| |
| |
| |
Een en ander uit de geschiedenis van de Sociale Geneeskunde in Vlaanderen
door Prof. Dr. Frans Daels, briefwisselend lid der Kon. Vl. Academie.
In de wereld van de sociale geneeskunde gaan de feiten snel; wij leven in een wereld van praktische toepassing waarbij alle dwalingen, alle vergissingen, met de werkelijkheid van de sociale toestanden in botsing komen en onwederroepelijk als fouten worden aangerekend. Theorie en toepassing, zelfvoldane administratie en praktische zin, geneeskunde en sociale toestanden, staan dikwijls in vollen strijd tegenover elkaar. Uit de geschiedenis van dezen strijd in Vlaanderen verdienen een reeks feiten en een reeks ervaringen op bizondere wijze te worden aangestipt, feiten rijk aan lessen over de psychologie, over administratiezaken, over Vlaamsche toestanden en over sociaalgeneeskundige wetenschap; daaruit putten we kostbare gegevens voor de toekomst.
In deze geschiedkundige bijdrage wenschen wij ons een oogenblik bezig te houden met de geschiedenis van het vroedvrouw enambt, het verpleegstersambt en het bezoekstersambt in het Vlaamsche Land.
De scholen voor vroedvrouwen, voor de wijze vrouwen die de moeders bijstonden bij de verlossing, hebben in de oudheid een even grooten naam genoten als de scholen voor geneeskunde en pas ten gevolge van de ontwikkeling der klinische wetenschappen en der vroedkundige technieken werd de vroedkunde afhankelijk van de algemeene geneeskundige opleiding, verloren de eigenlijke vroedvrouwen hun vooraanstaande beteekenis en werden ze geneeskundige hulpkrachten. Toch werden zij geen doodgewone kraamverzorgsters, want de wettelijke bepalingen legden haar steeds op: het onderzoek van de zwangere en van de barende en de actieve tusschenkomst telkens als het belang van moeder of kind zulks op dringende wijze vergt, al werd hun dan ook het gebruik van instrumenten ontzegd. De wet kent hun dus niet alleen het recht toe, zij legt haar ook de plicht op bij verschillende vroedkundige verwikkelingen persoonlijk en zelfstandig in te grijpen en daarom heeft de wet hun eene methodische streng klinische opleiding opgelegd: de moge- | |
| |
lijkheid die vroeger bestond voor een leerling-vroedvrouw, dat ze hare praktische opleiding kon verkrijgen bij een andere vroedvrouw en zich maar voor het examen had aan te melden, werd door de wettelijke verordeningen van 1908 afgeschaft en voor alle kandidaten-vroedvrouwen werd een verblijf van twee jaar in een vroedvrouwenschool, gehecht aan een materniteit, verplichtend gemaakt. Op dit oogenblik waren de studies voor verpleegsters in ons land hoegenaamd niet ernstig ingericht, want het volstond gedurende een jaar theoretische lessen te hebben gevolgd en examen te doorstaan om het officieel diploma van verpleegster te verwerven, zoodat dit diploma van geen welkdanige praktische bekwaamheid in zake verpleegkunde kon getuigen. Voor een bij uitstek praktisch vak als de verpleegkunde, was het potsierlijk, maar het was zoo. De verpleegkunde was toen
overigens het monopool van de kloosterorden en minstens de negen tienden van de leerlingen-verpleegsters waren liefhebbers die in deze studies, evenals in de lessen voor brancardierster van het roode kruis, een aangenaam tijdverdrijf vonden, wel eens een gelegenheid om iets te leeren, maar ook wel de gelegenheid om nieuwe betrekkingen aan te knoopen en om pleizierige vergaderingen over verbanden-aanleggen in te richten. Eerst in 1914 werd door wettelijke verordeningen bepaald, dat de gediplomeerde verpleegsters die een jaar internaat in een gasthuis zouden doen en een bijgevoegd examen doorstaan, den titel van gasthuisverpleegster zouden verkrijgen; hierdoor ontstond de mogelijkheid een diploma van verpleegster te verkrijgen dat van praktische bekwaamheid deed blijken.
Aan de vroedvrouwen was dus wettelijk een ernstige voorbereiding opgelegd en toch liet de toestand.van het vroedvrouwenambt in Vlaanderen op dat oogenblik erg veel te wenschen over. Bij onzen definitieven terugkeer in Vlaanderen in 1908, na twee jaar verblijf in de Duitsche geneeskundige centra, werden wij door den erbarmelijken toestand van het vroedvrouwenambt in Vlaanderen dadelijk getroffen. De oorzaken van dezen droeven toestand waren onbetwistbaar een gebrek aan doelmatige wettelijke bescherming en een gebrek aan bescherming vanwege het geneeskundig Korps. De wet legde aan de gemeente de verplichting niet op den vroedkundigen dienst voor de behoeftigen in te richten met behulp van de vroedvrouw en zij erkende enkel en alleen als onwettig uitoefenen van de vroedkunde het herhaalde uitoefenen door ongediplomeerden met als
| |
| |
doel: geldgewin; dat gebrek aan verplichting om eene vroedvrouw aan te stellen en de moeilijkheden veroorzaakt voor het bestraffen van een onwettig uitoefenen van de vroedkunde hadden tot gevolg dat in het Vlaamsche Land veel méer verlossingen werden geleid door ongediplomeerde, door zoogezegde bakers of wilde vroedvrouwen, dan wel door dezen die twee jaar internaat in een moederhuis hadden gedaan en het officieel diploma van vroedvrouw hadden verworven. Al te veel geneesheeren zagen in de gediplomeerde vroedvrouw een ongewenschte concurrente en in de plaats van deze sociaal-geneeskundige hulpkracht tot hun dienst op te leiden, gaven zij de voorkeur aan eenvoudige bakers die minder eischend waren dan de vroedvrouw en hun dus minder gevaarlijk schenen. Het was een verkeerde berekening over de heele lijn. Een vroedvrouw kon tot geen deftig stoffelijk bestaan geraken en deed in 't geniep aan onwettig uitoefenen van de geneeskunde en daar ook met deze hulp haar toestand verre van bevredigend was, nam zij ander bijwerk aan, vooral een welkdanigen kleinen handel, - wat onvereenigbaar is met de noodige volledige toewijding aan hare sociaal-geneeskundige taak. In uitgestrekte landelijke deelen van Vlaanderen was geen vroedvrouw, terwijl het voor een Dokter toch onmogelijk was al de verlossingen te leiden. De groote steden hadden bizonder aantrekkingskracht voor de vroedvrouwen. Men begrijpt dadelijk wat voor werk enkele van haar daar gingen verrichten! Het aantal kandidaten tot het vroedvrouwenambt slonk aanmerkelijk en met dat aantal de kwaliteit van de aangenomen leerlingen, zoodat bij vele ontwikkelde menschen het vroedvrouwenambt in werkelijk discrediet geraakte. De vroedvrouwen, niet voldoende geleid door het geneeskundig korps, waren niet in vereenigingen samengebracht en vele Vlaamsche gemeenten die aan de vroedvrouwen een vergoeding schonken voor
verlossing bij de armen, waren er aan gewoon geraakt dit werk van de gediplomeerde vroedvrouw minder te honoreeren dan dat van een gewoon werkman. Zoo ver was de veronachtzaming gegaan, dat men in sommige intellectueele kringen niet eens meer vermoedde dat de vroedvrouwen twee jaren studies met internaat in eene kliniek hadden gedaan. De vroedvrouwenwereld werd geminacht en verlaten en toch waren er onder onze Vlaamsche vroedvrouwen intellectueele krachten van eersten rang, met een goudmijn van toewijding en opoffering. Het was voldoende haar een behulpzame
| |
| |
hand toe te reiken om dadelijk de vroedvrouwenvereenigingen te zien ontstaan in Oost-Vlaanderen, in West-Vlaanderen, in Antwerpen, in Limburg, om een vroedvrouwentijdschrift in het leven te roepen dat maandelijks bijdragen zou bevatten van vroedvrouwen uit de verschillende Vlaamsche gewesten. Jufvrouw Perneel, Bestuurster van het Moederhuis te Brugge, was in 1912 de ziel geworden van deze werking voor wetenschappelijke, zedelijke en stoffelijke verheffing van den vroedvrouwenstand. Verschillende beroepsvereenigingen werden samengebracht in een Vlaamsch Vroedvrouwenverbond dat tot alle Vlaamsche gemeenten een omzendbrief richtte om de sociaalgeneeskundige taak van de vroedvrouw uiteen te zetten, de gewichtigheid van haar ambt te doen erkenen en het onverdiende van haar verwaarloosd en geminacht worden te doen inzien; tevens werden inlichtingen gevraagd over de verhouding van de gemeenteoverheid tot de vroedvrouwen: Nu bleek dat talrijke Vlaamsche gemeenten aan de gediplomeerde vroedvrouw die twee jaar internaat had gedaan in een kliniek om haar diploma te verkrijgen, voor het leiden van een verlossing die dikwijls een nacht en soms twee nachten zorgen vroeg, en voor de bezoeken aan het kinderbed, medicamenten en ontsmettingsstoffen bijbegrepen, alles samen een eereloon betaalden groot twee, drie en vier frank. Veel méér: er werd in de provincie Antwerpen een gemeente gevonden die aan hare vroedvrouw betaalde voor datzelfde werk, zero frank en zero centiem, stipuleerend daarbij: medicamenten en ontsmettingstoffen bij begrepen, en zulks onder voorwendsel dat het diploma van vroedvrouw aan de draagster den plicht oplegde de verlossingen van de behoeftigen op zich te nemen! Wij verhaasten ons er bij te voegen dat na ontvangst van dezen eersten omzendbrief, dat was in 1912, de overgroote meerderheid der Vlaamsche gemeenten dadelijk erkenden dat
zij sociaal-geneeskundig verkeerd handelden en onmiddellijk het eereloon van de vroedvrouw merkelijk verhoogden.
Van uit het Walenland kwamen dringende aanvragen toe om ook daar een hand te willen toesteken tot het stichten van vereenigingen van vroedvrouwen en ze waren Vlamingen uit Gent, zij die de vereengingen gingen stichten te Doornik, te Namen en te Arlen. Ook te Brussel werd hulp aangevraagd en die hulp werd geschonken. Daarop vroegen de Waalsche vereenigingen een Fransche uitgave van het Vlaamsch Vroedvrou- | |
| |
wentijdschrift en dat ook werd gedaan en dat Fransch tijdschrift werd gedrukt te Gent. Onder leiding van Juffrouw Perneel, wendde het Vlaamsch Vroedvrouwenverbond zich tot de provinciale geneeskundige kommissiën om er op aan te dringen, dat de verzorging van de eerste kindsheid zou worden toevertrouwd aan vroedvrouwen, omdat die daartoe de meest aangewezen sociaal-geneeskundige hulpkrachten waren, vooral in de landelijke gemeenten waar zij het vertrouwen van de moeders, door haar verlost, reeds bezaten; de vroedvrouwen waren bereid tot nieuwen arbeid en nieuwe opofferingen om hun sociaal-geneeskundigen werkkring te verruimen en het daardoor mogelijk te maken zich heelemaal aan hun sociaal-geneeskundige taak te wijden. Op verschillende plaatsen werden, met behulp van geneesheeren, doch door de vroedvrouwenvereeniging zelf, leergangen over kinderverzorging ingericht die door de vroedvrouwen vlijtig werden gevolgd. Het was een daadwerkelijk begin van gezond optillen van het vroedvrouwenambt tot de sociaal-geneeskundige taak die het toekwam en tot gezondere toestanden ten bate van de volksgezondheid. In 1913 greep in de tentoonstelling te Gent het eerste landelijk vroedvrouwencongres plaats. Drie dagen gewijd aan ernstige studie en discussie getuigden van de reserven aan kracht en verstand die nog schuilden in den vroedvrouwenstand. Een echt boekdeel werd uitgegeven ter voorbereiding en een ander als verslag van het Congres, dat door het beheer van
de tentoonstelling op bizonder vrijgevige wijze - naderhand - werd bedacht, omdat het was geweest het best geslaagde Congres uit de tentoonstelling.
De toestand in 1914 was dus de volgende: het vroedvrouwenambt werd verwaarloosd en was miskend, de intellectueele, stoffelijke en ook wel eens zedelijke stand van het vroedvrouwenambt liet in het algemeen te wenschen over; er bestond geen belangstelling van de leidende klasse voor deze vroedvrouwen die men hoe langer hoe meer in eenzelfde onrechtvaardige beoordeeling samenvatte met de dwaze, onwetende want alwetende en spraaklustige bakers; men vermoedde niet eens in deze leidende kringen de gewichtigheid van de geneeskundige taak van de vroedvrouwen bij den minderen mensch en het leven van offervaardigheid waaraan menigeen onder haar bezweek in den dienst van het arme volk. Maar een gezonde werking voor wetenschappelijke, zedelijke en stoffelijke verheffing van den vroedvrouwenstand was tot volle leven gekomen, de
| |
| |
vroedvrouwen bereidden zich voor tot meer doelmatige deelneming aan het beschermen der eerste kindsheid, de gemeenten begonnen in te zien dat de volksgezondheid, de bescherming van moederschap en eerste kindsheid eischten dat een vroedvrouw zich heelemaal aan hare sociaal-geneeskundige taak zou kunnen toewijden en dienvolgens op doelmatige wijze moest worden gesteund.
De studies voor verpleegster en het verpleegstersambt waren in dat oogenblik niet op doelmatige wijze ingericht en dat doertastende hervormingen op dat gebied noodig waren, lag voor de hand.
***
1914-1918. Oorlogstijd. Honderden menschen met opofferingsgeest bezield, wijden hun beste krachten aan de verpleging, terwijl honderden oorlogsverpleegsters en ‘oorlogsheldinnen’ optreden. Voor deze laatste is de wapenstilstand een ontgoocheling, zij kunnen zich bij het einde van het romantische niet neerleggen; in naam van bewezen diensten eischen zij de verdere mogelijkheid van aanstellerij en van grootdoenerij op.
In het land is de atmosfeer totaal veranderd. Geld is er genoeg, is er te veel; Duitschland zal alles betalen. De offers door het volk in den grooten oorlog gebracht eischen dat men zich dadelijk en op de vrijgevigste wijze met alle mogelijke sociale werken inlaat. De oorlog heeft een buitengewone verspreiding van ziekten medegebracht die de beteekenis hebben van groote sociaal-geneeskundige kwalen, zooals de tuberculose en de geslachtsziekten, terwijl door de menschenslachting die plaats greep het vraagstuk van de ontvolking uiterst gewichtig is geworden. Tijdens den oorlog werden bizondere maatregelen getroffen om de zuigelingensterfte te bestrijden; nu bleven deze maatregelen op nog meer gebiedende wijze noodzakelijk voor den strijd tegen de ontvolking.
De geneeskunde was tot het volle besef gekomen, dat de wetenschap van de toepassing van de gegevens der gezondheidsleer, van de praktische bestrijding der besmettelijke ziekten en van de sociaal-geneeskundige behandeling en voorbehoeding van andere ziekten een geheel bizondere is en als wetenschap van praktischen aard een bizondere, afzonderlijke plaats inneemt tegenover de principieele, theoretische wetenschap, de wetenschap van het ‘kunnen’ tegenover de wetenschap van het ‘kennen’, de kunst van de opleiding van het volk in de ge- | |
| |
zondheidsleer tegenover het boek over gezondheidsleer. Voor het beoefenen van deze wetenschap is een geneesheer niet de aangewezen man, omdat hij niet in intieme aanraking met het volk leeft, in rechtstreeksche gemeenschap van werken en zwoegen; hij staat te hoog boven het volk en hij heeft niet de noodige huishoudelijke praktische bevoegdheid om de mouwen op te stroopen en door het voorbeeld van eigen arbeid het meest doelmatig onderwijs te verstrekken. Dat was verpleegkunde, maar verpleegkunde van een geheel bizonderen socialen aard. In Amerika was reeds het bezoekstersambt ingericht om aan deze vereischten te voldoen. Praktisch gezien was het oogenblik aangebroken, stoffelijk gezien was het gunstig en diplomatisch was het geschikt om de herinrichting van de studies voor verpleegsters en van het verpleegstersambt in zijn geheel door te drijven. Het werd gedaan midden in de verwarringen die het naoorlogsche tijdperk hebben gekenmerkt. Het ministerie van arbeid eischte een bizonder examen voor zijne toezichters van gezondheidsleer in de nijverheden; het nieuw geschapen Werk voor Kinderwelzijn eischte een bizonder examen van de bezoeksters die werkzaam zouden zijn in de raadplegingen voor zuigelingen en richtte zelfstandig dat examen in, terwijl het ministerie van binnenlandsche zaken, afdeeling
Gezondheidsleer, verder examen van verpleegsters afnam, zoodat drie verschillende ministeries te gelijkertijd sociaal-geneeskundige hulpkrachten vormden zonder eenigen overleg met mekaar. Een model van averechtsche organisatie! Brusselsche scholen waren dadelijk aan het werk gegaan voor het vormen van bezoeksters en private Vlaamsche scholen ontstonden dadelijk daarop om het gevaar van het overstroomen van het Vlaamsche land met Vlaamschonkundige Brusselsche bezoeksters te keer te gaan. Een koninklijk besluit stelde het programma van de studies voor bezoekster vast, met een minimumduur van een jaar. Zes maand later had reeds een officieele zitting plaats en aan de Vlamingen die hadden aangedrongen om tot deze zoogezegd publieke examenzitting te worden toegelaten, werd bericht waar de examenzitting zou plaats hebben, maar dat bericht kwam twee dagen nadat de zitting had plaats gehad. Naderhand werd vernomen dat op deze zitting leerlingen van de scholen uit Brussel groote onderscheiding hadden verkregen, terwijl ze niet eens op de zitting verschenen waren. Als gevolg van het hevig protest dat opging als antwoord op zulk gedoe, werd geantwoord dat het
| |
| |
Werk voor Kinderwelzijn voldoende vertrouwen had in de Brusselsche scholen om deze leerlingen zonder nieuw examen aan te nemen. Maar wanneer de Vlaamsche scholen zes maand later hun leerlingen voorbrachten, die het examen van de school prachtig hadden doorstaan, dan moesten al deze leerlingen hun examen opnieuw voordragen. Wat veel erger was: voor dit examen van bezoekster werden alleen dezen aangenomen die draagster waren van een diploma van verpleegster, en de vroedvrouwen, de meest aangewezen menschen om op de landelijke gemeenten de raadplegingen voor zuigelingen te bedienen, werden geweigerd, zoodat deze vroedvrouwen die tweè jaar internaat in een vroedvrouwenschool en in een vroedkundige kliniek hadden gedaan, die volgens de wet hadden voldaan aan de verschillende examens over ontleedkunde, levensleer, gezondheidsleer enz., een nieuw voorafgaand examen van verpleegster moesten afleggen waarvoor de wet slechts een jaar theoretische leergangen vereischte, waarbij dan nog algemeen bekend en aangenomen was, dat deze lessen voorbereidend tot het examen van verpleegster gewoonlijk van zes tot acht maanden duurden en niet meer. Het was een bespottelijke, een gekke toestand en tevens een grove sociaal-geneeskundige vergissing. Het was ook een sprekend voorbeeld van ontkenning van den werkelijken toestand. Ik werd in dien tijd geroepen bij Professor Heger, Voorzitter van het Werk voor Kinderwelzijn, die er mij een groot verwijt van maakte dat ik het examen van bezoekster toegankelijk wilde maken voor eenvoudige onkundige bakers, in de plaats van het te reserveeren voor de gediplomeerde verpleegsters. Nooit zal ik vergeten de verbazing van dezen man toen ik hem bevestigde en toen hij mij tot drie maal toe deed herhalen, dat de vroedvrouwen twee jaar internaat in een kliniek hadden gedaan en uitgebreid wettelijk examen hadden afgelegd. Daarvan wist de man niets. Hij was Voorzitter van het Werk voor Kinderwelzijn. Hij woonde te Brussel.
Intusschen hadden meer dan dertig Vlaamsche vroedvrouwen in de privaatschool van Oost-Vlaanderen hun examen van verpleegster voorbereid en dit examen doorstaan voor de geneeskundige Kommissie van Dendermonde, waarna haar een diploma van verpleegster werd overhandigd. Maar pas hadden zij dat diploma in handen of van uit Brussel kwam aan ieder van deze vroedvrouwen gericht een waarschuwing dat zij, op gevaar van bestraffing, dat diploma dadelijk naar Brussel moest
| |
| |
terugsturen omdat dat diploma voor ongeldig was verklaard ingezien zij niet een heel jaar lang tot voorbereiding van het verpleegsterexamen was onderwezen. Dat werd nu al te barsch! Met hulp van Dr. Van de Perre zaliger, werd aan Minister Carton de Wiart, toenmaals Minister van Binnenlandsche Zaken, de ware toestand van zaken uiteengezet; de Minister had den moed een radikale beslissing te nemen tegenover zijne bureeloversten in, en enkele dagen nadien kreeg iedere vroedvrouw een officieel bericht, haar meldende dat het diploma dat zij verkregen had en dat voor ongeldig was verklaard, opnieuw voor geldig was verklaard en dat zij dus den titel van verpleegster bezat. Deze vroedvrouwen doorstonden bijna allen het examen van bezoekster en een reeks onder haar met groote en grootste onderscheiding. Toen nam het Werk voor Kinderwelzijn een beslissing volgens dewelke het maar in buitengewone gevallen zou toegelaten worden dat in landelijke gemeenten een vroedvrouw terzelfdertijd bezoekster van het Werk voor Kinderwelzijn zou zijn. Op deze wijze werd, langs een omweg, aan de meerderheid van deze vroedvrouwen het nut van hun bezoekstersdiploma ontnomen. Het was wel belangrijk dezen strijd te volgen tusschen de menschen die zich volop in de werkelijke sociaal-geneeskundige praktijk bevonden en tot een gezonde inrichting wilde komen en een Brusselsche administratie die van op haren lederen zetel, in de hoofdstad, de sociale geneeskunde van te lande wou besturen naar eigen inzicht. Wij hadden gedurende eenige jaren de eer deel uit te maken van de centrale jury voor het examen van bezoekster en hadden daarbij gelegenheid bij de leerlingen van sommige Brusselsche scholen een wraakroepend tekort aan praktisch inzicht, aan echte sociaal-geneeskundige opvoeding waar te nemen. De meeste van deze leerlingen konden mij achtereenvolgens de verschillende vormen van
kraambedkoorts opsommen, wat zij, naar mijn bescheiden meening, niet eens mochten weten, maar wanneer haar werd gevraagd zakelijk uit te leggen hoe een vrouw zichzelf intieme zorgen moet toedienen en het waarom van de verschillende bizonderheden die daarbij moeten worden in acht genomen, dan stonden zij met hun mond. vol tanden en wisten niet hoe te draaien of te keeren. Wanneer haar werd gevraagd welken raad zij zouden geven aan de volksvrouwen die een verlossing verwachtende zijn, dan was het onvermijdelijke antwoord dat de vrouw volstiekt naar het moederhuis moest gaan omdat
| |
| |
daar alles kiemvrij was en de muren glad; van de sociaalgeneeskundige en economische nadeelen van het verlaten van het huis, van man en kinderen en van de al te dikwijls onoverwinnelijke moeilijkheden die voor een volksvrouw daarmede verbonden zijn, hadden de meesten niet het minste besef. Dan heb ik dikwijls gedacht aan de hoogere sociaal-geneeskundige waarde van de eenvoudige vroedvrouw die alles aan den lijve heeft gevoeld en meegeleefd! Het feit dat het examen van bezoekster door zulke eenvoudige, door zulke kleine menschen als de vroedvrouwen toch waren, werd doorstaan, bracht niet weinig opschudding teweeg. Ik kreeg het bezoek van dames die een werking wilden op touw zetten om twee verschillende examens van bezoekster in te richten, een soort van hooger examen vooral bestemd voor deze die met hun diploma van bezoekster plaatsen van bestuurster of van toezichtster wilden bereiken en een ander, een lageren vorm van het examen van bezoekster, voor deze die de minderwaardige plaatsen zouden bekleeden. Toen ik met nadruk betoogde dat ik het wel met haar eens zou zijn op voorwaarde dat het eerste examen merkelijk moeilijker zou zijn dan het tweede, en over veel meer uitgebreide en talrijker vakken zou loopen, dan liet men mij verstaan dat ik niet begrepen had omdat de stof van de twee examens dezelfde zou zijn, maar dat het eerste examen zou bestemd zijn voor menschen op bizondere wijze uitverkoren door ‘la position sociale de la récipiendaire’.
Het afnemen van Vlaamsche examens voor de bezoekster was niet zonder moeite verkregen, noch zonder incidenten. Een lid van de jury weigerde zulke diplomas te onderteekenen onder voorwendsel dat de eerste vereischte om bezoekster te worden, moest zijn de kennis van het Fransch en dat het afnemen van het examen in het Fransch daartoe de gepaste maatregel was. Maar voor het afleggen van een examen van Vlaamsch voor dezen die in het Vlaamsche land wilden werken, was er geen sprake en niets kon in dien zin worden verkregen! Ook zagen wij weldra midden in het Vlaamsche land zelfvoldane bezoeksters aan dit zoogezegd werk van volksopleiding meedoen zonder eens de taal van het volk op verstaanbare wijze te kunnen spreken.
Intusschen werd ik persoonlijk gevraagd om deel uit te maken van den geneeskundigen raad voor het Werk voor Kinderwelzijn. Ik nam het met genoegen aan, doch op voorwaarde
| |
| |
dat ik mijn volledige vrijheid van kritiek zou behouden. Het was er mij namelijk om te doen na te gaan hoe het Werk voor Kinderwelzijn werkelijk was ingericht uit het oogpunt van de praktische bevoegdheid op sociaal-geneeskundig gebied. Mijn eerste vraag bij de eerste zitting die ik bijwoonde was dan te weten hoe deze geneeskundige raad was samengesteld. Het bleek dadelijk dat de provinciën West- en Oost-Vlaanderen vertegenwoordigd waren door een enkel mensch, namelijk door mezelf, Limburg door zero, stad Antwerpen door twee en de provincie Antwerpen door een enkel, terwijl de stad Brussel door zeven medeleden was vertegenwoordigd. Het was bijna het dubbel van de vier Vlaamsche provinciën te zamen. Wij namen dadelijk waar dat terwijl een eenvoudige zitting onzen vollen namiddag met het tijdverlies van een reis kostte, het grootste deel van de Brusselsche collega's er den brui van gaven, doch wanneer wij iets van practischen aard, vooral voor de landelijke gemeenten, wilden doen aannemen, dan kwamen onze Brusselsche confraters in der haast tusschen twee trams op het gepaste oogenblik om met eene stemming al ons pogen te verijdelen. Wij stelden dan dadelijk den eisch dat, zoodra een van de Brusselsche confraters om de een of andere reden uit den geneeskundigen raad zou treden, hij zou worden vervangen door een Vlaamsch collega uit de landelijke gemeenten. Kort nadien gebeurde het dat een van de Brusselsche collega's van den geneeskundigen raad naar den hoogeren raad van het Werk voor Kinderwelzijn overging. Wij herhaalden onzen eisch en als antwoord werd met klank en zang Professor Bayet uit Brussel in den geneeskundigen raad opgenomen. Ik nam dus mijn ontslag, dat met genoegen werd aangenomen. Brusselsche toestanden.
Terwijl dus deze verschillende kenschetsende gebeurtenissen zich afspeelden in de eerste maanden en jaren na den wapenstilstand, deed zich in de vroedvrouwenwereld een andere gebeurtenis voor. De Waalsche vroedvrouwen, voor wie het Vlaamsch Vroedvrouwen verbond eene Fransche uitgave van het Vlaamsch Vroedkundig Tijdschrift op eigen kosten gedurende jaien had uitgegeven, uit loutere sociale opoffering, lieten ons weten dat het voor haar voortaan onaannemelijk was een tijdschrift te hebben dat te Gent werd gedrukt. Hun verschillende beroepsvereenigingen waren door Vlaamsch werk gesticht, hun tijdschrift en zijn schulden met Vlaamsch geld betaald, nu konden zij alleen voort.
| |
| |
De examens van bezoekster die te Brussel werden afgenomen door een centrale jury, namen weldra een einde, want het inrichten van deze examenzittingen was enkel voorzien als overgangsmaatregel. Bij nieuwe wettelijke verordeningen van 1921 was inderdaad vastgesteld dat, om het diploma van verpleegster te verkrijgen, de kandidaten drie jaar internaat in een verpleegsterschool zouden moeten doormaken. In het laatste jaar zouden zij zich dan op bizondere wijze specialiseeren in de richting gasthuisverpleegster of bezoekster. Met één slag hadden dus de verpleegsters een jaar studietijd meer dan de vroedvrouwen. Voornamelijk de raadplegingen voor tuberculose en de raadplegingen voor zuigelingen, samen met de raadplegingen voor zwangere vrouwen stelden de bezoeksters aan. De volle wedde van de bezoekster van het Werk voor Kinderwelzijn overtrof merkelijk al wat een vroedvrouw op den buiten kon winnen. Geen brug was gelegd tusschen de studies voor vroedvrouw en die voor bezoekster, zoodat men de klove tusschen de twee ambten zoo diep mogelijk liet en de vroedvrouw die als bezoekster wou dienst doen, en daartoe recht had omdat zij een diploma van bezoekster had verworven, dwong te kiezen tusschen een van de twee ambten. Veel méér: toen in het Werk voor Kinderwelzijn werd aangedrongen op het stichten voor raadplegingen voor zwangere vrouwen en dat aan deze vrouwen getuigschriften over zwangerschap moesten worden afgeleverd tot het verkrijgen van bepaalden steun vanwege het Werk voor Kinderwelzijn, vroegen wij dat het Werk voor Kindetwelzijn de getuigschriften afgeleverd door vroedvrouwen zou erkennen, vermits de wet aan de vroedvrouwen niet alleen het recht van onderzoek van de vrouw toekenden, maar zelfs het recht en de verplichting van persoonlijke tusschenkomst bij de verlossing oplegde, maar liepen een volledige weigering op. Zelfs dàt werd door het Werk voor Kinderwelzijn aan de vroedvrouwen niet gegund.
De raadplegingen voor zuigelingen rezen ten allen kante uit den grond op en de talrijke bezoeksters door de verschillende scholen gevormd deden hun best om zoo schoon mogelijk sociaal-geneeskundig werk te verrichten, maar kwamen onvermijdelijk bij de bescherming van de eerste kindsheid en vooral bij de raadplegingen voor zwangere vrouwen in botsing met de vroedvrouwen, voor wie men haar niet veel achting had ingeprent, die minder algemeene vorming hadden dan deze
| |
| |
verpleegsters die drie jaar internaat in de verpleegstersschool hadden doorgemaakt en die het economisch minder goed stelden dan de nieuwe verpleegsters aan wie zoo plots door den hemel zóoveel werd gegund dat aan een vroedvrouw nooit te beurt viel. Dat was de toestand op het einde van het tweede bedrijf van deze sociaal-geneeskundige ontwikkeling in Vlaanderen.
***
Terwijl deze toestand van officieele zijde tot stand gebracht het vroedvrouwenambt erg benadeelde, en de belangen van de sociale geneeskunde in Vlaanderen weinig diende, hadden de Vlaamsche vroedvrouwen van private werkkracht en van ruimer inzicht afdoende blijk gegeven. Wij hebben reeds aangehaald hoe talrijke vroedvrouwen, en zelfs oudere vroedvrouwen, zich onmiddellijk weer tot de studie hadden begeven en achtereenvolgens het examen van verpleegster en het examen van bezoekster hadden afgelegd. Voor menschen die in benarde economische toestanden verkeeren en sedert twintig en dertig jaar geen examen meer hebben afgelegd, die gebonden liggen door dagelijkschen harden arbeid en daarenboven nog dikwijls voor een talrijk kroost te zorgen hadden, waren zulke prestaties van vooraanstaande beteekenis en verdienste. Het Vroedvrouwentijdschrift bleef gestadig de eischen der gezonde sociale geneeskunde verdedigen en de mede in 't leven geroepen Vlaamsche Congressen voor Verpleegkunde en Sociale Geneeskunde leverden ieder jaar nieuwe bijdragen tot de studie en de oplossing van het vraagstuk. Op het Congres te Hasselt in 1925 werd de zaak opnieuw grondig onderzocht en met algemeene stemmen aangenomen, dat de meest praktische, de meest rechtvaardige en de meest doelmatige oplossing hierin bestaat, dat alle vroedvrouwen drie jaren studies zouden moeten doen, doch na deze studies het diploma van vroedvrouw-bezoekster zouden bezitten en dat het voor alle bezoeksters of verpleegsters die de wettelijke studies van drie jaar hebben gedaan zou moeten mogelijk zijn in zes maanden studie het diploma van vroedvrouw te verkrijgen, doch dat aan deze kandidaten een toegangsexamen zou moeten worden opgelegd waarin ze zouden getuigen dat zij de theoretische verloskunde reeds hebben gestudeerd, opdat zij vanaf de eerste verlossingen die zij bijwonen alles zouden kunnen begrijpen en niet een deel van het klinisch onderwijs in den beginne voor haar zou te loor gaan. Zoo waren reeds
| |
| |
de verschillende wegen tot doelmatige inrichting en tot volmaakte verstandhouding, door de private studie en door het privaat initiatief duidelijk afgebakend vóórdat van hoogerhand ernstig werd ingegaan op deze eischen en op deze zoo klaarblijkelijke noodwendigheden. Het Vlaamsch Vroedvrouwenverbond had intusschen nog een ander schoon werk verricht: op het Congres te Brugge in 1922 werd van de aanwezigheid van Hollandsche en Engelsche afgevaardigden gebruik gemaakt om een eerste Internationale samenkomst van vroedvrouwen in te richten en een tweede internationale samenkomst voor te bereiden, welke plaats greep te Antwerpen in 1923 en waarop buiten de Noord-Nederlandsche en de Engelsche afgevaardigden nu ook Tsecho-slovakische gedelegeerden aanwezig waren. Op de derde samenkomst die drie jaar later te Praag plaats had, zijn de Duitsche, Oostenrijksche, Litauesche en Poolsche afgevaardigden bijgekomen en dit jaar te Weenen op de vierde samenkomst waren nog daarenboven Hongarijë, Yougoslavië vertegenwoordigd, terwijl een reeks andere landen schriftelijk toetraden en medewerking in uitzicht stelden. Het Vlaamsch Vroedvrouwenverbond heeft ook op Internationaal gebied blijvend werk verricht.
Dat alles belette niet dat het in eigen land werd geminacht en verwaarloosd en geheel terzij gelaten bij de bescherming van de eerste kindsheid en bij de inrichting van de raadpleging voor zwangere vrouwen, twee gebieden waar het vroedvrouwenkorps het eerst aangewezen organisme was voor doelmatig werk, wel te verstaan: onder voorbehoud van bijgevoegde studies en schikkingen, door de ontwikkeling zelve van de sociale geneeskunde opgelegd.
Maar het was nu eenmaal niet zoo en bij al dat privaat werk en al dezen goeden wil, was van officieele zijde een toestand geschapen die glad het tegenovergestelde gaf van wat de praktische ervaring en de zakelijke kennis van den toestand als doelmatig aanwees. Maar het derde bedrijf in de ontwikkeling van deze sociaal-geneeskundige toestanden begon. De raadplegingen voor zuigelingen rezen ten allen kante uit den grond op, doordien de jonge geneeskundige krachten er een nuttige werkzaamheid in vonden en de sociaalvoelende geneesheeren en dames een gelegenheid tot volksverheffend werk; elders ontstonden zij uit louter politieke berekening om te beletten dat anderen het goede werk zouden doen. De moeders kwamen er
| |
| |
talrijk naartoe met hun zuigelingen omdat net iets nieuws was, omdat men geweldig aandrong, omdat men haar in de raadpleging voor zuigelingen, benevens geneeskundigen raad, daadwerkelijke hulp bezorgde onder vorm van melk, van premies, van kindskorf enz. De bezoeksters van het eerste uur deden heel zeker hun best, maar zij moesten weldra ondervinden dat de menschen het recht hebben ze af te wijzen, ze af te danken, wanneer zij hun taak als een inspectie bij de menschen opvatten, in de plaats van de mouwen op te stroopen om het volk te onderwijzen door eigen werk; zij moesten ondervinden, dat zij niet aan kleine menschen te leeren hadden hoe alles in orde dient gebracht te worden, maar dat zij zelf bij den kleinen mensch alles in orde moesten brengen en daardoor het wantrouwen moesten verdrijven en het vertrouwen van de menschen winnen, de eerste vereischte voor de opleiding van het volk. Zij moesten ondervinden, dat over de opvoeding van moeder en zuigeling voor het overgroote deel beslist wordt tijdens de eerste tien dagen die op de verlossing volgen en dat de vroedvrouw dus feitelijk de hoofdrol speelt. Zij moesten ondervinden, hoe op de landelijke gemeenten een wanverhouding bestond tusschen den ruimen steun geschonken aan een raadpleging voor zuigelingen die enkele zuigelingen te verzorgen had en den uiterst geringen steun toegekend aan de bescherming van het moederschap onder vorm van een deftigen vroeddienst ten huize. Zij moesten ondervinden, hoe zij gedwongen werden in de landelijke gemeenten twee en soms drie raadplegingen te gelijkertijd te bedienen, telkens in iedere gemeente tot moeilijkheden te komen met de vroedvrouwen, terwijl deze in moeilijkheden leefden met de geneesheeren, dat alles ten gevolge van ongezonde sociaalgeneeskundige toestanden.
Van hooger hand werd men hoe langer hoe meer bewust dat men voor het vroedvrouwenambt volstrekt iets moest doen. In deze omstandigheden werd de nieuwe titel van aangenomen vroedvrouw gesticht, werden de studies voor vroedvrouw herzien en vervolledigd en werd ten slotte, eindelijk, de brug gelegd tusschen de studies voor vroedvrouw en voor bezoekster. Wij waren nu September 1924.
De officieele titel van vroedvrouw aangenomen door den Staat werd gesticht ‘om het gezag van het vroedvrouwenambt te verheffen’. Eigenaardige administratieve zienswijze. Wanneer een ambt in discrediet is gebracht ten gevolge van moei- | |
| |
lijke economische toestanden en van gebrek aan officieele bescherming, dan wordt voor dit ambt een eeretitel geschapen, en om dezen eeretitel te verkrijgen worden nieuwe lasten opgelegd, zonder overeenstemmenden steun of voordeel. De titel van aangenomen vroedvrouw werd geschonken aan al de vroedvrouwen uit de praktijk die herhalingslessen zouden volgen en een klein examen doorstaan. Het rechtstreeksch gevolg was nu, dat het volgen van zulke lessen voor vroedvrouwen uit de landelijke gemeenten een zwaren last beteekende, lange afwezigheid van huis en soms groote reizen, terwijl de vroedvrouwen uit de stad van wie enkele hun kennis misbruikten voor weinig deftig werk, uiterst gemakkelijk deze lessen konden volgen en dienvolgens in menige plaats de eerste waren die den officieelen titel van aangenomen vroedvrouw van den Staat verkrijgen, zoodanig dat in sommige middens vanwege deftige vroedvrouwen protest opging en zij den titel van aangenomen vroedvrouw niet wenschten te verkrijgen wanneer hij aan zulke menschen werd geschonken. Wel had de wet voorzien dat, om toegelaten te worden tot deze lessen en tot het examen, de vroedvrouw een getuigschrift van zedelijkheid moest overleggen; maar wanneer de Geneeskundige Kommissie zulk getuigschrit wou weigeren aan een vroedvrouw die geen goede faam had, doch nooit veroordeeld werd, dan werd aan deze Geneeskundige Kommissie bekend gemaakt dat zij niet het recht had dat getuigschrift te -weigeren indien de vroedvrouw nooit veroordeeld was geweest. Administratief werk. Averechtsche psychologie
De studies voor vroedvrouw werden herzien en vervolledigd. Hier zijn pleizierige dingen gebeurd waarvan toch enkele dienen aangestipt te worden. Aan de vroedvrouwen werd het gebruik van gummihandschoenen voor de vroedkundige onderzoekingen op de meest dringende wijze in deze nieuwe verordeningen aanbevolen. En bij deze nieuwe verordeningen werd de verplichting opgelegd de gummihandschoenen vóór en na een vroedkundig onderzoek een kwart uurs te laten koken. Elk die ter zake wat ervaring heeft, weet dat bij zulke wijzen van doen, met drie of vier vroedkundige onderzoekingen in den loop van een verlossing er van de gummihandschoenen niets overblijft en dat in menige gemeente de vroedvrouw voor een verlossing geen eereloon krijgt dat gelijk staat met den prijs van een paar gummihandschoenen. In dezelfde onderrichtingen staat aangeteekend dat vóór en na ieder onderzoek de hand- | |
| |
schoenen een kwart uurs moeten koken en tien regels verder dat zij tien minuten moeten koken. Wij deden te Brussel aan een algemeen bestuurder van het Departement van Gezondheidsleer opmerken dat er daar een verschil was van 33%. Ik kreeg voor antwoord dat zulks voor hen van geen belang was. Maar de hoofdvogel werd afgeschoten op taalgebied. Terwijl voor gewone dingen van ontsmettingen en van kiemvrijmaking algemeen gebruikte, internationale woorden zooals b.v. de autoclave voor het steriliseeren, worden vertaald op zeer bedenkelijke wijze, met het woord stoomkoker, kregen wij op andere plaatsen een mengsel van vertaling en van vergissing en dan werd het potsierlijk. Het record van deze administratieve mogelijkheden wil ik U mededeelen. Het spreekt vanzelf dat men te Brussel niet wist dat er een Vlaamsch boek over vroedkunde bestaat dat in dit oogenblik misschien in twee duizend handen is en dat men dus daar al de geijkte benamingen hadde kunnen vinden of
bij den schrijver aanvragen. Een Fransche tekst werd opgesteld en dan werd hij vertaald met het woordenboek. Luistert nu even naar het juweeltje van vroedkundige taalkunde. Na de verlossing verkleint de uitgezette en verdikte baarmoeder in den loop van zes weken en keert zoo geleidelijk tot den normalen toestand weer. Deze gezamenlijke verschijnselen die het verkleinen van de baarmoeder tot gevolg hebben worden genoemd ‘intrekking van de baarmoeder’, involutie. Het ongeluk wil nu dat een van de ergste verwikkelingen na de verlossing, de omstulping van de baarmoeder is, en deze verwikkeling ook met het woord inversie, van gevaarlijke gelijkenis met involutie, wordt aangegeven. Wanneer nu in de reglementen sprake was van het normaal terugkeeren van de baarmoeder naar hare normale grootte en vorm, dus van involutie, van intrekken van de baarmoeder, dan stond in den Franschen tekst: involution, en de officieele onkundige, aangesteld voor de vertaling, heeft in de plaats van naar involution, gezocht naar inversion in zijn woordenboek, bij onoplettendheid, en daar hij enkel een omschrijvenden uitleg vond, komt het dat inversion vertaald werd: ‘het binnenste buitenkeeren van de baarmoeder’ en dat ‘binnenste buitenkeeren van de baarmoeder’ verschijnt in het reglement wanneer de normale intrekking van de baarmoeder bedoeld wordt. En onze vroedvrouwen moeten met zulke reglementen over de baan. Is dat niet wraakroepend? Aan Minister Poullet heb ik smeekbrieven geschreven opdat
| |
| |
hij toch niet langer zijn naam zou laten onder zulken onzin. Minister Poullet antwoordde mij dat het tot zijn groote spijt onmogelijk was deze reglementen die maar pas verschenen waren zoo dadelijk te veranderen en dat ik toch moest begrijpen dat hij als advocaat, van vroedkunde niets afwist en eenvoudig had onderteekend zonder van dat alles iets te begrijpen. Mij stuit het tegen de borst dat het in een land mogelijk is aan algemeene bestuurders van een Ministerie zulk werk te verrichten.
De brug werd gelegd tusschen de studies voor bezoekster en die voor vroedvrouw. Wettelijke verordeningen kwamen eindelijk vaststellen dat het voor een vroedvrouw mogelijk is met een jaar bijgevoegde studies den titel te verkrijgen van vroedvrouw-bezoekster, terwijl het voor bezoeksters mogelijk is, mits een jaar bijgevoegde studie, den titel van vroedvrouw te verkrijgen. Een begin van erkenning van al de vroegere dwalingen. Voor de toekomst worden nu doelmatige schikkingen mogelijk, maar het werk is lastig, want het verschil tusschen de verpleegstersscholen en de vroedvrouwenscholen is groot en zonder de minste vrees voor tegenspraak mogen wij bevestigen, dat het in dit oogenblik, na vier jaar, nog bijna onmogelijk is de gediplomeerde bezoeksters voor een jaar in een vroedvrouwenschool onder te brengen, omdat het verschil van midden tengevolge juist van al de voordeelen aan verpleegstersscholen toegekend, terwijl de vroedvrouwenscholen nog verlaten waren, al te groot is. Omgekeerd ziet men nu nog niet in hoe de vroedvrouwen in de mogelijkheid te stellen om op doelmatige wijze het bijgevoegde jaar te doen dat haar het diploma van vroedvrouw-bezoekster moet waarborgen. Maar de principieele grondveste is toch gelegd en aan den bouw kan worden begonnen, met tien jaar achterstel.
Intusschen werd het Werk voor Kinderwelzijn gedwongen den steun aan de moeders geschonken in de raadplegingen voor zuigelingen geleidelijk te verminderen, met het onvermijdelijk gevolg dat de moeders, die bij het bezoek aan de raadpleging voor zuigelingen kostbaren tijd verliezen, geen stoffelijke vergoeding meer vonden voor het tijdverlies en thuis bleven. Ten allen kante moesten raadplegingen voor zuigelingen verdwijnen. Elders werd het getal aangeboden zuigelingen zoo gering dat een bezoekster in de landelijke gemeenten vier en vijf raadplegingen gelegen op een of anderhalf uur van elkaar zou moeten bedienen om het recht te hebben op een volle jaarwedde van
| |
| |
bezoekster: een onmogelijke toestand. Terwijl het Vlaanische land nu jaren en jaren gestreden had om op de landelijke gemeenten den dienst van vroedkunde en van bescherming der eerste kindsheid in dezelfde handen te brengen en ten slotte allen moed verloren had voor de halsstarigheid van onbevoegdheden, ging verleden jaar van uit Luxemburg een radikale poging uit om de raadplegingen voor zuigelingen te vervangen door het bezoek ten huize, door de vroedvrouwen. Op het Congres te Hasselt dit jaar gehouden werd op onverwachte wijze, maar onder den drang van de feitelijke toestanden die men gedurende jaren niet had willen erkennen, de taak van de vroedvrouw op bizondere wijze naar voren gebracht en vóór een paar weken verscheen reeds in het bulletin van het Werk voor Kinderwelzijn een reeks onderrichtingen over de taak van de vroedvrouw in het Werk voor Kinderwelzijn.
Nu lazen wij in een officieel verslag dat de geneesheer gelast met de raadpleging voor zwangere vrouwen zal bijgestaan worden door een verpleegster-bezoekster, of zoo mogelijk door een vroedvrouw-bezoekster, waaraan altoos voorkeur zal gegeven worden.
En wat verder lazen wij: wordt het werk van de raadpleging voor zwangeren niet tegengewerkt door de vroedvrouwen van de plaats? Maken laatste ten rechte of ten onrechte geen verkeerde propaganda? Heeft men voldoende moeite gedaan om de vroedvrouwen voor de zaak te winnen?
In de besluiten drong men aan om de raadplegingen voor zwangere vrouwen te vermenigvuldigen en te verbeteren; doch ‘opdat dit ontwerp uitvoerbaar weze, zoo vermeldde het verslag, moet het aan de plaatselijke omstandigheden aangepast worden, moet een oproep gedaan worden tot de aangewezen personen, geneesheeren, vroedvrouwen-bezoeksters en vroedvrouwen en de dienst ingericht worden met een minimum van onkosten en administratieve verwikkeling’.
Wijze taal gesproken in 1928. Zij werd reeds gesproken sedert 1919 door het Vlaamsch Vroedvrouwenverbond. In het maandblad van Maart 1928, Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, verschenen onderrichtingen tot een dienst van stelselmatig toezicht ten huize over de pasgeborenen, door de verpleegsters of vroedvrouwen, onder toezicht van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn.
Het radikale negatieve standpunt dat gedurende jaren door
| |
| |
de leidende organismen tegenover het vroedvrouwenambt was ingenomen, heeft ten slotte misschien voordeelen gehad voor dit vroedvrouwenambt zelf, want alles schijnt aan te duiden dat wij nu met volle zeilen varen naar volledige versmelting van vroedvrouwenambt en bezoekstersambt in de landelijke gemeenten, ten minste wat de bescherming van de zuigelingen aangaat.
Hiermede eindigt het derde bedrijf van de sociaal-geneeskundige ontwikkeling van het vraagstuk der bezoeksters en der vroedvrouwen in Vlaanderen. Nu staan wij op gezonden bodem. De gevolgen en de besluiten van al de naoorlogsche invloeden en intrigues zijn klaar tot uiting gekomen door de onvermijdelijke ontwikkeling van de feiten zelf. De tijd heeft zijn woord gezegd. De verschillende bedrijven zijn afgespeeld; wij bevinden ons nu niet meer op de planken met alle daarbij passende kostumeering, maar wij zijn teruggekeerd naar het werkelijke leven, naar de sociale en de sociaal-geneeskundige toestanden zooals zij dienen te worden ingezien, bestudeerd en gezond gemaakt. Noch bezoeksters, noch vroedvrouwen zullen er zich om beklagen, want de gezondheid is het hoogste kapitaal, zoowel in sociale toestanden als op sociaal-geneeskundig gebied en onze sociaal-geneeskundige hulpkrachten, die van eersten rang zijn, zullen beide in doelmatige verstandige schikkingen de vreugde genieten van wederzijdsche achting en van het genot van schoon en blijvend sociaal-geneeskundig werk te verrichten in den dienst van opvoeding en verheffing van eigen volk. De geschiedenis van al het voorgaande heeft nog enkel geschiedkundig belang; misschien toch, is de ontwikkeling van de feiten ook van waarde uit het oogpunt van de psychologische wetenschap in ons land.
|
|