Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1927
(1927)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 775]
| |||||||||||||||||||||
Het westelijk Zuidbrabantsch dialect op het einde der dertiende eeuw
| |||||||||||||||||||||
[pagina 776]
| |||||||||||||||||||||
hun een klank- en vormleer gevraagd van sommige Mnl. dialecten. Veel is daar buiten de Mvla. Klank- en VormleerGa naar voetnoot(1) niet van in huis gekomen, en degene, die het eenig met goud bekroonde werk in 1907 heeft opgesteld, heeft toen en ook later ondervonden, welke haast onoverkomelijke moeilijkheid is opgerezen, wanneer hij de klankteekens van vóór zeven eeuwen moest interpreteerenGa naar voetnoot(2), omdat in de schrijftaal naast erg dialectische bestanddeelen ook traditioneele, conventioneele, algemeene elementen aanwez'g zijn. Daarom zou de Academie in aansluiting bij de merkwaardige studie van Dr. Kloeke, De Hollandsche Expansie, 1927 beter werk verrichten, wanneer zij voortaan haar prijsvragen van philologischen aard zóó inrichtte, dat de schrijvers gewapend met de kennis der moderne volkstaal het dicht en proza van allerlei slag uit de 16de en 17de E. voor elk Zuidnederlandsch gewest konden onderzoeken. Zulke taalstudiën zullen ons weldra een vasten grond onder den voet brengen, en met de grondige kennis der zestiende-eeuwsche taal kunnen we dan veilig de geschreven en zelfs de gesproken taal uit de 13de en 14de E. bestudeeren. Hieruit volgt als van zelf dat ik op dit oogenblik niet met de gewenschte nauwkeurigheid de Brab. spelling uit de dertiende eeuw kan interpreteeren. Ik heb de volgende oorspronkelijke stukken onderzocht: | |||||||||||||||||||||
[pagina 777]
| |||||||||||||||||||||
1. een onuitgegeven, zeer uitgebreid charter nr 173(bis) uit het archief der abdij van Tongerloo, dagteekenende uit 1271, opgesteld door de kanselarij van Jan I, hertog van Brabant; deze akt zal achteraan afgedrukt worden (verk. T.); - 2. een akt opgesteld door een oudamman van Brussel in 1275 (B); - 3. een hs. uit het Staatsarchief van Brussel, geredigeerd te Brussel in 1276 door een griffier van Hertog Jan I; beide laatste stukken kunnen wel van dezelfde hand zijn (B); - 4. een akt geschreven door de schepenen van het dorp Perck bij Vilvoorde in 1293 (P.) - 5. een akt opgesteld door de schepenen van Dilbeek in 1296 (D); - 6. een perkamenten hs. bewaard in het Fonds Anderlecht, Staatsarchief te Brussel, en neergeschreven te Anderlecht omstreeks 1299 (A.). - Deze vijf laatste stukken zijn, volgens een gedeeltelijke collationeering uitwees, tamelijk nauwkeurig afgedrukt in: De Bijdragen tot de Geschiedenis van het Oudhertogdom Brabant, 1e, 3e en 12e jaargang. | |||||||||||||||||||||
I. Klankleer.Terwijl we de westelijk Zuidbrabantsche klank- en vormleer geven, deelen wij ook ter toelichting vaak de Middeloostvlaamsche mede, welke we goed kennen uit onze Klankleer der Mvla. dialecten. Rekking. De in het Mnl. bekende rekking vóór r + dent. wordt in onze teksten, waarin lange vocalen nog vaak door één letterteeken voorgesteld worden, zeer zelden uitgedrukt: We lezen er: erde T 1271; ieghenwerdige D 1296; wert (waarts) A. 1299; enz. - doch soms ook: waerde (woorde) T 1271; waert P. 1293; en (misschien zonder rekking): doerpe T. 1271. De hedendaagsche volkstaal kent echter in al deze gevallen rekking. | |||||||||||||||||||||
I. De vocalen en diphthongen in betoonde lettergreep.ă blijft behouden in alle woorden, waar het Mvla. en zelfs het Ndl. dezen klinker nog vertoonen: af A 1299; Magdaleenendach B 1276; man T 1271: was T 1271 enz. ăr + dent. blijft haast altijd: Arnout B 1276; Arnoude P 1293; Bigarden A 1299; gars B 1276; wart (fiebat) T 1271. ă + Id vertoont de spellingen a) ou (uitspr. Ndl. ou): hout (tenet) P. 1293; houdt A 1299; doude (de oude) B 1275, Wouters T 1271; - in den bijtoon: Arnout, Arnoude B 1276; | |||||||||||||||||||||
[pagina 778]
| |||||||||||||||||||||
P 1293; - b) o (zeer zelden) Woters A 1299; - c) oe (bij uitzondering): hoet (tenet) A 1299; verg. Mwvla. hoet (lignum). Nooit treft men de spell. au, welke in het Movla. vaak voorkomt. â blijft behouden: bracht (gebracht) T 1271; - dar A. 1299; male D 1296; manendags, na B 1276. â gevolgd van i-umlautsfactor wordt nooit ê (kenschetsend), tenzij in het achtervoegsel -âri: Kempeneren A 1299; misschien ook in outer A 1299; - naast regelmatig: ghewarighen B 1276; mesdade T 1271; ware 3 sg. opt. T 1271. De toestand is hier dus nagenoeg dezelfde als in het Movla., terwijl het Mobra, vaak i-umlaut vertoont. ă wordt door i-umlaut uiterst zelden è: Becker A 1299; beckeren T 1271; ghestedech P 1293; - daarnaast ook ghestadecheit B 1276; hadde opt. prt., machtich, enz. passim: - verder evenals in het Mvla, en in het Ndl. regelmatig: beter T 1271; verbeke D 1296; scepenen D 1296; penninghe P 1293, enz.
Aanm. Het Movla. kent bijna enkel i-umlaut in woorden, welke die ook in het Ndl. nog vertoonen; in het oostelijk Mbrab. komt i-umlaut veelvuldiger voor.
ä, e in gesloten lettergreep blijven over 't algemeen als in 't Ndl. en het hedendaagsche Brab. behouden: Mechlene T 1271; hebben T 1271; - doch ĕ,ä vóór r+dent. worden soms tot a (welke niet tot de huidige volkstaal behoort): ieghenwardeghe B 1276; part (paard) T 1271; wart (waarts) A 1299; naast regelmatig voorkomende e: Bertout B 1276; Beestberghe A 1299; erden T 1271; erven ww. B 1276; hertoghen B 1275; verkene B 1275; wert (waarts) A 1299; iegenwerdige D 1296; kerlen T 1271. ä, ĕ vóór n + cons. a) blijft in: ende (einde) B 1275; te crenkene T 1271; b) wordt altijd tot i vóór oorspr. nn en soms vóór tt: bekinnen T 1271; kinden (zij kenden) T 1271; te bekinnene P 1293; - wittetic D 1296 eenmaal, naast letten, verlettenesse D 1296. Deze klankwijziging was hier uit het oosten dieper ingedrongen dan op de Oostvlaamsche grens. ĕ, ä (in open lettergreep) blijft altijd behouden: deghene | |||||||||||||||||||||
[pagina 779]
| |||||||||||||||||||||
B 1275; te ghevene P 1293; A 1299; neven A 1299; wesen B 1275, enz.; - naast een zeldzame spelling ee (misschien voor open uitgesproken ei): beeden, sueeren T 1271. De vorm Steenwoghe A 1299 is westvlaamsch. ê2 komt alleen voor in: Petere; - niet in: vênc, vêl; - daarnaast de spelling ie: geviel T 1271, B 1275; hier B 1276; - en ook de oudere spelling i in: hilt (tenuit) B 1276; ontfinct B 1275 (altijd); - vilen T 1271.
Aanm. Deze toestand komt grootendeels overeen met den Movla., waar evenals hier de spelling i gedurende de 11de en 12de eeuw zeker predominant was.
i blijft in betoonde lettergreep behouden: dit T 1271; ic B 1275; quic T 1271; sitten B 1276; Willem B 1276; - ook eenmaal ie: lieghen (jacere) A 1299; - doch wordt elders tot e: met (uitz. mit B 1275), Berck, Kersavonde A 1299; kerke, scellinc, hem(e) enz. - altijd vóór s, ss, (als in het Movla): es (est) T 1271; A 1299; D 1296; B 1275; B 1276; verlettenesse D 1296; jansmesse A 1299; vonnesse P 1293; naast éénmaal vonnisse B 1276; - vaak vóór n of oorspr. nn: men (min) T 1271; A 1299; wennenslants P 1293; went (winnet) A 1299; naast spell. i vóór nd: kindere B 1275, 1276.
Aanm. Uit lat. sanctus werd immer sente D 1296; A 1299: P 1293; ook eens sainte B 1276. Het Movla. vertoont op de oostelijke grens alhoewel in geringer mate dezelfde taalverschijnselen, Mvl. Kl. § 42 c, d. ī (in open lettergreep) vertoont regelmatig e (uitspr. é): bescreven pp. B 1275; bleve B 1276; daemnede B 1275; seghele T 1271; zeghel B 1275. doch altijd ā vóór r in: haer, hare(n) D 1296; P 1273; T 1271; A 1299; - naast spell. o in hore (heure) T 1271 (ter). î wordt in gesloten lettergreep zelden tot i: viftine P 293; vaak tot ij: mijns T 1271; sijn D 1296; sijn wijf B 1276; - betrekkelijk vaak tot ie: mien (meus) A 1299; piende (trachtte) T. 1271; sien (sunt, suus) P 1293, A 1299; Striethem A 1299. In open lettergreep wordt enkel de spelling i gevonden: blive P 1293; Dike B 1296; Elwite P 1293; wilen B 1275; Wineghem B 1276. De waarde der î was zeker die eener diphthong. Zulks bewijst de al te vaak voorkomende spelling (evenzoo in andere | |||||||||||||||||||||
[pagina 780]
| |||||||||||||||||||||
oostelijk dialecten) ie d.i. de tweeklank i + ĕ waaruit in de volkstaal reeds veel vroeger ē + e, e1, en ontstaan was, terwijl diezelfde spelling (ie) in Middelwestvlaamsche stukken, waarin î zeker monophthong was gebleven, uiterst zeldzaam voorkomt. Uit wat in Verslagen en Mededeelingen, 1919, blz. 235-245, medegedeeld werd, en weldra nog zal aangehaald worden, blijkt overvloedig dat de klank ei voor oorspr. î in het jaar 1300 in de Mechelsche schrijftaal vaak voorgesteld wordt, hetgeen met het oog op de moderne uispraak op een vroegtijdig bestaan (11de E) in de volkstaal wijst. o a blijft doorgaans behouden: hofstat D 1296; hof A 1299; Hochensele B 1275; Soltegheni T 1271. b) werd oe vóór rd, rt (uitspr. scherpl. oo): oemdenen B 1276; voert B 1275, 1276 (Bruss. vüert). c) werd ae vóór rd alleen in T: waerde (woord) 1271. De spelling oo komt niet voor. o + ld, It wordt regelmatig out: Seinthout, Stoutbeke T 1271. ō (in open lettergreep) a) blijft behouden: boven, tgoteken A 1299; Godévaert B 1275; Gorijs B 1275; gelouet T 1271, comen B 1275; herthoghe T 1271; oversaten B 1275; overbeke D 1296. b) wordt oe (scherpl. oo): woenen B 1276. c) wordt ou (bij uitz.) boudem A 1299. d) wordt soms oi, nooit oo: voirsproken D 1296. ŭ (in gesloten lettergreep) is a) maar zelden behouden: Wolfputle A 1299; aldus T 1271; scutten B 1275; scutteren T 1271; evenals in 't Movla.; - b) verschijnt regelmatig als o voor n, m, l, p, s: Hont A 1299; B 1275; ons P 1293; tuchondert P 1293; sondages D 1296. omme P 1293; Wolfputle A 1299, op B 1276; A 1299; T 1271; bosch T 1271; waardoor het Mbrab. merkelijk afwijkt van het Movla., dat hier nog oe (vóór n + cons, en m) en ö (spell. oe, u, vóór nn, l, p, s) vertoont. u vóór r+lab. wordt o n. oe (= ö): oppendorp A 1299, D 1296. u vóór r+lab. wordt o n. oe (= ö): oppendorp A 1299; doerpe T 1291. u + Id, It wordt vaker dan in het Movla. tot oud: gescouden (verl. deelw.) P 1293; scout (scult) B 1276; goude opt. 3 sg. | |||||||||||||||||||||
[pagina 781]
| |||||||||||||||||||||
B 1276; naast sculdech T 1271; B 1293; naast gholdenen A 1299. u uit ui komt immer voor in: tusschen T 1271; doch nooit in selc uit suilc: alselker D 1296, alselken T 1271. Kenschetsend. ū (in open lettergreep) wordt a) tot o (uitspr. waarschijnlijk eu, door i-umlaut): Lovene B 1276; molen T 1271; sone D 1296; P 1293. b) tot oe (uitspr. eu): soene, verboerden T 1271. c) tot e uit ö door ontronding uit skulun: selen T 1271; P 1293; B 1275, 1276; D 1296 regelmatig. Hier vertoont het Movla. dezelfde klanken in het oosten, doch in geringer getal. û vertoont a) in gesloten lettergreep spell. u (zelden); husghenote B 1276; - uu (vaak): huus T 1271; - uy (zelden): huys D 1296. b) in open lettergreep immer u: Pachuse B 1275; tugheden. B 1275; Hughe A 1299; - nooit oi. De uitspraak was hier reeds diphthongisch in de volkstaal zooals heden. Zulks blijkt uit de spelling uy en oi, welke laatste in de 14de en 15de E. te Mechelen en te Antwerpen duidelijk optreedt: scoyte, scoeuthe, botten. Bij Sexagius (1576) was û eveneens gediphthongeerd, Goemans. Leuv. Bijdr. 1900, 101.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||
[pagina 782]
| |||||||||||||||||||||
ai a) wordt in gesloten zoowel als in open lettergreep nog soms tot e: en B 1276; - enen T 1271; twe A 1299; en? A 1299; twehondert P. 1293; veweyden A 1299. b) wordt in gesloten zoowel als in open lettergreep vaak tot ee: meer D 1296; A 1299; eet (eed) T 1271; B 1276; heedt B 1276; deel B 1276; bleef B 1275; gheheel B 1276; - twee B 1276; reese T 1271; eede B 1275; eene B 1275. c) wordt in gesloten zoowel als in open lettergreep betrekkelijk vaak tot ie; we schreven op: iewelike B 1276; ierachteghen B 1276; ondermiester P 1293; Mierbeke P 1293; hieren P 1293; hiet (noemt) P. 1293; iet (eed) B 1275; bi hietene B 1275. | |||||||||||||||||||||
[pagina 783]
| |||||||||||||||||||||
d) wordt in bepaalde woorden steeds tot ei: deilden, ghedeilt B 1276; eighen B 1276; T 1274; ghemeine T 1271; ghemeinleke T 1271; eighen A 1299; heilighen B 1276, B 1275; cleinen T 1271; meist A 1299; meister A 1299; Veweyden A 1299. De waarde der eerste spellingen is die der scherplange ee, ie, zooals heden; zie Dr. Goemans § 23. De spelling ei wijst op een uitspraak ei, wellicht op ā: aldus jong Zuidbra.: gemān, klān, dalen.
au a) wordt in open lettergreep vaak o: hoghe T 1271; horen A 1299; husghenote B 1276. b) wordt vaak oe: groet D 1296; hoerden B 1275; cloesters P 1293; oec T 1271; B 1275; A 1299; oegstmaende B. 1275; vercoep B 1276 - alsoe P 1293; B 1276; hoeren B 1275; soe A 1299, B 1276; vercoepen B 1276. Nooit treft men de spell. oo of oi. De waarde was die der scherpl. oo, zooals meestal heden.
uo a) vertoont nog de traditioneele universeele soell. ō: Pedebroc A 1299; - Godelen A 1299; te done B 1275; tdone A 1299; roden A 1299; - ghenomt B 1276. b) vaak de jongere spelling oe: doet T 1271; bloet T 1271; boef P 1293; goedt T 1271; - doe T 1271; toe P. 1293, B 1275; goede P 1293; boete T 1271; - ghenoemt T 1271. c) zelden de Mvla. spell, ou (ooe): brouc B 1275; drouch B 1275; gout A 1299; stoul B 1276; suourent B 1275. d) de verrassende spelling owe in Brusselsche akten met erg dialectisch gekleurde taal: ic dowe B 1276; B 1275; howe (hoe) B 1275, 1276; towe (toe) B 1275, B 1276. e) de traditioneele spelling ue uit uo (alleen in B 1276): guet, guets; - en met umlautsfactor: besuec T 1271. f) bij uitzondering de spelling u: bruder T 1271, P 1293; ghebrudere T 1271. Ogm. ô, uo wordt hier diphthong oe, Ndl. oe (met de spell. o, oe, ou, en zelfs ue, relict uit de voorgaande periode); - doch in bruder, ghebrudere en zeker in besuec bestond reeds door i-umlaut de hedendaagsche uitspr. ü, zooals ook in het oudste Movl.; zie ook: voorghenuemde Bijdr. 3,240 (1306) Mechelen
eu, got. iu vertoont immer de spell. ie, uitspr. ongeveer als in het Ndl.: lieden B 1275; P 1276; Driesche B 1275, zooals in het Movla. Een spelling u, ui werd niet aangetroffen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 784]
| |||||||||||||||||||||
eu, Onfr. io, ie was monophthong i (spell. i en ie): biden T 1271; Biist A 1299. ì of e + onduidelijke vocaal werd waarschijnlijk monophthongische î, te oordeelen naar de spelling i, welke naast de spell. ie optreedt: viftine T 1271; di (die lidw.) A 1299; T 1271; naast vaak die passim. iw, Onfr. io werd monophthong i blijkens: vire P 1293; niman T 1271; nine (niet-ne) T 1271. iu, Onfr. iuw wordt immer uw, zooals (zelden) in het Movla.: nuwe A 1299, Nuwenhofe A 1299. Deze uitspraak is in Brab. nog algemeen bekend. | |||||||||||||||||||||
II. De vocalen in de zwakke lettergrepen.1. Er is nergens een spoor van oorspr. buigingsu tgangen: men leest enkel erveda (erfde) P 1293; doch overal de stomme e: piende T 1271; risere B 1275; den iare B 1275; enz. 2. De apocope is uiterst zelden ingetreden: a) bij enkele voorz., bijwoorden en voegwoorden: vor P 1293; n. vore T 1271, B 1275; dore B 1276; wale B 1275; ane ald. tote T 1271. b) in de vervoeging en de verbuiging schier nooit: hi deedt T 1271; naast iare B 1275; in den Oegstmaende ald.; in daghe ald.; bi eede; hi dede; mids volghene; ware (opt.) ald., viere (4) T 1271. | |||||||||||||||||||||
III. De vocalen in de achtervoegsels.-heit, -heide blijven altijd behouden: ghestadecheit B 1276; waerheide B 1275; wareit P 1293; nooit treft men hede(n) zooals in het Mwvl. en Movl. Kenschetsend. -lîc wordt doorgaans -lèk, vaker dan in het Movl.: orborelekere B 1276; - in de bw.: ghemeinlekere B 1276; behoudeleke B 1276; ieweleke B 1276; naast jaerlics, erflic D 1296. -scap behoudt immer zijn klank: heerscap T 1271; heerscapen T 1271; orconscape B 1276; priesterscape B 1275. Kenschetsend: het Vla. heeft scap- scepe. -kin is overal tot -ken verzwakt: beemdekene A 1299; hennekenne T 1271; hofstadeken A 1299; Steenkens A. 1299; tgoteken ald. Kenschetsend: het Movl. heeft -kin n. -ken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 785]
| |||||||||||||||||||||
-în is insgelijks tot en verzwakt: gholdenen A 1299 -ig(g)he als vr. nomen agentis wordt -se: meesteresse B 1296, - Movl. meesterigge. | |||||||||||||||||||||
IV. Consonanten.1. De consonantverbinding mb toen wel bekend te Aalst en te Ninove is hier door assimilatie steeds mm: omme T 1271; P 1293; B 1275. 2. De verbinding ft is overal, evenals op de Oostvl. grenzen, tot cht geworden: ocht T 1271; D 1296; P 1293. 3. De intervocalische verbinding sk, eigen aan het Mwvla., komt eenmaal voor in: tusken B 1275; elders tuschen, menschen, Driesche B 1275 4. De verbinding eg voor de dubbele explosieve gg komt nooit voor: segghen B 1275, wél in het Mvla.; zelfs: lieghen (ligghen) A. 1299. 5. Intervocalische g wordt, evenals in het Mvla., weleens gevocaliseerd . leit (ligt) D 1296. 6. Aphaerese van h (hauchlaut) komt maar zelden voor: et (het) T 1276; B 1275; wareit P 1293; - daarnaast soms prothesis: heffeninghe T 1271 (vereffenning). 7. De spelling dt voor d komt soms voor: heedt B 1276, goedt T 1271; ghevildt T 1271. 8. Assimilatie van ds - s: custen (oudsten) T 1271; Berthous (- Berthouds) T 1271. 9. Sandhi in den volzin: Hier hebben we als in het gewoon Mnl. a) verscherping: tien (te dien) D 1296; tes (te des) godshus boef B 1276; tire (te diere) wilen B 1276. b) apocope: hebbe wy D 1296; droughe wi B 1276; ghelate pp., bine A. 1299; nine (niet ne) T. 1271. c) uitstooting: hebwi P 1293; B 1276. d) paragoge in: henne, enne (= en negat.) T. 1271, kenschetsend voor de volkstaal. | |||||||||||||||||||||
[pagina 786]
| |||||||||||||||||||||
II. Flexie.1. Men treft geen meervoudsuffix op-s voor de a-st op er, en de -ja stammen: beckeren T 1271; brideren T 1271, preteren, sculteren T 1271. 2. Het znw. stat, en de znw. op-scap kennen geen vormen met e (stede, -scepe) ontleend aan den gen. en dat. enk.: hofstat D 1296; A 1299; B 1276; ere stat P. 1293; heerscap T 1271. 3. De zw. verbuiging van her is soms sterk in: hers T 1271, n. heren; - het mv. is: hern T 1271 n. heren T 1271. 4. Het mv. van man is in alle naamvallen man. der man B 1275; vore thertoghen man B 1275; vore onse man B 1276 - de gen. enk. van vader en moeder is nog altijd de oorspr. vorm zonder -s: des vader maghen, der moeder maghen B 1276. 5. Het lidwoord die, die, dat wordt nog vaker dan de verzwakte vorm de, de, dat gebruikt: die prochie P 1293; die Woutre P 1293; die kerke T 1271; van dien brouke B 1275; n. de scout B 1276; den gherven T 1271; den lieden T 1271, enz. 6. Het pers. vnw. 1ste pers. dat. acc. enk. is mi: mit mi B 1275; - 2de pers. dat. en acc. enk. is u (vorm van het mv.): dat si u gheven T 1271; nooit treft men du, dir, dich; - 3de pers. mann. enk. dat. acc. is heme: hi. vraghede heme T 1271. Het wederkeerig vnw. acc. dat. is heme, zelden hem (zooals in 't Mvla): hi piende heme T 1271; vore heme B 1275; hi hadde heme vermeten B 1276; hi begaf hem T 1271. De acc. mv. van het pers. vnw. 3de pers. is: hen B 1275, ook reflex'ef: hen vermaten B 1275. - De vormen hun, hon, sich zijn hier onbekend. Kenmerkend. 7. Het onderwerp staat vaak in den accusatiefvorm: quam den heer Sandryn; den pape B 1275; dien doe was T 1271. 8. De volledige vormen der vervoeging staan in minderheid; aldus naast: erveda P 1293; ghevet A 1299; hevet P 1293; leghet A 1299; pleghet A 1299; wiseden 3 pl. B. 1276; levede B. 1275 - ook: gheft A 1299; ludde B 1275; nemt T 1271; enz. In de verbuiging zoekt men haast te vergeefs naar een volledigen vorm. 9. De 2de pers. enk. der gebiedende wijs vertoont den meervoudsvorm, evenals het pers. vnw., ofschoon tot één mindere gesproken wordt: nemt dat si u biden T 1271. 10. Merkwaardige soms kenschetsende vervoegingsvormen | |||||||||||||||||||||
[pagina 787]
| |||||||||||||||||||||
zijn: vaelt (valt) A 1299; - verteech B 1275 ghesciede (zw. vorm) B 1276; - vergouden pp. B 1276; ghescouden pp. P 1293; - leit (ligt) D 1296; - ghedraghen pp.; - sende (nooit sant) T 1271; - ic dowe B 1275: - coenste (dat ik konne) opt. B 1276; - mouchte 3 sg. (mochte) B 1276; - stoet (oospr. vorm = stond) T 1271; - steet 3 sg. (staat) regelmatig T 1271; A 1299, naast eenmaal staet B 1276; de vorm steet komt ook te Ninove, te Aalst, te Dendermonde in de 13de E. voor. | |||||||||||||||||||||
Besluit.Uit het voorgaande onderzoek blijkt 1. dat het westelijk Zuidbrabantsch, zoowel als het oostelijk op het einde der 13de E. een schrijftaal bezat, sterk dialectisch gekleurd, die twee eeuwen te voren nog niet zoodanig van haar verschilde, dat men aan de archaïsche vormen der Onfr. grammatica voor die schrijftaal zou moeten denken. 2. dat men in vele gevallen in de schrijftaal duidelijk zien kan, in sommige gissen dat er overeenkomst bestaat tusschen de volkstaal van toen en de taal van nu. - 3. dat het Westelijk Zuidbrabantsch de volgende kenmerken vertoont, die in den loop der tijden grootendeels bijgebleven zijn:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 788]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
Merkwaardige akte van 1271.Beslissing genomen door hertog Jan I in 1271 in zake een geschil uit dat leenroerig tijdvak opgerezen tusschen Wouter van Sottegem, heer van Duffel, en Wouter Berthout, hee: van Mechelen, aangaande het bezit van en de rechten op sommige goederen gelegen te Duffel. - Uit een onderzoek geleid buiten de weet van Wouter van Sottegem door den meer Gillis de Stoeuere in tegenwoordigheid van zijn heer, Berthout's oudsten zoon, was gebleken dat Wouter van Sottegem wel gelijk had in het opeischen zijner voorvaderlijke rechten. Hertog Jan I bevestigde dan ook de verklaringen door de grijsaards van Duffel afgelegd. Het oorspronkelijk stuk in zeer duidelijke letter geschreven en voorzien van 's hertogen zegel berust in het Archief der Abdij van Tongerloo nr 173bisGa naar voetnoot(1). Omme dat dat gilys de stoeuere, die meier was sheren van mechghelne, heme piende al dat hi mochte na de doet mijns her wouters van sotteghem wouteren van sottheghem sinen soene te lettene ende te crenkene aene sijn gherechte ende sinen heerscapen, die hi ende sine vorderen te duffle sijn sculdech te hebbene, soe gheuiel dat ouer mids volghene ende claghene wouters van sottheghem mijn her woutere berthout, here van mechghelne, wouteren berthoude sinen ousten soene met afnen mannen sende tote duffle jnden jare ons heren doe men screef antwerps te tuun boete. Ende van waterleden alsoe uerre alse die van den doerpe, jonghe ende oude, dat si comen souden vore minen jonchere wouteren die vore ghenoemt es. Doen nam giliis de stoeuere die alre ouste hern heinen van stoutbeke, petere van seinthout, goessenne van soutbeke, hern hennekenne van senthout, willemme der minnen, ende deedtse sueeren dat si segghen souden die beste wareit, diese kinden van dien dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 789]
| |||||||||||||||||||||
wouters recht ware te duffle, ende hyr af enne wiste woutere niet noch niman van sinen thaluen. Doe riepmen hern he nen van stoutbeeke ende vraghede heme op sinen eet welc wouters recht ware. Doe seide heine van stoutbeeke dat waren viere ghebrudere, ende hieten de kindere ende de heren van hildinchusen, die maecten die kerken van duffle op hore eighen, ende hadden alle de gherechten hoghe ende nedere in die side van duffle daer di kerke op steet. Van den enen here quam her geraert vander elst, wouters oudervader. Vanden anderen quam de voecht van malle ende die vander straten. Die derde bruder begaf hem ende sijn goedt in den tempel. Die vierde bruder vercochte sijn goedt minen her berthoude, die doe was. Doe mijn her berthout int dorp comen was, doe tuisten sinen knapen jeghen des heren knapen vander helst alsoe langhe dat die here vander elst voer ten herthoghe, ende gaf op sijn eighen, dat comen was van sinen vorderen, ende ontfinct van den herthoghe te leene. Doe ontboet die herthoghe mijn her berthoude, dien doe was, ende maecte ene heffeninghe tuschen die heren, soe dat mijn her berthout soude hebben die hoghe gherechten van dier siden, daer die kerke steet. Doe gaf myn het berthout den here vander elst enech sach tuschen berlaer ende rimenam ende te duffle derGa naar voetnoot(1) vtterste molen vliet metten dike. Ende hier af wart hi des hertoghen man. Ende nemmeer goeds henne houdt hi van heren berthoude, maer dgoedt van berlaer vercochte mijns her wouters vader. Oec seide die selue heinrec, dat mijn her berthout op wouters late ende sine man neghene preterenGa naar voetnoot(2) noch scutteren henne mochte setten, ende settemen op ser berthout beckeren ende brlderenGa naar voetnoot(3) ende op sine late eneghen coreGa naar voetnoot(4), wouters knape soude alselken coer doen houden sinen laten. Ende vilen mesdadeGa naar voetnoot(5) op wouters late, die soude wouter heffen. Waer oec dat strijt ochte haerropingheGa naar voetnoot(6) ware opt wouters sonder bloet ochte slach ter erden, dat soude wouters knape berechten ende heffen die boete tote V scellinghe antwerps te tuun boeten. Ende van waterleden alsoe uerre alse opt wouters vallen, soe soude woutere heffen ende gaen sijn knape mets hers berthoudt knape. Oec seide die selue heine dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 790]
| |||||||||||||||||||||
wouters man ende sine late nine waren sculdech te volghene myn her berthoude buten dorps enne ware ins hertoghen reese Ende wouters late souden sijn vri van beedenGa naar voetnoot(1) ende van allen coerweiden die comen van ser bertouds haluen. Ende in ghedinghe ofte in eninghenGa naar voetnoot(2) soene soude wouters late niman eeden dane woutere, ochte sijn knape ware, ochte wouters man ochte sine late verboerden lyfs ochte goeds, ochte ware een dief op tsine ghevaen. Ende dat woutere met sinen mannen ende met sinen laten mach dinghen daer hi wille. Waer oec iman die scutteGa naar voetnoot(3) op wouters, dat scot soudemen wouteren leueren ochte sinen knape, ende dit seidhi op sinen eet, dat dit wouters vorderen hebben bracht tote hareGa naar voetnoot(4). Peter van Senthout suoer ende seide al dit selue van waerde te waerde. Ende oec seide hi dat hi quam in mijns hers berthous huus op ten berghGa naar voetnoot(5), ende quam een man die was ghepandt van ere tuun boeten, ende boet min here van sotteghem menGa naar voetnoot(6) dan heme was ghewijst. Doe seide min her herthout her woutere: nemt dat si u biden; hets beter bescoren scaep dane gheuildt. Ende oec seide hi, ocht ware ghemeine orloghe ofte hervaert, wouters knape sal sinen mannen ende laten doen hebben waghene ende part opt sine, ende dit seidt hi, dat dit wouters vorderen hadden bracht tote hare. Willem der minnen seide al dit selue op sinen eet. Gosen van Soutbeke seide al dit selue. Doe stoet op woutere berthout in enen verlopenen sinneGa naar voetnoot(1): ‘dese kerlenGa naar voetnoot(2) nemen minen here al syn recht. Doen seide mijn her paridaen ende her gheraert van merlebosch ende ghemeinlekeGa naar voetnoot(3) ionghe ende oude vanden dorpe dat wouters vorderen aldus hadden tote hare bracht. Ende dit besuecGa naar voetnoot(4) was op ghedaen vor ons Janne hertoge van loth. ende van brabant vore den here van mechlene ende vore onse man ende was ouer een ghedragen dat wouter van sotteghem ende sine nacomelinge hebben ende behouden souden hore heerscap ende hore gerechten gelijc dat hier vore getuget | |||||||||||||||||||||
[pagina 791]
| |||||||||||||||||||||
es emmermeer sonder calaenge. Ende oec heuet die here van mechlenne woutren van sotteghem gelouet, dat hi met sinen openen lettren heme bekinnen sal sijn heerscap ende sine gherechten, gelijc dat hier vore es bescreuen. Ende daer omme hebben wi desen brief doen tekenen met onsen cleinen seghele. |
|