Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1928
(1928)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdII
| |
Eerste Verslag: Prof. Dr. J. Vercoullie.De auteur van deze verhandeling heeft met de ontdekking van het handschrift van een medicijnboek een gelukkige vondst gedaan. Hij geeft er hier een goede uitgave van met de noodige verklaringen. Jammer dat hij niettegenstaande onvermoeide en uitgebreide opzoekingen de bron noch verwante werken heeft kunnen ontdekken. | |
[pagina 525]
| |
Maar hij geeft daarentegen een lange inleiding die bewijst dat hij niet alleen een folklorist is die stof verzamelt, maar ook een folklorist die zin heeft voor synthese, en zoo opent hij ons hier nieuwe en verre gezichteinders. Ik stel dus voor om die verhandeling te bekronen. | |
Tweede Verslag: Kan. Am. Joos.Evenals Prof. Vercoullie stel ik de Academie voor, deze verhandeling te bekronen. Uit de lijst van de door den schrijver aangehaalde en geraadpleegde werken die in de Inleiding (blz. I-XVI) opgesomd zijn, blijkt ten volle dat hij geen arbeid gespaard heeft om niet alleen de inlandsche, maar ook de buitenlandsche folklore te bestudeeren en die voor zijn verhandeling te benutten. Enkel betreur ik met hem dat hij o.a. Rond den Heerd en 't Daghet in den Oosten niet kon raadplegen; daarin toch had hij zeker kostbare bouwstoffen gevonden. In het 1ste Hoofdstuk van Deel Een (blz. 1-32) doet hij ons de volksopvattingen kennen omtrent het wezen van ziekten. Aan de hand van befaamde schrijvers legt hij breedvoerig die opvattingen uit. Dit deel is met veel zorg bewerkt. En niet zonder reden, want volgens de opvattingen zullen ook de geneesmethoden zijn. Waar hij spreekt over animisme of panvoluntisme had ik hem wel gaarne hooren zeggen dat ieder mensch, ook de zeer beschaafde, in zijn kindsheid, onbewuste aanhanger van dit stelsel geweest is en aan de dingen die hem omgaven, leven en wil toekende. Die opvattingen zijn een vrucht niet van 's volks verbeelding, 't is het woord van den schrijver, maar van zijn inbeelding of phantasie. Hoofdstuk II handelt over de Genezingsmethoden, en gaat van blz. 33-63. Tot hiertoe heeft steller er 39 verzameld die, moesten zij alle uiteengezet worden, alleen een zeer lijvig boekdeel zouden beslaan. Niemand zal het den schrijver als een fout aanrekenen dat hij maar één er van, door handelingen, volledig verklaart. Zoo komt hij natuurlijk tot Hoofdstuk III, het Ziektegenezen door het gespreken woord, van blz. 63-87. De indeeling die hij verkiest, voldoet mij meer dan die door andere voorname | |
[pagina 526]
| |
folkloristen gegeven. Om de bezweringsformule bepaald te doen kennen, duidt hij scherp aan wat haar onderscheidt van de tooverspreuk, het gebed en den zegen. Zeer belangrijk vind ik wat hij over den oorsprong en de waarde van den zoogenaamden epischen eingang in de bezweringsformuul zegt. Deel Twee bevat het handschrift dat steller bij een overlezer vond. Dit stuk is zeer eigenaardig, en al wat omtrent vorm en inhoud oningewijden duister voorkomt, wordt zooveel mogelijk door voorbeelden uit onze en uit vreemde streken opgehelderd.Ga naar voetnoot(1) Ik zeg zooveel mogelijk, want het zal niemand verwonderen dat ook een geleerd folklorist, welken naam schrijver verdient, nu en dan hier voor raadsels staat. En 't is hier vooral de plaats om te zeggen dat ik steller zeer acht én om zijn voorzichtigheid én om zijn oprechtheid: hier noch elders bevestigt hij waar hij eenigszins twijfelt, en herhaalde malen bekent hij de onvolledigheid zijner wetenschap. Een vraag: Heel het werk staat in de Kollewijnspelling. Mag het, bij gebeurlijke bekroning, onveranderd uitgegeven worden? | |
Derde Verslag: Is. Teirlinck.Een zeer goed werk! Ik heb het met stijgende belangstelling gelezen. Schrijver heeft uit bestaande werken en tijdschriften zijne stof methodisch gekozen. Geen moeite heeft hij gespaard om de zeldzaamste boeken, en ook de duurste, te kunnen inzien: de uitgebreide bibliographische lijst levert ons hiervan het stelligste bewijs. Die lijst is evenwel niet volledig: naar mijne meening kan ze op dit oogenblik niet volledig zijn, er bestaan een al te groot aantal werken over folklore; men mag toch gerust beweren dat al de werken van beteekenis voor schrijvers doel er in voorkomen. En het beste heeft hij genomen, het onnuttige of minderwaardige laten liggen. Schrijver heeft ook nieuws gevonden, en wel bij ons volk; en dat nieuwe heeft voor onze folklore de grootste waarde; doch enkel met volharding, geduld en speurzin kon dit verkregen worden. | |
[pagina 527]
| |
Die stof verwerkt en schikt Schrijver met veel orde en vlijt, en met diepe zaakkennis. Hij beheerscht ze ten eenenmale en met zekeren stap bereikt hij het zich voorgestelde doel. Ik feliciteer hem. Ik weet niet wie de Schrijver dezer studie is; maar zeker is hij folklorist; en ik ben overtuigd dat hij een flink folklorist worden zal, indien hij 't niet reeds geworden is. Waartoe meer? Bovenstaande is genoeg om mijn besluit te wettigen: Met mijne achtbare Collega's Prof. Vercoullie en Kan. A. Joos stel ik voor den ingezonden arbeid met kenspreuk ‘In den beghinne was het wort’ te bekronen. Schrijver gebruikt vereenvoudigde spelling: aan de Academie komt het toe na te zien of zij, dienaangaande, hare vorige besluiten wil handhaven. Hoe ook dat onderzoek uitvalle, wensch ik toch dat deze verdienstelijke verhandeling bekroond worde en Schrijver den uitgeloofden prijs bekome.
Brussel, 14 Februari 1928. |