Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1928
(1928)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 494]
| |
Het Laboratorium
| |
[pagina 495]
| |
vruchtbare opzoekingen, alleen voor enkele personen verstaanbaar, soms de grootste gevolgen na zich slepen, en het meest tot het welzijn van het volk medewerken; en hij eindigt met deze tiagisch verhevene woorden: ‘CondorcetGa naar voetnoot(2) vlucht, leeft gedurende verscheidene dagen in de bosschen van Clamart; door den honger wordt hij er uitgedreven; eenige dagen daarna was bij dood. Laat ons over zijn lot geen medelijden uitspreken: hij bezat zijn geloof dat in treurige tijden, als de hemel met wolken overspannen is, den weg naar de toekomst wijst, dat geloof waardoor wij de innige verzekering krijgen dat de overlevenden van de vruchten van onzen arbeid zullen genieten’. Het zedelijk ontzag van het menschaom wordt erg verminderd, als wij stelselmatig de voorwaarden waarin de groote mannen hebben geleefd onderzoeken; de meeste onder hen hebben wel een ideaal, doch van een zeer bijzonderen aard, gekend; de meesten hebben ook de wonderbare smart van de bovenmenschelijke inspanningen geleden, die hen boven den gewonen man hebben verheven; gewoonlijk hebben zij op afstand van het stoffelijk geluk geleefd. Worden wij niet door een zonderlinge smart getroffen, wanneer onze ooren door de dichterlijke toonkunst worden gestreeld, en wij aan den droevigen dood van Weber en van Chopin denken, aan Schumann die in een gesticht voor krankzinnigen overleed, aan Mozart die zonder familie noch vriend in het gemeenschappelijk graf werd geworpen, aan BeethovenGa naar voetnoot(3) die de beroemdheid wel, het geldelijk vermogen niet veroveren kon, wiens laatste zucht door den bliksem werd ontvangen, en wiens oogen die zooveel voor anderen hadden geweend, door een vreemde hand werden gesloten... Ik heb den indruk dat op de laatste bloemenfeesten die Gent beroemd hebben gemaakt, de tuinbouwkundigen en de bezoekers die de wonderen van de moderne plantenteelt met verbazing hebben aangezien, een man niet kennen en aldus niet noemen, die in zijn laboratorium en op zijn proeftuin de middelen heeft gevonden om die wonderen te scheppen. Heeft men den | |
[pagina 496]
| |
80 jarigen genialen Hugo de VriesGa naar voetnoot(4) genoemd, aan wien de nieuw verkregene planten werden gestolen, en die verplicht was zijn proeven met wilde planten voort te zetten. De kunsten, de wetenschappen, de letteren verdienen met geestdrift vereerd te worden; als wij van de nijverheid zeggen dat zij uit het laboratorium is ontstaan, dat zij de dochter is van de wetenschap, dan wordt de nijverheid verheven, niet verminderd, vermits wij haar een schoonen zuiveren oorsprong toekennen. Laat ons dus eenige voorbeelden bespreken, waaruit blijkt al wat de wetenschap in arme laboratoria, in bestoven bibliotheken heeft kunnen verwezenlijken, waaruit blijkt dat de nijverheid, de rijke en welvarende dochter, meer dan eens hare moeder, de wetenschap, vergeet, die, om haar het leven en den voorspoed te schenken, arm is gestorven.
***
Het is bekend dat Bernard PalissyGa naar voetnoot(5) de stichter is van de pottenbakkerskunst; maar minder bekend is dat hij de proefondervindelijke methode voor de eerste maal heeft toegepast, zooals hij het zoo duidelijk in zijn boek L'Art de terre, des émaux et du feu schreef. Hij vertelt zelf hoe de geschiedenis van zijne ontdekking een langdurige foltering was; men voelt dat door eene onwrikbare wilskracht hij in staat was het hevigste lijden en de diepste ellende te overmeesteren. Het menschdom heeft Palissy op schitterende wijze beloond: in 1589, 89 jaar oud, werd hij in de Bastille opgesloten en alleen omdat hij zulken hoogen ouderdom had bereikt, werd hij niet levend verbrand; men liet hem het volgend jaar, arm en eenzaam sterven. ParmentierGa naar voetnoot(6) was een groot geleerde, tevens een groot menschenvriend; zijn standbeeld verheft zich in de Ecole de pharmacie te Parijs. Hij heeft het gebruik van den aardappel als voedingstof uitgebreid; trouwens op het gansche gebied van | |
[pagina 497]
| |
de voedingsnijverheid is hij werkzaam geweest: het malen van het graan, het broodbakken, het vervaardigen van beschuit, het gebruik van maïs en kastanjemeel. Gedurende de vastelandsblokkade werkte hij hardnekkig om suikersoorten, zooals druivensuiker te vervaardigen, ten einde de suiker van de koloniën te vervangen.
De Engelsche scheikundige Henry CavendishGa naar voetnoot(7) ontdekte in 1766 de waterstof door de werking van zekere metalen op het zout- en het zwavelzuur; in 1767 stelde hij vast dat het calciumcarbonaat zich in met koolzuur beladen water oplost; met James WattGa naar voetnoot(8) bepaalde hij in 1781 de chemische samenstelling van het water; in 1783 kon hij de belangrijke vaststelling doen dat de lucht zuurstof bevat in de verhouding van het vijfde van het volumen; in 1784 verbond hij door middel van de electrische vonk de zuurstof tot stikstof. Alhoewel zeer bescheiden, was hij rond 1770 in het bezit gekomen van een groot geldelijk vermogen, en daar hij aan zijn leven geen wijziging wilde of kon brengen, gebruikte hij zijn vermogen tot wetenschappelijke opzoekingen. De waterstof is een sterk nijverheidsfactor voor synthetische bewerkingen; uit de studie van het natriumcarbonaat is de nijverheid der desincrusteerende producten tot stand gekomen; zonder een grondige kennis van de chemische samenstelling van het water kan de chemische nijverheid niet vooruitgaan; op de synthetische bereiding van stikstofoxyde steunt het vervaardigen van het synthetisch salpeterzuur en de synthetische nitraten. Door CarlisleGa naar voetnoot(9) en NicholsonGa naar voetnoot(10) werd vastgesteld dat de electrische stroom het water ontbindt en aldus de waterstof en de zuurstof in vrijheid stelt; de bereiding in het groot van deze twee onontbeerlijke gassen, en al de electrolytische bewerkingen van de nijverheid, dat alles is uit het laboratoriumwerk ontstaan. | |
[pagina 498]
| |
Door de verdere studie van de electrolytische ontbinding van het water, geraakte Humphry DavyGa naar voetnoot(11) er in, de alkalimetalen te ontdekken en af te scheiden; zijn eerste proeven deed hij met oude barometerbuizen, oude pijpsteelen. De giftigheid van het koolgas bepaalde hij met zich zelf aan de proefneming te onderwerpen, en aldus werd zijne gezondheid voor zijn gansche leven in gevaar gebracht. Na de ontploffing in de koolmijnen van Felling, toen een honderdtal mijnwerkers werden gedood, ontdekte hij dat een metalengaas het vermogen bezit de gassen en ook de ontplofbare gasmengsels af te koelen; aldus kwam de mijnwerkerslamp den arbeid zonder gevaar verlichten. Hij overleed toen hij slechts 50 jaar oud was, zonder het minste voordeel uit zijne ontdekkingen getrokken te hebben, zonder er ooit op bedacht te zijn geweest, rijkdommen te verzamelen en zijn leven gemakkelijker te maken.
Het chloor, dat ontzaglijk groot betonstuk waarop de chemische nijverheid is opgebouwd, schijnt voor de eerste maal door GlauberGa naar voetnoot(12) afgescheiden geweest te zijn; het werd echter in 1774 door ScheeleGa naar voetnoot(13), een Zweedsch chemicus, met zekerheid ontdekt en vereenzelvigd. Scheele heeft daarenboven een aantal nieuwe chemische verbindingen vervaardigd: het wijnsteen- en fluoorwaterstofzuur, het kaliumpermanganaat, het arseen-, zuring-, urine-, melk-, phosphorzuur, het glycerine, den amylalcohol, het gallisch zuur; als gevolg van zijne opzoekingen over fluorine, zwaarspaath en pyrolusiet, heeft hij de analytische chemie, een der sterkste hulpmiddelen van de nijverheid, in het leven geroepen. De arme Scheele kreeg nooit een duidelijk begrip van de waarde van zijn geest en van zijn arbeid; als eenvoudige apothekersbediende, was hij zijn heel leven een bescheiden en hardnekkig werker; hij overleed op 44-jarigen ouderdom, na opvolgenlijk te Gothemburg, Malmoë, Stockholm en Kjoping zijn werkzaamheid te hebben uitgeoefend. De koning van Zweden stemde er in toe, om zijne vruchtbare loopbaan te beloonen, hem een eerekruis toe te kennen; maar de minister die deze edelmoedige beslissing moest uitvoeren en voor wien Scheele een onbekende was gebleven, stuurde de be- | |
[pagina 499]
| |
looning aan een naamgenoot, en de arme groote man, die tot zijn laatsten dag arm en groot was gebleven, die zonder aan zich zelf te denken, tot den vooruitgang van het menschdom voort had gewroet, gezocht en gestudeerd, blies den laatsten adem uit zonder iets te weten van het eerekruis dat hem bestemd was. Een heelkundige, die daarna chemicus werd, LeblancGa naar voetnoot(14), heeft het vervaardigen van het sodazout door de werking van de kool op het natriumsulfaat in de aanwezigheid van het calciumcarbonaat ontdekt. Eerst door den hertog van Orleans ondersteund, stelde Leblanc zijne ontdekking ten dienste van het Comité de Salut public; later, onder Napoleon kreeg hij, na zijne laatste middelen te hebben opgeofferd, een hulpgeld van twee duizend frank, om een bouwvallig werkhuis te herstellen, dat vroeger in staat was 300 kilogr. soda per dag voort te brengen. In 1806, kon de arme Leblanc zijn lijden niet meer overmeesteren, en hij pleegde zelfmoord. Later echter erkende men dat Leblanc wel een groot man was geweest, en dat zijne ontdekking de nijverheid op merkwaardige wijze had doen vooruitgaan. In 1856, 50 jaar na Leblanc's dood, schreef de chemicus DumasGa naar voetnoot(15): ‘De ontdekking van het kunstmatig soda heeft ter beschikking van de nijverheid een machtig en tevens goedkoop alkali gesteld, waarvan de opbrengst eindeloos wordt; daardoor werd aan het zwavelzuurbedrijf een buitengewone ontwikkeling toegelaten; daardoor is een ontzaglijke hoeveelheid zoutzuur bereid geworden, dat een goedkoope grondstof is tot het vervaardigen van chloorkalk; glas- en zeepbedrijven zijn daardoor op belangrijke wijze vooruitgegaan. Sedert het begin van deze eeuw, draait de chemische nijverheid om het kunstmatig sodabedrijf. De ontdekking van het kunstmatig soda is aldus een groote weldaad, voor de chemische nijverheid wellicht de grootste’.
James Kendall, in zijn College Chemistry CompanionGa naar voetnoot(16), | |
[pagina 500]
| |
geeft eene schets terug waarop het plunderen van het huis en het laboratorium van Joseph PriestleyGa naar voetnoot(17) te Birmingham op 14 Juli 1791 wordt verbeeld. Wel is waar, had Priestley zich voor de Fransche omwenteling zeer genegen getoond; de groote man was echter verplicht, door de woede van zijne kortzichtige en ondankbare landgenooten vervolgd, zich naar Noord America te begeven waar hij in 1804 te Northumberland in Pennsylvanië overleed. De Amerikaansche chemici, die met recht den Engelschman als een geworden Amerikaan beschouwen, hebben op 5 September 1926, ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de stichting van de American Chemical Society, een bedevaart naar het huis en het graf van Priestley ingericht, en 50 jaren na zijn dood werd herinnerd dat Priestley de zuurstof, het stikstofoxyde, het stikstofoxydule, het ammoniakgas, het zoutzuur, het zwaveldioxyde, het siliciumfluoride heeft ontdekt; dat hij ook ontdekt heeft dat door drukking het water meer koolzuurgas kan oplossen, dat hij aldus de bevorderaar is van het spuitwaterbedrijf. Priestley heeft de zuurstof ontdekt; rond denzelfden tijd heeft LavoisierGa naar voetnoot(18) gevonden dat vele metalen zich met de zuurstof kwantitatief verbinden, hetgeen aan de samenstelling van de lucht en van het water eene uitlegging gaf; Lavoisier heeft daarna de verschijnselen van de verbranding, van de ademhaling, van de gisting en van de gedaanteverwisseling van de organische stof uiteengezet. Uit zijne onderzoekingen over het verhoogen van het gewicht door het verbranden en het verkalken is de chemie van de 19e eeuw ontstaan. Als belooning voor zijn laboratoriumwerk, werd door de rechtbank alleen rekenschap gehouden van het feit dat hij een koninklijke pachter was, dat het volk de geleerden kon missen, en aldus werd hij op 8 Mei 1794 op het schavot van het leven beroofd. | |
[pagina 501]
| |
GirardinGa naar voetnoot(19) heeft van VauquelinGa naar voetnoot(20), een apothekersbediende van Rowaan, gezeid, dat hij gedaan en gezien had, alles wat een mensch op het gebied der chemie uitvoeren en bewerken kan. Vauquelin, na met FourcroyGa naar voetnoot(21) gewerkt te hebben, werd leeraar in de Mijnenschool en aan het Museum; als hij in 1829 overleed, had hij meer dan 250 verhandelingen over chemie, nijverheid, physiologie, huishoudkunde aan het licht gebracht; hij heeft het chroom, het glucinium, het asparagine ontdekt, hij heeft de samenstelling van een groot aantal organische stoffen bepaald, hij heeft een aantal metalen, lood, tin, ijzer, koper, staal, messing onderzocht. Een andere laboratoriumbediende, BalardGa naar voetnoot(22), werd leeraar te Montpellier, dan te Parijs; hij heeft het broom ontdekt en uit zijne opzoekingen over het zeewater is gebleken op welke ongelooflijke wijze het natriumsulfaat, het kalium- en het magnesiumchloride door de nijverheid verspild werd. Toen Dumas in 1852 aan ChevreulGa naar voetnoot(23) de groote prijs van de Société d'encouragement pour l'industrie nationale reikte, zeide hij hem: ‘M. Chevreul, een aantal nijverheidsvakken hebben U hun ontstaan te danken; in al de bewerkingen welke de vetstoffen ondergaan, hebt U in de plaats van de overlevering vertrouwbare methoden ingevoerd; U hebt de duisternis door het licht vervangen; U hebt de nijverheid der stearinekaarsen geschapen; het gebruik van het oliezuur in het lakenbedrijf en van de afstammelingen der vette zuren in de nijverheid der kunstmatige essentiën ingevoerd’. Chevreul overleed op 9 April 1889, in den ouderdom van 103 jaar. Op 11 October 1925, in de vergaderzaal van het Museum, in de aanwezigheid van den Voorzitter der Fransche Republiek, toen de ontdekking der samenstelling der vetten honderdjarig geworden was, werd door minister Yvon Delbos, de waarde van het werk van | |
[pagina 502]
| |
Michel Eugène Chevreul met de volgende woorden bepaald: ‘Hij had begrepen dat al de deelen van eene maatschappij de eene van de andere afhangen, dat de wetenschap de nijverheid niet missen kan, en omgekeerd. Door zijn vernuft en zijne goedheid had hij een voorgevoel van betere huishoudelijke onderlinge betrekkingen tusschen de volkeren, door de moderne volkenleer heden met meer verstand begrepen. Aldus was hij een volledig geleerde, en aan dezen die de overeenstemming der vele eischen van de wetenschap, van het onderwijs, van de nationale huishoudkunde in twijfel zouden brengen, aan dezen zullen wij altijd, in tegenstelling, het groot voorbeeld van Chevreul voorleggen’.
Reeds in de 7e eeuw wist men dat salpeterhoudende mengsels spontaan vuur kunnen vatten; in het midden van de 13e eeuw werd door een Franciskaanschen monnik, Konstantin Anklitzen genoemd, maar Niger of Schwarze bijgenaamd, omdat hij door zijne chemische opzoekingen op bijzondere wijze zich zwart maakte, een middel gevonden om met een mengsel van salpeter, zwavel en koolpoeder, steenen op grooten afstand uit een sterke ijzeren pijp te werpen. Het buskruit was ontdekt; de mensch had een gewichtige toepassing van deze klacht gevonden, namelijk andere menschen te verminken en te dooden. Dan moeten wij tot 1840, dus zes eeuwen later, met geduld wachten, vooraleer de mensch zich rekenschap geven kan dat het salpeter, en de nitraten in het algemeen, een waardevolle meststof uitmaken, waarmede de plantenteelt intensief worden kan, waarmede hongersnood met goed gevolg kan bestreden worden. LiebigGa naar voetnoot(24) inderdaad, in het laboratorium dat hij in 1825, op 22jarigen leeftijd, te Giessen had gesticht, het eerste wel ingericht universitair laboratorium, waarin beroemde mannen, zooals HofmannGa naar voetnoot(25), FreseniusGa naar voetnoot(26), FehlingGa naar voetnoot(27), | |
[pagina 503]
| |
KekuléGa naar voetnoot(28), werden gevormd, heeft de landbouwchemie doen ontstaan. In 1828 heeft WöhlerGa naar voetnoot(29) zijne synthese van het ureum bekend gemaakt, en aldus ontwikkelt zich de organische chemie, langs nieuwe wegen naar den vergelegen gezichteinder. Sedert dien tijd wordt de vruchtbaarheid van den akkergrond op wetenschappelijke wijze verhoogd, en de ikzuchtige | |
[pagina 504]
| |
genieter, voor wien smakelijke spijzen, bedwelmende dranken en lekkere cigaren onmisbare zaken zijn, bekommert zich met Liebig en Wöhler weinig of niet. Door de thans honderdjarige ureumbereiding van Wöhler worden wij onvermijdelijk tot het laboratoriumwerk van BerthelotGa naar voetnoot(30) geleid, wiens oneindige werkzaamheid door vier woorden kan samengevat worden: synthese, thermochemie. landbouwchemie, chemiegeschiedenis. Steeds weigerde Berthelot de minste winst uit zijne ontdekkingen te trekken, en op edelmoedige wijze heeft hij dezer uitslagen aan de gemeenschap geschonken. Hij weigerde steeds een patent te nemen, ‘de wetenschappelijke man, aldus sprak hij, moet het bezitten van waarheid als zijn eenigen rijkdom beschouwen; het menschenleven heeft niet voor doel het streven naar het geluk’. De arbeid door Berthelot geleverd is buitengewoon groot; Armand GautierGa naar voetnoot(31) geeft ons daarvan een gedacht: ‘Ik heb vroeger dat laboratorium bezocht, een koude vochtige zaal, slecht verlicht, met een enkele trekschouw en een enkele groote tafel. Ik zag hem daar, door rheumatiek gebogen en door de pijn verlamd, in den winter zonder vuur werken, omdat door den aard en de nauwkeurigheid der onderzoekingen de zaal waar de maten moesten bepaald worden niet mocht verwarmd worden. Lange avonden en nachten werden met berekeningen doorgebracht. Hij vertelde mij eens dat hij meer dan dertig duizend papierbladen had benuttigd om de berekeningen van dat tijdvak te doen’. Het leven van PasteurGa naar voetnoot(32) is misschien nog schooner dan dat van Berthelot; terwijl talrijke doctrinaire geesten en sleurende geneeskundigen hem door allerlei middelen tegengewerkt hebben, heeft Pasteur niettemin de microbenleer en de hygiëne tot zelfstandige wetenschappen kunnen verheffen; hij heeft ook op het gebied der nijverheid vruchtbare ontdekkingen gedaan. Nadat Pasteur de zijdewormenteelt van den ondergang had | |
[pagina 505]
| |
gered, nadat Pasteur de gistingsnijverheid stelselmatig had geschapen, nadat Pasteur de methoden had aangewezen om de schadelijke melk te steriliseeren, nadat Pasteur het vee tegen het verschrikkelijk miltvuur had weten te beschermen, nadat Pasteur zijn tijd, zijn werkzaamheid, zijn geest, zijne gezondheid aan het menschdom had geschonken, om dezes levensvoorwaarden te verbeteren, werd aan dienzelfden Pasteur, die tijd genoeg vond om te werken, maar niet om aan politieke kuiperijen te doen, door een aantal leden der Fransche Kamer het toekennen van een nationaal pensioen betwist. Paul BertGa naar voetnoot(33) werd verplicht te herinneren, tot schande van den mensch en tot eer van den edelen laboratoriumwerker, dat Pasteur nooit een patent had genomen om zich de welverdiende winst van zijne ontdekkingen toe te eigenen, dat door de toepassing van de entingsmethode tegen het miltvuur de Fransche landbouwers alleen elk jaar meer dan 25 millioen konden bezuinigen. Dat alles was uit een nederig laboratorium ontstaan, gedeeltelijk in eene kamer onder den trap van de Ecole normale supérieure ingericht. Uit dit edel en nederig laboratorium vertrok eens, in September 1871, Pasteur naar London, om de groote Engelsche brouwerijen te bezoeken. Vallery-Radot beschrijft als volgt wat er bij een dezer bezoekenGa naar voetnoot(34) gebeurde: ‘Pasteur liet aan de bestuurders van een der grootste Londensche brouwerijen niet lang toe beleefde redevoeringen te houden en vriendelijke aanboden te doen; hij wandelde niet door de verschillende werkplaatsen waar 250 menschen aan den arbeid waren; hij vroeg alleen een brokje van de portergist, die uit de gistingstonnen naar buiten vloeide; hij onderzocht de gist met een microscoop, stelde weldra vast dat de gist ziektekiemen bevatte, en om de toeschouwers te overtuigen, teekende hij de celletjes op een blad papier. De bewerking laat veel te wenschen over, besloot hij, zonder meer gezien hebben en tot de groote verbazing der bestuurders, die zulke woorden niet hadden verwacht. Pasteur drong dan aan op de gebreken van de inrichting, sprak zijne overtuiging uit dat het bier een slechten smaak moest hebben waarover menige verbruikers zonder twijfel reeds berichten hadden moeten zenden. Men was verplicht te bekennen dat nog | |
[pagina 506]
| |
denzelfden dag, nieuw gistzaad in een andere brouwerij was gehaald geweest. De eene na de andere werden biermonsters met het microscoop onderzocht, bier uit de tonnen, bier vóór het klaren, bier nà het klaren: daar vond Pasteur eenige gevaarlijke cellensnoeren, daar verder waren slechts enkele ziektekiemen, daar verder nog zeer veel; daar was de ziekte slechts aan het uitbreken, daar in volle ontwikkeling. Het onderzoek was gaande: de dienstoversten moesten de eene na de anderen verschijnen, het was eene echte huiszoeking van de wetenschap, op eene huiszoeking door het gerecht gelijkend. De overste van de brouwerij die ook had moeten verschijnen, werd verplicht al de vaststellingen van het onderzoek te bevestigen; dat er met verrassing gekeken werd, dat eigenliefde wat gekwetst werd, dat was menschelijk. Na de eerste indrukken echter moest iedereen bekennen dat Pasteur met volle gezag had gesproken, toen hij gezeid had: Al de ziekten van het bier worden door microscopische, tot de gist gansch vreemde wezens veroorzaakt. Een leeraar in zedenleer zou met genoegen op de gelaten allerlei indrukken van nieuwsgierigheid, twijfel, voldoening vastgesteld hebben. Alles liep eindelijk uit op een echt Engelsch besluit dat veel voordeel uit een dergelijk onderzoek kon getrokken worden. Pasteur, die niet het minste psycholoog was, herinnerde dan met een glimlach dat de antwoorden op zijne vragen eerst zeer weinig duidelijk waren, daarna in het geheel niet meer dubbelzinnig, eindelijk dat, met het verhoogen van de belangstelling en van het vertrouwen, hem eindelijk werd bekend gemaakt dat in een hoek van de brouwerij zich een groote hoeveelheid bedorven bier bevond, bedorven zelfs een paar weken na de bereiding. Een week later, ging Pasteur naar dezelfde brouwerij terug: hij stelde met geluk vast dat reeds een microscoop in gebruik gesteld werd, en dat het gistzaad voor de bierbereiding overal was vernieuwd’ Deze belangrijke regels vragen geen verdere ophelderingen. Pasteur is de stichter van de microbenleer op het gebied van nijverheid en van gezondheid; BeijerinckGa naar voetnoot(35) van Delft is de stichter van de microbenleer op het gebied van den landbouw. In 1885 werd hij door J.C. Van MarkenGa naar voetnoot(36), het hoofd van | |
[pagina 507]
| |
de gistfabriek van Delft, geroepen, en hij kreeg een welingericht laboratorium, doch tevens ook den volledig vrijen toegang tot al de onderdeelen der fabriek; hij kreeg ook als opdracht op wetenschappelijke wijze het gistbedrijf te bestudeeren. Geen wet, geen programma, geen uitstel. In zijn toespraak van het Gouden DoctoraatGa naar voetnoot(37) van Beijerinck op 14 Juni 1927, herinnerde prof. Kluyver die te Delft Beijerinck heeft opgevolgd, de volgende woorden van den nijveraar Van Marken: ‘Hoe het ook zij, de kunst van een geleerde als Dr. Beijerinck is in meer dan één opzicht een belangrijk feit, dat in onzen kring hooge waardeering verdient. Ik wensch volstrekt geen overdreven verwachtingen van zijn werkzaamheid in en voor onze fabriek op te wekken. Maar wel ben ik overtuigd, dat ernstige wetenschappelijke arbeid op het gebied der bacteriologie te eeniger tijd - over één jaar, vijf, tien jaren misschien; wij hebben geloof in de wetenschap en haasten haar niet - te eeniger tijd een enkel straaltje van licht zal werpen in de duisternis van het gistingsbedrijf, en wellicht onberekenbare voordeelen aan onze onderneming zal kunnen brengen.’ En het licht straalde uit het laboratorium van de gistfabriek, en dan uit het laboratorium van de Technische Hoogeschool van Delft: gist, melkzure microben, azijnzure microben, auxanographie, teeltmethoden, stikstofmicroben, cellulosegisting, vlasrooten, verhoogen van de opbrengst door de grondmicroben, dat gansche werk kwam te voorschijn uit het Delftsch Laboratorium, uit den vruchtbaren grond der tuinen en der akkers, uit de modder der grachten en het water der vaarten. Buiten alle zucht naar winstbejag heeft Beijerinck zijn heel leven aan den laboratoriumarbeid en aan den vooruitgang van de landbouwnijverheid besteed. Thans geniet hij op zijn stille landgoed te Gorsel een welverdiende rust, na een lange werkzame loopbaan, en aan den ingang van het laboratorium dat hij in 1921, toen hij 70 jarig geworden was, verliet, heeft een dankbare hand deze eenvoudige woorden geschreven: ‘Gelukkig zijn die nu beginnen’. Ja zij kennen hun geluk niet, dezen die nu beginnen: het moeilijk van het begin is overwonnen, men kan nu gemakkelijk de schoone nieuwe baan voortwandelen.
Gay LussacGa naar voetnoot(38) die talrijke mededeelingen over chemie | |
[pagina 508]
| |
en natuurkunde in het licht heeft gezonden, is de stichter van de moderne alcoholmetrie die wij sedert 1825 gebruiken. In zijn verslag aan de Academie van wetenschappen van ParijsGa naar voetnoot(39) zegt Arago over den centesimalen alcoholmeter van Gay Lussac het volgende: ‘Vooral deze die zulke verdiensten kunnen begrijpen, hebben vastgesteld dat in den handel geen alcoholweger tot nu toe heeft bestaan, waarop men met zekerheid steunen kon, alhoewel de middelen om deze werktuigen met nauwkeurigheid te vervaardigen in al de werken over physica en over chemie uitvoerig beschreven zijn. Men ziet, in een woord, dat de heer Gay Lussac het vraagstuk van de areometrie met zijne welgekende bevoegdheid heeft behandeld. De tafels die hij na een halfjaar met volharding heeft berekend, zijn voor de nijverheid en voor de wetenschap een waardevolle aanwinst.
De geschiedenis van het vloeibaar maken van de gassen begint met den Nederlandschen natuurkundige Martinus van MarumGa naar voetnoot(40) die in 1787 door de drukking het ammoniak in vloeibaren toestand zocht te verkrijgen. De eerste pogingen werden echter in 1823 door FaradayGa naar voetnoot(41) opnieuw gewaagd, en aldus maakte hij kennis met vloeibare chloor, zwaveldioxyde, zwavelwaterstof en zoutzuur. Na deze zuiver theoretische laboratoriumonderzoekingen, kwam een prachtige reeks ontdekkingen aan het licht, met nuttige toepassingen: op dat gebied treffen wij ThilorierGa naar voetnoot(42), AndrewsGa naar voetnoot(43), CailletetGa naar voetnoot(44), PictetGa naar voetnoot(45), DewarGa naar voetnoot(46), CarréGa naar voetnoot(47), TellierGa naar voetnoot(48) die in 1908 de vader van de | |
[pagina 509]
| |
koude werd uitgeroepen, ClaudeGa naar voetnoot(49), LindeGa naar voetnoot(50), Mac LennanGa naar voetnoot(51), Kamerlingh OnnesGa naar voetnoot(52) die in het kryogeen Laboratorium van Leiden er in slaagde in 1908 het helium vloeibaar te maken, en aldus eene temperatuur van - 272o,4 te bereiken, slechts 0o,6 van absolute nul verwijderd. Aldus kwamen tot stand het gansch koelbedrijf, de ammoniakwerktuigen, het kunstmatig ijs, de brouwerij van lage gisting, de vloeibare lucht, eene reeks wonderen, welke Faraday in den tijd van zijn dood in 1867 wel heeft kunnen vermoeden, maar waarvan hij nooit de buitengewoon sterke ontwikkeling heeft kunnen vooruitzien. Eens, in 1825, bij het samendrukken van het koolgas, ontdekte Faraday bij toeval het benzol (41); deze gansche onverwachte ontdekking is het uitgangspunt van de moderne organische chemische nijverheid, van de bereiding der kunstmatige kleurstoffen, van de tallooze nieuwe geneesmiddelen. Rond denzelfden tijd bewerkte Faraday zijne electrochemische theorie en bouwde aldus de grondvesten waarop de electrische nijverheid kon opgericht worden. Hoe hoog moet de gedachtenis van Faraday vereerd worden, in de chemische, in de koel-, in de electrische bedrijven! Maar hoe komt het dat in die bedrijven de naam van Faraday bijna onbekend blijft, dat zijn portret, zijn borstbeeld daar afwezig zijn?
De nijverheid van het droog stoken van de steenkool levert het licht- en verwarmingsgas, de gaskool in de metalenbedrijven onontbeerlijk, het koolteer waaruit benzol, phenol, naphtaline, anthraceen, zwavel- en cyaanverbindingen worden getrokken. Deze producten worden thans door honderden chemische fabrieken dagelijks gebruikt. In 1785 gaf een bescheiden apo- | |
[pagina 510]
| |
theker, genoemd Jan-Pieter MinkelersGa naar voetnoot(53), geboren te Maastricht, een leergang van natuunkunde aan de Universiteit van Leuven, en in dien tijd reeds wist hij zijne gehoorzaal met koolgas, dat hij zelf bereidde, te verlichten; hij kwam in 1790 terug in Maastricht waar hij weder apotheker werd en stierf den 4 Juli 1824. De stad Maastricht heeft aan eene straat den naam Minkelers gegeven, de Leuvensche Universiteit zijn naam geschonken aan een harer instituten; maar de gasbedrijven hebben den naam van Minkelers vergeten. Beter gekend echter, is het tragisch leven van den ongelukkigen ingenieur LebonGa naar voetnoot(54), die in 1799 het denkbeeld had opgevat door het stoken van steenkool het gas voor de openbare verlichting te benuttigen. Gansch ontmoedigd en arm geworden, pleegde Lebon zelfmoord. Later heeft de stad Parijs de gedachtenis van Lebon vereerd met een gedenkplaat te plaatsen aan het huis van de rue St. Louis waar de edelmoedige ongelukkige man een stelsel had uitgedacht waarvan het menschdom een honderdtal jaren reeds heeft kunnen genieten.
Deze opsomming van hetgeen uit het laboratorium komt zou verder kunnen voortgezet worden: rijkdom, welvaart worden aldus aan de nijverheid, aan het dagelijksch leven geschonkenGa naar voetnoot(55). Ik wil nog enkele namen aangeven: Thomas GrahamGa naar voetnoot(56) die in 1861 de eerste werken over colloïdenchemie liet verschijnen; van BemmelenGa naar voetnoot(57), SpringGa naar voetnoot(58), ZsygmondyGa naar voetnoot(59), SvedbergGa naar voetnoot(60) die op het gebied van de colloïdenchemie zich beroemd hebben gemaakt; SabatierGa naar voetnoot(61) die aan de studie der | |
[pagina 511]
| |
katalyse een grooten stoot gaf, aan de katalyse die thans zulke groote diensten bewijst en waaraan de omwenteling van het zwavelzuurbedrijf te danken is; GrignardGa naar voetnoot(62) die door het gebruik van het magnesium een practisch middel heeft gevonden om synthetische producten te vervaardigen; Henri Ste Claire DevilleGa naar voetnoot(63), de stichter van de nijverheid van het aluminium in 1827 door OerstedGa naar voetnoot(64) afgezonderd; van 't HoffGa naar voetnoot(65) die de theorie der oplossingen en de theorie der vorming der zoutlagen in de aarde heeft opgebouwd; ArrheniusGa naar voetnoot(66) die op een eenvoudige en logische wijze de uitzonderingen aan de algemeene veronderstelling van van 't Hoff in deze veronderstelling wist terug te brengen; MoissanGa naar voetnoot(67) die het fluoor in vrijheid heeft gesteld, die door de behandeling van de kalk met kool in den electrischen oven de nieuwe nijverheid van het calciumcarbide heeft doen ontstaan, 30 jaren na de ontdekking van dat carbide door Wöhler; Birkeland en EydeGa naar voetnoot(68) die in 1903, na meer dan eene eeuw de vroegere opzoekingen van Priesley in 1785 en van Cavendish in 1787 terug bewerkte en er in gelukte nitratenGa naar voetnoot(69) uit de atmospherische lucht te bereiden; HaberGa naar voetnoot(70) die van de ammoniaksynthese een nieuw bedrijf heeft gemaakt, en veel heeft bijgedragen tot de bereiding in het groot van synthetische meststoffen. Aldus wordt de voeding van de nakomelingen verzekerd, aldus wordt de vermenigvuldiging van het menschelijk geslacht buiten al de bekommering van een hongersnood verzekerd. Al- | |
[pagina 512]
| |
dus wordt dat onmetelijk sociaal vraagstuk waaraan de staathuishoudkundigen de zonderlingste oplossingen hadden voorgesteld, dat Thomas Robert MalthusGa naar voetnoot(71) vroeger door de beperking der geboorten had willen oplossen, dat onmetelijk sociaal vraagstuk werd dus in het chemisch laboratorium een eenvoudige synthese van stikstof met zuurstof en van stikstof met waterstof; aldus kwam de oplossing uit de chemische reactie van twee stoffen over welker onuitputtelijke hoeveelheden de mensch beschikt, de lucht en het water. William CrookesGa naar voetnoot(72) had het bewijs geleverd dat de chemie en de microbenleer den landbouwer kunnen helpen, dat zij de vruchtbaarheid van den grond kunnen verhoogen, dat het voorstel van Malthus een achteruitgang beteekende. Het gebruik van meststoffen op den akkergrond bedroeg voor België alleen 26,8 kg. stikstof per hectaar in 1913 en 35,4 kg. in 1925, 120 kg. superphosphaat in 1913 en 190 kg. in 1925; deze cijfers bewijzen op welke wijze de toepassing van de sterke bemesting vooruitgaat, en de opbrengst geeft daarover nog een duidelijker denkbeeld: 1453 duizend ton suikerbieten in 1907 in België geoogst, 1683 duizend ton in 1925; 2400 duizend ton aardappelen in 1907, 3 millioen ton in 1927. Het gansche zuivelbedrijf, de gansche veeteelt, hebben evenals de andere nijverheidsvakken een wetenschappelijken grond ‘Het moderne zuivelbedrijf, zegt DaireGa naar voetnoot(73), is de microbenleer het grootste deel zijner verbeteringen verschuldigd. Zeker zijn nog talrijke vraagstukken duister gebleven, maar de oplossingen worden in de laboratoria gezocht en die oplossingen zullen gevonden worden. Alleen vraagt de wetenschap aan de practijk den noodigen tijd, en de practijk weigert te dikwijls het onmisbaar krediet te schenken.’ De naam van Hendrik Antoon LorentzGa naar voetnoot(74) is voor altijd | |
[pagina 513]
| |
verbonden aan de electromagnetische lichttheorie, aan de electronentheorie en de relativiteitstheorie, ‘waarin men, spreekt, zegt prof. J.E. Verschaffelt, van Lorentzkracht, van Lorentzcontractie en van Lorentztransformatie. Tot op het laatste toe, - hij stierf op 74jarigen leeftijd, - bleef zijn machtig verstand de ontwikkeling der theoretische natuurkunde beheerschen.’ Uit het werk van Lorentz is de moderne natuurkunde en de moderne werktuigkunde, uit zijn werk is een nieuwe wetenschap, de intramoleculaire natuurkunde, ontstaan. De studeerkamer van Lorentz waar hij zich opsloot om, zooals Pasteur het eens zeideGa naar voetnoot(75) ‘te denken, om waar te nemen en te zoeken, en eindelijk om te gevoelen en te schrijven’ doet ons terug komen tot 1791, toen een ander Nederlander, wiens verdiensten verreweg zoo uitgebreid niet waren als deze van Lorentz, toen de vlijtige apotheker-chemicus Petrus Johannes KasteleynGa naar voetnoot(76) in de Gehoorzaal van Felix Meritis te Amsterdam, over de weldaden der chemie sprekende, de chemie de heiligste weldoenster des menschdoms noemde. ‘De chemie is eene kunst, aldus Kasteleyn, die de aandacht van den koopman waardig is voor de drie volgende redenen: 1o Zij heeft duizende voorwerpen aangebracht, die voor de menschelijke maatschappij onontbeerlijk zijn en welke de natuur ons niet aldus oplevert; die wij derhalven, zonder haar, niet zouden kennen, veel minder genieten; en dus even zoo min als de, zonder haare uitvoering, onbruikbaare en onaanwendbaare voortbrengselen der natuur, als koop- en verkoopbaare zelfstandigheden zouden kunnen aangemerkt worden. 2o Zij heeft eene verbaazende reeks van kunstverrichtingen, hetzij geheel of ten deele uit haar gebooren van tijd tot tijd, op eene meer en meer voordeeliger en gemakkelijker wijze leeren uitoefenen, en even daardoor duizende voorwerpen in algemeener gebruik gebragt; uit hoofde van derzelver meer bevattende algemeene nuttigheid, afgeweerde schaadlijkheid en te weeg gebragte onkostbaarheid. 3o Zij is eene kunst die nog dagelijks voordvaart en nooit waarlijk uitmuntender, belangrijker en op zoo veelerhande wijzen | |
[pagina 514]
| |
dan thans, met het opleveren van nieuwe voorwerpen en verbetering der aanweezenden; en zoo doende, daar zij den koophandel de menigvuldigste en rijkste bronnen schonk, voor denzelven nog dagelijks nieuwen opent en de reeds zijnden verder uitbreidt en verwijdert.’ ***
Op deze plaats van mijn zeer onvolledig overzicht gekomen, stellig zeer kort en zeer onvolledig, bemerk ik dat ik toch niets anders gedaan heb dan een denkbeeld uit te breiden op het einde van het jaar 1867 door Pasteur uitgesproken, die daaromtrent alles gedacht en alles gezeid schijnt te hebbenGa naar voetnoot(77): ‘De stoutste scheppingen van den geest, de redelijkste veronderstellingen, krijgen alleen een lichaam en eene ziel als zij door de proefneming worden bevestigd. Laboratorium en ontdekkingen zijn twee aaneenhangende concepten. Indien het laboratorium wordt afgeschaft, dan worden de natuurwetenschappen het beeld van de onvruchtbaarheid en van den dood; deze wetenschappen zullen dan louter onderwijswetenschappen worden, beperkt en machteloos, geen wetenschappen van vooruitgang en toekomst. Schenkt haar het laboratorium terug, en dan verschijnen opnieuw het leven, de vruchtbaarheid, de kracht. Buiten het laboratorium zijn de physicus, de chemicus soldaten die op het slagveld zonder wapenen zwerven. Zulke beginselen laten zich logisch afleiden: indien de veroveringen, die aan het menschdom nuttig zijn, uw hart kunnen opwekken, indien uw geest door de onverwachte uitwerkingen van de electrische telegrafieGa naar voetnoot(78), van de daguerreotype, van de anesthesie en van zooveel andere wonderbare ontdekkingen kan bekroond worden; indien u bekommerd wordt over het aandeel dat uw vaderland in den bloei van zoovele wonderen nemen moet, smeek ik u belang te willen stellen in het bestaan van deze gewijde gebouwen waaraan men den veelbeteekenenden naam van laboratoria heeft gegeven. Eischt dat zij worden vermenigvuldigd, en dat zij worden versierd: het zijn de tempels van de toekomst, van den rijkdom en van het welzijn. Daar groeit, versterkt en verbetert | |
[pagina 515]
| |
zich het menschdom; daar leert men in de werken der natuur lezen die tot den vooruitgang en tot de wereldharmonie leiden, terwijl de werken van het menschdom te dikwijls, heilaas, de werken zijn van de barbaarschheid, van de dweepzucht en van de verwoesting.’ Zonder twijfel zou het belangrijk zijn de waarde van deze woorden te berekenen; daartoe zou men stellig waarden moeten bezitten die als uitgangspunt dienen kunnen. Deze waarden worden ons gedeeltelijk door een politieken man, den Franschen minister van Landbouw geschonken, als hij op 12 December 1883 verklaarde dat de ontdekkingen van Pasteur aan den Franschen landbouw alleen eene jaarlijksche bezuiniging van meer dan 25 millioen frank bezorgden. Zeer Amerikaansch zou het stellig zijn, deze berekening verder te drijven, met eerst vast te stellen dat het getal 25 millioen ver beneden de werkelijkheid staat, als men niet den Franschen landbouw alleen, doch wel den landbouw van de gansche wereld in acht neemt; als men er bij voegt de gistingsbedrijven, den strijd tegen de besmettelijke ziekten; als men er bijvoegt den samengestelden interest, te beginnen met 1883. Zou het dan overdreven zijn te beweren dat de waarde van Pasteur kan geschat worden door het totaal van de waarden van al de Pasteurinstituten, al de hygienische instituten, al de moderne gistingsbedrijven in de wereld, met hun volledig personeel? Stellig heb ik de bevoegdheid niet om zulke berekening te maken; ik vestig echter de aandacht op het feit dat dit jaar nog, als de Wetgevende Kamer van Washington de beslissing nam aan Edison als blijk van erkentelijkheid bij de 60e verjaring van zijn eerste patent, een eerepenning toe te kennen, zij ook de waarde van de nijverheid die uit zijne ontdekkingen zijn ontstaan, op een waarde van 16 milliarden dollarsGa naar voetnoot(79) hebben geschat. Ik zal mij op den glibberigen weg van het geldwezen niet wagen. Ik eindig met de drie glorierijke namen van RamsayGa naar voetnoot(80) die de zeldzame gassen ontdekte, van BecquerelGa naar voetnoot(81) die het | |
[pagina 516]
| |
uranium afzonderde, en van Marie Curie SklodowskaGa naar voetnoot(82) die het radiumGa naar voetnoot(83) en het polonium, waaraan eene schitterende toekomst behoort, heeft ontdekt.
Men heeft kunnen berekenen dat het uiteenvallen van een halve kilogram uranium in 80 millioen eeuwen een voldoende hoeveelheid energie voortbrengt om de grootste der stoombooten van Antwerpen naar New-York te voeren. Het zou voldoende zijn den katalysator te bezitten, om dat uiteenvallen op korten tijd te doen geschieden, om op volledige wijze de vervoernijverheid geheel om te zetten; het zou voldoende zijn aan boord van het schip een eenvoudig halve kilogram uranium, in plaats van de ontzaglijke lading van kool of olie, mede te nemen. Het uranium is uit het laboratorium van Becquerel te voorschijn gekomen, de theorie van het uiteenvallen van de materie werd door het laboratorium van Marie Curie Sklodowska gewonnen; ook zal eens de wonderbare katalysator in een duister laboratorium ontstaan, die zal misschien den ontdekker verminken of dooden; maar hij zal de ziel worden van nieuwe methoden. Eens te meer zal het laboratorium de oppervlakte van onze planeet diep wijzigen. Eens te meer, in strijd met staatkunde, politiek, wetgeving, deze onvolledige voortbrengselen van den menschengeest, zal de wetenschap de ikzucht, de domheid, de overlevering, de geldzucht overwonnen hebben om de wereld vooruit te helpen. |
|