Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1927
(1927)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 987]
| |
Normandië en Vlaanderen vroeger en thans
| |
[pagina 988]
| |
waard, in het voorbijrijden opgevangen van op de hoogte naar het dal, waarin het ligt aan de oevers van de oude Sequana. Een gordel van groene heuvelen omringt de hoofdstad van Normandië. De Seine verdeelt er zich in twee armen, die een eilandje omsluiten, dat deel uitmaakt van de aanzienlijk bevolkte stad. Wat den aanschouwer dadelijk in 't oog springt zijn de talrijke Gotische torens van Rouaan; die van de hoofdkerk Notre-Dame, van de kerken van St. Ouen, St. Maclou en acht of tien andere. Rouaan, - la ville-musée, - gelijk gezegd wordt, is beroemd door zijn fraaie Gotische gebouwen, die nergens zoo talrijk en zoo indrukwekkend zijn door hunne verbazende grootte, gelijk de hoofdkerk, St. Ouen en het Gerechtshof. Vele woningen in de stad en buiten zijn in Normandischen stijl, zoowel langs de groote wegen en lanen als in de volkswijken. Rouaan is eene kunststad, zeker wel de eigenaardigste, de schoonste van Frankrijk; eene stad, met vele monumenten op kleinen afstand van elkander, gelijk ze te Gent en te Brugge staan en in nog andere Vlaamsche steden. Rouaan is in Frankrijk de Gotische stad bij uitnemendheid. De Gotiek in hare opeenvolgende perioden viert er hoogtij. De metropolitane kerk is eene der prachtigste die bestaan. Haar breede voorgevel, als kant bewerkt, treft den aanschouwer geweldig. Als ge zoo ineens, uit de Rue de la Grosse Horloge komend, vóór dat wonder van bouwkunst blijft staan, houdt ge den adem in, en ge zijt eene wijl als geslagen met machteloosheid. Datzelfde gevoel overweldigde mij ook eens vóór den dom te Keulen. Ik heb ergens gelezen, dat een onzer eerste bouwmeesters en kunstkenners weende, toen hij de hooge gewelven en de statige beuken der Gotieke tempels te Amiens en te Keulen aanschouwde. De ontroering is niet minder bij 't bewonderen van gevels en torens. Het is mijn doel niet u hier al de Gotieke monumenten van Rouaan te beschrijven. Die beschrijving zult ge wel vinden in bekende goede reisgidsen. Iets wat, volgens mij, misstaat in dit reuzenjuweel van steen, Notre-Dame, is de scherpe metalen torenspits in 't midden van 't gebouw. Zij is 156 meter hoog, en vervangt de oude spits, in 1822 door den | |
[pagina 989]
| |
bliksem getroffen. Dat metalen werk ziet er mij te mekanisch uit in dat reuzenwerk van steen. Ik vestig de aandacht op de Gotiek van Normandië, omdat ze hier vroeg en welig heeft gebloeid. Van hier is zij uitgestraald wijd over de grenzen van Normandië, vooral in Engeland. - Frankrijk is majestueus in het Noord-Westen, zegt Michelet.Ga naar voetnoot(1) Het wil zich niet met het hoofd gebogen toonen tegenover Engeland. ‘Elle présente à sa rivale la Flandre et la Normandie’. De Fransche geschiedschrijver voegt Vlaanderen in zijne beschrijving van de gewesten van het Fransche rijk zoo maar eenvoudig bij dit rijk, alsof het er bij behoorde; niet alleen Fransch-Vlaanderen, maar ook Vlaamsch-Vlaanderen met Gent en Brugge. Ik moet er echter bijvoegen, dat hij zegt dat de koningen van Frankrijk Vlaanderen nooit zijn meester geworden, waarop zij sedert Philippe-Auguste altijd voort aasden. Terugkeerend tot de kunst herhaal ik dat Rouaan het Gotische museum van Frankrijk is, en dat Normandië, buiten Rouaan, nog talrijke prachtige Gotische monumenten bezit. Ik heb behalve de hoofdkerk reeds genoemd St. Ouen en St. Maclou, de eerste zoo groot en grootsch als eene kathedraal, de tweede fijn, kostelijk; een prachtjuweel van vlammende Gotiek. Verder zijn daar nog St. Vincent, St. Patrice, St. Laurent, St. Godard, St. André; alle merkwaardige tempels met torens die hunne slanke spitsen met hogels en kruisbloemen, jaarin jaaruit, boven de daken van Rouaan laten bloeien. Daar hebt ge ook dat groote prachtige gebouw, het Gerechthof, meesterwerk der laat-Gotiek, waaraan en waarin zooveel merkwaardigs is te zien. Ook het Hôtel de Bourgthéroulde, vroeger een voornaam heerenhuis, thans een bankhuis geworden. 't Is waar dat de bankiers, gelijk vroeger de feodale heeren, thans de grooten van de wereld zijn. De oude St. Eligius-kerk is in piotestantschen tempel herschapen. Haar stijl paste beter voor den Roomsch-katholieken eeredienst dan voor de protestantsche bijbelverklaring. De toren van St. André staat daar nog alleen als overblijfsel van een vroegere kerk in de Rue Jeanne d'Arc. In het tuin- | |
[pagina 990]
| |
tje nevens den toren treft u de mooie gevel in hout gesneden van de woning, gezegd van Diane de Poitiers. De Sint Laurenskerk is herschapen in museum van gesmeed ijzeren kunstwerk, merkwaardig in zijn aard voor de studie van eene Normandische kunst bij uitnemendheid. De toren, genoemd Jeanne d'Arc, is een overblijfsel van het kasteel, door Philippe-Auguste gebouwd in 1207, nadat hij het hertogdom Normandië had verbeurd verklaard. Buiten hoogergemeld museum bezit Rouaan nog de musea van Schoone Kunsten, van Oudheden, van Natuurlijke Historie en een aanzienlijken Plantentuin, tien hectaren groot, waarin een Noordsche runensteen staat. Rouaan kreeg in 1911, toen het de duizendste verjaring der stichting van het Hertogdom vierde, van wege de Denen en de Noren, twee prachtige runensteenen ten geschenke; den ‘Banta-sten’, acht meter hoog, en daarbij nog eene reproductie van den bekenden runensteen van Jellinge in Denemark. Buiten de kerken en paleizen, gebouwd met steen van het land, zijn er nog tal van andere merkwaardigheden. Standbeelden ontbreken er ook niet. Daar staan de beelden van Rollo, den veroveraar van Normandië, van Jeanne d'Arc, te Rouaan verbrand in 1921; van Pierre Corneille, te midden van de brug, die zijn naam draagt, zonder te spreken van de moderne: Gustave Flaubert, Louis Bouilhet en Boïeldieu. Een tweede steenen brug over de Seine, de oudste in Rouaan, droeg vroeger den naam van ‘Pont-Mathilde’. Men bedoelt Mathilde van Vlaanderen, echtgenoote van Willem den Veroveraar. Nu draagt zij den naam van Pont Boïeldieu, den naam van den toondichter van La Dame-Blanche. De Revolutie heeft Mathilde niet meer geduld. Er was een tijd dat men, in Frankrijk, alles wou doen verdwijnen wat aan de Middeleeuwen herinnerde; - tot zelfs de Gotische gebouwen werden tot ondergang gedoemd. De naam van Mathilde herinnerde wellicht ook te zeer aan de dagen van onafhankelijkheid van Normandië, gelijk het woord Normandië zelf. De oude provinciën werden in Frankrijk ook afgeschaft en in departementen verdeeld. Toch blijft de naam Normandië voortleven in de geschiedenis en in de kunst, en een inwoner van Normandië is er fier op Normand te worden geheeten, gelijk wij, Vlamingen, onzen roemrijken ouden naam niet willen zien verdwijnen voor nieuwere vaderlandsliefde.
*** | |
[pagina 991]
| |
Niets is schooner dan een aanblik op Rouaan van eene der hoogten, die de stad omringen: Bon-Secours, Côte Ste Cath̄érine, Bois-Guillaume en andere. Van op den heuvel van Bon-Secours overziet men de heele stad en hare heerlijke omgeving. Darnetal, op de Robec, een kleine waterloop, en Dieppedalle liggen in de nabijheid van Rouaan. Hoe klinken al die namen Germaansch in dat geromaniseerde land! Te Petit-Couronné staat het huis, dat Corneille eens bewoonde, en dat als museum is ingericht. Er is nog een klein museum, aan Corneille gewijd, in de Rue de la Pie, waar hij geboren werd. Een Fransch-Belgisch schrijver, M. Dumont-Wilden, beweerde eens in een artikel in Le petit Bleu (27-11-1906) dat met Corneille, in Le Cid, de westersche opvatting van het eergevoel - ‘le point d'honneur’ - in de literatuur is verschenen. Ik antwoordde daarop in eene mijner vroegere lezingen, dat ‘eer en eergevoel’, lang vóór Corneille, in de ‘Chansons de geste’ en in de Germaansche epen, waarmede die ‘Chansons de geste’ in nauw verband staan, hunne intrede in de letteren hadden gedaan. Boïeldieu ook heeft zijn museum te Bois-Guillaume bij Rouaan. Daar zijn ten toon gesteld zijn portret, zijne piano, zijn bed en ook... het uurwerk dat Napoleon droeg te Austerlitz. Wat dit voorwerp in het museum van een toondichter doet, kan ik mij niet goed uitleggen. Rouaan mag men niet verlaten zonder de eigenaardige straat, Rue Eau de Robec, te hebben bezocht. Een smal beekje vloeit er door. De woningen die daar staan zijn te bereiken met houten brugjes, steegjes en trapjes. Flaubert noemde het ‘l'ignoble petite Venise’. Het laat echter niet na pittoresk te zijn, en teekenaars en schilders sterk aan te trekken. Te Croisset, wijk van Canteleu, bij Rouaan, staat het Pavilion Flaubert, waar eens de schrijver van Salammbô en Madame Bovary woonde, meest al zijne werken schreef, en er in Mei 1880 overleed. Een klein museum van wat hem toebehoorde werd er ingericht. Een der schoonste reizen te doen in Normandië, zelfs in geheel Frankrijk, is een tochtje op de Seine van Rouaan tot Caudebec. | |
[pagina 992]
| |
Die vaart geschiedt door een verrukkelijk landschap in hellende ligging langs de kronkelingen der Seine, met wouden, woningen en lachende tuinen. Caudebec ligt halverwege Rouaan en Le Havre. Langs de Seine staan de vermaarde abdijen St. Martin de Bosscherville, Jumièges en St. Wandrille. Nu kan men er nog alleen hunne bouwvallen met herstelde gedeelten bezoeken. Die drie abdijen stonden op korten afstand van elkander in de Seine-vallei. De eerste werd gesticht in 1050 door Roger de Tankerville. Haar hersteld puin vertoont ons den eigenaardig Normandisch-Gotischen bouwtrant met versieringen, die men ook in houtsnijkunst aantreft rondom deuren en vensters, in den Oud-Scandinavischen stijl. Aan de tweede bocht der Seine, van Rouaan uit, verheffen zich de twee torens van de eens zoo beroemde abdij van Jumièges. Ik heb er, evenals te St. Martin de Bosscherville, de puinen van bezocht, en het museum dat nu daarin is ingericht. Die abdij moet een prachtig stuk zijn geweest, ‘built by Edward the Confessor’, zegt de Engelsche gids ons ter plaats. Terloops weze aangestipt, dat Normandië om het land en al zijne kunstschatten, evenals Amiens en Chartres, die in de buurt liggen, veel door Engelschen wordt bezocht. Sommige Engelschen beschouwen Normandië zoo nog wat als hun land. De abdij van Jumièges was een model van de bouwkunst der Benedictijnen, die ook de abdijen van Mont St. Michel, in 966, onder Hertog Rikard I, en die van Fécamp, onder Rikard II hebben gesticht. Van Jumièges uit bereikt men, langs de Seine, een derde abdij in puin, St. Wandrille, die ook gedeeltelijk hersteld werd. Onze landgenoot Maurice Maeterlinck kwam er op het idee zijn vertaling van Macbeth, met Georgette Leblanc als Lady Macbeth, tusschen de zuilengaanderijen van den refter te laten uitvoeren. Ik weet eigenlijk niet wat de puinen van St. Wandrille te maken hebben met het Shakespeariaansche treurspel van den koningsmoorder Macbeth? Is het om der wille van het eerbiedwaardige middeleeuwsche puin, dat ons herinnert aan den stichter der abdij? Zijn Germaansche naam was Wandergesille; en hij was discipel van St. Colomban. Ik houd meer van het werk van de grootsche abdijen in | |
[pagina 993]
| |
Normandië dan van de grillen van een dichter, die veel van ‘réclame’ houdt. Ik groet de puinen dier groote inrichtingen, die men abdijen noemde, waar kunst en wetenschap werden beoefend, en alles wat het sociale leven kon ontwikkelen, en het volk beschaven. In Normandië waren zij talrijk, gelijk in Vlaanderen, en in de Rijnvallei. En daar heeft onze beschaving zich geopenbaard, die er ver van af is heelemaal Latijnsch te zijn. Na die merkwaardige en hoogst interessante puinen van Normandië's vroegere abdijen te hebben bezocht, mag men niet nalaten een paar uren aan het naburige stadje Caudebec te besteden. Het heeft nauwe straatjes met oude huisjes en riviertjes. In hun midden staat een juweel van een kerk in vlammende Gotiek; jammer genoeg al te zeer vervallen, gelijk vele kerken in Frankrijk. Normandië heeft overvloed van Gotische gebouwen. Ik heb het reeds gezegd, maar ik herhaal het gaarne. Het is mij een bewijs te meer voor den oorsprong van dien stijl. - ‘L'architecture gothique est absolument française,’ zegt de Fransche bouwkundige CorroyerGa naar voetnoot(1). Daar is inderdaad heel veel Gotiek in het Noorden van Frankrijk, en wel bepaald in het Frankrijk van Germaanschen oorsprong. Het Frankrijk der Frankische koningen, zeg ik Prof. Van der Kindere na, was niet het Latijnsche Frankrijk, dat eigenlijk maar voor goed begint met de Renaissance en Lodewijk XIV. Het Noorden van Frankrijk werd bevolkt door Germaansche stemmen: Vlamingen, Scandinaviërs, Elzassers, Alemanen, Bourgonden. Het is in hunne landen, dat de Gotische kunst heeft gebloeid, gelijk zij heeft gebloeid in de landen, van het Noorden van Europa, en bij uitzondering in landen van het Zuiden. Daarom heeft Lübke gelijk, als hij zegt, dat de Gotische stijl bij Germaansche volkeren is ontstaan. Daarom ook heeft de Renaissance, spottend, hem den naam Gotiek gegeven, wat voor de Latijnen zooveel beteekende als ‘barbaarsch’, of vreemd aan klassieke kunst. Ruskin ook is van gevoelen, dat de Gotiek eene kunst van het Noorden dient geheeten te worden. | |
[pagina 994]
| |
Om terug te keeren tot de kunst in Normandië vermelden wij, buiten Rouaan en de drie abdijen, nog de prachtige kerken van Evreux, Grand Andelys, Argues, Eu, Lisieux, Caen, Fécamps, St. Lo, Bayeux, Coutances, Pont-l'Evêque, Verneuil en tal van kleinere, maar daarom niet minder belangrijk voor den kunstliefhebber. De kerken van Lisieux en Coutances verdienen eene bijzondere vermelding. De abdijen van Fécamps en vooral die van Mont-St.-Michel zijn ‘universellement célèbres’, zegt de Guide Bleu en hij overdrijft niet.Ga naar voetnoot(1) De abdij van Mont-St.-Michel kan ik niet zwijgend voorbijgaan. De kerk werd begonnen onder de regeering der Normandische hertogen, in 1020 en voltooid in 1135. Een klooster bestond vroeger. In 966 liet Rikard I het gebouw over aan de Benedictijnen, die de abdij hebben gesticht. In 1203 wilde de Koning van Frankrijk de abdij stormenderhand innemen. Zij is gebouwd op eene rots, aan den zeeoever. Een deel der gebouwen werd bij de belegering door brand vernietigd. Philippe-Auguste, die Normandië had ingelijfd, liet ze herstellen en vergrooten, en liet er terzelfder tijd eene sterke vesting van maken. Mont-St.-Michel werd toen eene militaire abdij. In de schoone ridderzaal werd in 1469 de orde der Ridders van den H. Michaël gesticht. De abt van Mont-St.-Michel was terzelfdertijd gouverneur van de vesting. De koning van Frankrijk en de abdij onderhielden de bezetting. Gedurende den honderdjarigen oorlog tusschen Engeland en Frankrijk, werd zij meer dan eens bestormd, veroverd en erg beschadigd. Tijdens de godsdienstoorlogen had zij insgelijks veel te lijden. Na de Fransche revolutie werd er eene gevangenis van gemaakt die tot in 1863 bestond. Gedurende dit tijdperk werd ze voortdurend sterk beschadigd. In 1874, zooveel mogelijk hersteld, werd zij onder de groote historische monumenten van Frankrijk gerangschikt. Dit is in 't kort de geschiedenis van dat wonder der wonderen, - Mont-St.-Michel. | |
[pagina 995]
| |
Het is inderdaad een historisch monument van groote waarde voor de geschiedenis van Normandië en voor de bouwkunst. Men gevoelt er zich in die tijden van feodale burchten, belegeringen, bestormingen en overgave, Alles spreekt u nog van macht, strijd en geweld; tot zelfs de oceaan die tweemaal daags de rots omspoelt, waarop de vesting, de abdij en de kerk zijn gebouwd. Ge aanschouwt alles in stilte en uw geest gaat gezwind door de eeuwen heen, komt tot den tijd in welken wij ook het grootste geweld hebben beleefd, dat de wereld heeft gekend. Ik heb gezegd en herhaal, dat de Gotiek in Normandië meer den elders bloeide. Te Mont-St.-Michel werden van haar prachtigste bloemen gesteld, die men zal bewonderen zoolang de wereld bestaat. Bij ons in Vlaanderen bloeide ook de Gotiek, - in de schilderkunst en in de bouwkunst. Men heeft hier nooit gezegd dat die kunst den grond onteerde waarop zij geboren werd, gelijk Voltaire en Rousseau, en anderen het voor het geromaniseerde Frankrijk beweerden. Uit Normandië is zij uitgestraald buiten hare grenzen. De kathedralen van Amiens en Chartres staan in de omgeving van Normandië. Het was Ingelram, in 't Fransch Enguerrand, die in 1227 de hoofdkerk van Rouaan begon te bouwen. De groote kathedralen in Engeland Canterbury, Westminster, Lincoln, Salisbury, York, Exeter en andere zullen ook wel bouwmeesters uit Normandië hebben gehad, waar de eigenlijke Gotiek hare bakermat en haar bloeitijdperk heeft gehad. Men leze daaromtrent maar het te weinig bekende groote geïllustreerde werk van onzen landgenoot J.F. Colfs, waarin hij zegt: - ‘C'est en Normandie que cette architecture a fait, sur ie continent, sa première apparition avant 1225, année à laquelle doit être commencée la première greffe du style gothique sur Notre-Dame de Paris.’Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 966]
| |
IIHet is mij niet mogelijk in eene korte lezing langer en breeder over de kunst in Normandië uit te weiden. Ik moet nog aantoonen dat Vlaanderen en Normandië eene aanzienlijke rol hebben gespeeld in West-Europa, op cultureel zoowel als op politiek gebied. Het zijn afzonderlijke staten geweest, die even zoo goed het centrum, de kern van een grooteren staat hadden kunnen worden als l'Ile de France of de graafschappen Essex en Kent in Engeland. Het rad der Fortuin heeft anders gedraaid. Het hertogdom Normandië, in 911 gesticht, is opgegaan in het Fransche rijk. Het is eene provincie geworden, een wingewest onder Philippe-Auguste de eerste, die, zooals Michelet zegt, gedroomd had de grenzen van het oude Gallië voor Frankrijk te herstellen, droom welke door sommige veroveraars in onze dagen nog gekoesterd wordt. Normandië heeft ook zijne oude Scandinavische taal zien verdwijnen. De afstammelingen van de Noordsche Wikings spreken nu Fransch. - ‘Ils parlaient français, zegt Michelet, dès la troisième génération et n'avaient plus personne parmi eux qui entendit le danois; ils étaient obligés d'envoyer leurs enfants l'apprendre chez les Saxons de Bayeux, petite colonie de la première invasion, qui garda sa langue au moins cinq cents ans.’ Zij spraken Fransch omdat de Noormannen die er zich neergezet hebben, eene kleine minderheid waren, toen zij de streek veroverden, en niet omdat zij de minst beschaafden waren, gelijk Fransche historici het dikwijls laten gelooven. - ‘Parce que les conquérants, venus en guerriers sans emmener de compagnes dans leurs raids rapides et périlleux, avaient fait souche avec des femmes des pays occupés, les dialectes saxons n'ont point laissé de trace à l'intérieur de la région’. Dit staat geschreven in een mooi geillustreerd boek over Normandië door Camille Mauclair; maar het is niet heelemaal juist. De Noormannen hebben wel sporen van hunne taal nagelaten in een menigte plaatsnamen, en geleerden zijn bezig geweest met dat alles na te gaan en te doorgronden. Hoeveel uitgangen van plaatsnamen op bec, fleur, beuf, | |
[pagina 997]
| |
tot, gard, torp, hus, hem of ham, waarin Scandinavische geleerden den Germaanschen oorsprong ontdekt hebben. Men heeft maar de kaart van het noordwesten van Frankrijk te overzien om er een groot getal aan te treffen gelijk Caudebec, Bolbec, Harfleur, Honfleur, Elbeuf, Quillebeuf, Letorp, Etaimhus, Dieppedalle, Auppegard, Wissant enz. Specialisten hielden zich bezig met de toponymie van Noord-Frankrijk. Wijzen wij hier terloops op het standaardwerk van onzen geachten collega K. de Flou, wat betreft de plaatsnamen van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu. Voor Normandië en andere gewesten, waar zich Noordsche stammen hadden neergezet, heeft de uitstekende taalgeleerde Jacob Jacobsen het gedaan. Johannes Steenstrup, de schrijver van Normannerne, waarover ik straks zal spreken, volgde hem daarin na, gelijk hij zelf zegt in zijn boek Normandiets Historie, het vijfde deel van Normannerne. Het spijt mij hier niet meer over de toponymie te kunnen uitweiden. Van waar komt toch dat woord Wiking, - naam, dien de stoute Noordsche zeevaarders in de geschiedenis hebben gekregen? Steenstrup meent dat het gevormd is uit wik of vik, dat beteekent baai of inham, omdat de onversaagde zeebonken, die de Wikings waren, hunne ligplaats en vertrekpunt hadden in de talrijke inhammen der zee, door de rotsen beschut. In Beówulf komt het woord Wiking nog niet voor, alhoewel er Deensche krijgslieden in betrokken zijn. Het woord wordt eerst later aangetroffen in Angelsaksische kronijken. In Vlaanderen en Holland, zegt J. Steenstrup, waren neerzettingen van Wikings. De rivier de Aa met haar Scandinavischen naam, die eenvoudig stroom of waterloop beteekent, vloeit ten oosten van Guines. Niet ver van daar is eene plaats, thans op de kaart nog aangeduid als Wiquinghem. Die naam zegt ons genoeg. In onze Vlaanderensche Kempen vloeit insgelijks eene Aa, en elders misschien ook nog. Wat meer ten zuiden van de Aa, in Frankrijk, vloeit de | |
[pagina 998]
| |
Canche, die vroeger de grenslijn was van het graafschap Vlaanderen, gelijk het door Karel den Kale als bruidschat werd geschonken aan zijne dochter Judith, gehuwd met Boudewijn, zoogezegd met den ‘IJzeren Arm’. Vele van die toenamen, zegt J. Steenstrup, werden eerst later aan vorsten gegeven. Ik heb ergens gelezen en aangeteekend, maar ik ben de nota te Nieuwpoort, tijdens den oorlog, kwijt geraakt, dat die Boudewijn in eene oude oorkonde was aangeduid als Balduinus ab Iseram, wat zou beteekenen Boudewijn van den Yser. Kan iemand dat nader verklaren? Voor het bezit van de havenstad Montreuil, die op de Canche ligt, niet ver van de zee, hebben de Graaf van Vlaanderen en de Hertog van Normandië gestreden. De machtigste dier Hertogen, Willem de Veroveraar, heb ik gezegd, trouwde met Mathilde van Vlaanderen. Eene afdeeling Vlamingen volgde den Veroveraar in 1066 op zijn tocht naar Engeland. Aan koningin Mathilde, gelijk men haar noemt, wordt de vervaardiging toegeschreven van de vermaarde tapijten, gezegd van Bayeux. Dat borduurwerk, zeventig meter lang, hangt in de kathedraal te Bayeux en stelt ons voor den wikingertocht over zee naar Engeland. Het is een kostelijk document voor de geschiedenis van het Hertogdom, en ook voor de studie der oorlogsgebruiken en kleederdrachten van dien tijd. - ‘Zoo lang Normandië in het bezit bleef van Engeland’, zegt prof. L. Van der Kindere, ‘verkeerde Vlaanderen niet in onmiddellijk gevaar (van wege Frankrijk); het had daar de waarborg van een zeker en kostbaar bondgenootschap. Vroegtijdig reeds had de aan beide landen noodige solidariteit zich uitgedrukt in goede betrekkingen tusschen hunne vorsten. Verscheidene graven van Vlaanderen ontvingen reeds, van de XIIe eeuw af, geldelijke leenen van den koning van Engeland en verbonden zich daardoor met een bepaald aantal ridders te dienen, zelfs in Normandië’.Ga naar voetnoot(1) De landen aan de Neder-Seine werden, in 911, afgestaan door den Koning van Frankrijk aan Rollo of Rou, hoofd der Noormannen. | |
[pagina 999]
| |
Door het verdrag van Verdun (843) werd het land, dat het Graafschap Vlaanderen zou vormen, afgestaan door Karel den Kale, Koning van Frankrijk, aan Boudewijn van den Yser. - ‘Toen was Frankrijk,’ zegt Prof. L. Van der Kindere, ‘nog een Frankisch koninkrijk, Germaansch van oorsprong, Germaansch van instellingen, Germaansch van werkende bestanddeelen.’Ga naar voetnoot(1) - ‘Entre la Loire et le Rhin on n'entendait parler que le Francique.’Ga naar voetnoot(2) Frankisch was de taal der Germaansche Franken. - ‘Sous Hugues Capet, Robert, Henri et Philippe on n'appela Français que les peuples en deça de la Loire.’Ga naar voetnoot(3) Het eigenlijke Frankrijk is dus van Germaanschen oorsprong, gelijk Normandië en gelijk Vlaanderen. In den loop der tijden werd Germaansch Frankrijk geromaniseerd, gelijk Normandië het werd, en gelijk men het met Vlaanderen zou gedaan hebben, indien de politiek van ‘les frontières naturelles’ had gezegepraald. Die politiek is ons genoeg bekend. Ik trof ze onlangs nog geformuleerd in een modern vulgarisatie-werk voor Fransche geschiedenis:Ga naar voetnoot(4) - ‘Donner à la France ses limites naturelles, enlever le Franche-Comté, l'Alsace, l'Artois, la Flandre, les Pays-Bas aux ennemis traditionnels: Habsbourgs d'Espagne ou d'Autriche, telle fut la tache grandiose qu'entreprirent Henri IV, Richelieu, Mazarin, Louis XIV et que magnifiquement la Convention réalisa’. Zulke taal moet bij de ‘Chauvins’ het water in den mond doen komen.
***
Van in de vroege Middeleeuwen hebben volkeren uit het Noorden zich meer naar het Zuiden toe begeven, langs de kust van de Noordzee, en hebben zich daar neergezet: Saksen, Frie- | |
[pagina 1000]
| |
zen, Franken, Noren en Denen. Die volkeren zullen elkander wel verstaan hebben door middel van hunne taal van denzelfden oorsprong, gelijk nu nog de zeelieden, de visschers van de Vlaamsche kust die van de Engelsche, Duitsche en Scandinavische kusten verstaan.Ga naar voetnoot(1) Friesland, Zeeland, Vlaanderen, Normandië, de landen van onze Germaansche heldendichten, vooral Beówulf en Goedroen. Die heldendichten zijn, zooals wij weten, verwant met Noordsche sagen. In Beówolf wordt strijd gevoerd tusschen Denen en Franken, alhoewel het epos in het Angel-Saksisch tot ons is gekomen. In Goedroen is het de strijd tusschen Wikings, Normandiërs, en hunne meer noordelijke naburen: Franken, Saksen, en Friezen. Het epos, gelijk wij het kennen, is geschreven in het Middelhoogduitsch, ergens in Oostenrijk, tijdens de twaalfde of het begin der dertiende eeuw. Wie zegt ons dat er geene heldendichten in het Frankisch hebben bestaan in onze streken, waaruit het Angel-Saksisch en het Middelhoogduitsch epos werden vervaardigd? Ik heb er nooit aan getwijfeld. Hoemeer getuigenissen onze geachte collega, E.H. Van Mierlo S.J., nog zal ontdekken voor het bewijs van het bestaan zulker heldendichten, hoemeer mijn vermoeden van vóór lange jaren, toen ik de studie der Germaansche epen aanvatte, zal gestaafd zijn. Zelfs in het Nibelungen-lied speelt Siegfried van Nederland de voornaamste rol. Alhoewel ik de epen meer bestudeerde als kunstwerk der Middeleeuwen dan als taaldocumenten, toch interesseerde mij ook de taal en de historische grond, welke er in te vinden is. En hoe meer men die letteren bestudeerde, hoe meer men er den oorsprong van ontdekte in de geschiedenis van die tijden. Een voorbeeld. De Noordsche Sigurd is in het Nibelungenlied Siegfried geworden. Welke Siegfried? Wie was die Siegfried? Was het Siegfried die rondom 879 het groote Noordsche | |
[pagina 1001]
| |
leger leidde dat uit Engeland kwam om het Frankische rijk aan te vallen? Er is ons nog een andere Siegfried bekend in de geschiedenis van Vlaanderen; maar die geschiedenis werd geschreven in Denemark. Siegfried was de naam van een onversaagden Deenschen Wiking, die omstreeks 928 het bezit van Guines kwam betwisten aan den Graaf van Vlaanderen. Hij vestigde zich te Guines en wilde onafhankelijk zijn van de graafschappen Ponthieu, Terwanen en St. Pol, die er rondom lagen. Hij geraakte met den Graaf van Vlaanderen in strijd; maar de strijd was niet van langen duur. De strijders sloten vrede en werden goede buren. Toen Graaf Arnulf stierf behield Siegfried zijne invloedrijke plaats bij zijn zoon Boudewijn, die hem als Graaf van Vlaanderen opvolgde. Boudewijn had eene jonge zuster, Elstrude genaamd, op welke Siegfried verliefd geraakte en die hij verleidde. Hij nam de vlucht uit vrees voor de woede van Boudewijn en pleegde zelfmoord uit wanhoop. Elstrude baarde een zoon en Graaf Boudewijn, die weer Guines had veroverd, werd peter van het kind en schonk het bij den doop het graafschap door zijn vader gesticht. Deze Siegfried-historie wordt verteld in een paar oude oorkonden: een schrift van priester Lambertus van Ardres en een van Johannes Longus van Ieper. Verder wordt zij gestaafd door eene Angel-Saksische kronijk van 962, welke de zelfmoord en de begrafenis van Siegfried te Wimborne in Engeland bevestigt. Heeft deze geschiedenis niets gemeens met het Nibelungenlied; toch heeft zij veel van eene historie, waaruit in den sagentijd een heldenlied kon ontstaan. Ik trof ze aan in het reeds genoemde werk van Johannes Steenstrup: Normandiets Historie under de syv förste Hertuger (911-1066) uitgegeven door de Koninklijke Academie voor Wetenschappen en Letteren te Kopenhagen in 1925. De geleerde Deensche schrijver is een autoriteit op het gebied van geschiedenis en namenkunde van zijn land en volk. Dit boek, dat ik voor mijne lezing bestudeerd heb, is zooals ik zei de vijfde band van Steenstrups standaardwerk Normannerne, | |
[pagina 1002]
| |
Ik zou het hier gaarne in zijn geheel ontleden, zoo merkwaardig is het voor de geschiedenis van Normandië en ook voor die van Vlaanderen. Ik moet me echter bepalen tot de vertaling van enkele titels van hoofdstukken, die ons een denkbeeld zullen geven van den inhoud. Het begint met de historiographie in Normandië en in de overige gewesten van het Frankische koninkrijk. De Normandische hertogen zelven stelden groot belang in historiographie, terwijl de Frankische koningen dat aan de geestelijkheid overlieten. De hoofdstukken, zes en veertig in getal, zijn o.a. gewijd aan de volgende onderwerpen: Het afstaan van de Seine-landen in Rollo's tijd. Normandië en Bretagne. Rollo's huwelijk met Koning Karels dochter. Verdeeling van land en grond in Normandië. Kristendom en heidendom in Rollo's tijd. Deensche koloniën in Vlaanderen en Holland. De strijd tusschen de Koningen van Frankrijk en de Hertogen van Normandië. De verovering van Engeland door Hertog Willem, enz., enz. Wij lezen in de meeste onzer geschiedenisboeken dat hier de Noormannen woeste zeeschuimers waren, die de veroverde landen plunderden. In de kerken werd gebeden: Van de woede der Noormannen, verlos ons Heer. Dat die veroveraars uit het Noorden het bont maakten is genoeg bekend. Maar zij deden gelijk alle veroveraars, te beginnen met de Romeinen om te eindigen met degenen, die wij met eigen oogen in onzen tijd hebben aan 't werk gezien. De Noormannen plunderden kerken en kloosters. Dat konden de Romeinen natuurlijk niet, want er waren in ons land nog geen kerken en kloosters; maar zij plunderden toch ook, en zij sleepten alles naar het keizerlijke Rome, dat van de veroverde schatten overvloeide. Hebben de Noormannen, die hier invielen en die Normandië hebben gesticht, kerken en kloosters geplunderd, zij hebben later ook vele prachtige kerken en kloosters gebouwd. ‘Les Normands avaient une organisation politique et n'étaient pas dépourvus de culture.’Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 1003]
| |
Het is een Franschman, die het zegt, en hij voegt er bij: - ‘La Normandie fut le pays le mieux administré et bientôt le plus prospère de l'Occident.’ Van Vlaanderen heeft men wel eens hetzelfde gezegd. Ik laat nogmaals een Franschen geschiedschrijver aan 't woord: - ‘Quand le duc de Bourgogne, frère de Charles V, épousa l'héritière des comtes de Flandre, d'Artois, de Rethel, de Nevers et de Franche-Comté, le roi fit le sacrifice de rendre aux Flamands Lille et Douai, la Flandre française, la barrière du royaume au Nord, espérant que dans cette alliance la France absorberait la Flandre (1400). Il n'en fut pas ainsi. La distinction resta profonde, les moeurs différentes, la barrière des langues immuable; la langue française et wallonne ne gagna pas un pouce de terrain sur le flamand. La riche Flandre ne devint pas un accessoire de la pauvre Bourgogne. Ce fut le contraire. La Flandre continua à regarder vers l'Angleterre. L'alliance commerciale avec l'Angleterre faisait la richesse du pays. Quand la maison de Bourgogne s'éteignit par la mort de Charles le Téméraire et de sa fille Marie, les Flamands s'empressèrent de nous rendre les possessions françaises qui, sous le feu duc, n'avaient servi qu'à tourmenter la Flandre. S'ils avaient encore pu donner le Hainaut et Namur et tous les pays Wallons, ils l'eussent fait volontiers afin d'avoir, désormais, des comtes de Flandre paisibles et raisonables’.Ga naar voetnoot(1) Ik zal geen woord voegen bij die aanhaling. Zij is duidelijk genoeg en doet ons zien dat Michelet, hoewel Franschman, een klaren blik had op de toestanden in het opzicht der talen.
***
In 911 werd te St. Clair-sur-Epte het tractaat gesloten bij welk Karel III Normandië, of liever de landen aan de Beneden-Seine, afstond aan Rollo of Rou, den Deenschen veroveraar, die de eerste vorst werd van het nieuwe Hertogdom. Het land werd eerst later, in den loop der XIe eeuw Normandië geheeten. Maar reeds veel vroeger dan in 911 hadden de Wikings | |
[pagina 1004]
| |
bezit genomen van de landen aan de Seine met het vaste voornemen er zich voor goed te vestigen. Het tractaat werd op eigenaardige wijze gesloten. Aan de eene zijde van het riviertje de Epte bevonden zich de Franken, aan de andere de Noormannen. Het was waarschijnlijk in October, want de boomen droegen vruchten, zegt de kronijk. Bij een fontein en het puin eener kapel kwamen de vorsten samen. Rollo moest hulde brengen aan den koning en den moord betreuren door zijne stamgenooten in 884 ter plaats gepleegd op den bisschop Clair Avescoeta. Hij zou zich ook laten doopen en Christen worden. Het beleggen van die samenkomst was het werk van Gwijde, bisschop van Rouaan, daartoe genoopt door den koning van Frankrijk om behendig als onderhandelaar op te treden. Na het aanvaarden dier voorwaarden kreeg Rollo de landen van Neustria en een deel van Bretagne. Vele legenden werden omtrent die samenkomst in 't leven geroepen, onder andere, deze van Rou, die bij het knielen vóór den koning hem zou omvergeworpen hebben. Deze legende schijnt eerst zeer lang na de stichting van Normandië te zijn ontstaan. Steenstrup zegt dat het niet in de gewoonten lag van de Noordsche hoofdmannen voor koningen te knielen; dat deze gewoonte Oostersch is. Wat er ook van zij, de Noormannen toonden weldra dat zij in beschaving niet lager stonden dan de Franken. Anecdoten zijn er ook genoeg bij de kronijkschrijvers te vinden, die een typisch karakter hebben. De volgende is merkwaardig genoeg om ze mede te deelen. Ik heb ze getroffen in den Journal de Rouen van 5 Juni 1927. Ze wordt medegedeeld in een studie van Georges Dubosc over ‘Guillaume le Conquérant à Rouen. Ses derniers moments, sa mort.’ De Koning van Frankrijk, die, zoo 't schijnt, zeer dik was, lachte met den Hertog van Normandië, die Engeland veroverd had. Deze werd zoo dik als hij zelf door veel eten, drinken en slapen ja, nog dikker, werd ei gezegd. - ‘Lourde et gourmande, Albion a fait son conquérant semblable a elle-même’ zou de Koning gezegd hebben. | |
[pagina 1005]
| |
Quand donc ce gros homme accouchera-t-il?’ Willem de Veroveraar, nam dat gekscheeren zeer kwalijk en liet weten, dat hij in Notre-Dame te Parijs zijn kerkgang zou gaan doen met tien duizend kaarsen zonder was, maar met stalen punten. | |
III.Normandië heeft in 1911 op waardige en plechtige wijze de 1000ste verjaring van de stichting van het Hertogdom gevierd. Geleerden waren uit vele landen naar Rouaan gekomen: - ‘de toutes les Normandies soeurs,’ - zei een Fransch tijdschrift, ‘Norvège, Suède, Danemark, Angleterre, Sicile, Russie, Amérique, Canada, pour éveiller dans le duché de Rou, dépécé en départements, toutes les fiertés de la race, pour y renouer en de joyeuses fêtes de la paix, les traditions de la grande famille, pour rapprendre aussi aux Français distraits l'histoire trahie par les historiens, d'après la forte assertion des Chateaubriand et des Tuine.’Ga naar voetnoot(1) Dat schreef, in 1911, Jean Revel, een der velen die bijdragen leverden om aan het Fransche volk Normandië beter te leeren kennen, en de Normandiërs recht te laten wedervaren, waarvan de meesten tot in de XIXe eeuw niet veel meer wisten dan dat hunne voorvaderen uit het Noorden waren gekomen, als zeeschuimers of halve wilden, en zich eerst in Frankrijk beschaafd hadden. Frankrijks geschiedschrijvers van onzen tijd weten het nu beter, ingelicht als zij werden door die van de Noorderlanden en van Duitschland, die hun de ware geschiedenis van Normandië hebben durven veropenbaren. - ‘Il y aura des étonnements’, schreef hetzelfde tijdschrift in 1911, vóór de feesten te Rouaan. Men zou kunnen antwoorden: Il y a eu des étonnements! Tal van werken verschenen nu in Frankrijk, zoowel als in den vreemde, ter gelegenheid van dat 10e eeuwfeest van Normandië, te veel om ze alle op te noemen. Stippen wij enkel aan degene geschreven door Gabriël | |
[pagina 1006]
| |
Monod, Albert Sorel, Jean Revel, Albert Petit en Henri Prentout.Ga naar voetnoot(1) Ook degenen die Johannes Steenstrup noemt in de voorrede van zijn reeds genoemd boek: Leopold Debile, Jules Lair, Paul Viollet, die in Frankrijk den Deenschen historicus en taalgeleerde in het zoeken in bibliotheken en archieven behulpzaam zijn geweest voor de samenstelling van zijn standaardwerk over Normandië, verschenen in 1925. Normandië heeft, zooals wij gezien hebben, zijn kronijkschrijvers gehad, maar ook zijn dichters, die de wapenfeiten zijner Hertogen hebben bezongen. Bekend vooral is de ‘Roman de Rou ou Geste des Normands’ door Wace, geschreven tusschen de jaren 1155 en 1172. Rou is de naam van Rollo, veroveraar van Normandië. Het gedicht bestaat uit 17,000 achtsilbige verzen, en werd vervaardigd naar de Latijnsche kronijken van Dudo van St. Quentin, Robert de Jumièges, Orderic Vital, Guillaume de Malmesbury. Ik heb het gedicht niet gelezen, maar hoop het eens te doen. Het is vooral.merkwaardig, zegt men, omdat de schrijver veel uit de volkstraditiën heeft opgenomen en dat weet te vertellen: levendig, sierlijk en met zekere ‘bonhomie’, die wij in de Middeleeuwsche gedichten soms zoo leuk en kostelijk vinden. Wij dachten wel eens dat die ‘bonhomie’ naïefheid en onnoozelheid was, maar daar zit wel eens diepe ironische geest in.
***
Hier moet ik mijne lezing eindigen. Ik meen genoeg bewezen te hebben dat Vlaanderen en Normandië, ofschoon zij nu geene onafhankelijke politieke staten meer zijn, toch niet mogen vergeten worden in de geschiedenis van Europa, vooral niet in de beschavingsgeschiedenis. Ik bracht ze in mijn studie samen, - Vlaanderen en Normandië, - omdat zij vroeger als goede naburen in vriendschap met elkander hebben geleefd, en politieke betrekkingen hebben gehad. Zelfs toen Normandië, door de Koningen van Frankrijk | |
[pagina 1007]
| |
machteloos gemaakt, tijdens de oorlogen die Vlaanderen had te voeren tegen zijn eigen Graven en tegen Frankrijk, gevoelde men in Normandië veel voor Vlaanderen en zijn volk. Het was de tijd toen de Vlaamsche gemeenten het toppunt hunner macht hadden bereikt. Ik heb gelezen en aangeteekend uit de Histoire de Belgique van H. Pirenne: - ‘Les évènements de Flandre, salués avec enthousiasme à Rouen et à Paris, semblent menacer d'une révolution prochaine le royaume travaillé depuis plusieurs années par un sourd mécontentement.’ Het gaat over den strijd der gemeenten tegen de Graven van Vlaanderen en den Koning van Frankrijk. Normandië was toen door Philippe-Auguste onderdrukt en de achtereenvolgende Koningen van Frankrijk hadden het nu op Vlaanderen gemunt. Maar in Normandië was daarom de volksgezindheid of democratie niet dood, gelijk zij het nu nog niet is in Vlaanderen, ondanks alle vreemde overheersching en machtsmisbruik gedurende eeuwen. Daarom heb ik genoegen beleefd aan mijn tochtje dooi Normandië, en ik dacht dikwijls aan de oude vriendschap, die Normandiërs en Vlamingen van in de Middeleeuwen af verbonden. En als ik op de kaaien wandelde, langs de Seine te Rouaan, die eene zeer belangrijke havenstad is, waar schepen uit alle streken landen, las ik er opschriften aan de huizen: winkels, spijshuizen, hotels en tavernen: English spoken, Si parla italiano, Se habla Espanol enz., enz., maar ik trof ook hier en daar met genoegen aan: Hier spreekt men Vlaamsch. En waarom wordt in Normandië Vlaamsch gesproken? Omdat er zeker nog betrekkingen bestaan tusschen onze Vlaamsche zeelieden en visschers en die van Normandië Omdat vele Vlaamsche landbouwers, vóór, gedurende en na den oorlog zich in Normandië gevestigd hebben op verlaten hoeven, die zij gekocht of in pacht hebben. Ook omdat ze in Normandië nog niet vergeten hebben, dat Vlaanderen bestaat en, dat het een eigen taal heeft.
29 October 1927. | |
[binnenkant achterplat]
| |
|