenken van den toondichter niet te vertrouwen. De Brabançonne-pas-redoublé moeten wij zonder
aarzelen verwerpen. Die is een ontaarding, een verbastering. Zingt men ze met den metronoom, dan zijn de uitslagen bespottelijk! - B). S. Dupuis verwerpt de maat in twee C en verkiest die in vier tijden (♩ = 120). Dat verandert, eilaas, het karakter der muziek en bevordert weer den stapmarsch. Waarschijnlijk oordeelde hij: die redactie is te verkiezen uit practisch oogpunt. Zóo zal de wijze gemakkelijker aan te leeren zijn, en in de uitvoering zal men geen gevaar loopen de zanglijn te bederven, het tempo te versnellen of... er door te vallen. Die opvatting van S. Dupuis kunnen wij onderschrijven.-C). Hij vergt ‘une harmonie et une instrumentation symphonique ne prétendant pas se mettre au goût du jour.’ Goed zoo. De begeleiding der Br. hoeft eenvoudig en ietwat archaïsch te zijn. (Zie verder). - In een afzonderlijke
| |
| |
brochure werd het verdienstelijk arrangement van S. Dupuis door de ‘Academie de Belgique’ uitgegeven, doch zie, de Staat maakte gebruik van zijn veto. Waarschijnlijk voor de volgende reden. De woorden lijken niet best met de voois samen te smelten, zoodat de zang 4-maal afzonderlijk moest gedrukt worden. Onpractisch, niet waar? Die 4 melodieën zal men er nooit in krijgen bij het volk! - Van andere proeven - ze zijn legio - hoeft hier niet gewaagd. Over de vertalingen wordt verder gehandeld.
Methode - Om den storenden miswas te kunnen wegsnoeien en daarna degelijke hervormingen voor te stellen, moeten eerst al de oude vormen van de Br. opgezocht worden. Dit werd gedaan door S. Dupuis. De eerste tekst werd door Jenneval (Dechet) gedicht op de voois van Les Lanciers polonais, die ons hier niet verder hoeft bezig te houden. - Voor den 2n vorm, beginnend met de woorden, Aux cris de mort et de pillage, componeerde Van Campenhout de ons bekende muziek, die eerst gezongen werd door Lafeuillade. - Jenneval leverde een 3e berijming, die de Nouvelle Brabançonne genoemd werd, en die weldra definitief door de omwentelaars werd aangenomen. Eerste vers: Qui l'aurait cru? De l'arbitraire... - Bij S. Dupuis vinden wij den vorm van Van Campenhout zelf, gelijk deze hem naar zijn vriend Vanderkelen gezonden had. (Archives de la ville de Bruxelles). Deze opteekening zal het uitgangspunt van onze beschouwingen zijn; niet altijd nochtans. - S. Dupuis geeft eveneens de zoogenaamde Nouvelle Brabançonne, de 2e in datum, anders gezegd, die van Rogier. Zoó slecht gaan de woorden samen met de muziek, dat hier de hooger bedoelde 4 afzonderlijke redacties noodig bleken. Zonder overdrijving mogen wij zeggen: onbewust heeft Rogier de algemeene miskenning der Br. in 't leven geroepen, die nog heden op haar drukt. Hij is de verantwoordelijke man; voor een groot deel althans. - De verslaggever publiceert ook de Nouvelle Br. met de begeleiding van den tijd. Deze Br. heeft een lange inleiding, is erg lawaaierig en gehakt. - Ook in het Recueil de Chants à l'Usage de la Troupe (1905) wordt de gepatroneerde vorm der Br. overgedrukt. Het driekleurig bundeltje verscheen bij de Gebr. Schott te Brussel en draagt de vermelding:
Uitgave toegestaan door het Ministerie van Oorlog. Onze Vlaamsche soldaten kunnen er weinig mee doen. - Door Den Vl. Zanger, II bl. 212, werd er op gewezen, dat er verscheidene officieele, neen, half officieele of quasi officieele vormen van de Br. bestaan. - In Lovania werden er 3 Fransche en 3 Vlaamsche opgenomen. - Eén der beste vertalingen is die van Victor Ceu- | |
| |
lemans (Juicht, Belgen! Juicht!) die grootendeels syllabisch opgevat is. Wilde men enkele verzen met strengheid herzien, nog heden zou zij verdiende toejuichingen afdwingen. - De herschepping van René de Clercq (zie Ned. Leesb. Mod. Letterk. door Brants-Van Hauwaert, bl. 438) is meesterlijk en werd, trouwens, ook syllabisch uitgewerkt. Daar zij echter meer letterkundig dan populair is, heeft zij haar weg niet kunnen vinden. Zulke verzen wil het volk niet zingen. Die jagen de Br. van zelf naar den tra-la-la-vorm. - In 1905 werd een verzameling Vaderlandsche Schoolzangen door den Staat bekroond; en op de 1e bladzij van den 1n bundel, uitgegeven door de Gebr. Schott, te Brussel, werd een nieuwe vertaling van de Brabançonne gebruikt, beginnend met de woorden: Aan d'eeuwenlangen dwang ontkomen. Voorzichtigheidshalve heeft de vertaler (misschien één der juryleden) zijn naam verzwegen. Wij kunnen nauw begrijpen, hoe zekere beroemde componisten, gelijk Tinel en Mathieu, zich over zulken onmuzikalen tekst hebben willen ontfermen. Heel zeker hebben zij hem nooit gezongen. Gedachten en beelden genoeg, maar de verzen zijn hobbelig, schoolmeesterachtig, keüg-hard. Er zit geen zang in. De kranke oervorm van Rogier is eigenlijk nog beter dan dit klad. - In Notenleer door het Lied (E. Hullebroeck) komt een overzetting voor, die begint met de woorden: o
Vaderland! Doch de naam van den schrijver - misschien P. Evarist Bauwens - wordt niet vermeld. Zij bevat veel goeds, doch mag niet onberispelijk heeten. - Over ontelbare andere vertalingen moet hier heengezien worden.
De Rythmus. - Na de oudste vormen bestudeerd te hebben, moeten wij ons afvragen welke rythmus den toondichter, bij het componeeren van zijn lied, kan doorschokt hebben. Dat is van kapitaal belang, want op die deining moeten wij zelf leeren bewegen, denken, rijmen, zingen. Zijn Butaye en Closson niet geslaagd in hun hergieting, dat is alleen hieraan te wijten: zij hebben den waren rythmus van de Br. niet gevat, dus ook niet scheppend in haar deelen en onderdeelen meegeleefd. Sommigen zeggen: elk vers heeft 4 slagen. Anderen meenen: neen, 3! Nog anderen: er is geen regelmatige rythmus in het stukje te vinden. Ja wel. Het oermodel, dat den componist vóór oogen gezweefd heeft, gebruikt enkel verzen met 4 heffingen of slagen. Zijn er enkele uitzonderingen, dan zit de 4e slag gewoonlijk in de begeleiding. Dat blijkt ten duidelijkste uit het onderzoek der oude begeleiding. Die slagen hoeven dan ook goed gehoord te worden. Eigenlijk hebben wij dus met het oude schema der Halewijn-verzen te doen, dat misschien nog meer in het Fransch dan in het Neder- | |
| |
landsch gebruikt is geworden, zelfs in de alexandrijnen van Boileau, Racine en La Fontaine. Wij hooren weleens verklaren, dat de Fransche verzen geen rythmus hebben, maar dan vergist men zich. Elk Fransch vers heeft een rythmus. Maar de Franschen verkiezen den ‘natuurlijken’ boven den ‘regelmatigen’ rythmus, precies gelijk de Nederlandsche dichters vóór Lucas De Heere deden. Alleen onze maat (kortlang, langkort) kennen zij niet, uitgenomen in eenige proeven (Zie Th. Gautier, A. Van Hasselt). Met het oog op de 17e eeuw zou men zelfs kunnen zeggen, dat de rythmus van ons Halewijn-vers de klassieke rythmus van de Fransche alexandrijnen is.
C'est en vain qu'au Parnasse un téméraire auteur (Boileau)
Je devrais sur l'autel où ta main sacrifie... (Racine)
Le héron au long bec emmanché d'un long cou..(La Fontaine) Gevolgtrekking: tusschen de sterke slagen der Brabançonneverzen in, hoeven zwakke sylben te staan, (één, twee, zelden drie), doch van een schema ne variëtur zal men afzien. Zoo hebben Rogier en Ceulemans en Van Campenhout zelf gehandeld.
Aanpassing.
Sterk of Zwak? - Het Fransch duldt wel een zwakke lettergreep onder een sterke noot - L'amour est enfant de Bohème - maar in de Rogier-bewerking doet zich dat verschijnsel wat al te veelvuldig voor; ja, daar gaat het weleens over zijn hout.
| |
| |
Was vroeger een geslaagde scansie - gelijk Amour sacré de la Patrie (Auber) - zooveel als een uitzondering, heden stellen we vast, dat de Fransche componisten heel wat nauwlettender zijn. Voor aanpassingen in talen ‘met sterke accentueering’, gelijk het Nederlandsch en het Duitsch, zijn de wetten veel, veel strenger dan in het Fransch. Nopens dit punt werd de onderhavige aanpassing met groote aandacht geschreven. Voor elk der eerste drie slagen in een vers werd een sterke lettergreep gezocht. Niet voor den 4n slag, waarop telkenmale de klankgolf ietwat hoeft in te zinken: evenals bij Jenneval en Rogier, staat daar geregeld een zwakke lettergreep, een uitgang. Dat geschiedt voor elk onpaar vers. De andere gaan uit op een beklemtoonde lettergreep. Laten wij de sterkste lettergreep van elk vers(veelal, maar niet immer, de 2e) samenvallen met den sterksten tijd van elken muziekzin (ook niet altijd de 2e), er doen zich nochtans twee uitzonderingen in mijn aanpassing voor. Zij mogen geen tekortkomingen genoemd worden. 1o Als voor een Moeder slaan: dit vers zou winnen in schoonheid, zoo moe op den 2n sterken tijd kon vallen. Wij mogen het echter niet veroordeelen, omdat voor een vrij klankrijk woord is, en omdat dergelijke voorbeelden - en minder aanbevelenswaardige van dien aard, - zich talrijk voordoen bij Jenneval, Rogier, evenals bij V. Ceulemans. - 2o Ook het woord wenschen zou midden in zijn vers moeten staan, daar het belangrijker is dan het voorafgaande hoedanigheidswoord. Om die lichte afwijking te neutraliseeren, heb ik het sterke hoedanigheidswoord kloeke gebezigd, en het oor is voldaan. Nabijheid en beïnvloeding spelen immers zoo'n gewichtige rol in de phonethiek. Sommigen oordeelen dat
wenschen precies vóór de hoogste noot van den toonzin gebruikt wordt, - den climax, - en dat alles dus van zelf in den haak is. Voor moeder geldt dezelfde bemerking.
De syllabische Vorm. - Die eischt voor elke noot een lettergreep, hetgeen ten huidigen dage te verkiezen valt. Vooral in de Germaansche talen, want die houden niet van klinklank en loopers of roeladen. Wat het kind betreft, dat staat schrap tegenover fragmenten gelijk
| |
| |
Zelfs niet-musici worden dat gewaar. Gedoogt die regel dan nooit een uitzondering? Voorzeker wel, maar zij mag geen stroefheid telen en niet te moeilijk zijn. Goed gebruikt, verdient zij zelfs aanbeveling; want de syllabische vorm heeft ook een gebrek: hij is wel duidelijk, krachtig en gemakkelijk, maar kan tot dorheid en eentonigheid leiden, ja, ietwat aan gekapc stroo doen denken.
De Anacrouse. - Elk vers begint met een ‘voorslag’ of ‘Auftakt’. Zonder klemtoon op de 2e noot; dat spreekt. Daarom kan de bekende aanvangsregel van Regulus Elime (?) niet deugen: o Vaderland! Dit samengesteld naamwoord krijgt immers den sterken klemtoon op va en niet op land. Is de aanhef van Ceulemans wat beter - Juicht, Belgen! Juicht! - voorbeeldig mag hij nochtans niet heeten. Bij Ceulemans bestaat de voorslag altijd uit 3 noten, doch dat verplicht hem veel noten bij te voegen, - tè veel, - en dat vinden we niet zoo in de oorspronkelijke uitgave, even zoo min als bij Rogier en in het legerboekje. In zijn drie koepletten gebruikt C. eigenlijk 33 identieke voorslagen. Dat is niet aan te nemen. Hier staan wij dus vóór willekeur en overdaad. Al behaagt die regelmatigheid nogal bij Ceulemans, toch zou zij weleens tot een afwisseling mogen leiden, vooral wanneer de tekst het zoo vereischt.
Strofental. - Eéne is voldoende, schreef de gewezen minister, Carton de Wiart, en de meeste landen oordeelen als hij. Zelden heb ik meer dan ééne strophe gehoord van 't Wilhelmus, van Die Wacht am Rhein, van Rule Britannia, Hail Columbia! enz. Laat ons dus ten onzent niet mèer van het volksgeheugen vergen dan onze zangminnende geburen. Gewoonlijk wordt het 4e koeplet van de Br. het beste genoemd, al is het bij lange niet onberispelijk. Te Brussel werd het zelfs op het monument der Br. gebeiteld. Dat koeplet heb ik met vrijheid vertaald, en de woorden heb ik op de ietwat vereenvoudigde zangwijze aangepast.
De Toon. - Van Campenhout, die een tenorzanger was, zette zijn lied in mi bemol (drie mollen) en klom tot sol, hetgeen stellig te hoog is voor de volksmassa. - V. Ceulemans verkoos den si-bemol-toon (twee mollen), net gelijk Rogier, en hoefde niet hooger te gaan dan mi ♭. - In zijn reconstitutie gebruikt S. Dupuis den toon van do majeur (noch kruis noch mol), hetgeen de plechtigheid bevordert en de mi niet overschrijdt. De begeleiding-Dupuis biedt geen moeilijkheden aan. Laten wij deze schikking toejuichen, doch onthouden wij dat andere tonen beter kunnen klinken, wanneer de uitvoering geschiedt op een instrument, ofwel wanneer zij gegeven wordt door harmonie, fanfare of orkest.
| |
| |
Triplehaken. - Voor 't algemeen zullen wij er geene dulden, omdat het volk ze niet kan zingen. Ik meen dat het geen stoutheid is, er één weg te laten, als er drie op elkaar volgen, en dan eenvoudig twee dubbelhaken voor te schrijven. Dus
En niet:
Te veel dubbelhaken zal men niet wegkappen en men zal niet a priori zeggen: absoluut alle moeten vervangen worden door haken. Halt! Daardoor zou de melodie verliezen aan beslistheid en heldhaftigheid. Zij zou zeurig dreigen te worden. Men zou tot den vorm Coune kunnen geraken, die bijna geen dubbelhaken duldt, en daarom wat prozaächtig en zeurig klinkt. Die dubbelhaken vormen de eigenaardigheid der Br. ‘Ce sont les doubles-croches qui donnent l'accent, la couleur à la phrase chantée. Supprimer une double-croche en musique, c'est prononcer sans accent ce qui est écrit avec un accent aigu ou grave, c'est dénaturer le langage musical. Respecter la double-croche, c'est respecter le rythme.’ (L. Schneider). Daarom: de triplehaken in de Br. zullen wij verwerpen, doch verscheidene dubbelhaken zullen wij blijven behouden. De schokken moeten bestaan, doch mogen natuurlijk weer niet te sterk zijn.
Kleine Noten. - Deze ornamenten kwamen veel voor in de 18 e eeuw, evenals in het begin der 19 e eeuw, meest in Italië. Doch zij behooren niet meer tot onzen tijd. Men zou wel een koloratuur-zangeres moeten zijn, om ze op behoorlijke wijze weer te geven. De moeilijkste van die fiorituren zullen wij opofferen, gelijk Ceulemans in den regel altijd gedaan heeft. Wij zullen zingen:
| |
| |
In plaats van:
Handelen wij hier verkeerd? Dat geloof ik niet. Was er spraak van een klavecimbelstuk, dan zouden wij voorzichtiger moeten zijn, want men heeft al vastgesteld, dat een dergelijke compositie, beroofd van haar fiorituren, een deel van haar karakter kan verliezen. Voor den volkszang hoeft echter aangenomen: wat de massa niet zingt, hoeft ook niet opgeteekend, hoeft dus niet behouden. 't Is dor hout.
Grupetto. - De oude Br. en die van Rogier gebruiken een grupetto, dat wij zullen doorstrepen, Het kwam voor in bannière, vóór den uitgang re. De meeste menschen weten niet éenmaal wat dat is. Eigenlijk beteekent het hier:
Weglatingen en Bijvoegingen. - Die moeten op een minimum neerkomen en bewijzen geven van smaak. ‘Si nous nous proposons de toucher à l'hymne patriotique,.. c'est, je l'affirme, d'une main pieuse, d'une main respectueuse.’ (S. Dupuis). Werd er schoonheid in 't leven geroepen, dan zal men niet aarzelen. De oude passus:
is voorzeker minder schoon dan de nieuwe:
| |
| |
Achter het woord tombeau (trouw) deed zich een figuur of lijnbreking voor, die stellig weg moet vallen. Met zulke moeilijkheden hoeft het volk zich het hoofd niet te breken. Men zinge dus:
En niet:
Begeleiding. - Hier gelden de regels, die gewoonlijk voor het begeleiden van oude liederen nageleefd worden. Men zal het karakter van het lied trachten te dienen en ietwat in den geest van den tijd pogen te componeefen. Men zal den zang niet versmachten door een al te weelderige of te lawaaierige klavier-, orkest-of harmoniepartituur. Om de verspreiding in de hand te werken, zal de begeleiding niet te veel eischen van den of de uitvoerder(s).
Samenvatting. - Vat ik mijn arbeid samen, dan meen ik te mogen beweren, dat hij geen stoutheden vertoont. A priori verwerpt hij de zoogezegde Boeren-Brabançonne of Brabançonnepas-redoublé, evenals de Brabançonne - met - de - vier - vooizen. De herziening komt eigenlijk neer op hetgeen onmisbaar is, om de zingbaarheid te bevorderen. Zij gelijkt op het wasschen en reinigen van een schilderijtje, meer niet. Zij blijft zoo dicht mogelijk bij den oorspronkelijken vorm. Weert zij eenige versieringen, dan wijst zij op het feit, dat die heden niet meer bestaan, en dat zij de zangvoordracht hinderen. De herziening werd gedaan met schroomvalligheid en met mate. De zangwijzewerd geenszins verminkt, gelijk bij Butaye en Closson. Geen enkel fragment viel er uit weg, gelijk bij M. Coune. Naar te veel stugge regelmatigheid, gelijk bij Ceulemans, werd niet gestreefd. Gewoonlijk ben ik gebleven bij hetgeen het meest door het volk (en niet door de geleerde musici) gebezigd wordt. Tot afwijken vàn of terugkeeren nàar de oorspronkelijke redactie werd enkel besloten...
| |
| |
waar het móest. Wat de woorden betreft, die willen niet tè hoogdravend zijn. Multatuli zegt ergens, dat het volk zich geen liederen laat opdringen door de bewoners van de Heerengracht. Ik hoop dat geen enkel van mijn 8 verzen moeilijk, loom of onmuzikaal zal bevonden worden. Zijn zij ietwat in den volkstoon bedoeld, iedereen weet nochtans dat de tekst van een landshymne niet àl te dicht bij den grond mag bewegen.
Wenschen. - Al is een nationaal lied meer bestemd om gezongen dan gespeeld te worden, met de Br. hebben wij ten onzent het tegenovergestelde zien doen. Precies gelijk de Turken altijd gehandeld hebben met hun nationalen marsch, en gelijk in de 17e en de 18e eeuw gedaan werd met de Duitsche, de Hongaarsche en de Engelsche legermarschen. Er zou dus moeten geijverd worden, om de schade in te halen. In Duitschland heeft ieder regiment een zangkoor van circa zestig man, om de vaderlandsche liederen te zingen. Wat een toevlucht! - Daar de maat van twee niet in werkelijkheid, maar in den geest dient behouden te blijven, zouden de dirigenten de Br. nooit meer als stapmarsch mogen gebruiken. Zij hoeft staand of zittend gespeeld of gezongen te worden, nièt gàand; dus net gelijk het Wilhelmus, het Neerlands Bloed, het God save the King, The last Rose, Gott erhallte! Heil dir! kortom, gelijk de acht tienden van de nationale liederen. Wil men een officieele bekrachtiging geven aan een stapmarsch, zoo kieze men het Arteveldelied (Gevaert) of Strijdkreet (Benoit) en de meeste staten zullen ons benijden; want meesleepender marschen bestaan er waarschijnlijk niet. Desnoods kan men nieuwe woorden op die melodieën dichten. Ook De Vlaamsche Leeuw zou hier uitstekende diensten kunnen bewijzen, hetgeen hij tijdens den oorlog op zoo schitterende wijze heeft getoond. Stellig wordt er te veel gefanfaard en gebierd, zei E. Tinel, hetgeen haast alle geestelijke ontwikkeling - ook die van de goede muziek, - in Vlaanderen stremt. Zucht naar politieke propaganda zal hier wel schuld aan hebben. Welnu, de eischen dier akelige boerenpolitiek zouden wij, bij het bespreken en dienen van de onderhavige stof, beslist moeten miskennen, ja, moeten uitlachen. Men drukke ook wat meer op de
noodzakelijkheid van het zingen en vooral op het beoefenen van den edelen samenzang. - Er zou ook overtuiging en goede wil moeten bestaan, hetgeen niet altijd het geval is ten onzent, vooral niet bij ontwikkelde lieden: deze onthouden zich wat al te gemakkelijk, waar de Br. - of een ander lied - collectieve gevoelens moet vertolken. Te talrijk zijn de Belgen, die vreezen zich een
| |
| |
beetje belachelijk te maken, wanneer zij hun vaderlandsche fierheid of hun zanglust moeten toonen. De Br. lijkt hun niet schoon genoeg, zou men zeggen. Het zou misschien een tegenhanger van de Ode aan de Vreugde moeten zijn. En wie hooren we zoo spreken? Gewoonlijk menschen, die geen muziek bestudeerd hebben, die niet kunnen solfieeren, zelfs niet in do majeur! Hier mag wel herinnerd worden aan de woorden van Ch. Vandersypen, die een gansch boek gewijd heeft aan Les Chasseurs-Chesteler et la Brabançonne. Hij schrijft o.m.: ‘Il paraît que c'est un parti pris et qu'une véritable fièvre de dénigration s'empare de certains esprits, lorsqu'il s'agit des différents auteurs et compositeurs de chants nationaux. Ils éprouvent, dirait-on, un plaisir secret à vouloir enlever la paternité de leur oeuvre à ceux qui n'ont été guidés, dans leur composition, quc par leur patriotisme ou par un ardent amour de la liberté,’ Evenals de Marseillaise, heeft men de Br. van een Duitsch lied willen afleiden, en in Holland werd er een groot dagblad gevonden, om die meening te verspreiden, welke echter zonder veel moeite kon weerlegd worden. De beste wijze om de Br. te dienen, is ze goed te helpen zingen. Al biedt de muziek een verre overeenkomst aan met zekere muziekstukken van rond het jaar 30, gelijk de marsch van Tancrède (Rossini) en Aux temps heureux de la chevalerie (Grétry), zij is wel degelijk een eigen schepping van Van Campenhout. Komen er reminiscencies in voor, dat is eveneens het geval met de Marseillaise van Rouget de Lisle, het God save the King van Carey en andere landshymnen. Men kent een zestal melodieën, die beginnen gelijk de Marseillaise en ouder zijn dan deze. Hetzelfde dient geboekt
voor de Engelsche hymne. Buitengewoon oorspronkelijk zijn die scheppingen bijna nooit. Daar zij collectieve gevoelens moeten vertolken, zou een al te sterke persoonlijkheid veeleer een tarra dan een deugd moeten heeten. De reminiscencies in Den Vlaamschen Leeuw doen, eilaas, veel pijnlijker aan dan die van de Br. De meeste volkeren verlagen zich niet door een stelselmatige kleineering van hun landshymne en pogen ze dapper mee te zingen, waar zij aangeheven wordt. Dat is schooner dan achteruitwijken, den mond toehouden en beven dat een spotter zou kunnen zeggen: ‘Je croyais ce Monsieur trop intelligent pour cela!’ - Aan de overtuigde Vlamingen geven wij voor raad - en dat zullen onze laatste woorden zijn: De Br. moet u niet beletten Den Vlaamschen Leeuw te zingen, waaruit trouwens een officieele hymne voor morgen kan groeien. Vraagt nooit de afschaffing van de Br. maar doet wat de Pruisen met de Borussia gedaan hebben Moet
| |
| |
de Br. slepen, verstarren en eindelijk uitsterven, zoo geschiede dit in uwe anthologieën en uwe folkloristische verzamelingen. Laat haar, och arme, en laat de onbevoegde chauvinisten die kleine voldoening smaken. Inmiddels dient gij te begrijpen: naast het nationaal lied moogt gij àndere vaderlandsche hymnen zingen, die stilaan in belang kunnen toenemen, en eindelijk een officieele sanctie waardig kunnen bevonden worden. Verscheidene landen hebben twee of drie nationale liederen en die staan elkaar niet in den weg. Hebben wij marschen en hymnen, die tot de schoonste van de wereld behooren, welnu, dan moeten wij ze ook beslist durven gebruiken!
Gent, Maart 1931.
Lambrecht Lambrechts.
Aanhangsel. - Wie een 2n vorm verlangen mocht, werpe een blik op onderstaande adaptatie en kieze.
Wij zweren trouw aan het schoonste van de landen,
Zoo rijk aan eer, maar rijker nog aan moed!
Wie zou dien bodem zijn liefde niet verpanden
En waar het moet, ons goed en ons bloed?
Een manlijk volk moet manlijk durven zingen,
Terwijl zijn hart van eedle fierheid beeft,
Nooit zal men ons een morzel grond ontwringen,
Zoo lang een Waal of Vlaming leeft!
De eerste vier verzen zijn nieuw, de volgende vier werden ontleend aan de eerste strophe der Ceulemans-redactie. In het eerste deel is het mij telkens gelukt het voornaamste woord van elk vers met de voornaamste noot (gewoonlijk de hoogste) van elke muziekfraze te laten samenklinken. Voor het Ceulemansfragment heb ik het slotvers moeten wijzigen. Ceulemans begon dat vers met zoo lang een Belg, hetgeen krachtig is, doch niet voorkomt bij Van Campenhout en ook niet bij Rogier. Hij heeft de muzieklijn verlengd, klaarblijkend om een drieledige anacrouse te kunnen scheppen, hetgeen niet onmisbaar was. In princiep neemt men aan, dat een toondichter den muziekvorm in een slotvers mag samenpersen, dus verkorten, hetgeen Van Campenhout hier instinctmatig gedaan heeft met den oorspronkelijken regel van Jenneval: Sur l'arbre de la liberté. Daar het slotvers doorgaans een oplossing van de toongolving moet aanbrengen, dient het remmend, raak en snijdend te werken, dus veeleer ingekrimpt dan uitgebreid te worden. Die esthetiek werd door den Antwerp- | |
| |
schen onderwijzer over het hoofd gezien, doch door den ondergeteekende nageleefd. Met de middendeelen der verzen is Ceulemans niet altijd even gelukkig geweest, doch aan erg storende afwijkingen heeft hij zich daarom niet schuldig gemaakt: de gedachten van zijn koepletfragment zijn mooi en werden op treffende wijze door hem verwoord.
Nieuw Aanhangsel. - Hieronder laten wij een derde aanpassing volgen, die onze voorkeur heeft. Het practisch gebruik heeft reeds bewezen, dat de uitvoering gemakkelijk van stapel loopt.
Gezegend land, groot in vrede, groot in rampen,
Wat zonnig heil lacht al uw burgers aan!
Wij zijn bereid tot den laatsten man te kampen!
Nooit of nooit zal uw vrije droom vergaan!
Waar eendracht heerscht, zal kunst en handel bloeien:
Een volk is groot, dat voortwil hand in hand!
Aleeuwig trouw zal 't hart der Belgen gloeien
Voor Vorst en Wet en Vaderland!
Gent, 1. Juni 1931.
L.L.
|
|