Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1932
(1932)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
De Vlaamsche Kunstenaars te Rome
| |
[pagina 47]
| |
Montefeltre, hertog van Urbino, en het prachtig tafereel van het Laatste Avondmaal voor de kerk van Urbino. Hij wordt in de archivalische bescheiden genoemd Giusto da Ganda en blijkt te wezen Joost van Wassenhoven, een Gentenaar waarvan wij nog werk te Gent kennen. De rijke kooplieden en de gezanten uit Italië, die te Brugge verblijven, bestellen er tal van werken. Hugo van der Goes schildert voor Portinari de heerlijke Aanbidding door de Herders, die, dadelijk naar Florence overgebracht, er de geestdrift van de kunstliefhebers verwekt. Memlinc ontvangt vele bestellingen van Italiaansche zijde. In 1521 vindt de anonymus van Morelli in de verzameling van kardinaal Grimani te Venetië tal van Vlaamsche schilderijen, en daaronder verscheidene werken van Memlinc. Naderhand, in de 16e eeuw, heeft de vormschoonheid van de Italiaansche kunst der Renaissance de kunstenaars van de oude Nederlanden gelokt tot navolging of althans gepord tot het streven naar een wijdscher vorm en een rijker en leniger voorstelling van het menschelijk lichaam. Bij het wenden naar de 17e eeuw keerde de verhouding van de Vlaamsche kunstenaars tegenover hun Italiaansche vakgenooten. Het geslacht van de epigonen was voorbij. Zelfstandige meesters en tweederangskunstenaars trekken nog naar Italië als naar het land van belofte der kunst. Zij gaan er nog heen als leerlingen naar het werk van de meesters, maar feitelijk nemen de besten onder hen, als Rubens en van Dyck, van de Italianen alleen dat over, wat hun eigen kunst kan verrijken zonder ze te ontaarden; en de anderen, die zich in Italië vestigen, blijven er trouw aan den Vlaamschen stijl of slagen erin de Italianen in hun eigen stijl te evenaren. Gedurende de tweede helft der 16e eeuw en de heele 17e eeuw door verbleven Vlaamsche kunstenaars bij tientallen te Rome. In de eeuwige stad vielen bestellingen en gunsten te beurt aan alle goede kunstenaars, en de minder goede artisten konden er nog genoeg verdienen om er rustig op los te leven, veel vrijer dan in het minder veilige en verarmoede geboorteland. In 1913 gaf Paul Liebaert in het Recueil van het Belgisch Historisch Instituut te Rome een uitvoerige lijst van kunstenaars uit onze streken, die in Italië werkzaam waren, en die hij in boeken vermeld vond. Mgr M. Vaes, secretaris van het Belgisch Historisch te Rome, heeft in zijn laatste studiën over het verbijf van Antoon van | |
[pagina 48]
| |
Dyck in Italië, over Cornelis de Wael, over Matthias Bril en over de briefwisseling van Jan Bruegel reeds heel wat licht geworpen over het leven en het werken van Vlaamsche kunstenaars in Italië. Een uitvoerige documentatie over onze kunstenaars, die in Italië verbleven, werd sedert jaar en dag samengebracht in het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome door de zorgen van den huidigen directeur Dr. G.J. Hoogewerff. Een zeer uitgebreide verzameling steekkaarten over kunstwerken en kunstenaars afkomstig uit de oude Nederlanden wordt in dit Instituut welwillend ten dienste gesteld van de studeerenden. Aan deze verzameling werkten met G.J. Hoogewerff mede Dr. J.A.F. Orbaan en Dr. T.H. Fokker. Deze laatste bracht onlangs in het licht een uitvoerige lijst van Noord- en Zuid-Nederlandsche kunstwerken vermeld in de kerken te Rome en in den voormaligen kerkelijken staatGa naar voetnoot(1). Deze lijst werd hoofdzakelijk opgesteld met behulp van vele oude Italiaansche boeken met biographischen en topographischen inhoud. Wat wij nu reeds kunnen opdiepen uit de historische bescheiden wekt in onze verbeelding het uitzicht op van een levendige bedrijvigheid van onze Vlaamsche kunstenaars te Rome. De Vlaamsche kunstenaars en kunstliefhebbers stichtten in de eeuwige stad een broederschap met hospitaal, onder de benaming Sint Juliaan de Herbergzame. De stichting met lokaal bestaat nog onder dezen naam in de Via del Sudario. Daarnaast riepen de Vlaamsche artisten ook in het leven, een vereeniging tot ontspanning en onderling hulpbetoon, de ‘Schilderbent’. Tal van levensbizonderheden over de Vlaamsche schilders, die in de 17e eeuw te Rome verbleven, kennen wij slechts door de veelvuldige processen-verbaal opgemaakt door de pauselijke politie tegen de leden van deze ‘schilderbent’, die vooral de aankomst van een landgenoot al te luidruchtig vierden op de hoogten van Albani, waar de wijn koppig is. Er bestaat daaromtrent een heel boek mededeelingen: A. Bertoletti, Artisti belgi e olandesi a Roma nel secole XVI e XVII (Firenze, 1880). Al de Vlaamsche kunstenaars, die te Rome verbleven, sloten zich niet aan bij de luidruchtige ‘bentvogels’. Rubens en van Dyck waren daartoe te groote seigneurs. Anderen, die | |
[pagina 49]
| |
er zich bovenop werkten en als vooraanstaande kunstenaars behandeld werden te Rome, zochten het gezelschap op van erkende Italiaansche kunstenaars. Zij werden leden van de ‘Accademia di San Luca’. Deze Academie was niet een soort kunstschool als deze van de ‘Incamminati’ door Caracci te Bologna opgericht. Het was een gezelschap van kunstenaars, die de kunst wilden bevorderen door onderwijs en ook door onderlinge ondersteuning. Deze Academie stond onder de rechtstreeksche bescherming van den Paus, en het werd als een eer aangerekend er deel van uit te maken. Reeds bij de instelling van de Academie door den Paus, koos men Vlamingen uit om er deel van uit te maken: Francesco da Castello (Frans van den Burgh) en Antonio de Santforte (Antoon van Santfoort). Naderhand maakte nog deel uit van wat wij nu zouden noemen het geleerd genootschap, Arrigo Fiammingo, die ten onzent heette Hendrik van den Broeck, waarvan nog belangrijke fresco's te vinden zijn in de voornaamste kerken van Rome. In het ledenboek van de Academie komen nog voor Mateo Fiammingo, die Matthias Bril moet wezen, en een Pietro Fiammingo. Verder heeft Dr. G.J. Hoogewerff nog een tiental Nederlandsche namen van schilders opgeteekend, waarvan het werk niet bekend is, en die toch een zeker aanzien moeten verworven hebben, vermits zij in de Academie waren opgenomen. Na het vele wat reeds gevonden werd, hoofdzakelijk in de talrijke oude plaatsbeschrijvingen van Rome, kan uitvoerig archivalisch onderzoek in het archief van het Vaticaan en van de prinselijke familiën nog heel wat aan het licht brengen. Van nog grooter belang zou het opmaken wezen van een goed beredeneerden inventaris van al de werken van onze kunstenaars, die zich te Rome en in heel Italië bevinden, althans in de museums, kerken, openbare gebouwen en groote verzamelingen. In zulk een beredeneerden catalogus zouden de werken niet alleen opgegeven worden, maar ook historisch en esthetisch beschreven en beoordeeld worden. Want op de studie van de werken komt het hoofdzakelijk aan, waar het de plastische kunst betreft. Namen, levensbizonderheden, titels blijven betrekkelijk onvruchtbare elementen in de studie van de kunstgeschiedenis, wanneer men daarnaast niet ook de werken zelf in oogenschouw neemt.
*** | |
[pagina 50]
| |
Onlangs was het mij gegeven enkelen tijd te Rome te verblijven en, met behulp van de reeds voorhanden documenten, het overgebleven werk van onze Vlaamsche kunstenaars op te zoeken en te bestudeeren. En het is mij opgevallen hoe voor vele artisten de waardeverhouding gewijzigd wordt door den tijd. Vele Vlaamsche kunstenaars, die bijval en eer verwierven te Rome, blijken zwakke artisten te zijn geweest, wanneer wij nu hun werk onderzoeken. En hun namen en levensbeschrijvingen belemmeren hinderlijk de overzichtslanen van de kunststudie. Maar begrijplijkerwijze hebben de besten stand gehouden tegenover den wisselenden tijd. Rubens en van Dyck ontvingen te Rome eervolle bestellingen. Toen hij te Rome verbleef, verklaarde Rubens zich zeer fier over de bestelling van het altaarstuk in Santa Maria in Vallicella, en van Dyck mocht portretten schilderen in de allerhoogste familiën, o.m. het prachtige niet gecatalogeerde ruiterportret van Francesco Colonna, dat zijn weelde spreidt over de groote feestzaal van het paleis Colonna. Onder de Vlaamsche kunstenaars, die in hun tijd welverdiende eer verwierven, staan de landschapschilders op den voorrang. Men heeft gezegd dat de Vlamingen de kunst van het landschap in Italië brachten. Dit is overdreven. Het is waar dat in de eerste helft der 16e eeuw de Vlaamsche landschapschildering reeds veel opgang maakte in Italië. In 1535 bracht Matthias Nisar omtrent 300 Vlaamsche landschappen in Italië, en 120 werden dadelijk aangekocht door Frederik II, hertog van MantuaGa naar voetnoot(1). Vasari schreef in een brief aan Benedetto Varchi op 12 Februari 1517 dat elk schoenmaker in zijn huis een Vlaamsch Landschap bezat. In dien tijd schiepen Italiaansche meesters toch reeds uitstekende landschappen en van de Venetiaansche meesters hebben de onze wel wat afgeleerd. Hieronymus Cock en andere plaatsnijders van Antwerpen verspreidden den stijl van het Venetiaansche landschap, zooals zij het leeren kennen hadden bij Tiziano, Tintoretto en hun school. Wij mogen echter wel aannemen wat Vasari over Tiziano meedeelt: dat hij in zijn | |
[pagina 51]
| |
werkhuis tal van Vlaamsche medewerkers had, uitstekende landschap- en groenschildersGa naar voetnoot(1). Een van de beste landschapschilders uit de Venetiaansche school was Hieronymus Muziano, die reeds vroeg, omtrent 1551, te Rome genaamd werd ‘il giovane de' paesi’, de jongeling van de landschappen. Hij arbeidde in het Vaticaan onder Pius IV en Gregorius XIII, tot 1585, en bestuurde namelijk de versiering van de groote galerij der aardrijkskundige kaarten en de ‘loggie’ boven deze van Raffaël. Onze van Mander heeft hem nog ontmoet te Rome, en looft zijn landschappen, die naar zijn oordeel uitnemend zijn. En inderdaad ik heb kunnen vaststellen dat Muziano landschappen schilderde, die er mochten zijn voor dien tijd. De gravures van Cornelis Cort en Goltzius naar deze landschappen bleven niet zonder invloed op de landschappen van de schilders der oude Nederlanden. Naast Muziano was nog een ander betrekkelijk goed landschapschilder te Rome werkzaam: Cesare Arbasia, waarvan nog een viertal schilderijen van even vóór 1575 bekend zijn in de tweede grafelijke zaal van het Vaticaan. Mgr Vaes, die gelegenheid had ze nauwkeurig te onderzoeken, spreekt met lof over hun eenvoudige en evenwichtige lijnen en hun natuurgetrouwheidGa naar voetnoot(2). Maar van Mander weet ons mee te deelen dat Cesare Arbasia veel omging met zijn vriend Jan Soens, geboortig te 's Hertogenbosch en gevormd te Antwerpen in het atelier van Gillis en Frans Mostaert, en waarvan ik onder meer een uitstekend ‘Landschap met den Haan’ zag in het VaticaanGa naar voetnoot(3). Op hun beurt beïnvloedden de Vlaamsche landschapschilders de Italiaansche. Hier is reeds een geval van beïnvloeding van de Vlaamsche kunst op de Italiaansche. Op het einde van de 16e eeuw kregen de Vlaamsche landschapschilders te Rome gemakkelijk de bovenhand. Niet alleen konden de talrijke bentvogels te Rome licht hun brood en hun wijn verdienen met het vervaardigen van kleine landschappen, die zeer gegeerd werden - Carel van Mander weet daarover zeer aardig te spreken - maar welhaast gingen de bestellingen van groote landschappen, ook voor de fresco's, hoofdzakelijk naar Vlaamsche meesters. | |
[pagina 52]
| |
Evengoed als in het Noorden van Italië een Venetiaansch-Vlaamsche landschapschildering ontstaat door het toedoen van Paolo Fiamingo (Pauwel Franck uit Antwerpen) en Ludovico Pozzoserrato (Lodewijk Toeput uit Mechelen)Ga naar voetnoot(1), komt te Rome een Roomsch-Vlaamsche landschapschildering op, waarvan de Antwerpsche gebroeders Matthias en Pauwel Bril de scheppers zijn. Beiden hebben tal van opdrachten gekregen om in het Vaticaan, in paleizen en kerken de muren met landschappen of voorstellingen in landschappen te versieren. Wat kon in de landschappen van onze Vlaamsche meesters de Italianen zoozeer aantrekken? Wanneer wij deze van de beide Bril's te Rome aandachtig onderzoeken, dan komen wij tot het besluit dat hun oudste landschappen nog veel weg hebben van het zeer traditioneel Vlaamsche landschap, dat in de Antwerpsche school in eere bleef tot in den aanvang der 17e eeuw, het landschap zooals Patenier het had geschapen: een sterksprekende voorgrond, een tweede plan in groene tinten, een blauwachtige achtergrond met een verren horizont, en daarin dan zeer romantische en schilderachtige bizonderheden: brokkelige rotsen, gladde waterpartijen, en talrijke decoratieve en aangename details die met nauwgezetheid zijn weergegeven. De verscheidenheid en veelvuldigheid van aantrekkelijke bizonderheden, als brugjes, bootjes, wegjes, personages, en verder de luchtperspectief, die toch de drie gescheiden plannen tot een zuivere eenheid verbond, moesten de Italianen welgevallig zijn. Dit was een schilderachtiger, en laten wij het zeggen, een gezelliger landschap als wat de Italianen schiepen. En het was ook esthetisch schooner. Wij kennen weinig absoluut zeker werk van Matthias Bril; van Paul Bril mocht ik heel wat schilderijen op paneel, doek en muur zien, die behooren tot het beste wat onze Vlaamsche landschapschildering voortbracht. Zijn oudste werk zag ik in het kleine Franciskaansche museum van de Capucijnen te Assise: het is gedagteekend uit 1583. In een zeer traditioneel en zwaar landschap ziet men er den h.Franciscus in meditatieGa naar voetnoot(2)-Toen Paul Bril dit schilderde, was hij pas te Rome. Al dadelijk toch werd hij verzocht, waarschijnlijk door tusschenkomst van zijn broeder, mede te werken aan de versiering in het | |
[pagina 53]
| |
Vaticaan. Welhaast kreeg hij afzonderlijke bestellingen, en zoo vervaardigde hij een van de meest belangrijke werken van een Vlaming te Rome: het groote fresco in de voorkamer van de consistoriezaal van het Vaticaan, dat voorstelt Sint Clemens in zee geworpen. Het is een ruime zeeschildering vol zinderde beweging in het water en met een glanzend licht in de lucht en op de golven, een zeer bizondere schildering, die opgang moest maken te Rome. Werk van hetzelfde gehalte schilderde Paul Bril nog op het gewelf en een muur van een van de zijtrappen van de Scala Santa, en verder kennen wij van hem prachtlandschappen in de sacristie van de sixtijnsche kapel van Santa Maria Maggiore, in het paleis van Lateranen, in Santa Cecilia, en in een klein salon van het paleis Rospigliosi-Pallavicini. Dit zijn alleen de voornaamste van zijn muurschilderingen. Over de museums van geheel Westelijk Europa zijn de paneel- en doekschilderijen onder den naam van Paul Bril verspreid. Veel van wat hem wordt toegeschreven is niet van hem. Zijn eigenhandig werk uit zijn rijken tijd is verre vooruit op de landschapschildering, niet alleen van de Italianen, maar ook van de Vlamingen, in opzichte van de weergave van de ruimte, van de luchtperspectief en van het decoratieve gehalte. Naast de landschapschilders, waaronder de gebroeders Bril de voornaamste zijn, verdienen het meest in aanmerking te worden genomen de kunstenaars, die de Italiaansche vormspraak overnamen zonder geheel hun Vlaamschheid te verliezen, en die ofwel de gelijken werden van de goede Italiaansche meesters, ofwel er in slaagden zeer zelfstandig werk te leveren. Ik wil hier niet spreken van hen, die slechts tijdelijk te Rome arbeidzaam waren, doch van hen, die het grootste gedeelte van hun leven aldaar doorbrachten. Anders moest ik het hebben over Michiel Coxcie, waarvan het beste werk muurschilderingen zijn in de kerk der Vlamingen Santa Maria dell' Anima, over Rubens, van Dyck en Jan Bruegel. Onder hen, die de Italiaansche kunstenaars evenaarden, is Hendrik van den Broeck een van de besten. Arrigo Fiammingo werd ongeveer 1519 te Mechelen geboren en leefde tot 1597. Hij was in de leer geweest bij den besten meester onder de italianiseerenden te Antwerpen, Frans Floris. Hem viel de eer te beurt, tusschen 1572 en 1585, een Verrijzenis te schilderen op een muur van de sixtijnsche kapel in het Vaticaan. Dr. G. Hoogewerff ontdekte er zijn monogram. Dit nog klassieke werk, te Rome vervaardigd, is feitelijk een in fresco over- | |
[pagina 54]
| |
gebrachte schilderij uit onze Antwerpsche italianiseerende school. Hendrik van den Broeck schiep echter in de kamers van het Vaticaan flinker werk en twee groote figuurcomposities in Santa Maria Maggiore toonen aan dat hij bij machte was zich den breeden, decoratieven stijl van de Italiaansche fresco-schilders van zijn tijd geheel eigen te maken. Dit vermocht ook Jan Miel, een schilder die te Beveren-Waas in 1599 geboren werd en een vruchtbare en roemvolle loopbaan had in Italië. Het werk, dat ik van hem zag, bezit een mengeling van Italiaansche en specifiek Vlaamsche hoedanigheden. Het heeft niettemin groote kunstwaarde. Vier prachtige muurschilderingen, die voorvallen uit het leven van Sint Lambertus voorstellen, versieren een kapel van de kerk der Vlamingen - nu die der Duitschers - te Rome: hier vermocht de schilder aan zijn personages den grootschen zwier en aan zijn compositie de ruimheid te verleenen, die men bewondert bij de goede Italiaansche fresco-schilders. Zijn schilderijen op doek in San Lorenzo in Lucina, die mirakels van den H. Antonius voorstellen, zijn evenwichtige composities in den trant van de meest klassieke meesters van Italië. Jan Miel, wiens afkomst uit Beveren wij slechts kennen uit zijn inschrijving in het register van Sint Juliaan den Herbergzame, en waaromtrent niets te vinden is in het archief te Beveren, is een zeer vruchtbare en zeer goede schilder geweest, die, behalve te Rome, ook te Napels en te Turijn gewerkt heeft. In het koninklijk paleis te Turijn vond ik uitstekend werk van hem. In een korte mededeeling als deze gaat het niet op, een overzicht te geven over de groote hoeveelheid Vlaamsche kunstenaars, die zich in het Italiaansche kunstleven inwerkten, en eenig werk overlieten naar Italiaanschen trant. Het lijkt mij logischer, om te sluiten, de aandacht te vestigen op twee Vlaamsche kunstenaars var belang, die te Rome gingen leven, de voornaamste hoedanigheden van den Italiaanschen stijl aanwierven, de gelijken werden van hun Italiaansche kunstgenooten, en toch hun volle eigen geaardheid behielden. De eerste is algemeen bekend: het is Frans Duquesnoy, de beeldhouwer, geboren te Brussel in 1594, die o.m. voor de Sint Pieterskerk te Rome een Sint-Andreas-beeld vervaardigde, waarvan de volle vormen, de plastische compositie en de verzorgde uitvoering het triomfantelijk uithouden tegen den Longinus van Bernini. Slechts enkele kunstgeleerden kennen den tweede. Het | |
[pagina 55]
| |
is Lodewijk Primo, die in Italië Luigi Gentile genoemd werd en zich in het broederschap der Vlamingen te Rome inschreef als volgt: ‘Ick Lewis Primo (geboren) onder de parochie van Breynelden bij Nienoven, ben gekomen in deze broederschap van St. Jiuliano desen 2en Februarius 1653’. Hij was waarschijnlijk reeds sedert 1626 te Rome. Van hem zag ik schilderijen op doek, die verdienen tot het zeer goede Vlaamsche werk uit de 17e eeuw gerekend te worden. Onder meer, de Martelie van de H. Catharina in Santa Maria Maggiore, een compositie van grootsch gehalte, met kleurtonen, die vallen buiten de schaal gemeenlijk door de Italianen aangewend, en een paar portretten, wier uitvoering deze evenaart van vele portretten van Sustermans, den Vlaming die in de 17e eeuw aan het hof der Medici te Florence werkzaam was. Aan hem heeft, op grond van historische gegevens, Dr. G.J. Hoogewerff het Portret van don Barthos uit de galerij Corsini met veel grond kunnen toeschrijvenGa naar voetnoot(1); dit is een stevig geconcipieerd portret, kleurrijk in de bizonderheden, grootsch in den bouw, door en door Vlaamsch, en zeer persoonlijk. Ik aarzel niet aan denzelfden meester toe te schrijven een groot Familietafereel, dat de hertog Torlonea zoo welwillend was mij te toonen in zijn villa van Frascati. Het lijkt een symbolische voorstelling te zijn van de successierechten van de familie Conti. Men ziet er Torquato Conti afscheid nemen van zijn vrienden en verwanten en zijn rechten overbrengen aan zijn broeder Karel, op het oogenblik dat hij te paard stijgt om, in het Oostenrijksch leger, aan het hoofd van 500 kurassiers en 200 Vlaamsche kolveniers in den slag te snellen van Neuhausel in Hongarijë op 10 Juli 1621. De compositie van de voorstelling is eerder gebrekkig, maar tal van flinke portretten vullen dit groote tafereel en de uitvoering bezit de stevigheid en den kleurigen zwier eigen aan alle goede Vlaamsche schilderij van de 17e eeuw. Dit zijn eenige samenvattende beschouwingen over een wekenlange studie van het dooi anderen opgespoorde werk van Vlaamsche kunstenaars te Rome. Laat ik ze besluiten met een opmerking, die mij dikwijls in den geest kwam toen ik eenzaam door de eeuwige stad trok om, dan hier, dan daar, een werk van een Vlaming te gaan bezichtigen: het is een van onze innigste genoegens, bij een verblijf in een land van zoo hooge kunstvaardigheid als Italië, er aanhoudend kunstwerken | |
[pagina 56]
| |
van Vlamingen te ontmoeten, niet omdat het verkeeren met zijn bekenden en vertrouwden zoo goed doet in den vreemde, maar vooral omdat het ons zoo aangenaam treft dat de werken der goede Vlaamsche kunstenaars steeds op hoogen prijs werden gesteld door de kunstkennende en kunstminnende Italianen, en omdat deze werken zoo kranig de vergelijking uithouden met die van de Italiaansche meesters. En daarbij wordt de overtuiging gestijfd dat de kunstroem de meest gegronde en de stevigste roem is van ons volk. |
|