Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1929
(1929)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 825]
| |||||||||||
Uit de geschiedenis van de spelling der Vlaamsche gemeentenamen
| |||||||||||
[pagina 826]
| |||||||||||
handen aard, die de practische toepassing hebben in den weg gestaan van een hervorming, die sedert jaar en dag de instemming had verkregen van gezaghebbende geleerden en genootschappen. Te meer, omdat een of ander organisme, dat vroeger de hervorming heeft helpen kelderen, wellicht ook in de toekomst, bij een hernieuwde poging, niet zal nalaten ons den voet dwars te zetten en het dus wel de moeite loont eens naar de vroeger daarbij gevolgde tactiek te informeeren: fas est ab hoste doceri! Het spreekt wel vanzelf, dat het in onze bedoeling niet ligt de geschiedenis van de spelling der plaatsnamen ab ovo en in haar heel historisch verloop te onderzoeken! een ‘historisch overzicht der spellingstelsels’, die practisch in den loop der eeuwen zijn gevolgd geworden, belooft ons K. de Flou voor Westelijk Vlaanderen (bl. xv van het Voorbericht van zijn Woordenboek); dat dergelijke pretentie mij volkomen vreemd is gebleven, hoef ik hier wel niet te zeggen: één man onder ons is in staat dit te doen voor één van onze Vlaamsche gewesten; wij groeten hem eerbiedig en stellen ons tevreden met bescheidener werk! Ik wil dus vandaag alleen onderzoeken, hoe de beweging ten gunste van een aanpassing van de spelling der plaatsnamen aan moderne beginselen in Vlaanderen is ontstaan; welke de voornaamste voorstanders van deze beweging zijn geweest; van welke zijde deze beweging tegenkanting heeft ondervonden, zoodat ten slotte van een breed opgezette en lang volgehouden actie officieel, ten minste tot vóór den oorlog, niet veel is terecht gekomen. Over de naoorlogsche werking werd op de Commissievergadering reeds in groote trekken bericht. Wat de vooroorlogsche periode betreft, zouden wij, om eenigszins volledig te zijn, moeten onderzoeken:
| |||||||||||
[pagina 827]
| |||||||||||
Maar ook hier zal ik me vandaag moeten beperken: ik stel me dan voor dit maal alleen over de eerste vier punten te handelen en de overige onderdeelen voor een latere gelegenheid voor te behouden. | |||||||||||
I. In de Centrale Commissie voor Statistiek.Het eerste lichaam, dat er heeft naar gestreefd eenige orde te brengen in den warboel van de spelling der gemeentenamen, waarop wij geneigd zijn toe te passen wat J. Lambrecht destijds in zijn Néderlandsche Spellijnghe schreef over de spelling van zijn tijd: ‘tmesbruuc / d'onuougheligheit / d'ouerhoapmijnghelijnghe / ende tonachtzaam verschil / twelc alle schoolmeasters / schriuers ende boucprenters gebrúken / in haar spellen’ is de Commission Centrale de Statistique, ook thans nog behoorende tot het Ministerie van Binnenlandsche Zaken. De hierover gevoerde besprekingen, genomen besluiten, enz. vindt men vermeld in het Bulletin van deze Commissie, van het jaar 1843 af; zij werden daarenboven op uitstekende wijze geresumeerd door G. Adriaens, bibliothecaris der Commissie in zijn bijdrage ‘Orthographe des noms de communes’Ga naar voetnoot(1). Ten overstaan van de ongehoorde verwarring, die er op dat stuk heerschte, vestigde de Commissie, onmiddellijk bij haar inrichting, de aandacht van het departementshoofd op dezen wantoestand en reeds op 12 Mei 1843 kregen de provinciale Commissies opdracht van den Minister: een nauwkeurig onderzoek in te stellen, om de algemeene herziening der gemeentenamen voor te bereiden en hun ‘état-civil’ op definitieve wijze vast te stellen. | |||||||||||
[pagina 828]
| |||||||||||
Eenerzijds had het ministerieel initiatief als gevolg het verschijnen van enkele wetenschappelijke verhandelingen, onder meer van de hand van J.F. Willems: ‘Mémoire sur les noms des communes de la province de la Flandre orientale’. Com. Stat. II (1846), bl. 287 vlg. en van A. Kreglinger: ‘Mémoire historique et étymologique sur les noms des communes de la province d'Anvers’. Com. Stat. III (1847), bl. 209 vlg., waarin vooral van een historisch en etymologisch standpunt uitgegaan werd; anderzijds werden door de provinciale Commissies formeele voorstellen met betrekking tot de spelling gedaan en aan het oordeel van een subcommissie, de zoogenaamde Sous-Commission du territoire onderworpen. Van een practische toepassing van de voorstellen in kwestie kwam echter voorloopig niet veel in huis, zoodat in het jaar 1867, op initiatief van Prof. J. Tarlier (Brussel), het vraagstuk opnieuw aan de dagorde werd gesteld en aan een nieuwe subcommissie werd onderworpen. Het gevolg van deze nieuwe beraadslagingen was vooreerst het neerleggen in Februari 1868, uit naam van deze subcommissie, door den heer P. Lentz (dir.-gen. bij het Ministerie van Justitie) van een verslag-notice over de Nomenclatures légales des communes de la Belgique sous les gouvernements français, néerlandais et belge; met de bedoeling ‘en s'attachant à faire ressortir les différences d'orthographe qu'on rencontre dans les lois elles-mêmes (et à) désigner ainsi les communes à l'égard desquelles il peut y avoir des doutes sur ce rapport’Ga naar voetnoot(1). In de bijdrage van P. Lentz vinden wij volledige opgaven van de spellingwijze:
| |||||||||||
[pagina 829]
| |||||||||||
Daarenboven wordt in vele gevallen de Vlaamsche (resp. Fransche) benaming meegedeeld van Waalsche of Vlaamsche gemeenten; af en toe ook een interessante variante, meestal berustend op de plaatselijke uitspraak. De ‘Notice’ van P. Lentz is een alleszins merkwaardig document, dat door zijn nauwgezetheid een helderen kijk geeft op de onzekerheid, welke in zake spelling op dit oogenblik de nachtmerrie der administratieve middens schijnt geweest te zijn. Intusschen had ook de bovenvermelde subcommissie, met het oog op de publicatie van de uitslagen der volkstelling van 1866, een nieuwe voorloopige naamlijst opgemaakt, waarvan de leidende principes door Prof. Tarlier in het inleidende gedeelte van dit document worden bekend gemaaktGa naar voetnoot(1). Dit met de goedkeuring van de Centrale Commissie voor de Statistiek, maar evenwel met dit voorbehoud dat ‘l'orthographe adoptée pour la publication du recensement ne dispenserait pas d'études à faire ultérieurement pour fixer nos noms des communes d'une manière officielle’. En terecht, want voor het vaststellen der spelling had Tarlier er alleen deze, op zijn minst genomen weinig definitieve, methode op gevonden: ‘Quand les documents officiels présentaient des variantes d'orthographe (en wij weten dat dit voor de meeste namen het geval was), on a adopté autant que possible la plus conforme à l'étymologie (N.B.P. Lentz was een rechtskundige!), et de préférence celle qui est inscrite sur le sceau communal’. De toestand verbeterde er dan ook niet op: noch in de wetten van 28 Maart 1872 en 4 Juni 1878, houdende rangschikking der gemeenten, noch voor de volkstelling van 31 December 1876 werd overigens de door Tarlier opgemaakte lijst toegepast en als natuurlijk gevolg: ‘un luxe de variantes’, geen twee naamlijsten blijken identisch te zijn; in elke lijst duiken telkens nieuwe vormen op zoodat er op de 2.581 gemeenten van het Rijk 1733 zijn, waarvan de naam op verschillende wijzen wordt geschreven: ‘Quelques localités’ zegt Ridder de Borman, in zijn verslag aan den provincieraad van Limburg (1880), ‘en sont arrivées à ne plus savoir au juste comment elles s'appellent’ (Adriaens, o.c., bl. 4). Wij moeten echter hierin geen aanleiding tot verwondering | |||||||||||
[pagina 830]
| |||||||||||
vinden als wij bedenken, dat geen enkel gezaghebbend lichaam zich durfde uit te spreken, dat de doorslag gegeven werd door het advies van volkomen onbevoegde gemeenteraden, door den tekst der gemeentezegels en de beraadslagingen van provinciale commissies: waaronder deze van Brabant dan nog had gemeend de gewone en uitsluitend Vlaamsche wijknamen in het Fransch te moeten vertalen: zoo wordt b.v. in de gemeente Bekkevoort een Petite Campine vermeld; in Bertem: Sainte-Véronique, Bois de Berthem en Vieille route; in Korbeek-Loo: la Baronnie de Corbeek-Loo, la Couronne en la Papeterie; in Hakendover-Wulmersom wordt de Buitenkring: Hors le Centre, enz.Ga naar voetnoot(1). Aan ‘Anregungen’ vanwege het hoofd van het departement schijnt het anders wel niet te hebben ontbroken. In zijn schrijven van 29 November 1866 aan het Comité de législation et d'administration générale, gehecht aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, sprak de Minister een zeer duidelijke taal: ‘La plupart des noms sont d'une grande ancienneté, et ont subi les modifications apportées à la langue même, mais à défaut d'un travail d'ensemble et surtout à défaut d'une consécration officielle de ces changements, quelques unes de ces appellations se sont maintenues simultanément... Il semble convenir cependant dans l'intérêt de l'enseignement, qu'il y ait unité dans l'orthographe des noms géographiques’ (Adriaens, bl. 4). En de Minister suggereerde een mogelijke toepassing van de nieuwe spelling. Het Comité sprak zich echter over deze netelige kwestie niet uit, al vond het wel ‘qu'il puisse y avoir un certain intérêt à ce que les noms des communes flamandes soient orthographiés d'une manière uniforme’: het verhield zich zeer sceptisch tegenover de maatregelen, die de regeering of de wetgeving op dat stuk zouden kunnen treffen en wees vooral op de moeilijkheden, die uit dergelijke regeling van de spelling onvermijdelijk moesten voortspruiten. Ook in de bovenvermelde Commissie van 1867 meende de verslaggever J. Tarlier, dat de spelling van 1864 niet op de gemeentenamen mocht worden toegepast, omdat men in dit geval wel de helft der geographische benamingen moest verbeteren en | |||||||||||
[pagina 831]
| |||||||||||
‘amener la plus grande perturbation dans les relations entre les différentes localités’Ga naar voetnoot(1). Overigens waarom zouden dan ook niet dezelfde regels worden toegepast op de persoonsnamen, waarvan de Spellingcommissie van 1864 nochtans de onaantastbaarheid had verklaard. En de administratieve routine overwon! In 1880 (ook de Ministers van Openbare Werken en van Oorlog hadden intusschen over den toestand geklaagd), nieuw optreden van den Minister van Binnenlandsche Zaken door een schrijven gericht tot de Gouverneurs (4 Mei 1880), en wijzende op de absolute noodzakelijkheid het vraagstuk definitief te regelen, om een einde te maken aan de hopelooze verwarring, ‘les conseils communaux et provinciaux entendus’. In cauda venenum! Dit maal bleek het echter ernst te zijn: de volkstelling van 31 December 1880 maakte een nieuwe rangschikking van de gemeenten noodzakelijk en de wet, waarbij dit moest gebeuren, deed tevens het middel aan de hand om de spelling er van vast te stellen. En wellicht gebruik makende van de opmerking van het Comité de législation in zijn antwoord van 9 Januari 1867: ‘Mais se figure-t-on les chambres consacrant des semaines, des mois peut-être à discuter six mille noms de villes, communes, hameaux, sections et se livrant à des dissertations linguistiques et étymologiques à perte de vue?’ (Adriaens, bl. 16) oppert de Minister in hetzelfde rondschrijven van 4 Mei 1880 de mogelijkheid, dat door deze wet de regeering zou gemachtigd worden de hangende kwestie bij koninklijk besluit op te lossen. Het onderzoek, dat op bevel van den Minister in de jaren 1880-1881 door de provinciën werd ingesteld en waarbij vooral de gemeenten werden gehoord, was anders voor de modernisten niet bizonder aanmoedigendGa naar voetnoot(2). In Antwerpen spreekt zich de Bestendige Deputatie uit tegen de toepassing van het koninklijk besluit van 1864 op de gemeentenamen, al werd de nieuwe spelling door den arrondissementscommissaris van Mechelen warm aanbevolen. | |||||||||||
[pagina 832]
| |||||||||||
In Brabant geeft de verslaggever M. Lahaye op de schijnbaar onschuldige vraag van M. Vandenschrieck: of de spelling van 1864 ook overal op de gemeentenamen werd toegepast en zoo niet, waarom dit niet werd gedaan; het even onschuldig antwoord, dat de door de gemeenteraden voorgestelde wijzigingen zonder meer werden aanvaard en dat voorts het statu-quo werd behouden. Ook in West-Vlaanderen neemt men zonder meer de voorstellen van de gemeenteraden aan, al heerscht hierin op verre na geen volslagen eenheid, en al weet men soms niet welke spelling de gemeente heeft willen gebruiken. Limburg blijkt eenvoudig weg bij de oude spelling gebleven kte zijn. In Oost-Vlaanderen trekt men resoluut ten strijde tegen de nieuwe opvatting, die naar het schijnt door heel wat letterkundigen en ook door een zeker aantal gemeenten (14) werd verdedigd. Vooral de provinciale griffier De Graeve trekt van leer tegen de vijanden der heilige traditie en is zich zelf bewust hun den genadeslag te geven, waar hij zegt: ‘...En supposant que la nomenclature de nos communes dût être modernisée, faudrait-il se borner à l'orthographe proprement dite, et que pourrait-on objecter avec fondement aux novateurs, qui demanderaient l'extension du néographisme aux prononciations et aux termes vieillis? On devrait ainsi, sous peine de manque de logique, écrire: ... Bottelaar au lieu de Bottelaere; Achter-Maria-Leerne, au lieu de Bachte-Maria-Leerne; Eik au lieu de Eecke; Hansbeek au lieu de Hansbeke; Christusbosch au lieu de Loochristy; Latem au lieu de Laethem; Poek au lieu de Poucques; Oudenaard au lieu de Audenaerde; Eikbosch au lieu de Eecloo; Beukenbosch au lieu de Bouchaute; Kaprijk au lieu de Caprijcke; Bambrug au lieu de Bambrugge; Heilige-Lievensbosch au lieu de St. Lievenshautem; Oudhof-Heilige-Maria au lieu de Ste-Maria-Oudenhove; Kerkje au lieu de Kerkxken; Velziek-Riddershof (ou Rudgershof) au lieu de Velsique-Ruddershove; Dendermond au lieu de Dendermonde et ainsi de suite’ (Adriaens, bl. 30 vlg.). Daarbij, zegt de griffier, zou de etymologische beteekenis, waar nu al zoo weinig van overblijft, bij dergelijke hervorming heelemaal teloor gaan. Overigens was de Commissie van 1864 niet bevoegd voor de spelling der plaatsnamen, past ze ook in haar verslag niet toe | |||||||||||
[pagina 833]
| |||||||||||
(gedagteekend uit Laeken); en Rijsel en Pruisen, de eenige plaatsnamen, die er formeel in behandeld worden, zijn vreemde namen. En ten slotte - het dooddoende argument - de Nederlandsche regeering, ‘si exigeant et si pointilleux pourtant sous le rapport de la généralisation de l'emploi de la langue hollandaise’, heeft in 1818 de archaïsche spelling van onze Vlaamsche gemeentenamen onverlet gelaten! De moderniseerende gemeentebesturen moeten dan ook maar gedwee den nek buigen, want: ‘L'uniformité est indispensable en cette matière, et l'on ne saurait rationellement, dans le seul but de se conformer à la manière de voir actuelle de certaines administrations, dont la composition est d'ailleurs essentiellement mobile, vouloir que quelques localités (14 sur 296 dans la province) dussent porter des dénominations écrites d'après les règles orthographiques modernes. Le respect de l'autonomie communale ne saurait aller jusqu'à devoir consacrer des disparates aussi choquantes, et cet objet devant être règlé par la loi, c. à d. au point de vue de l'intérêt général, c'est celui-ci, qui doit servir de guide dans l'occurrence et l'intérêt local, si tant est qu'il existe, doit fléchir devant la loi’ (Adriaens, bl. 15). Toch moeten ons dergelijke uitlatingen bij een man der administratie niet al te zeer verwonderen: J.F. Willems, ridder de Borman e.a. hielden er precies dezelfde zienswijze op na. Schrijft J.F. Willems niet in zijn Mémoire: ‘J'ai proposé peu de changements aux noms actuels, parce que à mon avis il convient de respecter religieusement leurs anciennes formes, quand elle est consacrée par l'usage et par le temps (Bull. Com. Stat. II (1846), bl. 292). En de Borman, in zijn verslag aan den provincieraad van Limburg, denkt er niet anders over: ‘Les noms de nos communes comme ceux des individus sont leur patrimoine exclusif; il n'est permis à personne d'y toucher, et la loi elle-même ne doit pas les modifier d'une manière arbitraire’ (Adriaens, bl. 14). Ook M. Neelemans is dezelfde meening toegedaan: ‘C'est une question grave que d'apporter des changements aux noms des villes et des communes, qui ont droit au même respect que les noms patronymiques, les noms de famille... Au point de vue historique, le nom d'une localité a une importance capitale; car généralement ce nom résume les origines d'une localité. Par | |||||||||||
[pagina 834]
| |||||||||||
son étymologie, il jette de vives lumières sur la constitution primitive de la commune, et par sa forme primitive il indique en quelque sorte à quelle race, à quelle tribu appartenaient ses premiers habitants’ (Adriaens, bl. 14). En toch gaf de Minister het niet op. Bij art. 4 van de wet van 26 Mei 1882, waardoor de classeering der gemeenten vastgesteld werd, wordt bepaald dat de Regeering bij koninklijk besluit de spelling der gemeenten en der gehuchten zal regelen. En op 10 Mei 1886 verschijnt, op initiatief van Minister Thonisssen, het koninklijk besluit inhoudende de samenstelling van de Commissie, die het vraagstuk zou instudeeren: ongelukkig genoeg met dit voorbehoud, dat de Commission centrale de Statistique zal verzocht worden advies uit te brengen over het werk van deze nieuwe CommissieGa naar voetnoot(1). Een veeg teeken, als wij bedenken hoe negatief de houding, der Commissie voor de Statistiek tot hiertoe was geweest en dat, toen in 1882 de Minister zijn inzicht te kennen gaf de spelling der gemeentenamen door een wet te regelen, Gouverneur A. Vergote onmiddellijk de aandacht meende te moeten vestigen op het werk van een der commissieleden, G. Adriaens, dat bevatte ‘l'exposé des principales difficultés qui se rattachent à la question de l'orthographe des noms des communes, et fournit pour chacune de ces difficultés des éléments de solution puisés aux meilleures sources’ (Bull. Com. Stat. XV (1882), bl. 943 vlg.) Eigenaardig genoeg de studie in kwestie verscheen eerst in 1886 en bevatte een speciaal hoofdstuk over de netelige vraag: ‘Faut-il moderniser les noms des communes flamandes et leur appliquer les règles orthographiques nouvelles?’ En het antwoord luidde natuurlijk negatief! | |||||||||||
II. In de Spellingcommissie.De nieuwe Commissie, die dus voor officieele opdracht ontving de naamlijsten der gemeenten en gehuchten van het land te onderzoeken en voor de daarin bevatte benamingen een definitieve spelling vast te stellenGa naar voetnoot(2), bestond uit de heeren: | |||||||||||
[pagina 835]
| |||||||||||
Edw. Coremans, lid der Kamer van VolksvertegenwoordigersGa naar voetnoot(1); N.C.A.E. Hennequin, majoor van den Staf, bestuurder bij het Ministerie van Oorlog en bestuurder van het Militair Cartographisch Instituut; D. Delcroix, afdeelingsoverste bij het Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Openbare WerkenGa naar voetnoot(2); A.F.J. De Graeve, provinciaal griffier van Oost-Vlaanderen; Th. Coopman, bureeloverste bij het Ministerie van Spoorwegen, Posterijen en TelegrafenGa naar voetnoot(3); Fr. De Potter, letterkundige te GentGa naar voetnoot(4); G.A. Adriaens, bibliothecaris van de Centrale Commissie voor de Statistiek. Na het overlijden van de heeren Adriaens en Delcroix, namen de heeren Van Bastelaer, voorzitter van de Société d'archéologie et de paléontologie de Charleroi en Ch. Piot, rijksarchivaris-generaal zitting in de Commissie; de heer Adriaens, die door het koninklijk besluit als secretaris was aangesteld, werd in deze hoedanigheid vervangen door Th. Coopman. M. Coremans fungeerde als voorzitter. In den loop van de acht volgende jaren spaarde de Commissie tijd noch moeite om een degelijke oplossing voor te bereiden: zij hield 176 vergaderingen, zoodat eerst op 26 October 1894 het gevraagde verslag kon overgemaakt worden aan den Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, te zamen met de verslagen der zittingen en een enorme documentatie, (19 portefeuilles!), hoofdzakelijk uitgaande van archivarissen, | |||||||||||
[pagina 836]
| |||||||||||
gemeentebesturen en van enkele particulieren. Volgens opdracht van den Minister werd intusschen het werk voortgezet, wat de schrijfwijze van de namen der gehuchten aanging. Uit het algemeen verslag met de naamlijsten der gemeenten (per arrondissement gerangschikt), lichten wij een en ander aangaande de werkzaamheden der CommissieGa naar voetnoot(1). Na een algemeen overzicht van wat op het gebied van de spelling der plaatsnamen aan het werk der Commissie was voorafgegaan en van de vele Byzantijnsche discussies vooral, of men en wie eigenlijk het recht heeft de benaming van een gemeente vast te stellen, wil de Commissie het vraagstuk klaar situeeren; wij lezen op bl. 10: ‘Pour porter remède à cette situation, bien entendu dans une certaine mesure, il eût fallu, dès le début, établir une distinction entre le nom d'une commune et l'orthographe de ce nom. L'histoire nous a légué le nom, non l'orthographe, mais des orthographes qu'elle a modifiées constamment sous l'empire des fluctuations, des variations, et des vicissitudes des langues’. De taal van het gezond verstand! Dit was overigens ook de draagkracht van het koninklijk besluit van 1886 en de Commissie is strict bij de haar opgedragen taak gebleven: waar zij, in enkele gevallen (13), de namen o.a. ter verduidelijking (b.v. 's-Graven-Halle i.p.v. Halle (prov. Antwerpen) en Sainte-Renelle i.p.v. Saintes) wil gewijzigd zien, gebeurt dit formeel in den vorm van een wensch. Aangaande de tweetalige benamingen, die vooral in Vlaanderen veelvuldig werden gebruikt, neemt de Commissie een houding aan, die op dat oogenblik nogal opschudding moest verwekken: er bestaat, schrijft de verslaggever Th. Coopman, in Europa thans een neiging, om zooveel mogelijk de oorspronkelijke benaming en spelling der verschillende steden te behouden, dit is immers het wel begrepen belang van het onderwijs, de wetenschap en de practijk. Logischerwijze zou dit beginsel ook in ons land moeten toegepast worden: in een tweetalig land als België schijnt dergelijke oplossing evenwel, althans zonder overgang, te radicaal. Er wordt dus een middenweg gekozen, waarbij rekening gehouden wordt met het historisch belang, de topographische ligging, de | |||||||||||
[pagina 837]
| |||||||||||
betrekkingen der gemeenten en de taal die door de bevolking gesproken wordt. Waar het blijkt dat, eenerzijds, de tweede benaming alleen door de administratie werd ingevoerd en wordt toegepast, maar bij het volk onbekend is gebleven; of waar zij, anderzijds, al is zij historisch berechtigd, toch geen vasten grond bij de bevolking heeft behouden, kan zij gerust verdwijnen. Dit is, volgens het oordeel der Commissie, het geval met 109 Vlaamsche, 109 Fransche en 17 Duitsche benamingen. Wat de andere betreft, 58 in aantal, hier zal men het bezwaar van een dubbele benaming tot een minimum herleiden door het onderscheid, dat zal worden gemaakt tusschen de hoofdbenaming en een tweede, ondergeschikte benaming. Ter illustratie moge dienen, dat in de provincie Luik alleen Hoei en Luik als Vlaamsche benamingen behouden worden en dat in de provincie Limburg alleen de Fransche vormen Bourg-Léopold, Saint-Trond en Tongres bewaard blijven. De Commissie verzoekt tevens de Regeering in haar openbare diensten alléén de hoofdbenamingen der gemeenten te willen gebruiken. Wat nu de eigenlijke spelling der Vlaamsche benamingen betreft, stelt zich de Commissie beslist op het moderne standpunt. De opgelegde taak komt haar daardoor als relatief gemakkelijk voor, omdat de nieuwe spelregels reeds op min of meer algemeene wijze in het onderwijs, de verschillende besturen en in de pers van het Vlaamsche land worden toegepast; zij steunt zich daarbij nog op het oordeel, uitgesproken op meer dan een Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres; op het voorbeeld van de afdeeling ‘Nederland’ van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap; op het advies van de overblijvende leden van de Spellingcommissie in Nederland, vooral van Prof. M. De Vries, die schriftelijk den secretaris der Commissie heeft willen wijzen op de noodzakelijkheid van het toepassen der gewone spelling op de namen der gemeenten en gehuchten, ‘behalve in enkele uitzonderlijke gevallen, waar deze spelling aanleiding tot twijfel of verwarring zou kunnen geven’. Daarna komt de Commissie na rijp onderzoek en rekening | |||||||||||
[pagina 838]
| |||||||||||
houdende met de belangen van de taal, van de administratie en van het onderwijs tot de volgende besluitenGa naar voetnoot(1):
Van een lichtvaardig oordeel is hier dus stellig geen sprake! Een paar gevallen slechts worden in het algemeen verslag in concreto besproken: Waar het gaat om benamingen, die geheel of gedeeltelijk samengesteld zijn uit vreemde vormen of woorden, werd de c behouden. Aan een lang onderzoek werd de vraag onderworpen of de letter h in het -hem suffix moest behouden of weggelaten worden, en eventueel opnieuw ingevoerd in de groote meerderheid der benamingen, waaruit zij op dit oogenblik reeds is verdwenen. Tegenover de onmogelijkheid deze laatste oplossing door te voeten, en aangezien de h in de meeste gemeenten van Vlaamsch-België niet meer uitgesproken wordt, besliste de Commissie tot weglating der h, behalve in de uitgangen -heim en -ham; ook hier na eensluidend advies van Prof. M. De Vries. Zooals de Vlaamsche benamingen, werden ook de Waalsche of Fransche volgens achtervoegsels, voorvoegsels en stammen van denzelfden aard gegroepeerd; ook hier werd elke naam ontleed, met vroegere spelvormen vergeleken en werd de locale uitspraak | |||||||||||
[pagina 839]
| |||||||||||
aangeteekend. Voor de Fransche namen heeft de Commissie rekening gehouden met de evolutie, die ze hebben doorgemaakt, zonder evenwel - evenmin als de Fransche Academie - een eenigen en onbuigbaren regel aan te nemen: het werd voldoende geacht die wijzigingen te verwezenlijken, die tot volkomen rijpheid waren gedegen, o.a. door het weglaten van die letters, die geen etymologische of historische beteekenis hebben. De wijzigingen, die aan Vlaamsche en Waalsche benamingen werden toegebracht, werden door de Commissie vermeld in de naamlijsten der gemeenten, gerangschikt per arrondissement. Een gemeenschappelijke regeling voor Vlaamsche en Waalsche benamingen wordt getroffen, wat betreft: 1. Het koppelteeken. Het koppelteeken wordt gebruikt (in overeenstemming met de gewone Nederlandsche spelregels):
Is het tweede of derde deel van een benaming een gemeen naamwoord, dan wordt geen deelteeken gebruikt. 2. De hoofdletters. Deze worden gebruikt volgens de regels vastgesteld voor het koppelteeken. 3. De homoniemen. Om deze van elkaar te onderscheiden, wordt tusschen haakjes de naam van de provincie gevoegd, als de gemeenten tot verschillende provincies behooren; anders wordt de naam van het bestuurlijk arrondissement en eventueel van het rechterlijk kanton opgegeven. 4. De classeering. De gemeenten worden opgenomen in zuiver alphabetische volgorde, met inbegrip van het lidwoord, de Sint-namen volgens de algemeene in aardrijkskundige werken gebruikte regels: Saint-, Sainte-, Saintes-; Sint-, Sinte-. De Commissie meent te moeten verklaren waarom het werk zoolang heeft geduurd; dit spruit voort uit de aanzienlijke briefwisseling en de zeer lange discussies; ook uit de tegenstrijdigheden in de ontvangen inlichtingen, die tot nieuwe opzoekingen en ver- | |||||||||||
[pagina 840]
| |||||||||||
gelijkingen hebben genoopt; ten slotte wenscht zij haren dank te betuigen aan de archivarissen en andere overheidspersonen, die haar ter zijde hebben gestaan en hoopt wel van dezelfde hulp te mogen blijven genieten, bij het onderzoek van de spelling van de namen der gehuchten. | |||||||||||
III. Centrale Commissie voor de Statistiek contra Spellingcommissie.Op de vergadering van 7 November 1894 wordt aan de Centrale Commissie voor de Statistiek mededeeling gegeven van een schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, waardoor haar ter kennis gebracht wordt, dat de Spellingcommissie het eerste deel van haar taak (namelijk de namen der gemeenten) heeft voleindigd en haar verslag met de daarbij behoorende documentatie aan de Regeering heeft overgemaakt: de Commissie wordt door den Minister aanzocht in den kortst mogelijken tijd het verslag te onderzoeken en, met gemotiveerd advies, definitieve voorstellen voor de officieele naamlijst in te dienen. Het komt ons voor dat de Commissie voor de Statistiek door die lijvige documentatie van haar jongere zuster wel eenigszins werd onthutst. Moet de C.C.S. haar advies uitbrengen voor elk behandeld punt, voor elke gemeente, en dus heel het werk herzien, waaraan een speciale Commissie acht jaar gewerkt heeft: dan zal het gegewenschte, korte, tijdsbestek wel heel lang worden, vooral, omdat het schrijven van de Regeering wel den indruk verwekt, dat zij de verantwoordelijkheid van de definitieve oplossing op de C.C.S. wil laten rusten. Anderzijds komt het voor dat zij dergelijke verantwoordelijkheid niet op zich kan nemen: van een technisch organisme als de C.C.S. kan alleen maar een oordeel verwacht worden over de algemeene principes, die de speciale Commissie heeft gevolgd. Anderen meenen, dat men dit alles niet zoo nauw moet opnemen: de Minister vraagt om advies en schenkt dus zijn vertrouwen aan de C.C.S., zooals zij thans is ingerichtGa naar voetnoot(1). | |||||||||||
[pagina 841]
| |||||||||||
Na lezing van het verslag blijkt het echter, dat niet ieder lid ‘puisse s'assimiler les nombreux problèmes que ce rapport expose et tranche’. Het verslag zal dus gedrukt en aan de leden uitgedeeld worden, te zamen met een dubbele lijst der gemeenten (in oude en in nieuwe spelling) en (als gevolg op een later voorstel) met een kaart van België, waarop de taalgrens volgens de volkstelling van het jaar 1890 wordt aangeduid. Het verder onderzoek wordt naderhand voortgezet in een reeks vergaderingen en zeer drukke besprekingen van 12 November 1894 tot 17 Maart 1896. Op deze laatste vergadering werd dan lezing gegeven van het verslag dat, na discussie, aan de Regeering zal overgemaakt worden en dat de besprekingen samenvat, welke over de kwestie gevoerd werden. Wij vinden den definitieven tekst (vastgesteld op 31 Maart 1896) als bijlage bij het proces-verbaal der laatste zittingGa naar voetnoot(1): op het verslag volgt een verdere nota over het gewijzigde ‘uitzicht der dingen’, ten gevolge van de toepassing der nieuwe spelling (bedoeld als vogelschrik?). Wij lichten uit dit stuk, waarin ook op uitvoerige wijze de meening van de Spellingcommissie wordt meegedeeld, het volgende: Tegen het ‘unifieeren’ der tweetalige gemeentenamen worden door de C.C.S. de volgende bezwaren geopperd: 1. De wetgevende macht alléén richt volgens art. 2 en 3 van de Grondwet de gemeenten op en wijzigt eventueel hun grenzen: de wetgeving alléén heeft dus ook het recht aan de gemeenten een benaming toe te kennen, al mag zij dit recht ook aan een administratief lichaam overmaken; in feite werd dit echter nooit gedaan. Art. 4 van de wet van 26 Mei 1882 gewaagt dan ook uitdrukkelijk van de spelling der namen van gehuchten en gemeenten, maar ‘autre chose est la détermination de l'orthographe d'un nom, autre chose le changement de ce nom’. Dit wordt overigens door de Spellingcommissie volmondig erkend en, waar zij naamwijzingen voorstelt, gebeurt dit in den vorm van een wensch. | |||||||||||
[pagina 842]
| |||||||||||
Het is echter, volgens de C.C.S., onmogelijk in de gedane voorstellen precies te onderscheiden wat volgens de Commissie tot de bevoegdheid der administratie en wat tot deze van de wetgeving behoort. Was dit geen absolute kwade trouw? 2. Waar een gemeente twee namen bezit, die door de wet en het gebruik werden bekrachtigd, mag hieraan door de Regeering door een koninklijk besluit niet worden getornd: van elk der beide benamingen moest de spelling vastgesteld worden, te meer daar niet zelden de namen van onze oude familiën met dergelijke namen in verband staan. Het ‘heraldisch’ bezwaar! Overigens mag niet uit het oog verloren worden, dat ons land twee-, en zelfs eenigermate drietalig is; dat de namen der gemeenten niet alleen voor de meerderheid, maar ook voor de minderheid bestemd zijn; dat in dit land, waarvan de toestand op het stuk der talen zeer ingewikkeld is en waar iedereen mettertijd de twee, zooniet de drie, talen zou moeten kennen, naar eendracht der rassen moet gestreefd worden, en dus vermeden het in drie landsgebieden te verdeelen, vooral waar het gaat om officieele documenten. En daarenboven, dat door de Grondwet de vrijheid der talen wordt gewaarborgd. 3. Sedert 1830 werden, door splitsing, een honderdtal nieuwe gemeenten opgericht en de daarbij uitgevaardigde wetten hebben tevens de benamingen vastgesteld. Deze bestaan dus ontegensprekelijk bij kracht van de wet: wel worden ze soms vertaald, ‘et cette traduction mérite parfois d'être respectée,’ maar de officieele benaming verdonkermanen, ten gunste van de vertaling, is strijdig met de wet. Zoo wordt b.v. Saint-Léonard, opgericht door een wet van 27 December 1846, eenvoudig vervangen door St.-Lenaerts (N.B. volgens het gebruik der overgroote meerderheid der inwoners); Vieux- Turnhout (wet van 29 December 1858) wordt Oud-Turnhout. In dergelijke gevallen kan alléén door de wet een eventueele wijziging aangebracht worden. 4. Gesteld zelfs dat iets dergelijks officieel kon gebeuren, dan nog zal de officieel afgeschafte benaming daarom niet uit het gebruik verdwijnen en dus door de Regeering moeten erkend worden. Laten wij dus maar liever het souvereine gebruik huldigen, liever dan een hervorming te wagen, die toch denkbeeldig zal blijven en alleen nadeelen zou opleveren. Met negen stemmen tegen drie onthoudingen wordt dan ook het voorstel der Spellingcommissie verworpen. | |||||||||||
[pagina 843]
| |||||||||||
Het voornaamste vraagpunt bleef echter natuurlijk de eigenlijke spelling der gemeentenamen. Het blijkt hier onmiddellijk dat, volgens de C.C.S., de Spellingcommissie de haar gestelde opgave verkeerd heeft begrepen; wij lezen: ‘cette commission n'a pas cru devoir se borner à constater l'usage existant et à recourir à l'histoire; elle a jugé qu'il y avait lieu de faire oeuvre de science et de littérature, en substituant à la tradition et aux déterminations d'ordre administratif, voire même législatif, un système d'orthographe modernisée reposant sur les règles de la linguistique actuelle adoptée pour les noms communs’Ga naar voetnoot(1). Op de vergadering van 18 Mei 1895 werd het onderzoek der door de Spellingcommissie vooruitgezette principes aangevat en van meet af aan stond de overgroote meerderheid der C.C.S. vijandig tegenover het moderne standpunt. De C.C.S. oordeelt: waar de Spellingcommissie alleen de spelling moest vaststellen, om tot de gewenschte vastheid in de benamingen te geraken, heeft zij zich het recht aangematigd een volledige hervorming te bewerken door het geven van benamingen, welke berusten noch op het gebruik, noch op de geschiedenis, noch op de wet; maar wel op de etymologie en vooral op ‘l'orthographe actuelle du flamand en matière usuelle’. Zij bekrachtigt niet wat bestaat maar gooit alles overhoop: alleen een wet zou de door haar voorgelegde lijst met de nieuwe benamingen kunnen bekrachtigen en een dergelijke lijst, die in strijd is met onze geschiedenis en onze oude gebruiken, zou in feite nooit toegepast worden. Overigens, de C.C.S. zelf heeft zich haast sedert den dag van haar inrichting met deze spellingkwestie moeten onledig houden; zij heeft zich daarbij steeds geplaatst op het terrein der feiten en van de practische belangen (men denke aan de voorloopige lijst bij de volkstelling van 31 December 1866): de gedachte van een vormwijziging of moderniseering is bij haar nooit opgekomen, ‘cette idée n'était pas encore née’. Overigens is ook door de wet van 26 Mei 1882 de Regeering niet gemachtigd geworden tot het wijzigen der benamingen, | |||||||||||
[pagina 844]
| |||||||||||
noch tot het vervangen van oudere benamingen door andere, noch tot het toepassen van een nieuwe spelling, maar enkel en alleen tot het bepalen, het uitkiezen van een bestaande spelling - en ook de Spellingcommissie had zich daarbij moeten bepalen. Onder de verschillende benamingen, die een gemeente heeft gedragen of draagt, moest zij alleen kiezen ‘celle qui paraissait la mieux justifiée’, zonder daarom op te klimmen tot een oudere periode of haar toevlucht te nemen tot taalkundige woordstammen: zij had moeten practisch blijven, het gewoon gebruik nagaan, niet verder zoeken dan b.v. het begin van onze eeuw, en ‘s'abstenir de créer un système artificiel uniquement basé sur les langues parlées à une époque fixe; cette base serait mobile et, dès lors, sans fondement’. Waarom dan niet eenvoudig als basis genomen - mits aanvulling tot op den huidigen dag - het uitstekende werk van Lentz, ‘faite en dehors de toute préoccupation linguistique?’ Waar én naam én spelling tijdens de drie tijdvakken dezelfde zijn gebleven, wordt de vraag immers niet gesteld; elders moest eenvoudig een keuze gedaan worden: ‘Respectons les usages dans un pays coutumier comme le nôtre, et ne les sacrifions pas inutilement à des théories’. De Spellingcommissie heeft er anders over geoordeeld: zij heeft gemeend de gemeentenamen te moeten moderniseeren, volgens de nieuwe spelregels van het koninklijk besluit van 4 November 1864; maar dit besluit was niet toepasselijk op eigennamen en werd er overigens nooit op toegepast. Overigens gebeurt dit ook niet in Nederland; en ‘la Belgique peut-elle raisonnablement se montrer plus néerlandaise que la Néerlande elle-même?’ Door de eeuwen heen zijn onze gemeentenamen ons overgeleverd geworden: ‘se maintenant ou se modifiant selon les circonstances diverses’, zij behooren tot de landsgeschiedenis, enz. enz... Waarom afbreuk doen aan dit eeuwenoud bestaan, wanneer niet de minste zekerheid bestaat dat het gebruik deze nieuwigheden zal bekrachtigen, zoodat zich hoogst waarschijnlijk een nieuw stel varianten zal voegen bij deze, die men wil doen verdwijnen. De stemming werd echter verdaagd omdat M. Hennequin, die ook deel had uitgemaakt van de Spellingcommissie, het wellicht niet heel ‘fair’ had gevonden, dat zoo maar zonder meer de staf | |||||||||||
[pagina 845]
| |||||||||||
werd gebroken over het werk van een Commissie, zonder dat een enkel lid der C.C.S. hare bewijsstukken had onderzocht. Hennequin stelde daarom voor een korte samenvatting op te maken van het voorhanden bewijsmateriaal. Dit beknopt overzicht (91 bladz.) werd aan de leden uitgedeeld en de discussie hervat op 21 October 1895. Wat nu de leden der C.C.S. in dit résumé vooral genoegen schijnt te hebben gedaan, is het vaststellen van het feit, dat er ook in den schoot der Spellingcommissie geen eensgezindheid onder de leden heeft bestaan: het ‘néographisme’ werd ook daar bestreden en wel met dezelfde argumenten als deze der C.C.S. Hadden daarbij zelfs de voorstanders der moderniseering niet moeten bekennen, dat ook in Nederland de beweging geen ingang heeft gevonden noch bij de Wetgevende Kamers, noch bij de Regeering; dat, in geval van nieuwe spelhervorming, ook de spelling der gemeentenamen zou moeten gewijzigd worden; en dat bij het onderzoek van 1880 slechts een onbeduidende minderheid der gemeenten zich ten gunste van een spelwijziging had uitgesproken. Een ander lid van de Spellingcommissie had er op gewezen, dat men stellig zou stuiten op heftigen tegenstand vanwege de gemeenten, ook wegens het nauwe verband van de plaatsnamen met de familienamen, die men dan later ook modern zou moeten gaan spellen. En ten slotte het zwaar geschut: waar, tijdens het Oostenrijksch, Fransch en Hollandsch tijdvak, de oude benamingen zijn geëerbiedigd geworden: ‘Irons-nous, Belges, défaire, sans motif grave, une oeuvre séculaire à laquelle nos dominateurs étrangers n'ont pas touché?’ Het blijkt dan ook overbodig daarover meer woorden te blijven verliezen en op 26 November 1895 wordt met elf stemmen en twee onthoudingen het volgende advies geformuleerd, dat aan de Regeering zal voorgelegd wordenGa naar voetnoot(1):
| |||||||||||
[pagina 846]
| |||||||||||
Wat het voorstel der Spellingcommissie betreft, een onderscheid in te voeren bij de tegenwoordige bestaande homoniemen, door bijvoeging van de namen van de provincie, het arrondissement of het kanton, ook hierop wordt door de C.C.S. niet ingegaan: omdat dergelijk toevoegsel nooit in de gesproken taal zal indringen en bij de menschen geographische of administratieve kennis vooropstelt, welke zij niet bezitten. De C.C.S. stelt voor: de toevoeging van een bizonderheid ontleend aan locale omstandigheden, die niet alleen in de geschreven maar ook in de gesproken taal kunnen gebruikt worden. Bij het verslag wordt gevoegd ‘une note ayant pour objet d'exposer les altérations de physionomie, que subiraient les noms écrits des communes, dont l'orthographe serait modifiée, sans que leur prononciation serait altérée’. Daarmee scheen de kwestie voorloopig van de baan: wellicht was de ministerieele belangstelling intusschen ook geluwd, of wenschte de Minister den strijd met zijn administratie niet verder uit te vechtenGa naar voetnoot(1). Officieel gesproken was het werk der Spellingcommissie totaal nutteloos geweest en een exemplaar van haar verslag van 1894 is thans even zeldzaam geworden als een witte raaf! Of dat ook heelemaal bij toeval en zonder bijbedoeling is gebeurd? | |||||||||||
IV. In de Koninklijke Vlaamsche Academie.Dat het vraagstuk in kwestie ook meer dan eens in de Koninklijke Vlaamsche Academie werd besproken zal stellig geen verwondering baren, als men bedenkt, hoe deze steeds voor de be- | |||||||||||
[pagina 847]
| |||||||||||
vordering van de studie der plaatsnamen heeft geijverd en hoe de meest gezaghebbenden onder haar leden door woord en daad het verspreiden van gezonde opvattingen op dat stuk hebben in de hand gewerkt. Er bestond overigens tot in het jaar 1919 in den schoot der Academie zelf een Commissie voor plaatsnamen, ingesteld op 17 Januari 1900 (voorzitter E. Coremans; secretaris Th. Coopman; leden: K. de Flou en E. Gailliard), naar aanleiding van een schrijven door Dr. J.H. Gallée tot de Kon. Vla. Academie gericht, uit naam van het XXVe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, gehouden te Gent in het jaar 1899Ga naar voetnoot(1). Als antwoord op de door Gallée gestelde vraag, of de Academie op zich zou kunnen nemen het verzamelen (liefst per provincie of district) en publiceeren van oude plaatsnamen, naar het voorbeeld der Nomina Geographica Neerlandica, werd door den bestendigen secretaris E. Gailliard gewezen op het werk dat reeds werd verricht door de vroegere Spellingcommissie en de meening geuit, dat het gevraagde werk wel niet zoo heel groot zou zijn; anderzijds wijst ook Th. Coopman op de kostbare documentatie, die in de verslagen dezer Spellingcommissie ligt opgeborgen en twijfelt er niet aan dat de Academie, die vroeger reeds, door de publicatie van de plaatsnamen van Bilsen, blijk gaf van haar warme belangstelling voor het onderwerp, het voorstel van het Congres zeker niet zal afwijzen. Ook vereenigde zich de Academie met het voorstel van N. de Pauw, den Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs te verzoeken ‘het werk’ der officieele Commissie toe te vertrouwen aan de nieuwe Commissie, die in de schoot der Academie zou opgericht worden. In hoe verre deze Commissie zich met het spellingvraagstuk heeft ingelaten weet ik niet; voor haar verdere werkzaamheid verwijs ik naar de Handelingen van het XXIXe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres te Brussel (1906)Ga naar voetnoot(2).
Formeel echter werd in de Academie geageerd ten voordeele van de moderne spelling in den loop van het jaar 1905, door een | |||||||||||
[pagina 848]
| |||||||||||
voorstel gedaan op 18 October en verder toegelicht op 20 December 1905 door Mr. Julius Obrie, ‘met het oog op de spelling der Vlaamsche plaatsnamen in het Belgische Staatsblad en in de Nederlandsche uitgave van den Belgischen Spoorgids’. In zijn toelichting wees Obrie op de schromelijke verwarring, die er in dat opzicht heerscht in het Belgisch Staatsblad, vooral wat betreft de stukken uitgaande van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs: men vindt er vermakelijke vertalingen als Chimey en Aeth, Marchienne-ter-Brugge; naast anderzijds Tamise en Waremme in een zuiver Nederlandschen tekst. Op het departement van Justitie schijnt de toestand beter te zijn: in het Staatsblad van 11 October vindt hij: Rukkelingen, Poeke, Sinaai enz., volgend de thans geldende spelling. Op het departement van Spoorwegen werd, tot voor enkele maanden, sedert jaren de nieuwe spelling toegepast. Nu werd echter de oude weer ingevoerd en geldt de verouderde spelling als Fransche vorm, zonder dat echter van eenige consequentie in het stelsel spraak kan zijn. En intusschen laat de C.C.S. de zaak maar rusten! Obrie stelt voor:
Het onderzoek werd verzonden naar een bizondere Commissie, bestaande uit de heeren Obrie, Coopman en GailliardGa naar voetnoot(1).
Een paar jaren later werd de vraag opnieuw aangeraakt in de toespraak, welke de bestuurder der Academie de heer D. Claes richtte tot de leden op 15 Januari 1908. Hij wees hierin op de instelling der Spellingcommissie van 1886, waarin vier leden van de Academie (E. Coremans, Th. Coopman, D. Delcroix en F. De Potter) zitting hadden en die haar verslag in het jaar 1895 had ingediend. Nu in 1908, zegt hij, wachten nog altijd de gemeentebesturen, de onderwijzers, de leeraars, | |||||||||||
[pagina 849]
| |||||||||||
de schrijvers en de openbare diensten op het koninklijk besluit, dat volgens art. 4 van de wet van 1882 de spelling der Belgische gemeentenamen moest vaststellen. Intusschen heeft, op aandringen van het Davidsfonds, Minister Helleputte (lid der Academie) beslist Vlaamsche poststempels in te voeren: zal ook tegen dezen maatregel in de bureelen niet geijverd worden, namelijk opdat men met de uitvoering wachte, totdat het oordeel van de C.C.S. bekend is of totdat een beslissing door de Minister van Binnenlandsche Zaken wordt genomen. Elken morgen, roept de bestuurder Claes verontwaardigd uit, bij het ontvangen van den koerier, kunnen wij onze minderheid lezen. ‘Wie daar ook aan gewoon kunne worden, ik niet’. En hij besluit: ‘Het is dus volstrekt noodig, dat de spelling onzer plaatsnamen geregeld worde. Laat ons daartoe het mogelijke in het werk stellen: het Vlaamsche land, dat van den invloed zijner Academie veel verwacht, zal er ons dankbaar voor zijnGa naar voetnoot(1).
***
Dezelfde hoop heb ik enkele maanden geleden in de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde durven uit te spreken: dat deze hoop noch door de Commissie, noch door de Academie zelf is beschaamd geworden, daarvoor wensch ik bij het einde van deze lezing aan de Academie mijn hartelijken dank te betuigen. Mag ik tevens zoo driest zijn den wensch uit te drukken, dat de gunstige houding, welke door de Academie werd aangenomen, niet van zuiver platonischen aard zou blijven: het lijdt volgens mij geen twijfel dat, vooral op dit oogenblik, voetstappen door de Academie bij de Regeering gedaan wel een gunstig gehoor zouden vinden; maar daarbuiten kan door de Academieleden, in de onmiddellijke sfeer van hun persoonlijken invloed, zoo veel worden gedaan! De ervaring heeft ons geleerd, dat hier alleen met vereende krachten zal worden gezegevierd op jarenlangen administratieven slenter en diep ingewortelde vooroordeelen. Al kon ook in de Commissie voor Toponymie en Dialectologie niet altijd aan elk lid volledige voldoening geschonken worden | |||||||||||
[pagina 850]
| |||||||||||
(evenmin als dit in de vroegere Spellingcommissie en in de laatste Nederlandsche Interdepartementale Commissie het geval is geweest); al zal ook elk lid der Koninklijke Vlaamsche Academie zich niet zonder meer met de naamlijst in al haar onderdeelen kunnen vereenigen, toch schijnt het me geboden dat hier één front worde gemaakt. Waar leden van deze Academie met het gezag en de wetenschappelijke faam van Prof. A. Carnoy, Rijksarchivaris-generaal Dr. J. Cuvelier, Prof. J. Mansion en Prof. J. Vercoullie de verantwoordelijkheid willen helpen dragen van het werk der Commissie, komt het me voor dat aan verdere scrupules, met het oog op de absoluut noodzakelijke eensgezindheid, het zwijgen kan opgelegd worden. En waar de toestand nooit zoo gunstig is geweest als hij zich thans voordoet: ten gevolge van het gelukkig initiatief van Minister A. Carnoy, door de instemming eenerzijds van genootschappen als de Academie en de Zuidnederlandsche Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis; door de medewerking anderzijds van invloedrijke organismen als Willemsfonds, Davidsfonds en Vlaamschen Toeristenbond en van onze machtige Vlaamsche pers, meen ik te mogen verhopen dat ook de leden van de Academie persoonlijk het hunne zullen willen bijdragen, opdat de beweging dit maal niet in het straatje zonder eind moge doodloopen. Het is mij een eer, bij het einde van deze lezing, op het bureel der Academie in voordruk te mogen neerleggen de, op last der Commissie voor Toponymie en Dialectologie, uitgeven lijst der Vlaamsche Gemeentenamen in moderne spelling; het is mij nog een grooter eer, dat ik deze mocht opdragen aan Prof. J. Vercoullie, om zijn jeugdig initiatief tot vernieuwde studie van dit reeds zoo oude vraagstuk. |
|