Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1930
(1930)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 599]
| |
De Misdaad van Jacob van Wesenbeke
| |
[pagina 600]
| |
het archieffonds der Vierschaar, een niet onaanzienlijk bundel terugvinden waarop we het geschrift herkenden van onzen secretaris Hendrik de Moy, en de volgende woorden op lazen: Wesenbeeck De laatste letters van het laatste woord zijn afgescheurd geworden. Dit bundel behelsde nu tal van stukken van de hand van Jacob uit de jaren 1560-1567, ook tal van brieven hem toegezonden, en die lagen daar in als bewijsstukken: want met deze, vonden we de notulen genomen bij de ondervragingen van de onderscheiden getuigen die de beschuldiging moesten toelichten die op 6 Juni 1567 tegen Jacob door zijn eigen vrouw was voorgebracht: dat hij zijn vrouw herhaaldelijk had willen om den hals brengen bij middel van vergift. Die pogingen waren gebeurd te Antwerpen, tijdens de reis naar Dillenburg en ten slotte te Dillenburg zelf. Onverwachts viel daar voor ons open een boek vol onbekende geschiedenis; het werd klaar waarom men het archief van Jacob van Wesenbeke niet ongeschonden heeft teruggevonden; maar vooral hadden we aan de vondst een menigte van kostbare bijzonderheden omtrent het intieme leven in dien beroerden tijd. De groote lijnen van deze geschiedenis van misdaad en rechterlijke vervolging wensch ik hier te teekenen, en daarbij dan te verwijzen naar den tekst der documenten, waarin het wemelt van typische bijzonderheden uit het leven der XVIe eeuw. | |
Het Geslacht van Wesenbeke.Rahlenbeck die de ‘Mémoires de Jacques de Wesenbeke’ uitgaf heeft met alle stelligheid verzekerd dat de Wesenbeke's die we te Antwerpen ontmoeten uit het dorp Wesenbeke bij Tervuren afkomstig zijn. Het was echter slechts een gissing en zooals bijna altijd gebeurt in historie tevens een vergissing: onze Antwerpsche Wesenbeke's stammen af van een schout van Zandhoven. Van af de XIVe eeuw komen de Kempische Wesenbeke's voor in het archief van het Brabantsche hertogdom, want ze staan | |
[pagina 601]
| |
van vader tot zoon in den dienst van den hertog zoowel in zijn bestuurlijke aangelegenheden als in zijn legerdienst. Hun schild is bekend, het is van azuur en is gedeeld, met in het hoofd drie besanten van goud en in de punt drie leliën van hetzelfde. Ze ontleenden hun naam meer dan waarschijnlijk aan de aloude hoeve te Wesenbeke onder Pulderbosch bij de Pulderbeek (die aldaar een ware Weilandbeek of Wesenbeek is) gelegen. De Wesenbeke's volgen elkander op als schouten te Zandhoven in de XVe eeuw; de hoeve die ze bewonen heet de schoutethoeve en die naam is haar tot heden bijgebleven. Uit het huwelijk van schout Jan van Wesenbeke met Isabella Steenwechs op het einde der XVe eeuw, spruit Peeter die zich te Antwerpen vestigt en er een Barbara Kiels huwt. Peeter en Barbara zijn de ouders van den droeven held dezer geschiedenis. Peeter die voorzeker van kindsbeen af had moeten kennis maken met de Costuymen van Zandhoven en ander rechterlijk getuig van den schout, zijn vader, had zich op de rechten toegelegd en was dank zij die geleerdheid secretaris der stad Antwerpen geworden. Ook zijn zoon Peeter, dien men Peeter den jonge heet wordt meester in de rechten, en het is te vermoeden, alhoewel niet bewezen, dat onze Jacob, zijn broeder, dezelfde studiën heeft aangegaan. Peeter en Jacob hadden nog twee zusters, Anna die een Gilles Gerardi huwde en Catharina die de vrouw werd van Hendrik van den Broecke. | |
Jacob's Huwelijken.Onze Jacob volgde op 23 jaar zijn vader op als stadssecretaris (1546). Rond denzelfden tijd moet hij in den echt zijn getreden met Anna van den Broecke en uit dezen echt wordt hem een kind geboren, een dochtertje dat hij Maeyken heet. Maar vrouw Anna is kort daarop gestorven. Jacob wordt in 1553 ‘griffier der fortificatiekas’ en klimt op tot raad-pensionaris van de stad in 1556. Rond dezen tijd heeft hij een tweede huwelijk aangegaan en wel met niemand minder dan met de dochter van den rijken Gisleyne van Asseliers uit de Pauwel Eloutstrate. Asseliers die met Jacomijne Pauwel Eloutsdochter gehuwd was, en het heerlijkste erf bewoonde in de straat die zijn schoonvader door deze gronden getrokken had, bezat vijf kinderen | |
[pagina 602]
| |
waarvan we hier ontmoeten Jan die stadssecretaris wordt, Clemencia die zich na haar huwelijk te Breda vestigtGa naar voetnoot(1) en Elisabeth die Wesenbeke huwt en om wier leven het gaat in deze geschiedenis. | |
De eerste Misslagen.Die arme Elisabeth heeft er een droef leven aan gehad. Er zijn geen kinderen uit haar echt geboren. En haar man loopt reeds in de eerste jaren van dit tweede huwelijk buiten het echtelijk spoor. Op 1 September 1560 doet hij door zijn broeder meester Peeter ‘met mynen gelde’ zooals hij schrijft, drie ‘percheelen van lyfrenten op het contract van de alluynen’ koopen, met wier jaarlijksche inning en uitbetaling Peeter gelast wordt bij geheim schrift van Jacob, ten bate namelijk 1) van Tanneken de Pauw die de nicht was van Jacob's eerste vrouw 2) van Catlyne Cappoens, ‘wesende de oppermaerte jegenwoordich van mynen vader ende by myn moeder saliger lange jaren gedient hebbende’ 3) van Cornelia Wouters van Hoogstraten ‘nu ter tyt wesende ons kueckenmaert ende beter bekent metten name Melken’. En dit gebeurt ‘om sunderlycke merckelycke redenen my in myn conscientien my daertoe porrende.’ De vergelijking met soortgelijke stichtingen die volgen, doen allen twijfel omtrent die ‘redenen’ verdwijnen. In dit jaar 1560 begon de financeering van het nieuw te bouwen stadhuis. De stad zal renten verkoopen op de inkomsten van haar aanstaanden nieuwen eigendom. En Jacob is de eerste die kapitaal aanbrengt om een rente te koopen. De ‘gecommitteerden’ getuigen op 24 December 1560 dat ze ontvangen hebben van Jacob van Wesenbeke als vader, momboor en tot behoef van Marie van Wesenbeke zijne dochter, waar moeder van was juffrouw Anna van den Broecke, de som van 600 kar. gdn., waarmede hij een lijfrente koopt van 50 gdn. Jacob zal nog meer zulke lijfrenten koopen op het nieuw stadhuis, gezamenlijk tot een bedrag van een 300 gdn. ten lijve zijner dochter. | |
[pagina 603]
| |
Voor een dezer lijfrenten, ten beloope van 50 gdn. ten lijve van Maaiken, schikt hij echter op 14 September 1564 het volgende: ‘De tocht derselven 50 gdn. hebbe ick gegunt ende gelaten, gunne ende late mits desen vuyt myn rechter wetenheyt ende vuyt sunderlinghe groote redenen my in mynen conscientien daertoe porrende Cornelien Wouters Henricsdochtere van Hoochstraete dier ick tegens haeren wille van harer eeren berooft, ende eerlyck bevonden hebbe te mywaert voort haer gedragen te hebben, willende ende vuyterlyck begerende dat men haer deselve naer myn doot rustelyck ende vredelyck sal laten volgen ende blyven met noch ander 25 gdn. tjs te voren theuren behoeve by my oock gecocht, ende haer op sekere conditien gemaeckt ende gelaten...’ Deze schikking heeft Jacob luidens het opschrift: ‘gegeven in eygen handen van mynen weerden beminden broeder meester Peeter van Wesenbeke’. En het stuk is wel gesloten afgegeven geworden. Op het einde der begiftiging drukt hij de hoop uit dat Cornelia Wouters ‘my vergeven (wille) de schande huer aengedaen.’ Een paar maanden later doet Jacob een nieuwe soortgelijke stichting, namelijk op 21 November 1564. Het luidt nu: ‘in myner conscientien bevindende dat ick grootelycks ben gebonden in Anneken Bruynseels, Gielisdochtere, mynder huysvrouwen jegenwoordige cameriere’. En hij vermaakt haar een lijfrente van 15 gdn. Telkens is meester Peeter met die geheime schikkingen belast geworden. Wist meester Peeter wat die gesloten brieven inhielden? Te bemerken is dat hij ze in 1567 heeft overgegeven aan het gerecht. Hij moet in ieder geval toch ook wel voor 1567 geweten hebben dat het gedrag van zijn broeder te wenschen liet; want geheim was het niet gebleven. Jacob's huisvrouw heeft zich maar al te vroeg kunnen vergewissen van hetgeen er omging in het hart van haar man. Meer dan één liefdebriefje voor Jacob bestemd is in haar handen terecht gekomen en zekeren keer deed zij een slootmaker komen om Jacob's geheimen open te breken... Ook herhaaldelijk heeft zij haar joncwijfs uitgestuurd om Jacob te volgen... | |
[pagina 604]
| |
Er kwam een verandering in dien gespannen toestand in 1562 doordien Jacob aangeduid werd om als stadspensionaris de vertegenwoordigers van Antwerpen naar het Spaansche hof te vergezellen. Zijn mede-pensionaris Jan Gillis scheen veel meer aangeduid dan Jacob om iemand als Ursel van raad te dienen, zooals uit de brieven van Jan Gillis blijkt. Waarom ging Jacob mee? Waarom zien we hem nadien uitgestuurd dan naar Londen dan naar Brugge? Hij wordt de groote reiziger van het stadscollege. Heeft Jan van Asseliers de secretaris, de broeder van Elisabeth, er helpen voor zorgen dat de liederlijke schoonbroeder buiten het gevaar werd gedreven van zijn camerieren ende kuekenmaerten? Men is geneigd dit of iets van dien aard te veronderstellen. | |
De Reis naar Spanje.Bij die Spaansche reis blijven we een oogenblik stil. Het is de tijd waarin de Spaansche regeeringsbegrippen, vooral in zake eenheid van cultus, in botsing komen én met de handelsbelangen van Antwerpen én met den vrijheidlievenden geest van dit land én met de oude privilegien die elk onzer gemeenten tot een Staat in den Staat maakten. De nieuwsoortige maatregelen door den Staat in het vooruitzicht gesteld, raakten dan in de eerste plaats het stadsbestuur, en daar behoorden soortgelijke questieuse zaken tot de studie van de pensionarissen. Wanneer dan ook in 1562 besloten wordt dat, namens de magistraat, zullen naar het Spaansche hof reizen de amman Godfried Sterck en de schepene Reinier van Ursel, wordt hun een der stadpensionarissen als rechtskundig raadgever toegevoegd. Waarom is nu de keuze gevallen op Wesenbeke en niet op den veel sterkeren en veel katholiekeren Jan Gillis? En nu heeft de amman wegens ziekte zoo hij voorgaf het ginds laten steken eer men pas was begonnen. Ook Ursel betuigde minder ijver dan men had mogen verwachten, althans in zooverre als wij getuigenissen hebben; en zoo kwam het dat Wesenbeke minstens den schijn had alsof hij, van stadswege geheel de zaak leidde. En Jacob was alles behalve een goed politieker: dat heeft Oranje later tijd maar al te wel ondervonden. In 1563, in Augusti, komt nu Wesenbeke naar Antwerpen terug, en triomphantelijk deelt hij mede dat de privilegiebrekende inquisitie er niet komen zou, evenmin als het nieuwe bisdom. | |
[pagina 605]
| |
In feite beging hij de fout die hij in den dienst van den prins zoo dikwijls zou begaan totdat hij er zijn post bij verloor, van namelijk de zaken in te zien gelijk hij ze liefst hadGa naar voetnoot(1). | |
De Reizen naar Brugge.In den loop van 1565, minstens in Juli, in Augusti en in September, is Wesenbeke keer op keer voor stadszaken naar Brugge geweest. Het was er om te doen de Engelschen er te ontmoeten en te bekomen dat ze met hun lakens naar Antwerpen kwamen. Maar die reizen naar Brugge beteekenden tevens den volledigen zedelijken ondergang van den ongelukkige. Buiten de ‘vroukens van avontuere’ tot dewelke hij zich begeeft, komt hij ten huize van meester Claes van Dycke die een officie op het Brugsche stadhuis bekleedde en verleidt er dezes vrouw. Een Spaansch predikheer die daar ook aan huis kwam en vriend was van de familie heeft het hem verweten maar het kort niet. Helena is smoorlijk verliefd op haar ‘Copke’. Dit liefde-avontuur zou tot ettelijke misdaden leiden. Meester Claes overlijdt en op de vrouw weegt het zwaar verdenken dat ze haar man zou hebben vergeven. En af en toe reist nu, minstens in het voorjaar 1567, de Brugsche weduwe naar Antwerpen waar Jacob haar heeft ondergebracht in de Cellebroedersstraat bij zekeren Adriaan de Saghere. En samen maken ze er ‘goeden chiere’ in het Vosken of in den Hertshoorn in de Wijngaardstraat. Helena stelt zich herhaaldelijk in manskleederen, om er op uit te gaan. Vastenavond 1567 (n.s.) is vooral een dolle tijd geweest. Al dit naar de ‘informatiën’ die door het Antwerpsche gerecht weldra zullen worden ingezamëld. | |
De Misdaad.In deze dagen moet tusschen Jacob en Helena het plan beraamd zijn geworden Elisabeth van Asseliers door vergift van kant te maken. Mogelijk voorzag Jacob toen al, dat het voor hem | |
[pagina 606]
| |
weldra raadzaam worden zou de Nederlanden te verlaten, zooals hij op 7 April 1567 ook doet. En misschien was dit dan van invloed op het besluit want juffrouwe van Dycke kon toch niet mee op reis met Jacob en Elisabeth, en haar brieven wijzen uit dat zij haar ‘Copke’ niet meer derven kan. Men zou met twee vergiften werken, een dat langzaam deed verkwijnen, en fistels verwekte, en een ander, daarna, dat de dood moest voor gevolg hebben, welke dood dan aan de fistels kon worden toegeschreven. Hoe men aan het vergift kwam zullen we hier niet verhalen. We bepalen ons bij een kort relaas van hetgeen verder de informatiën doen kennen, de ‘informatien’ hier en daar met behulp van andere bronnen toelichtend. Morillon schreef op 5 April 1567 aan Kardinaal Granvelle: ‘Le doien d'Anvers m'a dit à cet instant que Marco Perez y est retourné et que le pensionnaire Wesenbeke at vendu tout son bien qu'il at put, et paqueté ses meubles qu'il emporte avec ceulx du prince d'Oranges’ (Correspondance du cardinal de Granvelle, II, 349). En in het Staatsarchief te Wiesbaden bewaart men een brief, afkomstig uit het archief van Wesenbeke, zijnde een aanbeveling van den prins van Oranje voor den uit Antwerpen vertrekkenden Wesenbeke, opdat graaf Jan van Nassau hem helpe. Die brief is van 7 April 1567. Jacob is dus op of rond dezen datum vertrokken. Het was nu in die tijden de gewoonte dat burgersmenschen zich immer dienen, en op reis vergezellen deden door een meertallig dienstpersoneel. Opmerkelijk is hierbij welke intimiteit er tusschen deze lijfsdienstboden en de meesters groeit. En zoo is ook Jacob vertrokken met minstens een paar dienaren, en een paar ‘joncwijffs’ voor zijn vrouw. De reis ging naar Nassau, naar Dillenburg en Siegen. Na een eerste poging tot vergiftiging te Antwerpen door Jacob zelf gepleegd, begaat hij er een tweede tijdens de reis, te Neuss, doch zonder welgelukken, evenwel ook zonder argwaan op te wekken. Eens te Dillenburg aangekomen, herneemt Jacob het helsche plan, maar betrekt er ditmaal zijn dienstknecht Philips de Lens in. Terwijl Jacob in Siegen vertoeft, moet Philips het poederken in de melk doen die Elisabeth eten zal. | |
[pagina 607]
| |
Inmiddels huist juffrouwe van Dycke te Antwerpen in de Cellebroedersstraat, wachtende op het goed verloop van ‘het proces’, het aangenomen dekwoord in de briefwisseling der moordenaars. Maar Philips de Lens verraadt het opzet, na een tijd aarzelend te zijn geweest, aan Elisabeth. De vrouw wil hem eerst niet gelooven maar het poederken wordt beproefd op een duif, en het blijkt wel fel vergift te zijn. Tusschen Philips en de vrouw wordt overeengekomen dat men vluchten zal naar Antwerpen. De vrouw zal zich ziek houden, haar man zeggen dat een dienaar haar heeft willen vergeven, en dat ze niet meer daar blijven wil. Philips meldt dadelijk aan Jacob te Siegen dat eindelijk de vrouw is ziek gevallen, dat het poederken werkt, en onmiddellijk vertrekt Jacob naar Dillenburg. Daar springt de vrouw het bloed uit den neus als zij haar man terugziet maar zij beheerscht zich toch voldoende om het overlegde spel na te komen. Ze wil weg! Zoo niet zal ze den prins spreken. Ze heeft het poederken gezien, ze is zeker dat men haar vergiftigen wil, en Jacob kan het haar niet uit het hoofd praten. Dat ze dan maar vertrekke. Philips moet haar vergezellen. En Jacob legt hem allerhande boodschappen op opdat alles goed verloope; ook neemt hij maatregelen om de vrouwen te verwittigen die te Antwerpen betrokken waren in het aanschaffen van het venijn. Men is vertrokken op 26 Mei. Des anderendaags zendt Wesenbeke zijn vrouw een brief achterna welke brief ook aan het gerecht zal worden overgeleverd. Op 5 Juni 1567 was de droeve karavaan te Antwerpen. Dadelijk moet Elisabeth hare klacht hebben ingediend bij den markgraaf, want reeds op 7 Juni beginnen de huiszoekingen en de ondervragingen. Elisabeth heeft een menigte brieven aan het gerecht overgeleverd, waarschijnlijk wel een tachtigtal liefdebrieven, door allerhande lichtekooien aan haar man gericht. Ook de laatste missiven van juffrouwe van Dycke aan Philips gestuurd om aan Jacob te worden bezorgd, gaf zij in handen van den markgraaf, evenals brieven van Jacob zelf aan dezelfde. Men ontdekt de vrouw die het poeder, solmatre de Venise, heeft geleverd. En het onderzoek richt zich verder naar Brugge om de tusschenpersoon te grijpen die het poeder voor rekening van Wesenbeke te Antwerpen heeft gekocht, Calleken Willems. Maar Calleken is er uitgemuisd, is naar Keulen naar juffrouwe van Dycke vertrokken. Ze wordt echter aangehouden bij haren terug- | |
[pagina 608]
| |
keer in November; en scherpelijk ondervraagd, verhaalt zij nu een macht van bijzonderheden, waaruit we ook verder vernemen dat de prins zich te Dillenburg met de zaak moet hebben gemoeid, dat te Keulen de woning waar juffrouwe van Dycke vertoefde is doorzocht geworden, enz. Hier eindigen onze ‘informatiën’. Jan van Asseliers, de broeder van Elisabeth, die toen secretaris onzer stad was, moet de zaak zijner zuster wel hebben behartigd. Zijn collega op het secretariaat, Hendrik de Moy, is degene die de informatien heeft opgeteekend, en die zelf naar Brugge is gereisd om Calleken te doen ondervragen. Het is zijn dossier, met zijn nota's, en met de brievenverzameling en de andere bewijsstukken van schriftelijken aard, dat hier voor ons ligt. De Antwerpsche schepenen die de informatien opnamen en onderteekenden waren Jan van de Werve en Jan Rubens. Akelig treffen. Deze Jan Rubens zal het volgend jaar zelf den weg naar Dillenburg inslaan, zal er een kind winnen bij de vrouw zelf van den prins, en na een tijd gevangenschap op Dillenburg, wellicht in datzelfde huis te Siegen terecht komen waar Wesenbeke had verbleven. En het was daar dat Pieter Pauwel Rubens geboren werd. Jacob is secretaris van den prins geweest tot dat deze hem afzet en vervangt door Marnix. Een tijdlang is dan Wesenbeke commissaris bij de legertroepen van den prins. Te Antwerpen heeft men vernomen dat hij gestorven is te Wesel, rond het jaar 1575. Elisabeth was naar Antwerpen teruggekomen met haar stiefdochter Maaiken, het eenige kind van Jacob. Maaiken van Wesenbeke huwt hier jonker Niclaes de Meyere, en we zien dezen Niclaes een rekwest tot den magistraat sturen in December 1591 om uitbetaling aan zijn huisvrouw van de erfrente op het corpus der stad eertijds aan haar vader Jacob toegekend, als behoorende die erfrente tot hare ‘moederlijke goederen’. De partijen geraken t'akkoord op de som van 160 gdn. in plaats van 200. Wanneer Elisabeth gestorven is mochten we niet ontdekken.Ga naar voetnoot(1) |
|