Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1930
(1930)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |||||||||
Uit de geschiedenis van de spelling der Vlaamsche gemeentenamen (II)
| |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
spelregels moeten geschreven worden; doop- en geographische namen zijn niet aan een onveranderlijken vorm gebonden, want zij nemen grootendeels in andere talen afwijkende vormen aan en vooral de plaatsnamen hebben reeds, ‘volgens den gang der taal’, menige verandering ondergaan. Dit was overigens ook de meening van de Koninklijke Commissie van 1864, die het voorbeeld volgde van de Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche taal en geen uitzondering heeft gemaakt voor geographische namen als Pruisen, IJsel en Rijsel. Daarbij gaven reeds vroeger De Potter en Broeckaert het goede voorbeeld, om niet langer de namen een bespottelijk kleed aan te hangen ‘met lappen en kappen uit verschillende tijden’; en had het principe ook in meer dan een tijdschrift (Eendragt en Toekomst) en in de onderwijswereld warme verdedigers gevondenGa naar voetnoot(1). De plaatsnamen zullen dus geschreven worden ‘met uitwerping van overtollige en vervanging van vreemde medeklinkers, en met moderniseering van alle verouderde klankvoorstellingen’. In de bespreking van een aantal concrete gevallen, waarbij het gezond verstand steeds zijn rechten doet gelden, waagde Ternest het echter niet altijd de logische lijn door te trekken; in plaatsnamen op ghem wordt de h weggelaten (anders zou men gehem moeten schrijven); maar Bornhem, Laathem, enz., waar men steeds h aantreft, worden bewaard naast Bellem, Vossem, enz., die altijd zonder h geschreven worden; Aarseele, Moorseele, enz. wegens diphthongische uitspraak naast Belsele, Elversele, enz. Het pleit echter te zijnen voordeele, dat hij op een oogenblik, waar niemand precies scheen te weten tot hoever de hervorming mocht strekken, toch tot dit practisch besluit is gekomen: ‘als het spellen van eenen naam volgens de doorgaande uitspraak met de woordgronding, met de bekende beteekenis in strijd komt, zoo moet men natuurlijk der eerste te wille zijn, dewijl het geschrevene woord de voorstelling van den woordklank moet verwekken’, daarom dan ook Ninove, Boechoute en Nukerke, spijts de afleiding; hij denkt er niet aan den primitieven vorm te herstellen (niet Eikloo, Scheldebelle, enz.), maar wil alleen de schrijf- | |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
wijze richten ‘naar onze aangenomene taalregels, met achtgeving op oorsprong en beteekenis, alleen in die gevallen waar de hedendaagsche uitspraak daar niet tegen in verzet komt’. Met namen van vreemden oorsprong (geheel of gedeeltelijk) zal gehandeld worden, zooals met de bastaardwoorden in de gewone taal: dus Loochristi, Nazareth, Thorhout (Thor-dondergod!). In zeer weinige plaatsnamen zal om de uitspraak een vreemde letter moeten behouden worden: o.a. in Exaarde, ‘waarin wij de zachte x door niets kunnen vervangen, zonder de uitspraak te veranderen, en deze te eerbiedigen is de hoofdwet’. In Cherscamp, meest met s uitgesproken, kan men gerust s schrijven, te meer daar ch niet oud is en men reeds vroeger Cerscamp of Serscamp schreef. Blijven er nog enkele irreductibilia, dan hakke men den knoop eenvoudig door en ten minste negen en negentig op honderd ‘onthavende individu's’ krijgen een passend kleed. Zoo geven enkele andere plaatsnamen, die op zichzelf staan, wellicht nog stof tot bedenking: maar dan schrijve men Koningshooikt of -hoot, Kreinhem of Kraanhem, naar gelang men bij het lezen uitspreekt, en ook Boosschot en Bootshoeke zooals Oorbeek en Oorschot: op zoo weinig zal het wel niet aankomen. Hij eindigt met de vraag: ‘Ware het nu ook niet wenschelijk, Mijne Heeren, dat het Belgische Staatsbestuur, op verslag eener daartoe benoemde Commissie, de aldus gemoderniseerde spelling der plaatsnamen officieel verklaarde? Zoolang toch als het den gemeentebesturen zal overgelaten blijven de officieele spelling van de namen hunner respectieve plaatsen te bepalen, is het fel te vreezen, dat wij het grootste deel dier harlekijns en vastenavondzotten niet uit ons gezicht zullen krijgen’. In de nogal lange bespreking, die op deze lezing volgt en waaraan deelnemen voorzitter Heremans, J. van Lennep, G. Mees Az., Te Winkel, Leendertz, Vervier en Ternest zelf, verklaart Heremans zich heelemaal accoord met den spreker, verwijst tevens naar het verslag van Prof. Brill in de Nederlandsche Academie van Wetenschappen, maar blijft toch eenigszins sceptisch, wat betreft het toepassen van de beschaafde uitspraak (is het b.v. Diksmude, Dijksmuide of Diksmuide?)Ga naar voetnoot(1). | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
Ook hij acht de tusschenkomst van het Staatsbestuur volstrekt onontbeerlijk, met het oog op den tegenstand der locale overheden. Want, zegt hij: ‘Menige burgemeester houdt aan die overtollige c, q of x, die in den naam zijner gemeente sedert eeuwen prijkt. Zoo heeft men mij verteld, dat onlangs depechen van het middenbestuur uitgaande, aan onze burgemeesters werden verzonden, waarin de namen van zekere gemeenten, volgens de nieuwe spelling gewijzigd, voorkwamen. Een der burgemeesters liet aan het middenbestuur weten, dat hij voortaan op geene missieven zou hebben geantwoord, zijnen burgemeesterlijken sluier zou hebben afgelegd, en als Cincinnatus tot zijn ossen zou zijn teruggekeerd, indien men de c, q of x in den naam van zijn dorp niet herstelde!’ Door meer dan een spreker wordt er voorts o.a. nog op gewezen, dat vooral het beschaafde gebruik moet gevolgd worden; door Leendertz in 't bizonder op het ingewikkelde van het vraagstuk: men moet namelijk op de hoogte zijn van de oudste vormen in de charters, van de locale uitspraak en van de plaatselijke gesteldheid; en dit zal alleen bereikt worden, als plaatselijke deskundigen zich per provincie met het inzamelen der documentatie willen belasten en als daarna het werk van de eenheidmaking der spelling overgelaten wordt aan een paar andere bevoegde personen. Het voorstel Ternest werd door de afdeeling met algemeene stemmen aangenomen.
Het volgende jaar, op het Xde Congres te 's-Gravenhage in 1868Ga naar voetnoot(1) brengt, namens de Commissie belast met het uitvoeren der besluiten genomen op het vorig Congres, Prof. Heremans verslag uit over het voorstel Ternest. Hij brengt daarbij in herinnering, hoe door de Pruisen- en Rijsel-spelling van 1864 aan de leer van de volstrekte onveranderlijkheid der geographische eigennamen een duchtige knak werd toegebracht. Voorts wijst hij er op, hoe men tot dan toe in Zuid-Nederland over het algemeen de namen heeft geschreven, zooals dit voor eeuwen werd gedaan | |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
(dus met th, ck, ph, gh, enz.), soms zelfs in een fantastische spelling, die te wijten was aan vroegere ‘beuzelachtige woordafleidingen’. En men beschouwde die spelling als zijnde voor altijd gevestigd en gelijkstaande met deze van de eigennamen van personen. ‘Wie toch’, sprak men, ‘zal zoo dwaas zijn wijzigingen toe te brengen aan de spelling van zijn naam, hoe barbaarsch of ouderwetsch die ook worde geschreven. Er mocht eens een oom uit Amerika met zakken gouds komen opdagen, die den onbezonnen verloochenaar van den naam zijner ouderen niet voor zijnen neef zou willen erkennen?’ Nu was er wel, zelfs vóór de spellingregeling van 1864, hier en daar een revolutionnair, die de plaatsnamen een modern kleedje aantrok, maar die vond zeer weinig navolgers en werd als een zonderling beschouwd. Ten gevolge echter van het aanvaarden eener nieuwe spelling voor enkele plaatsnamen, was men ook andere gevallen wat nader op den keper gaan beschouwen. Maar zooals in elke omwenteling, bestond ook hier oneenigheid over de middelen, ‘die men zou aanwenden om licht in den chaos te brengen’, en kwamen verschillende partijen tot stand. Daarom is ook hier een grondwet noodzakelijk, die de beginselen moet bevatten, welke in de verschillende gevallen moeten toegepast worden. Sommigen willen bij de spelling vooral den oorsprong van de verschillende deelen der plaatsnamen op het oog houden, anderen willen zich uitsluitend richten naar de beschaafde uitspraak, terwijl nog anderen wenschen dat de overlevering en de gewoonte niet over het hoofd zouden gezien worden. De Commissie is van oordeel dat de oorsprong geen hoofdregel mag zijn: alleen als hij voldoende bekend is, als de bestanddeelen van den plaatsnaam nog thans voortleven en de beschaafde uitspraak ze niet heeft vervormd, zal de spelling er rekening mede houden (Rozebeke en Oostakker, i.p.v. Roosebeecke en Oostacker). Maar niet zelden zijn de plaatsnamen zoo door het gebruik afgesleten en verminkt, dat de etymologische bestanddeelen alleen door deskundigen kunnen weergevonden worden en er dus geen sprake kan van zijn de spelling er naar te richten: men schrijft daarom Brussel en zeer zeker niet Broekzelen. De Commissie denkt daarom, dat bij de spelling der plaatsnamen moet gehandeld worden als bij die van andere woorden en dat de voorrang dient gegeven aan den voornaamsten regel van De Vries en Te Winkel in hun ‘Grondbeginselen der Neder- | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
landsche spelling’, nl.: ‘Stel in uw schrift de beschaafde uitspraak voor; dat is, geef door letterteekens al de bestanddeelen op, die in een woord gehoord worden, wanneer het door beschaafde lieden zuiver wordt uitgesproken; en kies in gevallen, waarin de juiste uitspraak niet kan worden voorgesteld, het naastbijkomende letterteeken’. In samengestelde eigennamen zal alleen sprake zijn van een etymologische spelling, als het grondwoord nog als afzonderlijk woord in gebruik is met dezelfde beteekenis als in de samengestelde benaming en als het in de beschaafde uitspraak van den plaatsnaam geen wijziging heeft ondergaan. De overlevering en de gewoonte zullen alleen dan gevolgd worden, als ze strooken met de beschaafde uitspraak en de afleiding. De Commissie van uitvoering had, in overeenkomst met de genomen besluiten, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken van België een adres laten toekomen, waarin de wensch der eerste afdeeling (Nederlandsche Taal- en Letterkunde) van het vorige Congres werd uitgedrukt, namelijk dat ‘het Staatsbestuur de gemoderniseerde spelling der plaatsnamen van België officieel zou verklaren’.
In de orde der werkzaamheden van het XIVde Congres te Maastricht in 1875Ga naar voetnoot(1) wordt de vraag opnieuw gesteld onder de ‘Vragen en Stellingen’ in den volgenden vorm: ‘Zou het niet raadzaam zijn, zoowel in het Noorden als in het Zuiden van Nederland, eene Commissie te benoemen, die op etymologischen grond officieel de spelling van de gemeentenamen zou vaststellen?’ Prof. J.F.J. Heremans vindt de gestelde vraag niet zeer klaarGa naar voetnoot(2) en wijst er op dat zij reeds op twee vorige Congressen werd behandeld, dat bij de Staatsbesturen van België en Nederland reeds voetstappen werden gedaan, die zonder uitslag zijn gebleven, zoodat intusschen ieder zijn eigen weg is gegaan. Wellicht, meent hij, is er per slot van rekening meer te verwachten | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
van het gezond verstand, dan van een Commissie of van het Staatsbestuur. Voorzitter Kern beaamt dit volmondig: het is beter dergelijke zaken over te laten aan het gezond verstand en men moet liever vertrouwen op het toenemen van kennis dan op officieelen invloed, te meer omdat een regeering in zaken als deze niet heel licht te bewegen is. Men late het dus maar over aan het publiek, dat er van zelf wel eenmaal toe zal komen onnoodige, dwaze spellingen op te ruimen, want ‘tegenover onwetenden zijn zelfs de goden onmachtig’. Prof. Heremans wil echter in geen geval de oppermacht van de etymologie erkennen. Maar ook de conservatieve vleugel bleek op het Congres vertegenwoordigd te zijn: vooral Prof. N. Beets meende ‘met zijn beetje gezond verstand’, dat men de plaatsnamen met rust moest laten. Hij denkt daarbij vooral aan het gevaar van de vele onbestelde brieven, al schijnt hij zich ook ten slotte neer te leggen bij de meening van Prof. Kern en Prof. Heremans, die in tegenstelling met wat er gebeurt met de familienamen, voor de plaatsnamen het kleed van den tijd opvorderen. Anderzijds, in een onmiddellijk daarop volgende lezing: ‘Over het nut van de studie der archieven voor de taalkunde’ (bl. 286-293), drukte Mr. G.D. Franquinet de meening uit, dat men zoo weinig mogelijk aan de hedendaagsche spelling moet roeren, omdat, bij de studie der plaatsnamen, niet de belangen der orthographie, maar die der geschiedenis en veeleer nog die der taalkunde op den voorgrond moesten treden en men de spelling niet moet willen regelen naar de afleidingsgronden of vroegere schrijfwijzeGa naar voetnoot(1). | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
Tien jaren later vinden wij onder de ‘Onderwerpen ter bespreking’ van het XIXde Congres te Brugge in 1884Ga naar voetnoot(1) (onmiddellijk vóór het werkplan van de Flou, vroeger te Mechelen geweigerd) de volgende lezing vermeld van P. Denys (Komen): ‘Over de kwestie van het rechtschrijven der plaats- en gemeentenamen in België.
Op het Congres beroept zich Denys op het initiatief van Ternest en anderenGa naar voetnoot(2), maar meent dat vooral op officieele bekrachtiging moet aangestuurd worden. In de letterkundige wereld, zegt hij, is men het nagenoeg eens over de toepassing van de spelling van 1864 ook op de plaats- en gemeentenamen, maar in het algemeen is men vrijwel bij de theorie gebleven. Ook | |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
hier moeten nochtans de gewone spelregels toegepast wordenGa naar voetnoot(3). Ook hij tracht principes vast te stellen voor de onzekerheden, die zich kunnen voordoen: ‘de kwestie van oorsprong en oorspronkelijke benaming kan zich hier nu met die van “goede uitspraak” verbinden en in een “bevoegde beslissing” hare oplossing vinden’. Naderhand wordt dit dan eenigszins (maar niet zeer klaar) omschreven, en het besluit getrokken, dat plaats- en gemeentenamen dienen geschreven te worden: ‘1o met weglating van alle nuttelooze en niet-gewettigde letterteekens; 2o gelijkvormig aan de beschaafde uitspraak’. Wat de etymologie betreft, voegt hij er bij, deze zal bij het moderniseeren van de spelling maar in zeer zeldzame gevallen te stade komen en van een herstellen van den primitieven vorm kan dus zeker geen sprake zijn. Ook in het overzicht van een aantal concrete gevallen, dat daarop volgt, sluit Denys zich nagenoeg geheel aan bij de bewijsvoering van Ternest. Hem wenscht hij echter te bewaren, niet alleen in de gevallen waar Ternest de h wegens het gebruik toelaat, maar ‘telkens dat de onderdrukking van h een ander letterteeken noodzakelijk maakt’ (Rekhem, Pithem, enz.). Natuurlijk ook in Boorsheim, Stockheim, enz. Met de spelling Loochristi en Nazareth verklaart hij zich accoord, maar ‘kan men zulken namen een echt Nederlandsch kleed aansteken, - nog beter!’ | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
Over de moeilijke gevallen door Ternest aangehaald (Exaarde, Cherscamp, enz.) moet dan maar een bevoegde commissie uitspraak doen. Over al deze punten zijn de meeste taal- en letterkundigen het vrijwel eens, al bestaat er nog verschil van denkwijze over sommige afzonderlijke gevallen. De groote tegenstand komt volgens hem van de gemeentebesturen en van ‘de taalgeleerde(?) Sekretarissen en Afschrijvers’, die handelen ofwel ‘buiten alle princiep en heel als slentermachienen’, ofwel uit puren eerbied, omdat zij in hun hooge taalgeleerdheid meenen, dat een gemeentenaam ‘een synthetische familienaam’ is. Bewijsgronden hebben geen vat op hen en aan het onderwijzend personeel wordt zonder meer de verouderde spelling opgedrongen. Bij sommige geleerde genootschappen gaat het niet beter: om een poging in modernen zin werd hij zelf twaalf jaar geleden te Roeselare uitgelachen en in hetzelfde jaar eischte de maatschappij ‘de Vriendschap’ aldaar, dat de exemplaren van ‘de Geschiedenis van Roeselare’ door De Potter, welke voor haar bestemd waren, de schrijfwijze ‘Rousselaere’ zouden bewaren! De stad Roeselare zelf had overigens denzelfden eisch gesteld! Kortom, besluit Denys, overal blijft het de oude slenter en ‘de huidige lijst der plaatsen en gemeenten is een afzichtig mengelmoes van onregelmatigheden en tegenstrijdigheden, die te midden onzer veelbelovende en letterkundige beweging, kost wat kost, moeten geweerd worden!... En het redmiddel? - Het bidt en smeekt om genomen te worden!... Het Staatsbestuur dient eene Commissie te benoemen om op haar verslag, de gemodernizeerde spelling der plaatsnamen officieel te verklaren. Dit voorstel doen we hier uitdrukkelijk op dit plechtig Congres, verhopende eene algemeene bijtreding te ontmoeten - en zoo in de toekomst onze beminde moedertaal in zuiverheid en dus in schoonheid te zien toenemen’. Het voorstel van Denys verwekte op het Congres heel wat tegenspraak, in den loop van een tamelijk verwarde bespreking. A.A. Vorsterman van Oijen ('s-Gravenhage) is van meening dat men bij het schrijven der plaatsnamen hoofdzakelijk de historische bronnen moet raadplegen: wat P. Denys heeft gedaan | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
in zijn Kleinen Wegwijzer voor Roeselare is oprechte onzin; ook P. Daniëls is in den regel tegen elke verandering van plaatsnamen: immers familienamen en plaatsnamen zijn onschendbaar eigendomGa naar voetnoot(1). Prayon van Zuylen daarentegen meent dat er in België volstrekt een officieele hervorming noodig is in de spelling der plaatsnamen; want er wordt, om maar van Oost-Vlaanderen te gewagen, hoegenaamd geen vaste regel gevolgd. Dit gaf in den raad van deze provincie aanleiding tot het benoemen van een Commissie, die uit ambtenaars en niet uit vakmenschen bestond en in hoofdzaak tot het behoud van het statu quo heeft besloten. Daarenboven schrijft thans elke gemeente haar naam naar eigen goeddunken, en zelfs de openbare besturen gaan niet accoord. Hij besluit dan ook tot het benoemen van een Commissie, die een beredeneerde lijst van plaatsnamen zou opmaken, welke later aan de officieele goedkeuring zou onderworpen wordenGa naar voetnoot(2). Geen te radicale hervorming nochtans, die de namen derwijze zou veranderen dat men ze niet meer zou herkennen, maar een schrijfwijze bepaald ‘bij etymologie’, of langs geschiedkundigen weg, zonder daarbij de plaatselijke beschaafde uitspraak uit het oog te verliezen. Voorts wordt nog door Prayon gewezen op een in ons land bestaanden wantoestand: een officieele lijst der gemeentenamen werd gevoegd bij de gemeentewet van 1836; daar nu de Fransche tekst de officieele is, is ook de officieele naam van zeer vele Vlaamsche gemeenten de Fransche en heeft de Vlaamsche benaming, rechterlijk gesproken, geen waarde. Er moet dus een tweede officieele lijst van Vlaamsche plaatsnamen worden opgemaakt. B.J.A. Van Blaricum stelt voor een Commissie aan te | |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
stellen, die de lijst der plaatsnamen zal opmaken en hun schrijfwijze regelen volgens een taal- en geschiedkundige basis: blijkt de voorgestelde schrijfwijze goed te zijn, dan zullen én de Regeering én het volk ze aannemen en bekrachtigen. Prayon wil zich bij Zuid-Nederland bepalen: in Holland wijkt men nog thans in menig geval van de De Vries en Te Winkel-spelling af, terwijl deze in Zuid-Nederland onmiddellijk na de invoering werd nageleefd. Dit zal ook gebeuren met de lijst der plaatsnamen (die een transactie moet zijn tusschen overlevering en taalkunde), als zij door de Regeering aangenomen wordt. Ten slotte stelt P. Fredericq bij ordemotie voor dat de congresleden, ‘die zich het meest met de zaak bekend getoond hebben’, ‘zich in Commissie aanstellen’, om de zaak te onderzoeken: het staat de heeren Prayon, Denys, Daniëls, Vorsterman van Oijen en Van Speybrouck natuurlijk vrij zich andere personen toe te voegen. Hun werk zal dan ter bekrachtiging aan het aanstaande Congres voorgelegd worden. Dit voorstel wordt door de afdeeling eenstemmig aangenomen.
‘Over de spelling der Noord- en Zuid-Nederlandsche plaatsnamen’ wordt gehandeld door Mr. C. Bake ('s-Gravenhage) op het XXste Congres te Amsterdam in 1887Ga naar voetnoot(1), in de afdeeling Nederlandsche Taal en Letteren. Het behandelde onderwerp, zegt spreker, kan niet op nieuwheid bogen en, bestond er eenparigheid in het gevestigd gebruik, dan zou hij zich geen afwijking veroorloven, zelfs tegen zijn eigen overtuiging. Maar in plaats van eenparigheid heerschen verwarring en verdeeldheid: de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid verklaarde op 12den November 1883 in de Tweede Kamer, dat meer dan 234 Noordnederlandsche plaatsnamen op verschillende wijzen werden gespeld en ook uit Witkamp's Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland blijkt gemakkelijk, dar er geen van ouds gebruikelijke schrijfwijze van de plaatsnamen bestaat. | |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
In België gaat het overigens niet beter: men leze maar even het verslag van den Minister van Binnenlandsche Zaken aan den Koning d.d. 10 Mei 1886. En vroeger was de toestand niet minder erg. Aan pogingen om eenparigheid te verkrijgen heeft het ondertusschen noch in Nederland noch in België ontbroken: in Nederland werd in 1864 door de afdeeling Letteren van de Koninklijke Academie van Wetenschappen een woordenlijst opgemaakt en in April 1884 door de afdeeling ‘Nederland’ van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap een tweede uitgegevenGa naar voetnoot(1); maar de spelling van de Academie is nooit officieel gewordenGa naar voetnoot(2) en, al trachtte enkele jaren geleden het Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid deze lijst in te voeren, de Tweede Kamer verklaarde zich op 12 Maart 1883 uitdrukkelijk voor de oude spelling van de officieele kiestabel van 1878. Voor België wordt gewaagd van de Commissie, die op 10 Mei 1886 werd ingesteld, voorts van het verslag door Prof. Heremans uitgebracht op het Xde Congres te 's-Gravenhage (1868). Bake sluit zich aan bij de zienswijze van Heremans en meent ook dat de afleiding slechts in de tweede plaats in aanmerking mag komen (Zutfen en niet Zuidveen), alhoewel het echter in sommige gevallen noodzakelijk is op de afleiding te letten (Zieriksee). Men zal dus in de eerste plaats de beschaafde uitspraak laten beslissen en deze afbeelden ‘met die letters, waarmede ons hedendaagsch taalgebruik geschiedt’Ga naar voetnoot(3). Men meene nu | |||||||||
[pagina 130]
| |||||||||
echter niet dat het hier gaat om nieuwigheden in strijd met geschiedkunde, woordafleidkunde of gebruik: in vele gevallen is het juist andersom (o.a. Sutfenne in 1036, eerst later vindt men Sutphene). Eene vraag wenscht hij ten slotte nog te stellen: ‘Zullen dezelfde spelregels, die bij ons in Noord-Nederland door het Aardrijkskundig Genootschap (grootendeels op het voetspoor der Akademie) op de plaatsnamen toegepast zijn, ook niet in het Zuiden moeten toegepast worden?’ Het staat vast dat, ofwel groote oneenparigheid in de spelling tusschen Noord- en Zuidnederlandsche plaatsnamen zal bestaan, ofwel dat er heel wat veranderingen in de spelling der Vlaamsche namen zullen moeten aangebracht worden.
Daarentegen in de lezing ‘Over familie- en plaatsnamen’ door A.A. Vorsterman van Oijen (Den Haag), op de afdeeling voor Nederlandsche Geschiedenis, Oudheidkunde, Kunstgeschiedenis, Archiefwezen, Bibliografie (bl. 238-248), viert het traditionalisme weer hoogtij. De spreker steekt van wal onder het motto: ‘Fais honneur à ton nom et ton nom te fera honneur. Het gebruik der familienamen, zegt hij, is wettelijk geregeld en niemand mag zijn geslachtsnaam veranderen of eenen anderen bij den zijnen voegen zonder toestemming des Konings. Alhoewel men zich thans minder aan dit wetsartikel begint te storen, past het toch zeker niet dat spellingzuiveraars bij ons te lande hun handen aan namen van familiën en plaatsen slaan. Want ook met het schrijven van plaatsnamen springt men (N.B. nog wel op bevel van hoogerhand) zeer willekeurig om en dit is zeer gevaarlijk! Ten bewijze: een postwissel verzonden uit G. naar den heer burgemeester der gemeente Berg (vroeger Bergh, Gelderland) door het postkantoor van Nijmegen, werd teruggezonden, als zijnde geene gemeente Berg bekend. Daarnaast deed zich nog een veel zonderlinger geval voor met Oisterwijk (Noord-Brabant). ‘De diaconie der Hervormde gemeente aldaar had eenige gelden disponibel en besloot die rentegevend te beleggen op het grootboek. De gelden werden | |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
opgezonden naar Amsterdam, doch men vernam nader niets. Toen men later ook geene rente ontving, besloot men onderzoek te doen, en bleek het, dat de diakonie van Oosterwijk (bij Gorinchem) heel kalm de rente opstreek. Veel moeite kostte het toen aan de Hervormde gemeente van Oisterwijk haar gelden goed ingeschreven te krijgen, daar het armbestuur van Oosterwijk bleef volhouden, een geschenk gekregen te hebben van een onbekende, die de goedheid had gehad eenig kapitaal op het grootboek te doen inschrijven voor het armbestuur dier plaats. De predikant van Oosterwijk had bereids den milden onbekenden schenker van den kansel in gebede herdacht. Gelukkig kwam na veel heen en weer schrijven voor Oisterwijk deze zaak in het reine’. Zoo iets stemt natuurlijk tot nadenken! Overigens werd tot tweemaal toe in de Tweede Kamer ingegaan tegen die zucht tot moderniseeren, namelijk naar aanleiding van voorgelegde teksten met gemoderniseerde plaatsnamen. Spreker besluit: ‘Van onze zijde stellen we dus voor de voorschriften aangaande naamsverandering eenvoudig blauw, blauw te laten en de plaatsnamen te spellen, zooals zij sedert eeuwen gespeld zijn; in ieder geval, om zich te houden aan de spelling, die sedert 1815 in de verschillende organieke wetten gevolgd wordt’. De familie- en plaatsnamen dienen dus onveranderd gebezigd te worden en men strijde tegen willekeurige verandering, daar waar het pas geeftGa naar voetnoot(1).
Ten slotte hebben wij een dubbele tusschenkomst te boeken vanwege E.H. T'Sjoen (Brussel), die telkens cordaat en sterk gedocumenteerd voor de thans reeds oude theorie is opgetreden, daarbij echter heeft gestuit op ernstigen tegenstand, die ons wellicht op dit oogenblik bij de betrokken personen wel eenigszins verwondert. Een eerste maal op het XXIIIste Congres te Antwerpen in 1896Ga naar voetnoot(2), in zijn lezing ‘De spelling der plaatsnamen in Vlaamsch | |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
België’, herinnert T'Sjoen er aan, hoe de spelling der plaatsnamen reeds een oude kennis is van de Congressen en hoe het, spijts alles, nog steeds bij vrome wenschen is gebleven. En toch moet er verandering komen uit eerbied voor de huidige Nederlandsche spelling en om het welbegrepen belang van het onderwijs. Met een woord wordt op den toestand in Noord-Nederland gewezen, daarna wordt uitvoerig bericht over de werking der verschillende congressen en over de instelling in België (1886) van een officieele Commissie voor de spelling der plaatsnamen, over de werking van deze Commissie en haar voorstellen, waaruit hij op zeer aanschouwelijke wijze een lijst der voornaamste wijzigingen afleidtGa naar voetnoot(1). Enkelen zullen, meent hij, sommige veranderingen wel wat radicaal vinden; ‘maar de Commissie is natuurlijk daartoe bewogen geworden door zeer ernstige beweegredenen. Al waren ook eenige bezwaren gewettigd, dan blijft de hoofdzaak nog tot eenparigheid te geraken en daarvoor is een officieele beslissing noodig’. Hij eindigt met het voorstel: ‘Het XXIIIe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres verzoekt den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs een officieele lijst der plaatsnamen van Vlaamsch België vast te stellen en als grondslagen aan te nemen de voorstellen der Commissie, benoemd bij Koninklijk besluit van 10 Mei 1886’; en laat het aan het oordeel der vergadering over, of het geraadzaam is denzelfden wensch uit te brengen, wat Noord-Nederland betreft. Bij de bespreking, waaraan deelnemen voorzitter J. ten Brink, Mr. J.A. Levy (Amsterdam), Pol de Mont (Antwerpen), Dr. E. Laurillard (Amsterdam), C. Van der Cruyssen (Antwerpen) en G. Segers (Lier), loopt het echter van geen leien dakje. J. ten BrinkGa naar voetnoot(2) drukt de meening uit, dat men zich bij de spelling der plaatsnamen kan richten naar twee methoden: men | |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
kan ofwel de historische woordafleiding ofwel de beschaafde uitspraak volgen. Wat de beschaafde uitspraak betreft, kan niemand precies zeggen waar deze eigenlijk te vinden is: het is dus ‘een zeer gevaarlijke grondstof’; de historische grondstof is daarom de beste: ‘men moet de namen nemen zooals zij voorkomen in de oudste charters, dan heeft men een basis’. Overigens zijn x en c Nederlandsche letters, waarom zou men ze dan niet gebruiken: ‘men zou dan evenveel recht hebben om te schrijven als een groentevrouw, die cent met een s schrijft’. Mr. Levy vraagt zich af, of het wel raadzaam is zich voor het vaststellen van de spelling der plaatsnamen te richten tot de Regeering. Hij vindt daarin vooreerst iets zeer onwetenschappelijks: de taal is gansch het volk, de plaatsnamen maken daar een onderdeel van uit, de taal kan dus niet van boven af worden ‘gedecreteerd’, ‘geoctroyeerd’ en voor goed vastgesteld. Voor het Duitsche ‘maszregeln’ voelt spreker niets. Welke waarborg bestaat er overigens, dat het inzicht, dat omtrent de historische wording der plaatsnamen op een gegeven oogenblik bij een Regeering bestaat, juist is: men loopt daarom groot gevaar dwaasheden te laten perpetueeren, als men een wetenschappelijke zaak aan de beslissing van een Regeering overlaat. Ten slotte welke sanctie kan men verbinden aan een dergelijk besluit van de Regeering: het volk kan toch zijn eigen weg gaan en het voorstel van de Regeering niet volgen. Het is dus beter den historischen grondslag van de plaatsnamen na te gaan en te onderzoeken, hoe de oorspronkelijke vorm was van de later wellicht verbasterde namen. Het formeel bezwaar tegen de eenzijdigheid van het voorstel T'Sjoen laat ook Levy ter zijde. Dr. Laurillard is van een tegenovergestelde meening: de Regeering oefent altijd in haar verschillende diensttakken een grooten invloed uit. De Nederlandsche Regeering heeft op een gegeven oogenblik verklaard hoe zij de plaatsnamen op haar dienststukken zou spellen, de individueele vrijheid bleef weliswaar bestaan, maar het was toch een groote stap tot eenparigheidGa naar voetnoot(1). Wel heeft men aan sommige gemeenten moeten toegeven, | |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
maar het is toch van zeer groot gewicht dat de Regeering partij kiest en ‘als men lang wacht komt er nooit iets’. C. Van der Cruyssen verneemt met genoegen dat de spelling der plaatsnamen in Noord-Nederland is vastgesteld(?) en wenscht dat dit ook in Zuid-Nederland moge gebeuren: het Staatsbestuur late dus, zooals bij onze gewone spelling, ook eenparigheid komen in het spellen der plaatsnamen, en wel in overeenkomst met de uitspraak, die algemeen gehoord wordt. Daarom worde het voorstel T'Sjoen aan de Regeering overgemaakt en de wensch uitgesproken, dat de uitslag van het werk der Commissie in het Staatsblad worde geplaatst en kracht van wet verkrijge. Ook Pol de Mont steunt het voorstel T'Sjoen, dat hij zeer rationeel vindt: er moet een oplossing komen, welke ook, en liefst een radicale hervorming, die ook op practisch gebied van zeer groot nut zal zijn. Men kan natuurlijk tot op zekere hoogte bij deze spelling rekening houden met de historische beteekenis en de afleiding (in deze zaken echter is hij ‘een groote ketter’!), maar men vergete niet, dat de taal bestaat voor ‘de duizendvoudige menigte’ en niet voor ‘de heeren philologen, de makers van de boeken en de heeren die spraakleeren opstellen’. Het volk kent geen afleidingen, de beteekenis is bijzaak, men moet zich vooral niet kunnen vergissen in de toepassing van de gebruikte teekens en hij besluit: ‘Al ware de spelling der Regeering de slechtste die er te vinden ware, van twee kwalen kiest men altijd de kleinste; en eenparigheid is altijd beter dan de nu bestaande verwarring’. Mr. Levy herinnert nog even aan den toestand in Nederland: op sommige plaatsen werd de spelling van de Regeering aangenomen, elders heeft men de inwoners geplaagd en is men toch de spelling blijven volgen, die door de Regeerin werd afgekeurd; vermoedelijk zal in België hetzelfde gebeuren. Overigens, men mag aan de Regeering geen taak opdragen, voor dewelke zij niet bevoegd is; want, wordt haar voorstel niet nageleefd, dan stelt men haar bloot aan geringschatting. Men kan ook de eerste de beste spelling niet zonder meer aanvaarden: daarom stelle het Congres liever een permanente Commissie aan, samengesteld uit bevoegde personen, die rationeele voorstellen zullen doen en meer autoriteit zullen hebben dan de Regeering. Daardoor kan eenheid verkregen worden, makkelijker | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
dan door het dwingende optreden van de Regeering door sancties, die toch niet algemeen steekhoudend zijn. Pol de Mont klaagt wel eenigszins over de samenstelling der Belgische Commissie, vooral met het oog op het onderzoek van de Nederlandsche namen, maar vindt toch van groot belang dat de Regeering zou tusschenkomen: ‘alle officieren en ambtenaren’ zullen dan volgen, de administratie zal de spelling toepassen en langzamerhand zal ook het volk die spelling tot de zijne maken. G. Segers steunt eveneens den heer T'Sjoen en treedt de zienswijze van de Mont volkomen bij. In België, zegt hij, werd de spelling De Vries en Te Winkel op hooger gezag ingevoerd en ook de regeeringsvoorstellen in zake plaatsnamen zouden terstond algemeen gevolgd worden, al zouden wellicht enkele gemeenten afwijken van de voorgeschreven spelling. Een inbreuk op de vrijheid van onderwijs zal dit in elk geval niet zijn(!). Het publiceeren van een lijst door het Congres kan daarom wel nuttig zijn, maar helpt ons toch niet vooruit, zoolang het Staatsbestuur deze niet aanneemt; er moet dus naar gestreefd worden dat de Regeering een lijst van plaatsnamen vaststelt. Nadat Dr. Laurillard er nog even op gewezen heeft, dat het voorstel T'Sjoen slechts het voorttrekken is van een vroegere lijn, door de Regeering gevolgd bij de benoeming van de Commissie, wordt het voorstel door de afdeeling bij zitten en rechtstaan aangenomenGa naar voetnoot(1). Deze beslissing wordt later door de algemeene vergadering bekrachtigdGa naar voetnoot(2). | |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
Na tien jaar, op het XXIXste Congres te Brussel in 1906Ga naar voetnoot(1), waagt E.H. T'Sjoen een nieuwe poging en, wellicht rekening houdende met de opmerking van J. ten Brink en Mr. Levy, die een zeker bezwaar hadden gevonden in het feit dat het vorige Congres een besluit zou nemen, dat alleen betrekking had op Zuid-Nederland, formuleert hij in de ‘Verslagen, Voor- en Toelichtingen, Praeadviezen, enz.’ zijn standpunt als volgt: ‘Over de wenschelijkheid van een gemeenschappelijke officieele regeling van de spelling der plaatsnamen in Noord- en Zuid-Nederland’. Na een schematisch historisch overzicht van de besprekingen op vroegere Congressen (samenvatting van zijn lezing te Antwerpen in 1896) en een meer gedetailleerde uiteenzetting van de werking van de Belgische Commissie van 1886, wijst hij op enkele verheugende wijzigingen, die zich in de laatste tien jaren hebben voorgedaanGa naar voetnoot(2), om te eindigen met het voorstel dat, tot het bekomen der eenparigheid der spelling tusschen de Noord- en Zuidnederlandsche plaatsnamen, het XXIXste Congres den wensch zou uitbrengen dat in beide landen de Regeering officieel stelling zou nemen: in Nederland ten gunste van de lijsten opgemaakt door de Academie van Wetenschappen en door de afdeeling ‘Nederland’ van het Aardrijkskundig Genootschap; in België ten gunste van de voorstellen der Commissie van 1886, dit met het oog op het hoogst belangrijke doel: de eenparigheid van de spelling tusschen Noord- en Zuidnederlandsche plaatsnamen. De oude garde scheen hier beter georganiseerd te willen optreden; want ook E.H.C. Buvé (Bost) gaf mededeeling van een praeadvies: ‘De verbetering der Nederlandsche dorpsnamen’. Er wordt veel gesproken van die verbetering, zegt Buvé, | |||||||||
[pagina 137]
| |||||||||
zij is nuttig en noodzakelijk, als het waarlijk een verbetering is en in de beide Nederlanden dezelfde regels gevolgd worden: ‘eene Commissie is belast met de schrijfwijze van elk woord vast te stellen. Edoch haar taak is uitnemend moeilijk, en zal denkelijk nog jaren werk vragen’Ga naar voetnoot(1). Ondertusschen werden door sommigen op eigen hand wijzigingen ingevoerd, zoo krijgen we nog een schrijfwijze meer en wordt de beslissing van een gezagvoerende overheid nog noodzakelijker. Nu wil men namelijk de gehoorde klanken schrijven op moderne wijze, zonder acht te geven noch op de afleiding noch op de samenstelling der namen, ‘alsof zij gansch dood waren’. Dit stelsel keurt hij niet in al zijn toepassingen af: voor namen die geheel modern zijn zal de Commissie dit principe ook wel volgen, maar men mag het niet blindelings doen, op gevaar af de plaatsnamen nog meer en meer onherkenbaar te maken. Waarom b.v. niet Aerschot bewaren, om te wijzen op het oorspronkelijke Aderschot, en Galma(e)rde, ter onderscheiding van aarde; zoo ook zal de spelling Gend herinneren aan Gandavum en Eppeghem aan Epp-inga-heim; ook Varenth, Beerth en Thienen moeten niet zonder meer verworpen worden; moderne spellingen als Kortrijk en Hei-Kruis kunnen daarenboven makkelijk verwarring stichten. In vele andere gevallen zal alleen de kennis der suffixen en der oude vormen van de plaatsnamen uitsluitsel geven. Daarom zou elk stamwoord, elk suffix moeten besproken worden in een volledige monographie: dan zal men vaste regels kunnen opstellen, rekening houdende evenveel ‘van den oorspronkelijken en den traditioneelen vorm als van de taalkundige afleiding en de moderne uitspraak der woorden’; dan ook moeten dezelfde regels op officieele wijze worden uitgevaardigd in Noord- en Zuid-Nederland en moet men zich onverbiddelijk toonen, wat de toepassing betreft. Op het Congres zelve wordt het vraagstuk door C. Buvé ingeleid en in de bespreking, waaraan verder deelnemen E.H. T'Sjoen, Dr. V. Fris en Dr. C. Huysmans, treden natuurlijk de twee tegenstrijdige zienswijzen, die reeds in de praeadviezen tot uiting kwamen, onmiddellijk op den voorgrond. | |||||||||
[pagina 138]
| |||||||||
Buvé eischt, en terecht, het werk der verbetering op voor vakmannen: een oningewijde zal te radicaal hervormen of op onvoldoende wijze rekening houden met de afleiding. Door het feit dat het voorstel der officieele Commissie niet werd goedgekeurd, is er intusschen nog meer verwarring ontstaan en werd ook van verschillende zijden critiek uitgeoefend: de leden der Commissie zouden met deze opmerkingen moeten rekening houden. Hij wijst nogmaals op de noodzakelijkheid van het werk, dat zou moeten voorafgaan. Bevoegde krachten zouden elkaar de hand moeten reikenGa naar voetnoot(1), men zou o.m. een beroep moeten doen op archivarissen en geschiedschrijvers en een volledige lijst moeten aanleggen van steden, dorpen, gehuchten, waters en velden naar de oudste en zuiverste vormen, met datums en bronopgave; hij zelf zal daaraan gaarne meewerken. Deze bouwstoffen zouden aan de Commissie overhandigd worden. Er moet echter vooral gelet worden op de afleiding van de woorden en de hervorming mag niet te radicaal zijn; ook moet er volledige verstandhouding komen tusschen de twee Commissies in Noord en Zuid. E.H. T'Sjoen blijft bij de besluiten van de Commissie van 1886, al vindt hij ze eenerzijds wel wat te conservatief, waar zij ons tot de vormen der XVIIIde eeuw terugbrengen; anderzijds echter zou het stelsel der afleiding (Buvé) verwarring stichten en, wat ten slotte de locale uitspraak betreft, hiermee zou men altijd aan wijziging blootstaan. Men moet dus maar liefst een bepaalden vorm eens en voor altijd aannemen. Meent men, dat in sommige gevallen de Commissie de wijzigingen te ver heeft gedreven, dan kan nog altijd een meer gematigd stelsel aangenomen worden. | |||||||||
[pagina 139]
| |||||||||
Hij meent dat in elk geval hulde moet gebracht worden aan de bevoegdheid van Th. Coopman (lid van de Spellingcommissie en algemeen secretaris van het Congres) en stelt voor de besluiten der Commissie voorloopig aan te nemen, wat algemeene instemming vindt. Buvé en T'Sjoen zijn het er over eens, dat de besluiten der Commissie moeten onderworpen worden aan de Regeering, die dan de officieele spelling zal vaststellen. Dr. Fris wijst echter ten slotte nog op het conflict, dat opgerezen is tusschen de Spellingcommissie en de Centrale Commissie voor de Stastistiek, om te eindigen met het voorstel dat een derde Commissie benoemd worde, bestaande uit archivarissen en taalkundigen, die de twee verslagen zouden beoordeelen en een ‘beslist advies’ uitbrengen. Dr. C. Huysmans heeft geen persoonlijke voorkeur tusschen etymologische en moderne spelling, als er maar geen verwarring ontstaat, een bevoegde Commissie benoemd wordt en geleerden als Kurth geraadpleegd worden. Hoofdzaak echter is en blijft voor hem, dat de toponymische wetenschap ontwikkeld wordeGa naar voetnoot(1). T'Sjoen wenscht ten slotte nog te wijzen op het reuzenwerk verricht door Th. Coopman en op de mogelijkheid tot een uitkomst te geraken door tusschenkomst van de twee betrokken Regeeringen. Het debat eindigt op deze formeele oneenigheid tusschen T'Sjoen en Fris, zonder dat een bepaald besluit genomen wordt.
Op de agenda van de volgende Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen komt het onderwerp van de spelling der gemeentenamen niet meer voor: het zou opnieuw heel wat jaren duren, vooraleer een nieuwe aanval zou worden gewaagd. |
|