Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1927
(1927)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 575]
| |
Bijdrage tot de Bibliographische Geschiedenis van het Microscoop
| |
[pagina 576]
| |
Want veelen zijn afgeschrikt door zig te verbeelden, dat deszelfs gebruik eene groote bedrevenheid in de Gezigtkunde, en daarenboven veele geleerdheid vereischte, zou men' er eenig nut uit trekken: terwijl' er nogtans inderdaad niets noodig is dan goede glazen, goede oogen, een weinig oefening, en een gemeen verstand, om 't gene men ziet te onderscheiden; en een liefde der waarheid om 'er een getrouw berigt van te geeven. Anderen hebben het voor een enkel speeltuigje gehouden, voor een louter tijdverdrijf en zinnelijkheid, dat ons voor een oogenblik in verwondering wegrukt, maar verder van geenen dienst is: in dit misverstand zijn zij geraakt, omdat ze van alle grondbeginselen, waardoor men een regt oordeel vormt over 't gene men ziet, onkundig waaren. Veelen, wederom, hebben 't Microscoop, na dat ze 't een weinigje gebruikt hadden, ter zijde gelegd, om dat ze niet wisten welke voorwerpen zij onderzoeken zouden, waar die te vinden waaren, hoe ze dezelven moesten bereiden en voor de vergrootglazen brengen. Sommigen zijn ook afgeschrikt, om dat de behandeling van het zelve hen verlegen maakte. Maar wij genieten thans het geluk, dat dit werktuig grootlijks bij ons verbeterd, met een veel gemakkelijker en teffens nutter toestel, en voor een merkelijk geringer prijs te bekomen is. Het Zonne- of Donkere Kamer Microscoop, en het Microscoop, waar mede men voorwerpen, die niet doorschijnend zijn, door er een sterk te rugge gekaatst ligt op te doen vallen, beschouwt, zijn ook nieuwe uitvindingen, waar van men groote dingen te verwagten heeft. Daar ontbreekt derhalven nu niets dan een algemeene zugt om deeze werktuigen te bezigen, ter verdere ontdekkinge van de kleine wonderen der scheppinge; welken ons misschien, in kennis niet minder zullen doen vorderen dan de grootere deelen van dezelve. Beeren, Tygers, Leeuwen, Krokodillen, en Walvischen, Eiken en Ceders, Zeên en Bergen, Cometen, Sterren, Werrelden en Zonnen, zijn de kapitaalen in 't groote Boek der Natuure, en van dezelven zullen wij niet onkundig weezen: maar een yder die daar in met verstand wil leezen, moet zig van de kleine Letters, insgelijks meester maaken, welken duizendmaal meer voorkomen, en hem, indien hij dezelven niet kent, bykans in yder letter-greep zullen doen haperen.’ Deze eenvoudige regels geven ons een duidelijk denkbeeld over hetgeen een gezond, ook geestdriftig lid der Royal Society over het microscoop en over zijn gebruik heeft gedacht, en wel in 1744, bijna 200 jaren vóór onzen tijd. Daarom is het nog al | |
[pagina 577]
| |
verbazend te lezen wat Goethe in zijne Geschichte der FarbenlehreGa naar voetnoot(3) over Roger Baco (1216 † 1294) schrijft: ‘Allein wem bekannt ist, wie der Menschengeist voreilen kann, ehe ihm die Technik nachkommt, der wird auch hier nichts Unerhòrtes finden. Und so wagen wir zu behaupten, dass er nur Folgerungen bei ihm gewesen. Auch hier bei der angewandten Mathematik geht es ihm, wie bei der reinen. Wie er jene anwendete, wo sie nicht hingehòrte, so traut er dieser zu, was sie nicht leisten kann. Durch die von ihm beschriebenen Glàser soll man nicht allein die entferntesten Gegenstànde ganz nah, die kleinsten ungeheuer gross im eignen Auge wahrnehmen; sondern diese und andere Bilder sollen auch hinaus in die Luft, in die Atmosphàre geworfen, einer Menge zur Erscheinung kommen. Zwar ist auch dieses nicht ohne Grund. So mancherlei Naturerscheinungen, die auf Refraction und Reflexion beruhen, die viel spàter erfundene Camera obscura, die Zauberlaterne, das Sonnenmikroskop und ihre verschiedenen Anwendungen haben sein Vorausgesagtes fast buchstàblich wahr gemacht, weil er alle diese Folgen voraussah. Aber die Art, wie er sich ùber diese Dinge àussert, zeigt, dass sein Apparat nur in seinem Geiste gewirkt und dass daher manche imaginàre Resultate entsprungen seyn mògen.’ De natuurkundigen, door het lezen van dit gedeelte van het boek van Goethe, komen tot de meening dat volgens den grooten schrijver, de microscopen en de verrekijkers den zuiveren menschenzin in verwarring brengen moeten. Als men denkt dat thans door de wetenschap en door de nijverheid allerlei optische toestelen benuttigd worden, - de vergrootglazen voor het aflezen van kleine verdeelingen, voor het onderzoek van vezels en weefsels, - de miscroscopen om uiterst geringe voorwerpen en wezens te onderzoeken, microchemische neerslagingen te bestudeeren, - de polariseertoestellen om mineralen en vetten te bepalen, suikers te doseeren, - de ultramicroscopen om de colloïdale deeltjes te onderzoeken, - de microphotographische toestellen voor de metallographie, de petrographie, het onderwijs, - de refractometers voor het bestudeeren van vetten, olieën en oplossingen, - de spectroscopen voor het bepalen en het ontdekken der | |
[pagina 578]
| |
elementen, om dit alleen te vermelden, - dan begrijpt men dat een groote, beroemde man, toch ook een mensch is, een mensch zooals de anderen, maar die groot is, en beroemd wordt, niet omdat hij bestendig groot is, maar wel omdat hij groote oogenbiikken of tijdperken heeft geleefd.
***
Het gebruik van lenzen voor het vervaardigen van het enkelvoudig of het samengesteld microscoop tot zuivere wetenschappelijke doeleinden is zeer oud. Zooals voor vele uitvindingen en ontdekkingen, komen hier ook de Assyriërs, de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen in aanmerking. Op het Congres van de British Association gehouden te Belfast in 1852 toonde Sir David Brewster een stuk bergoristal, in de puinen van Ninive gevonden, die in den vorm van eene lens geslepen was. De Egyptenaren konden lenzen slijpen. Ptolemeus in zijn boek over optica geeft een tabel van de lichtbreking der lichtstralen die onder verscheidene hoeken door het glas trekken, en de verkregen resultaten komen nagenoeg overeen met deze die wij in onze moderne boeken van natuurkunde vinden. In menige werken van oude Grieksche en Latijnsche schrijvers wordt melding gedaan van het gebruik van glazen lenzen. In Aristophanes leest men dat glazen kogeltjes of brandbollen in menige winkels te Athene werden verkocht. De Vestalen gebruikten bolle glazen om het heilig vuur te onderhouden en zekere medici wisten de wonden in te branden met lenzen uit bergkristal. Cicero vermeldt het bestaan van een handschrift van het Ilias van Homerus, dat op perkament werd geschreven en in zijn geheel tusschen twee okkernootschalen kon ingesloten worden. PliniusGa naar voetnoot(4) vertelt dat de Milesiaan Myrmecides een klein wagentje had vervaardigd dat gansch door een vleugel van een vlieg kon bedekt worden, en dat Callicrates in het ivoor kleine diertjes had uitgesneden waarvan de fijnheid buitengewoon groot was. Zulke feiten laten veronderstellen dat vergrootglazen in deze gevallen moesten benuttigd worden. Verder zegt PliniusGa naar voetnoot(5) over glas handelende: ‘Aliud flatu figuratur, aliud torno teritur, aliud argenti modo coelatur, Sidone quondam iis officinis nobili, siquidem etiam specula excogitaverat. Hoec fuit antiqua ratio vitri.’ | |
[pagina 579]
| |
Seneca zegt trouwens op duidelijke wijze dat klein en onduidelijk geschrift door middel van met water gevulde glazenbollen gemakkelijk kan ontcijferd worden: ‘Literae quamvis minutae et obscurae, per vitream pilam aqua plenam, majores clarioresque cernuntur.’Ga naar voetnoot(6) Uit de puinen van Portici en van Herculanum werden verscheidene oude lenzen gehaald met een focale lengte van 9 mm. Nero die zeer kortzichtig was, had de gewoonte de gevechten der gladiatoren te volgen met een verrekijker uit bolronde smaragdsteenen vervaardigd. De Arabier Alhazen ben Alhazen, die rond 1100 leefde, spreekt ook van vergrootingen met glazenlenzen en Roger Baco in zijn Opus majus geeft de grondregels van de vergrootingen, die later nog bij het vervaardigen van microscopen gevolgd werden; Roger Baco, Alexander de Spina en Salvino Armato wisten op het einde der 13e eeuw, verrekijkers te maken om voorwerpen op een zekeren afstand te kunnen zien. Aldus zegt Baco letterlijk: ‘Si vero homo aspiciat literas et alias res minutas per mediam crystalli, vel vitri, vel alterius perspicui suppositi literis, et sit portio minor spherae, cujus convexitas sit versus oculum, et oculus sit in aëre, longe melius videbit literas, et apparebunt ei majores.’Ga naar voetnoot(7) Over het werk van Alhazen heeft VitellioGa naar voetnoot(8) in 1270 eene verhandeling geschreven over optica, waarin wordt vermeld dat indien een voorwerp dicht tegen de oppervlakte van een segment van eenen glazen bol wordt gehouden, waarvan de bolle kant naar het oog gekeerd is, het zich dan vergroot zal vertoonen. Volgens HartingGa naar voetnoot(9) is het zeker dat rond den dood van Baco de brillen in Europa in gebruik zijn gekomen. Baco bezat plano-convexe lenzen, en zag het nut in, dat dergelijke lenzen voor oude en gezichtszwakke menschen hebben moesten. De juweliers gebruikten regelmatig vergrootglazen; ook de kunstenaars en kunstliefhebbers. Men vertelt dat Michael Angelo eene teekening bezat waarop 15 portretten in een ronde ruimte van 14 mm-diameter zich bevonden, hetgeen stellig niet zonder | |
[pagina 580]
| |
vergrootglazen kon uitgevoerd en gezien worden. Op eene teekening van 1520 volgens eene schilderij van Rafaël, bemerkt men paus Leo X bezig, met behulp van eene lens, miniaturen te onderzoeken. De studie van de perspectief door Leonardo da Vinci berust op de vergelijking van het oogwerktuig met eene camera obscura van eene lens voorzien. Kooplieden in weefsels konden ook in dien tijd reeds kleine vergrootende lenzen benuttigen om de draden der weefsels te tellen. Het is dien tijd dat de lust voor wetenschappelijke opzoekingen onder de menschen grooter wordt, dat de nieuwsgierigheid der onderzoekers aanleiding geeft tot waardevolle ontdekkingen en uitvindingen.
***
De academieën, eerst uit bijzondere vergaderingen aan geestesarbeid gewijd bestaande, ontstaan rond 1600. De academische beweging begint in Italië: te Rome werd in 1603 de Academia dei Lyncei door prins Cesi gesticht: de academie van de lynxen met de scherpe oogen. Het paleis van den prins diende tot de vergaderingen; eene kamer voor natuurgeschiedenis, een plantentuin, eene boekerij, eene verzameling handschriften kwamen tot stand; talrijke teekeningen en toestellen waaronder verrekijkers en microscopen werden ook op de kosten van prins Cesi vervaardigd en ter beschikking gesteld van de onderzoekers. Op de Academie dei Lyncei volgde de Academia del Cimento, de academie der proefneming, te Firenze in 1657, onder Ferdinand II, groot hertog van Toscana; de eenige uitgave was: Saggi di naturali experienze della Academia del Cimento, in 1667 verschenen. Daarop volgden nog andere academieën: in 1688, de Academia Philexotica naturae et artis te Sienna, in 1712 het Instituut voor Kunsten en Wetenschappen te Bolonia dat uit het Genootschap der Inquieti die in het huis van graaf Marsigli van af 1705 vergaderden uitgesproten werd, het Koninklijk Genootschap van Turijn, door de Saluces, Cigna en dela Grange in 1758 gesticht. De Royal Society werd geboren rond 1645 te Oxford, door de bemoeiingen van Robert Boyle, bisschop Wilkins, en Theodoor Haak, de resident minister van den Pfalz elector te London; zij werd in 1648 in twee klassen verdeeld, waarvan eene te London vergaderde; in 1660 werden de acht gestichte klassen | |
[pagina 581]
| |
te samen door Karel II in London vereenigd en van af 1665 verschenen de Philosophical Transactions.Ga naar voetnoot(10) De Académie royale des Sciences van Parijs heeft haren oorsprong in de vergaderingen door pater Mersenne bijeengeroepen; de Academie werd alleen in 1666 op het voorstel van Colbert officieel ingericht, aldus 21 jaren na de Royal Society. Door Lodewijk XIV werd in 1699 eene wet voor de Academie bepaald, waardoor het bestaan der inrichting werd verzekerd. De werken der leden verschenen in het begin op zeer onregelmatige wijze, en in 1735 werd in 11 boekdeelen, het Recueil de l'histoire et des mémoires van 1666 tot 1698 uitgegeven.Ga naar voetnoot(11) Daarna kwamen tot stand in 1700 te Lyon, de Académie des Sciences et Belles Lettres, in 1706 te Montpellier de Société littéraire waarvan de leden natuuronderzoekers waren, in 1715 de Academie van Bordeaux, in 1733 de Academie van Beziers, in 1672 te Parijs de Academie de Monsieur l'abbé Bourdelot. In Duitschland bestond sedert 1652, gesticht door Bausch, stadsmedicus te Schweinfurt, de Académie des curieux de la Nature du St-Empire romain; in 1672 de academie nam den titel van Académie des Curieux de la nature, en in 1700, op het voorstel van Leibnitz, stichtte Frederik I, koning van Pruisen, de Pruissische Academie voor Wetenschappen en Letteren te Berlijn; de eerste mededeelingen verschenen in 1710, onder den titel Miscellanea Berolinensia; van af 1745 tot 1804 verscheen in het Fransch de Histoire de l'Académie royaleGa naar voetnoot(12), en na de overrompeling van Napoleon I, kwamen van af 1812, met eene onderbreking tusschen 1804 en 1812, de Abhandlungen in de Duitsche taal tot stand. Andere academieën zagen nog in Duitschland het licht: te | |
[pagina 582]
| |
Dantzig in 1741, te Göttingen in 1752, te Erfurt in 1754, te München in 1759, te Mainz in 1757. In de andere landen werden academiën slechts later gesticht: in Zweden te Upsal, in 1720 en te Stockholm in 1739, in Denemarken te Kopenhagen in 1742, in Rusland te Petersburg in 1724, in Zwitserland te Basel in 1751, in België te Brussel in 1777.....
***
In den tijd toen de natuuronderzoekers het noodig achtten van tijd tot tijd bijeen te komen om over de uitslagen van hunne opsporingen te beraadslagen, en zich gedurende enkele oogenblikken boven de brutale gebeurtenissen der oorlogen te stellen, waren de natuurwetenschappen in vollen bloei. Paul Eck von Sulzbach schrijft reeds in 1490 in zijn Clavis philosophorum dat de metalen door verkalken van gewicht verhoogen; Leonardo da Vinci stelt in 1490 vast dat de vloeistoffen in zeer dunne buizen naar omhoog stijgen en geeft de uitlegging van de capillaire verschijnselen; kort daarop verwezenlijkt hij den eersten hygrometer om het waterdampgehalte van de lucht te bepalen. Christophel Columbus ontdekt in 1492 de declinatie van de magneetnaald en bereikt kort daarop Cuba en Haïti. In 1497 reist Vasco da Gama naar Indië langs den zeeweg rond Zuid-Afrika, en brengt allerlei nieuwe natuurproducten mede terug. Scipione dal Ferro lost in 1505 algebreische vergelijkingen van den derden graad; Jacobus Sylvius doet in 1510 de eerste anatomische inspuitingen der bloedvaten; Albert Dürer brengt in 1513 het koperetsen in de technische kunst. Joao de Castro voert in 1520 de eerste oranjeboomen in Portugal in waaruit zij dan in gansch Zuid-Europa verspreid werden. Theophrastus Paracelsus erkent in 1520 dat het zink een zelfstandig metaal is en leert waterige looistofoplossingen met ijzerzouten te doseeren. Otto Brunfels laat in 1530 een kruidboek met figuren naar de natuur verschijnen. Ambroise Paré begint in 1536 zijne eerste heelkundige bewerkingen. In 1539 lost Hieronymus Cardanus waarschijnlijkheidsproblema wiskundig uit en doet in 1540 de eerste proeven om het gewicht van de lucht te bepalen. Valerius Cordus bereidt in 1540 het Oleum dulce vitrioli of aethylaether, door de werking van alcohol op vitriololie. Peter Andreas Matthiolus behandelt hetzelfde jaar de syphilislijders met kwikzilverbereidingen, en Bernard Palissy ontdekt de kunst van het glazuren op het aardewerk. In 1543 bevestigt Nikolaas | |
[pagina 583]
| |
Kopernicus dat de zon het middenpunt van een planetenstelsel is, en Andreas Vesalius laat zijn standaardwerk De humani corporis fabrica verschijnen, dat de anatomische wetenschap sticht. Georg Agricola stelt in 1546 in zijn De re metallica de chemie der metalen op. Georges Bernard Penot vereenigt in zijn De aquae naturalis virtute van 1547 de grondregels van de koudwaterkure. In 1550 geeft Cardanus zijne theorie van de verbrandingsverschijnselen en laat de noodwendigheid van de lucht in de verbranding uitschijnen, terwijl Gabriele Falloppia gewichtige vaststellingen doet over de beenderen en de spieren; in 1561 maakt Falloppia zijne beroemde ontdekkingen over de vrouwelijke geslachtsorganen en over de oogweefsels. Jean Nicot voert de tabakplant in 1565 van Portugal naar Frankrijk over. De kruidkundigen Rembert Dodoens, Clusius en Matthias De Lobel geven hunne kruidboeken uit. Galileo Galilei begint van af 1583 zijne reeks ontdekkingen op het gebied der natuur- en der sterrekunde met het synchronisme van het slingertoestel. Simon Stevin geeft in 1585 zijn Practique d'arithmétique in het licht en geeft in 1586 de theorie der samentrekkende krachten. Libavius in 1595 bereidt nieuwe tin- en loodverbindingen, en hetzelfde jaar geeft Pitiscus trigonometrische tabellen uit. In 1600 verschijnt de schaalareometer van Johann Thölden. Ik blijf hier op den drempel der 17e eeuw staan. Ik heb slechts enkele onder honderden feiten ter eere van de menschengeest aangehaald, en bij het schrijven van deze regels vraag ik mij af hoe het mogelijk is dat de schoolboeken over geschiedenis zooveel, ja bijna uitsluitend de moorden en de plunderingen van groote en kleine alheerschers aanleeren, terwijl al het werk, al de opofferingen, al het geduld, al de volharding van den geest alleen met enkele namen en enkele dagteekeningen, die men dan eenvoudig van buiten leert zonder de beteekenis er van te begrijpen, worden kenbaar gemaakt. Het is rond 1600 dat, als de eerste academieën tot stand komen, om de voortbrengsels van den geest meer bekend te maken, het microscoop te voorschijn komt; het komt op zijn tijd om de noodige vaststelligen te kunnen doen, ten einde verder en dieper te gaan, in de geheimvolle streken, waar de oogen van den mensch tot nog toe ontoereikend waren, om de nieuwe wereld van het oneindig klein te ontdekken.
*** | |
[pagina 584]
| |
De benaming microscoop voor het toestel waaraan ook de namen werden gegeven van vitreus oculus, conspicilium, microscopium parastatium, zou voor de eerste maal door Demisiano in 1618 gebruikt geweest zijn. Een oud toestel bestaande uit een cylinder van eene glazen lens voorzien, en twee kleine glazen schijfjes waartusschen het te onderzoeken voorwerp geplaatst
Zacharias Jansen van Middelburg, 1577 † 1603.
Portrel uit Charpentier. Les Microbes, Paris, 1909. werd, noemde men vitrum pulicarium; zulke toestellen bestonden ook om zaden te onderzoeken. De meeste zijn het eens om aan te nemen dat het eerst wetenschappelijk microscoop, rond 1590 door Zaccharias Jansen,Ga naar voetnoot(13) brilmaker te Middelburg, met de medewerking van een zijner werklieden Jan Lapprey en zijn zoon Hans Jansen werd vervaar- | |
[pagina 585]
| |
digd; toestellen zouden, zooals Borelius vertelt, aan prins Maurits van Nassau en aan aartshertog Albrecht geschonken geweest zijn. In Italië is men liever geneigd het microscoop aan Galileo toe te schrijven; door de buis van zijn verrekijker te verlengen, zou hij kleine voorwerpen in sterke vergrooting gezien hebben. Volgens Hyeronimus Sirsalis, zou het Fontana zijn, die trouwens zelf beweert een microscoop te Napels in 1618 vervaardigd te hebben, wien de eer van de ontdekking toekomt. Naber vertelt in zijn boekjeGa naar voetnoot(14) over Drebbel, dat Drebbel aan het hof te Brussel door Aartshertog Albertus werd ontvangen, en ‘hem ten geschenke gaf wat een instrumentmaker uit Middelburg hem kortelings had aangeboden: een soort leesglas of eerste idee van een mikroskoop; een kunststuk op het gebied van koperwerk. Die instrumentmaker, Zacharias Jansen’, aldus vertelt verder Naber, ‘werd dan ook door Drebbel bij zijn komst te Middelburg onmiddellijk opgezocht: Drebbel kocht er kijkers en glazen’. En verder: ‘Nauwelijks in Engeland teruggekeerd heeft hij al ontzaglijke verbeteringen gemaakt aan het toestel van Jansen, en prachtige, schier 19de-eeuwsche mikroskopen komen uit zijne handen. Met zulke mikroskopen, met kijkers, met thermometers, met het geheim van koudmakende mengsels, wordt nu de jongste broer der KuflersGa naar voetnoot(15) naar het vasteland gezonden; en dit jong mensch van 20 jaren en uitstekende manieren, wekt er het hoogste opzien mede in den Haag en aan het Fransche hof; en ondanks Kuflers's ontijdigen dood wekten zijn mikroskopen, zelfs zonder zijne toelichting, verbazing aan het Pauselijke hof te Rome. Men zag nl. niet langer bekende zaken ietwat vergroot, maar men zag nieuwe dingen, een nieuwe wereld.’ Het microscoop van Drebbel schijnt te Rome rond 1620 gebracht. Weldra werd overal groote belangstelling in het toestel gesteld: Descartcs, Constantijn Huygens, | |
[pagina 586]
| |
Christiaan Huygens, Peiresc, Rubens waren in hooge mate getroffen. HartingGa naar voetnoot(16) geeft een uittreksel uit het boek van CappelleGa naar voetnoot(17) met een deel van den brief door Peiresc te Parijs op 21 December 1622 aan Cambden te Londen opgestuurd: ‘On nous racconte ici de grandes merveilles des inventions de Sieur Cornelius Drubelsius, Alcmariensis, qui est au service du Roy de la Grand Bretagne, resident en une maison près de Londres. Je vous
Cornelis Drebbel van Alkmaar, 1572 † 1634
Portret uit Naber. Drebbel, de ster van 1572. Amsterdam, Wereldbibliotheek. supplie de m'écrire un mot de la vérité de chacune de ces inventions. Nous avons bien vu ici de ses petites lunettes, qui font voir des cirons et des mistes gros comme des mouches (microscopes), mais je voudrais bien être assuré de ce qu'il y a de vrai touchant ces autres inventions.’ Aangaande Drebbel vertelt verder Harting de volgende verrassende gezegden, - een van Giovanni Santini, die van | |
[pagina 587]
| |
Drebbel een Engelschman maakt: ‘Sembra doversi stabilere una si utile invenzione fra il 1628 ed il 1621, e doversene attribuire l'onore all' inglese Drebbel.’Ga naar voetnoot(18) - dan eene fraaier, van den verslaggever van Brewster's Martyrs of Science waarin de Hollander Drebbel zijn eigennaam ziet vervangen door zijnen nationaliteitsnaam: ‘Gallilée affirme qu'il n'a vu aucun des telescopes de Dutch.’Ga naar voetnoot(19) De microscopen van Jansen bestonden uit vier vertinde
Francisco Fontana van Napels in 1608.
Uit den Catalogus van Sotheran-London. ijzeren buizen die in elkander geschoven waren; de lengte was ongeveer 1 1/2 voet op 1 duim breedte; het toestel was gedragen door 3 koperen dolfijnen op een voetstuk in mahoniehout waarop de te bekijken voorwerpen waren geplaatst. De vergrooting bedroeg ongeveer 3 tot 9 maal in lengte en in breedte. De microscopen van Drebbel die onder dezen naam te Rome in 1625 gebruikt waren vergrootten eerst ongeveer 30 maal in lengte en in breedte, en weldra ongeveer 150 maal. | |
[pagina 588]
| |
In de EncyclopédieGa naar voetnoot(20) wordt het samengesteld microscoop aan Drebbel toegeschreven; er wordt daar ook beweerd dat Montucla in zijn geschiedenis der wiskunde dit in twijfel brengt. FontanaGa naar voetnoot(21) heeft zich de ontdekking ook toegeëigend, en de schrijver van de Encyclopédie besluit dat het moeilijk is daarover een oordeel te geven. Over dien eersten tijd van het microscoop spreekt zich SingerGa naar voetnoot(22) op de volgende wijze uit: ‘Convex lenses, though known for centuries, were first adopted for investigating nature at the end of the 16e century. They were probably used by Mouffet and Hoefnagel more than 60 years before such workers as Hook and Leeuwenhoeck perfected their methods of manufacture. The compound microscope was first discovered more or less accidentally by Zacharias (sic), a Dutch spectacle maker about 1596. The idea was soon taken up by Galileo and its principles developed by the word of Snell van Royen and Kepler. Among the earliest practical users of the compound microscope were the noble Frederigo Cesi, founder of the Accademia dei Lincei, the Sicilian naturalist Hodierna, the Napolitan astronomer Francesco Fontana, the french physician Pierre Borel and the german Jesuit Athanasius Kircher. To the two latter especially may be attributed its introduction into medicine. The pioneer period of microscopic discovery closed and he classical period commenced with the work of Hook and of Malpighi after the middle of the sevententh century.’ Zonderling is het dat rond 1620 het beginsel van de lichtbreking onbekend is. NaberGa naar voetnoot(23) veronderstelt dat SnelliusGa naar voetnoot(24) reeds in 1622 dit beginsel had gevonden, maar Descartes beschrijft in een brief aan den slijper Beeckmann in 1629 de belangrijke vondst en liet ze in 1637 drukken. In het midden van de 17e eeuw verbeterde Eustachio Divini, een opticus te Rome die in het glasshjpen zeer ervaren was, de | |
[pagina 589]
| |
microscopen; deze geleken echter meer op geschutswerktuigen als op wetenschappelijke toestellen. Wij moeten wachten op Robert Hooke die in zijn Micrographia illustrata van 1656 zeer goede toestellen beschrijft waarmede hij den anatomischen bouw van weefsels bestudeert, de vermenigvuldigingsorganen der mossen ontdekt, het oog van de insecten beschrijft. Henshaw ontdekt de vaten in de plantenweefsels. Malpighi bestudeert de longen der kikvorschen,
Antoni van Leeuwenhoek van Delft 1632 † 1723.
ontdekt hoe het bloed, door capillaire buisjes van de slagaders naar de aders, zooals het door Harvey was vastgesteld, vloeit. Wij moeten vooral wachten op Antony van Leeuwenhoek, die door zijne tallooze ontdekkingen, gedaan niet met het samengesteld, maar met een enkelvoudig microscoop, waarmede hij tot 1000 maal in lengte kon vergrooten, zich ver buiten de stille stad Delft in de wetenschappelijke wereld heeft beroemd gemaakt, en die den naam van stichter der micrographie heeft verdiend. Leeuwenhoek leefde juist in dien roemvollen tijd toen in Nederland Swammerdam de insecten en de weekdieren, de Graaf de anatomie, Ruysch het bloedsomloopstelsel en het bewaren der lijken voor het verder onderzoek bestudeerden, toen | |
[pagina 590]
| |
Baruch de Spinoza en het slijpen van het glas en de wijsbegeerte beoefende.Ga naar voetnoot(25) Het is in dien tijd dat de wetenschappen in Nederland op schitterende wijze bloeiden, en waarvan Emile Blanchard zegt: Petite par l'étendue de son territoire comme par le chiffre de sa population, la république Batave, devenue grande par sa prodigieuse activité, par ses luttes avec les principales puissances de l'Europe, par ses conquêtes au delà des mers, pouvait se glorifier, au 17e siècle, de posséder des illustrations dans presque tous les genres.’ In zijn standaardboek over het microscoop, verdeelt HartingGa naar voetnoot(26) de geschiedenis van het microscoop in de volgende vier tijdperken. Het eerste tijdperk bevat al dat gene wat van de vroegste tijden af bekend is geweest, betreffende de middelen om voorwerpen vergroot te zien. en loont tot omstreeks het iaar 1300, het tijdstip waarop de eigenschappen van holle en bolle lenzen en de middelen om ze te vervaardigen meer algemeen bekend werden. Het tweede tijdperk strekt zich dan uit tot omstreeks 1600, toen de uitvinding van het samengesteld microscoop plaats had, en toen de bolle lenzen gebruikt werden om onderzoekingen te doen. Het derde tijdperk eindigt met het jaar 1824, toen voor de eerste maal de juiste middelen gevonden werden, om de uitwerksels der sphaerische en chromatische afwijkingen weg te nemen. Het vierde tijdperk strekt zich uit tot op den tijd van het | |
[pagina 591]
| |
verschijnen van Harting's boek in 1850; Harting zou dit tijdperk wellicht tot op een vijfde gebracht hebben, dat het tijdperk der ultra-microscopie, dat wij beleven, mag genoemd worden. Na dit overzicht over de eerste periode van de vergrootglazen en van het microscoop kunnen wij overgaan tot het bibliographisch gedeelte van ons onderwerp, dat ik tot het einde van de 18e eeuw chronologisch wensch te behandelen. In dit gedeelte bespreek ik alleen de werken die ik kon bereiken, en geef ik alleen de aanduiding der anderen, omdat ik zooveel mogelijk naar het oorspronkelijk zoek te werken; meer dan eens heb ik kunnen vaststellen op welke gebrekkige wijze de wetenschappelijke litteratuur wordt behandeld, en hoeveel onnauwkeurigheden in de klassieke bibliographieën en biographieën worden verspreid. | |
[pagina 592]
| |
A. Bibliographie tot Van Leeuwenhoek.François d'Aguillon (1567 † 1617).De Belgische pater Jesuit François d'Aguillon, geboren te Brussel, is onder de eersten die de wiskundige wetenschappen in de Nederlanden verspreidde; hij doceerde te Douai en te Antwerpen waar hij rector van het College werd. In zijn boek over optica wordt voor de eerste maal melding gemaakt van stereographische projectie om de projectie van Hipparcus aan te duiden. Zijne werken over catoptrica en dioptrica konden door zijn vroegtijdig overlijden niet uitgegeven worden. Mijn aandacht op d'Aguillon werd door Prof. Sabbe gevestigd, die mij het bestaan van het boek over optica, door Moretus in 1613 gedrukt, kenbaar maakte. [1613 Aguilo] Francisci Aguilonii e Societate Jesu Opticorum Libri sex. Philosophis juxta ac Mathematicis utiles. Antverpiae, ex Officina Plantiniana, apud Viduam et Filios Jo. Moreti. MDCXIII. (Bibl. Univ. Gent, Math. 101, 35,5 × 22,8 cm., titelplaat, 42 lim. + 684 blzz. + index). Dat prachtig boek uit de Plantijnsche drukkerij, is een der eerste boeken over optica. Daar het in 1613 verscheen, is het gemakkelijk te begrijpen dat het niets over microscoop en voor micrographie bevat. Over het vergrooten vond ik alleen, blz. 307, 444 en 445 theorema's over de werking van spheren. Ik wil deze gelegenheid niet laten voorbij gaan, om te herinneren dat de titelplaat van het boek naar P.P. Rubens gesneden werdGa naar voetnoot(26a); over deze plaat wordt de volgende beschrijving gegeven:
‘Deze titel is geschreven op eenen vierkanten steenblok, geplaatst in een halfrond, dat aan beide uiteinden met een paalbeeld bezet is. Het eene verbeeldt Mercurius, die het Argushoofd draagt; het andere Minerva, de godin der wetenschap. Op den steenblok zetelt de maagd der Gezichtkunde, vergezeld van eenen pauw, die in zijnen staart de honderd oogen van Argus draagt, en van den scherpzichtigen arend, die den wereldboek in zijnen klauw klemt.’ | |
[pagina 593]
| |
Francesco Fontana (ca 1580 † 1656)Francesco Fontana (Napels ca 1580 † 1656), die eerst de rechten, dan de wiskundige wetenschappen bestudeerde, heeft het volgend boek geschreven: Novae Coelestium, Terrestriumque rerum Observationes, et fortasse hactenus non vulgatae, à Francesco Fontana, specillis à se inventis, et ad summam perfectionem perductis, editae. Neapoli, Superiorum permissu apud Gaffarum MDCXLVI. (Brit. Mus. 531 K 17(6), Bibl. Univ. Gent O., Kon. Bibl. Brussel O).Het boek bevat een portret van den schrijver in 1608, als hij zich den uitvinder noemt van den verrekijker voor de sterrekunde,
Titelplaat van [1646 Fontana]
Deze plaat is getrokken uit den Catalogus van Sotheran-London. aan Galileo in 1609 toegeschreven. In het 8e deel, Tractatus octavus de microscopio, eischt hij ook voor zich de ontdekking, in 1618, van het microscoop. Onder Caput I De inventore hujus specilli leest men: ‘Inventionem hanc reperi in anno 1618.’ Daarenboven wordt het getuigenis van een pater Jesuit toegevoegd, die het microscoop in 1625 bij Fontana heeft gezien: ‘Ego Hieronymus Sirsalis Soc. Jesu. S.T.P. in collegio | |
[pagina 594]
| |
Neapolitano testatum volo me circiter annum 1625 Francisci Fontanae vidisse microscopium ab ipso mira arte compositum.’ | |
Athanasius Kircher (1602 † 1680)Kircher, Athanasius, Geyssen 2 Mei 1602 † Roma 28 November 1680. Van Duitschen oorsprong, studeerde hij in het College der Jesuiten te Fulda, en betrad reeds in 1618 te Paderborn het noviciaat; hij legde zich toe op de letterkunde, de natuurlijke wetenschappen en de wiskunde. Hij verbleef dan te Munster en te Keulen, te Coblentz, te Mainz en te Spire; hij gaf onderwijs in de wijsbegeerte, de wiskunde en de oostelijke talen in de Universiteit te Würzburg, en ging in 1631 te Avignon. In 1635 kwam hij zich te Roma vestigen, in het Romeinsch College. Zijne werken zijn merkwaardig, alhoewel zij vele onnauwkeurigheden bevatten; een overdreven vertrouwen in het geheugen en een zeer uitgebreide verbeeldingskracht schijnen daarvan de oorzaak te zijn. In het boek Ars magna lucis et Umbrae treft men belangrijke inlichtingen over het microscoop, maar vooral over de tooverlantaarn, waarvan Kircher de uitvinder is. De Koninklijke Bibliotheek van Brussel bezit een exemplaar van de 1e uitgave in 1646, die zeldzaam is. De andere werken van Kircher, namelijk zijn Mundus subterraneus (Amsterdam 1665, 1678), waarvan ook een Nederlandsche uitgave (Amsterdam 1682) bestaat, bevatten niets over micrographie. [1646 Kircher] Athanasii Kircheri Fuldensis Buchonii e Soc. Jesu presbyteri; olim in Herbipolensi, & Avenionensi Societatis Jesu Gymnasiis Orientalium linguarum, & Matheseos, nunc hujus in Romano Collegio Professoris ordinarii. Ars magna lucis et umbrae. In decem Libros digesta. Quibus admirandae lucis et umbrae in mundo, atque adeo universa natura, vires effectusq. uti nova, ita varia novorum reconditiorumq. speciminum exhibitione, ad varios mortalium usus, panduntur. Cum Privilegio Sacr. Caesar. Majestatis. Romae, Sumptibus Hermanni Scheus, MDCXLVI. Ex Typographia Ludovici Grignani. Superiorum permissu. (Kon. Bibl. Brussel V50091, 36 + 935 blzz. + index, platen, 28,2 × 19,5 cm.). In hoofdstuk VIII (blz. 829), getiteld De Dioptrica, sive de vitris pantoscopis, Telescopiis eorumque varia forma, & effectibus, wordt het glas waaruit de lenzen worden vervaardigd besproken, alsook het vergrootingsvermogen. Het microscoop, waaraan Kircher ook den naam geeft van smicroscopium, bestaat uit eene buis met twee lenzen die in de horizontale richting wordt gebezigd (blz. 835). Op blz. 836 treft men de | |
[pagina 595]
| |
beschrijving van het telescoop. Het boek bevat ook blz. 832 de beschrijving van de tooverlantaarn, helioscopium mirificum, waarvan Schr. als de uitvinder doorgaat. Onder de voorwerpen die met het microscoop worden onderzocht, noemt Kircher onder meer: kleine dieren, haren, bloed, diertjes (minima animalcula) in rottende stoffen. [1671 Kircher] Athanasii Kircheri Fuldensis Buchonii e Soc. Jesu Presbyteri; Ars magna lucis et umbrae. In X Libros digesta. Quibus Admirandae Lucis & Umbrae in mundo, atque adeo universa natura, vires effectusque uti nova, ita varia novorum reconditiorumque speciminum exhibitione, ad varios mortalium usus, panduntur. Editio altera priori multo auctior. Amstelodami, Apud Joannem Janssonium à Waesberge, & Haeredes Elizaei Weyerstraet. Anno CIƆ IƆC LXXI. Cum Privilegio Sacr. Caesar. Majestatis, & Ord. Holl. & Westfr. (Bibl. Univ. Gent Math. 27, 32+810 blzz. + index, platen en figuren, 37.1 × 24 2 cm.). Hoofdstuk VIII, blz. 726, geeft dezelfde uitleggingen en het zelfde figuur als de uitgave van 1646. Op blz. 768-794, liber X, herinnert Kircher dat hij reeds in zijne eerste uitgave de zelfde tooverlantaarn, Helioscopium mirificum, gebruikt als in den tijd van zijne eerste uitgave van 1646, toen hij ook in plaats van eene lamp, het licht der zon, opgevangen door eenen metalen spiegel, wist te benuttigen. Op de oppervlakte van den spiegel waren de voorwerpen geschilderd die dan vergroot op den aan eene bolle lens tegenovergestelden wand verschenen. Harting verteltGa naar voetnoot(27) dat men betwijfeld heeft dat Kircher wel de uitvinder van den tooverlantaarn is, omdat DechalesGa naar voetnoot(28) bericht dat een Deen hem reeds in 1665 een toverlantaarn met twee bolle glazen vertoond had; Kircher zegt echter dat Thomas Walgenstein, een Deen, den tooverlantaarn verbeterd heeft; men kan toch uit zijne gezegden moeilijk opmaken, waarin de verbetering eigenlijk bestond. ‘Voorloopig, zegt verder Harting, totdat ik gelegenheid zal gehad hebben de uitgave van 1646 te raadplegen, of het daar over dit onderwerp opgeteekende nauwkeuriger elders vermeld vind, meen ik dus Kircher als den uitvinder te moeten blijven aanmerken.’ Uit het onderzoek van de 1e uitgave van 1646, die ik de gelegenheid was te zien, het exmplaar van de Koninklijke Bibliotheek van Brussel (V 50091), blijkt dat Kircher in zijne uitgave van 1671 letterlijk zijne woorden uit de 1e uitgave van 1646 | |
[pagina 596]
| |
herhaalt, en dat bij gevolg de uitgave van 1646 wel de tooverlantaarn beschrijft. Het schijnt mij zeer belangrijk den tekst zelf hier aan te halen, zooals te lezen staat op blz. 832 van de uitgave van 1646: ‘V. Si denique duas similes lentes eodem modo adaptaveris in tubum, oculumque debite applicaveris; videbis everso quidem situ, sed magnitudine, claritate, atque amplitudine incredibili objecta quaecunq; terrenae, sed astra quae libet in obsequium visus coget: nam cum ea omnia rotunda sint, eversio situs totius aspectum, quoad configurationem visualem nô turbat; id quod secus est in obiectis terrenis. Si vero duas lentes coloratas tubo imposueris, habebis helioscopium mirificum, quod omnia Solis abscondita miracula manifestabit. Atque hinc natum est microscopium illud, quo musca in elephantem, et pulex in camelum amplificatur, eaque, quae alias parnitate oculi aciem effugiunt, magna comparent. Patet quoque duo convexa tubo imposita multo excellentius, clarius, et majus externarum rerum spectaculum exhibere. Habes quoque per duas lentes convexas, situm specierû in charta erectum, per tres conuexas rite collocatas situm erectum in oculo transpiciente proiectum.’ De voorwerpen die moesten onderzocht worden, en die op glaasjes gebracht werden, - daarom de namen van vitra pulicaria, vitra muscaria, - waren in het miscroscopium parastaticum van Kircher in de vakjes der draaiende schijf geplaatst. | |
Pierre Borel (ca 1620 † 1689)Pierre Borel, geneeskundige, chemicus en oudheidskundige (Castres ca 1620 † 1689) kwam in 1653 te Parijs, werd daar lijfarts van den koning, en 1674 lid der Academie van wetenschappen. Hij heeft talrijke werken in het licht gezonden, waarvan twee over micrographie handelen: De vero telescopii inventore, cum brevi omnium conspiciliorum historia; ubi de eorum confectione ac usu, seu de effectibus agitur, novaque quaedam circa ea praeponuntur; accessit etiam centuria observationum microscopicarum, Hagae Comitum, 1655-1656 in 4 (Brit. Museum 48 a 17). Deze twee boeken bestaan noch in de Universiteitsbibliotheek te Gent, noch in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Ik was in de gelegenheid niet deze boeken te lezen; uit de studie | |
[pagina 597]
| |
van HartingGa naar voetnoot(29) blijkt echter dat het eerste dezer werken van Borellus een brief bevat aan Borellus gericht door Willem Boreel, Middelburger van geboorte, en toenmaals bij het hof van Frankrijk. Uit dien brief blijkt dat W. Boreel, baron van Vroendijke, heer van Duinbeke, den in de buurt van zijns vaders huis wonende brillenslijper Hans Jansen en diens zoon Zacharias zeer goed heeft gekend, en dat lang vóór 1610, de beide genoemde Middelburgers microscopen maakten, waarvan zij er een aan Prins Maurits, een ander aan Aartshertog Albert van Oostenrijk die hetzelve aan Drebbel schonk, gaven. Hier eenige stukken uit den belangrijken brief die wel Jansen als uitvinder van het microscoop aanstelt: ‘Hic Hans, id est, Johannes, cum filio suo Zacharia, ut saepe audivi, microscopia primi invenere, quae Principi Mauritio Gubernatori..... obtulerunt, et honorario aliquo donati sunt. Simile micropium postea ob ipsis oblatum fuit Alberto archiduci Austrico... Cum in Anglia anno 1619 Legatus essem, Cornelius Drebelius Alckmarianus Hollandus,... et mihi familiaris, ostendit illud ipsum instrumentum mihi quod Archidux ipsi Drebelio dono dederat, videlicet Microscopium Zachariae istius...’ | |
Isaac Vossius (1618 † 1689)Vossius, eigenlijk Voss, Isaac (Leiden 1618 † Windsor 1689), na in Engeland, Frankrijk en Italië gereisd te hebben, begaf zich in 1648 naar Zweden op verzoek van Koningin Christina. Later vestigde hij zich in Engeland en werd kanunnik te Windsor. Behalve werken over aardrijkskunde en letterkunde heeft hij op het gebied van de eigenschappen van het licht de volgende boeken geschreven: [1662 Vossius]. De lucis natura et proprietate auctore Is. Vossio. Amstelodami, apud Ludovicum & Danielem Elzevirios. CIƆ IƆ CLXII. (Kon. Bibl. Brussel A 5e Cl., 85 + 2 blzz., 19,5 × 14,6 cm.). Caput XXII (blz. 56-57) bespreekt de beweging der lichtstralen door een bolvormige lens. In het boek wordt Descartes aangevallen als naschrijver van Snellius aangaande de wet van de lichtbreking; Vossius zet een nieuwe theorie der kleuren uiteen, gesteund op de aanwezigheid van de zwavel in alle lichamen. | |
[pagina 598]
| |
Dit werk wordt gevolgd door: [1663 De Bruyn]. Epistola ad clariss. virum D.D. Isaacum Vossium, Ubi judicium fertur super ipsius libro De natura et proprietate lucis, & simul Cartesii doctrina defenditur. Auctore Johanne De Bruyn, Phys. & Math. in Acad. Ultrajectina Prof. Ord. Amstelodami, Apud Ludovicum & Danielem Elzevirios CIƆ IƆ CLXIII. (Kon. Bibl. Brussel A 5e Cl., 68 blzz., 19,5 × 14,6 cm.). waarin de verdediging van Descartes wordt gedaan, [1663 Vossius]. Isaaci Vossü Responsum ad objecta Joh. De Bruyn Professoris Trajectini: et Petri Petiti Medici Parisiensis. Hagae Comitis, Ex officina Adriani Vlacq. CIƆ I CLXIII. (Kon. Bibl. Brussel A 5e Cl., 104 blzz., 19,5 × 14.6 cm.). waarin Vossius zijne theorieën van De lucis natura worden verdedigd. De reeks verhandelingen eindigt met een nieuwe uiteenzetting en verdediging van het werk van Descartes: [1670 De Bruyn] Johannis De Bruyn Defensio Doctrinae Cartesianae, de dubitatione et dubitandi modo, Ut & de Idea Dei in nobis, deque existentiae ejus demonstratione ex ea Idea. Adversus objectiones Reineri Vogelsangii, iusertas Indignationi justae, &c. Amstelodami, Apud Danielem Elzevirium, CIƆ, IƆ CLXX. (Kon. Bibl. Brussel A 5e Cl., 134 blzz., 19,5 × 14,6 cm.). | |
Henry Power (1623 † 1668).De geneeskundige Henry Power (Cambridge 1623 † New Hall 1668) werd in 1663 lid van de Royal Society. Hij schreef een aantal werken die echter als handschriften overbleven, en publiceerde slechts een enkel boek: Experimental philosophy, in three Books; containing new experiments, microscopical, mercurial, magnetical. With some deductions and probable hypotheses, raised from them, in avonchment and illustration of the now famous atomical hypothesis. London, Roycroft, 1664 in 4 (Brit. Mus. 537 h 1, 426 ab, 233 f 24). Het voorwoord van het boek is gedagteekend van New Hall bij Hallifax 1 Aug. 1661. Onder de handschriften van Henry Power noemen wij: Experiments recommended to him by the Royal Society. A course of chemistry. Chymia Practica 1659. Copies of several Letters to and from him mostly on chemical subjects, and some anatomical observations. A Physico-anatomical History. Experimenta Mercurialià. Experiments with the Air-pump. Physico- | |
[pagina 599]
| |
mechanical Experiments. Subterraneous Experiments, or observations made in coal mines, october 1662. Theatrum botanicum. Enz. Wij vestigen in het bijzonder de aandacht op twee handschriften betreffende micrographie, getiteld: Microscopical observations 1661, en Poem in commendation of the microscope. De naam van Power wordt door Harting in zijn werk Het mikroskoop niet genoemd. | |
Balthasar de Monconys (1611 † 1665)Balthasar de Monconys werd geboren te Lyon in 1611 en overleed aldaar in 1665. De aanteekeningen over zijne reizen in Azië werden verzameld door zijn zoon en door zijn vriend, den pater Jesuit Jean Berthet. [1665 Monconys I]. Journal des voyages de Monsieur de Monconys, Conseiller du Roy en ses Conseils d'Etat & Privé, & Lieutenant Criminel au Siège Presidial de Lyon. Où les sçavants trouveront un nombre infini de nouveautez, en Machines de Mathematique, Experiences Physiques, Raisonnemens de la belle Philosophie, curiositez de Chymie, & conversations des Illustres de ce Siecle; Outre la description de divers Animaux & Plantes rares, plusieurs Secrets inconnus pour le Plaisir & la Santé, les Ouvrages des Peintres fameux, les Coûtumes & Moeurs des Nations, & ce qu'il y a de plus digne de la connoissance d'un honeste Homme dans les trois Parties du Monde, Enrichi de quantitè de Figures en Taille-douce des lieux & des choses principales, Avec des Indices tresexacts & tres commodes pour l'usage, Publié par le Sieur de Liergues son Fils, Pemiere partie Voyage de Portugal, Provence, Italie, Egypte, Syrie, Constantinople & Natolie. A Lyon, Chez Horace Boissat, & George Remeys. MDCLXV. Avec privilege du Roy. (Kon. Bibl. Brussel V B 79012, 18 + 491 blzz., 18,1 × 24,1 cm.). Zonderling, genoeg in een verhaal van reizen aanteekeningen te vinden over optische toestellen; aldus bevat dit 1e deel de beschrijving van verrekijkers met veelvoudige glazen (blz. 122); de verschillende afstanden tusschen de glazen van den verrekijker en van het microscoop worden op blz. 128 gegeven. [1666 Monconys II]. Journal des Voyages.... (zooals 1e deel)..... Publié par le Sieur de Liergues son fils. Seconde partie. Voyage d'Angleterre, Pais-Bas, Allemagne & Italie. A Lyon, chez Horace Boissat, & George Remens. MDCLXVI avec privilege du Roy. (Kon. Bibl. Brussel VB 79012, 2 + 503 blzz., 18 1 × 24.1 cm.). Op blz. 28 in het verhaal van de reis van Engeland vind ik alleen dezen volzin: ‘Au retour je fus chez M. Rives voir ses | |
[pagina 600]
| |
Microscopes; il me donna une Lentille oculaire.’ Op blz. 33 spreekt de reiziger van proeven van Drebbel over de lucht, en van het distilleeren van zeewater door Keiffer, Drebbel's schoonzoon, - op blz. 153 van het microscoop van Vossius, eenvoudig samengesteld uit een kleine lens, en op blz. 161 van het microscoop van Hudd, met een enkele lens gemaakt door het smelten van glas; de glazen lens kan vervangen worden door een kleine glazen blaas met water gevuld. [1666 Monconys III]. Journal.... (zooals 1e deel).... Publié par le Sieur de Liergues, son Fils. Troisième partie. Voyage d'Espagne, Mort de Sultan Hibrahim, Lettres Sçavantes, Algebre, Vers, & Secrets, A Lyon, chez Horace Boissat, & George Remeus. MDCLXVI. Avec privilege du Roy. (Kon. Bibl. Brussel VB 79012. 6 + 60 + 56 + 44 + 96 blzz. + tables, 18.1 × 24.1 cm.). Het 3e deel der reisverhalen, dat uit verscheidene verhandelingen bestaat, bevat niets over micrographie. [1695 Monconys I]. Voyages de Mr. de Monconys, Conseiller du Roi, & Lieutenant Criminel au Siege Presidiel de Lyon, Divisez en V tomes. Où les Sçavans trouveront un nombre infini de nouveautez, en Machines de Mathematique, Experiences Physiques, Raisonnemens de la belle Philosophie, curiositez de Chymie, & conversations des Illustres de ce Siecle; Outre la description de divers Animaux & Plantes rares, plusieurs Secrets inconnûs pour le Plaisir et la Santé, les Ouvrages des Peintres fameux, les Coûtumes et Moeurs des Nations, & ce qu'ils y a de plus digne de la connoissance d'un honnête Homme dans les trois Parties du Monde. Enrichis de quantité de Figures en taille douce des lieux & des choses principales, Avec des Indices très-exacts. Première partie. A Paris, chez Pierre Delaulne. MDCXCV. Avec Privilège du Roi. (Kon. Bibl. Brussel II 73536, 15.4 × 9.4 cm., 44 + 538 blzz., titelplaat; Brit. Museum G 2549, Acta erudit Lipsiae 1696, 15, blz. 1). | |
[pagina 601]
| |
Traitté pour connaître le poids des Liqueurs, Traitté de l'Algèbre, un Recüeil de Poesies, & un autre de Lettres; & les Indices pour toutes les 4 Parties. Quatrième Partie Enrichie de Figures en taille douce. A Paris chez Pierre Delaulne. MDCXCV. Avec Privilège du Roi. (Id., 6 + 546 blzz. + Tafels). Deze uitgave in 4 boekdeelen bevat dezelfde tekst als de uitgave van 1665-1666.
Eenige bijzonderheden over het leven van de Monconys worden ons in het 1e deel van de Journal des Voyages bekend gemaakt, als zijn zoon, die zich noemt le Sieur de Liergues son fils, in het voorbericht vertelt dat de Monconys reeds zijne reizen begon toen hij 17 jaar oud was, en na zijne studieën in het College der Jesuiten te Lyon gedaan te hebben, in 1628 naar Spanje vertrok met het inzicht de Universiteit van Salamanca te bezoeken. Gedurende zijne reizen, kwam hij in betrekking met verscheidene geleerden van den tijd, Gassendi, Boudelot, Thevenot, Iustel, Petit, Roberval, Paschal, de la Chambre, Sorbiere, Miramont, Lautin, Henri, Rool, Auzout, Hobbes. Digby, Boile, Morey, Oldenbourg, Bronker, Villis, Vallis, Vrene, Vossius, Sluz, Zucchi, Fabri, Richeome, Kirker, Torricelli, Viviani, Bellucci, del Pozzo, Divini, Cassino, Zuiliken (Huygens). Hij overleed op 28 April; het jaar wordt niet genoemd. Het boek bevat een brief van de Sorbiere geteekend uit Vaison 8 Augustus 1657, waarin deze laatste de Monconys verzoekt het verhaal zijner reizen in het licht te brengen. Het 1e deel begint met de reis in april 1645 naar Portugal ondernomen. In het 3e deel van de Journal des Voyages vernemen wij in het Privilegie van den Koning van 19 juli 1665 dat de zoon van den reiziger den naam draagt van Gaspard de Monconys, sieur de Liergues. Dit deel bevat ook het verhaal van de reis naar Spanje op 15 september 1628 begonnen. Het 1e deel vermeldt dat de Monconys, pas terug van zijne reizen, op hevige wijze door ziekte werd aangevallen, en dat hij namelijk op 25 december, weder zonder jaartal, reeds met moeite spreken kon; zooals hooger gezegd overleed hij op 28 april van het volgend jaar, ook zonder jaartal. Het 2e deel bevat de inlichtingen over zijn laatste reis, toen hij terug in Lyon kwam op 4 juli 1664. Daaruit kan gemakkelijk afgeleid worden, dat de Monconys op 28 april 1665 stierf, enkele maanden dus voor het verschijnen van de 1e uitgave van het eerste | |
[pagina 602]
| |
boekdeel, op 26 october 1665, zooals het onder Konings Privilegie vermeld wordt. In het anders zoo goed verzorgd werk van HartingGa naar voetnoot(30), wordt de Monconys de Monconny genoemd. | |
Robert Hooke (1638 † 1703).Robert Hooke (Freshwater-Wight 16 juli 1638 † 3 maart 1703) heeft als wis- en werktuigkundige talrijke ontdekkingen gedaan. Hij was zeer hoogvaardig en nijdig, steeds bereid te beweren dat de ontdekkingen van zijne tijdgenooten niets anders waren dan namaaksels van zijne eigene werken. Na Oldenbourg werd hij secretaris van de Royal Society. Zijn werk op het gebied der micrographie is zeer belangrijk; zijne Micrographia heeft verscheidene uitgaven gekend: 1665, 1667, 1745 met een Duitsche vertaling in 1667. [1665 Hooke] Micrographia. or some Physiological Descriptions of Minute Bodies made by magnifying glasses. With Observations and Inquiries thereupon. By R. Hooke, Fellow of the Royal Society.
Samengesteld microscoop van Hooke. (Uit 1665 Hooke).
Het praeparaat wordt verlicht met de lichtstralen van een olielampje, door een waterbol en eene glazenlens verdicht. | |
[pagina 603]
| |
Non possis oculo quantum contendere Linceus Dit boek is het eerst groot werk over micrographie; het bevat 38 koperplaten; het beschrijft het samengesteld microscoop, met een figuur. Van het werk is een Duitsche vertaling verschenen onder den titel: Micrographia, die kleine Weltbeschreibung, oder phisiologische Beschreibung etlicher kleiner Cörper, vermittelst des Vergrösserungs-Glases, neben hierüber gemachter Betrachtungen und Ausfindungen, 1667. (Brit. Mus. 9004 aa 8(1), in 12). In de voorrede zegt Hooke, dat hij als lenzen gesmolten glazen bolletjes gebruikt: eene reep glas wordt in de vlam van de soldeerlamp tot een fijnen draad uitgetrokken; het afgebroken uiteinde van den draad wordt in de vlam gehouden tot er een bolletje wordt gevormd; het bolletje werd dan op een koperen plaatje gevestigd. Hooke moet echter van deze glasbolletjes weinig nut getrokken hebben, daar hij zijne waarnemingen gewoonlijk met een samengesteld microscoop heeft gedaan. [1667 Hooke] Micrographia: or some Physiological Descriptions of Minute Bodies made by Magnifying Glasses. With Observations and Inquiries thereupon. By R. Hooke, Fellow of the Royal Society. Zelfde tekst als bij de uitgave van 1665 met een nieuw titelblad. Beschrijving van 60 waarnemingen. Alleen in de voorrede wordt een microscoop beschreven, met een figuur op de 1e plaat; Hooke noemt het zijn miscroscoop.. De buis bevat drie glazen, maar men kan moeilijk uit de letters van het figuur uitmaken, waar deze glazen zich bevinden. Er is een oogglas, Eye Glass, natuurlijk van boven, een voorwerpglas, Object Glass, natuur- | |
[pagina 604]
| |
lijk van onder, en een glas dat in de diepte van de wijde buis zich bevinden moet. De voorwerpen worden op een ronde plaat gelegd en verlicht met een olielampje waarvan de lichtstralen door een glazen bol vol water en eene lens worden vereenigd. De buis wordt hooger of lager gebracht door het draaien van eene schroef. Hooke zegt dat hij ook microscopen heeft gebruikt met twee glazen, en ook met een glas. De Catalogus van het British Museum vermeldt eene uitgave van de Micrographia in 1745, en eene reeks mededeelingen over micrographie verschenen in 1678, waarin namelijk twee brieven van Leeuwenhoek opgenomen werden: Micrographia restaurata: or the copper-plates of Dr. Hooke's Wonderful Discoveries by the Microscope, reprinted and fully explained; Whereby the most valuable particulars in that Celebrated Author's Micrographia are brought together in a narrow Compass; and intermixed, occasionelly, with many Entertaining and Instructive Discoveries and Observations in Natural History (by Henry Baker F.R.S.). For John Bowles, R. Dodsley, and John Cuff: London, 1745, 33 copperplates, fo. (Brit. Mus. 39 g 13). Van het beroemd werk van Hooke verscheen in 1902 in de reeks Alembic Club Reprints een kleine reeks uittreksels: Alembic Club Reprints No 5. Extracts from Micrographia: or some physiological descriptions of minute bodies made by magnifying glasses with observations and inquiries thereupon. By R. Hooke, Fellow of the Royal Society (1665). Edinburgh: Published by the Alembic Club. Edinburgh Agents: William F. Clay, 18 Teviot Place. London Agents: Simpkin, Marshall, Hamilton, Kent, & Co. Ltd. 1902. (Bibl. Landbouwhoogeschool Gent 355. 52 blzz., 18.5 × 12.6 cm.). Na een groot deel van de voorrede, geeft het boekje den oorspronkelijken tekst over de brandende vonken uit een stuk steen en een stuk staal die aanleiding geven tot kleine ronde kogeltjes, als men ze met het microscoop onderzoekt, - over de kleuren vastgesteld door zeer dunne lichamen, - over houtskool waarvan kleine brokjes microscopisch worden beschreven. | |
[pagina 605]
| |
[1676 Hooke]. A description of Helioscopes, and some other Instruments made by Robert Hooke, Fellow of the Royal Society. Hos ego, etc. Sic vos non vobis. London, Printed by T.R. for John Martyn Printer of the Royal Society, at the Bell in St. Pauls Church-yard, 1676. (Bibl. Univ. Gandav. Phys 252a, 32 blzz., 20.5 × 16.3 cm.; Brit. Mus. 233 h 5 (3)). Niets over microscopie. [1705 Hooke]. The Posthumous works of Robert Hooke. M.D.S.R.S. Geom. Prof. Gresh. etc. Containing his Cutlerian Lectures, and other Discourses, Read at the Meetings of the Ilustrious Royal Society. In which I. The present Deficiency of Natural Philosophy is discoursed of, with the Methods of rendering it more certain and beneficial. II The nature, motion and effects of Light are treated of, particularly that of the Sun and Comets. III An hypothetical Explication of Memory; how the organs made use of by the Mind in its Operation may be Mechanically understood. IV. An Hypothesis and Explication of the cause of Gravity, or Gravitation, Magnetism, etc. V. Discourses of Earthquakes, their Causes and Effects, and Histories of several; to which are annext, Physical Explications of several of the Fables in Ovid's Metamorphoses, very different from other Mythologick Interpreters. VI. Lectures for improving Navigation and Astronomy, with the Descriptions of several new and useful Instruments and Contrivances; the whole full of curious Disquisitions and Experiments. Illustrated with Sculptures. To these Discourses is prefixt the Author's Life, giving an Account of his Studies and Employments, with an Enumeration of the many Experiments, Instruments, Contrivances and Inventions, by him made and produce'd as Curator of Experiments to the Royal Society. Publish'd by Richard Waller, R.S. Secr. London: Printed by Sam. Smith and Benj. Walford, (Printers to the Royal Society) at the Princes Arms in St-Paul's Churchyard, 1705. (Bibl. Univ. Gent Phys. 12, XXVII + 752 blzz, alphabetic Index, 13 platen, 32 × 20 cm.; Brit. Mus. 433 e 10 en 31 g 10). Niets over microscopie; alleen in de levenschets van Robert Hooke (blz. XX) wordt melding gemaakt van de waarnemingen van Monsieur Leuenhook, van the double and single microscopes. | |
Joh. Fred. Helvetius (1629 of 1630 † 1709).Over Joh. Fred. Helvetius en zijne familie werd door R. Krul in JanusGa naar voetnoot(31) eene mededeeling geschreven. Daar leest men dat Jan Fred. Sweitzer of Schweitzer, of Helvety of Helvetius te Cöthen-Anhalt in 1629 of 1630 geboren werd; hij werd doctor medicus te Harderwijk in 1653, na de verdediging van een proefschrift getiteld De Peste; hij vestigde zich te Amsterdam, en dan in den Haag waar hij op 29 augustus 1709 overleed. | |
[pagina 606]
| |
Van hem heeft men: Den ontwapenden Pestdoodt in den Tkeriakel-pot, Monarchia arcanorum theo-sophica et phisicomedica contra pseudo-philosophiam, alsook twee boeken, Vitulus aureus en Microscopium physiognomiae medicum, welke ik in de gelegenheid was te bestudeeren. [1667 Helvetius] Johannis Friderici Helvetii Vitulus aureus, quem Mundus adorat & orat, In quo tractatur de Rarissimo Naturae Miraculo transmutandi Metalla, Nempe quomodo Tota Plumbi substantia vel intra momentum ex quavis minima Lapidis veri Philosophici particula in Aurum obryzum commutata fuerit Hagae Comitis. Job 37. V. 5. Deus mirabilia facit, sed nos ipsa intelligere non possumus. Seneca Epist. 77. Aequo animo audienda sunt imperitorum convitia, & ad honesta vadenti contemnendus est ipse contemptus. Amstelodami, Apud Johannem Jansonium à Waesberge, & viduam Elizei Weyerstraet, CIƆ. IƆ. C. LXVII. (Kon.Bibl. Brussel II 49944, 72 blzz., 15 × 9.6 cm.). Niets over micrographie. Bevat een portret van Joh. Fred. Helvetius op zijn 36e jaar in 1667. [1676 Helevetius] Microscopium physiognomiae medicum, id est, tractatus de physiognomia, cujus ope non solum animi motus simul ac corporis defectus interni, sed & congrua iis Remedia noscuntur per externorum lineamentorum, formarum, colorum, odorum, saporum, domiciliorum ac signaturarum intuitum, Qui harmonicam hominis constitutionem & medicandi notitiam ex simplicibus indicat, Authore Joanne Friderico Helvetio, Anhaltino Cothonensi, Doctore Medicinae. Amstelodami. Apud Janssonio-Waesbergios. Anno CIƆ IƆ C LXXVI. (Bibl. Univ. Gent Ma 527 B, 104+244 blzz., 15.2 × 9.4 cm.). Het boekje dat het woord microscoop alleen in den titel vermeldt, bevat de portretten van J.F. Helvetius-Cöthen, J.D. Montanus, J. Crato, M. Ficinus, Xenocrates, Galenus, J. Cuspinianus, Vesalius. Harting spreekt in zijn Het MikroskoopGa naar voetnoot(32) van Helvetius niet; daarentegen vermeldt hij een belangrijk werk van Hevelius, getiteld Selenographia (Gedani 1647); daar worden twee soorten van microscopen genoemd, namelijk deze met eene lens of Vitra muscaria, en samengestelde met twee lenzen. | |
Eustachius Divini (ca 1620 †?)De Italiaansche natuurkundige Divini, geboren te San-Severino ca 1620, bestudeerde het vervaardigen van optische toestellen. Vooral was hij ervaren in het opmaken van verre- | |
[pagina 607]
| |
kijkers. In 1660 publiceerde hij te Roma: Brevis Annotatio in systema saturninum. In 1663 was Divini nog in leven, toen Joseph Campani er in gelukte nog sterkere verrekijkers te maken als Divini. In de Philosophical Transactions van 1668Ga naar voetnoot(33) vindt men het volgend belangrijk uittreksel uit een Italiaansch tijdschrift, Giornale et Letterati, waarin een microscoop beschreven en de vergrootingen berekend worden: Another Extract out of the Italian Journal, being a description of a Microscope of a New fashion, by the means where of there hath been seen an Animal lesser than any of those seen hitherto. Eustachio Divini hath made a Microscope of a new Invention, wherein instead of an Eye-glass convex on both sides, there are two plano-convex Glasses, which are so placed, as to touch one another in the middle of their convex surface. This Instrument, of which Hon. Fabri treats largely in his Opticks (viz. Prop. 46) hath this peculiar, that it shews the objects flat and not crooked, and although it takes in much, yet nevertheless magnifieth extraordinarily. It is almost 16 1/2 inches high, and adjusted at 4 different lengths. In the first, which is the least, it shews lines 41 times bigger than they appear tot the naked Eye: In the second, 90 times; in the third, 111 times: and in the fourth 143 times. Whence one may easily calculate, how much it augments surfaces and solidities. The Diameter of the Field it discovers, or the subtense of the visual angle, measured upon the Object-plate, in the first length is of 8 inches and 7 lines: in the second, of 12 inches and 4 lines: in the third, of 13 inches: and in the fourth, of a little more than 16 inches. As they viewed with this Microscope the little grains of sand searced, they perceived an Animal with many feet, its back white and scaly, but less than any of those hitherto observed. For, although the microscope shewed every grain of sand as big as an ordinary nut, yet this Animal appeared no bigger than one of those grains of sand seen without a microscope. Whence may be concluded its smalness, which occasion 'd one of the beholders to give it the name of the Atome of Animals. | |
[pagina 608]
| |
Het microscoop van Divini bestond aldus uit een objectieflens, twee plano-convexe oculairglazen, geplaatst derwijze dat zij elkander met het midden van de bol in aanraking kwamen. De oculair glazen waren zoo breed als de menschelijke handpalm, en de microscoopbuis was ook volgens PriestleyGa naar voetnoot(34) zoo dik als eene mans dij. De geringste vergrooting was 41, de sterkste 143 in middellijn. | |
Cherubin d'Orléans.Pater Cherubin, te Orleans geboren, heeft een zeer merkwaardig boek geschreven, La dioptrique oculaire; daarbuiten heeft hij nog in het licht gezonden: De visione perfecta, sive de amborum visionis axium concursu in eodem objecti puncto, Parisiis 1678. La Vision parfaite ou la Vue distincte, Paris 1681. [1671 Cherubin d'Orleans]. La dioptique oculaire ou la theorique, la positive, et la mechanique, de l'Oculaire dioptrique en toutes ses especes. Par le Pere Cherubin d'Orleans, Capucin. A Paris, chez Thomas Jolly, au Palais et Simon Benard, ruë St Jacques. Aux Armes de Hollande. MDCLXXI. Avec privilège du roy. (Kon. Bibl. Brussel II 79794, 46 + 419 + table des matières, 60 platen, 35 × 23.4 cm.; Bibl. A.I.I.V., Brit. Mus. 49 f 6). Dit merkwaardig boek in drie deelen, het eerste over het oog als zintuig, het tweede over de optische theoriën, het derde over de eigenschappen en het vervaardigen van lenzen, spreekt weinig over het microscoop. Op blz. 125 wordt gehandeld over microscoopoculairen, oculaires proprement dits miscroscopes, pour voir les plus petits objets; schr. onderscheidt het eenvoudig oculairmicroscoop uit een enkel bolvormig glas, en een stelsel van twee of meer glazen dat het beeld der voorwerpen omkeert, of niet; op blz. 158 worden de vergrootingen bepaald, door vergelijking met een maatstokje dat met een oog wordt gekeken, terwijl men het voorwerp met het ander oog onderzoekt; op blz. 215 en volgende wordt over den vorm en het vervaardigen der oogglazen gehandeld. Op blz. 257 en op plaat 30 vindt men de beschrijving van een microscoop met een oculair en een objectief, op een voet gedragen; de voorwerpen worden onderzocht in het vallend licht zonder gebruik van een spiegel. | |
[pagina 609]
| |
De vergrooting wordt bepaald (blz. 266) met de hulp van een koperen latje 6 duim 2 lijn lang op 1 duim 2 lijn breed, met zeer kleine verdeelingen; deze worden gedeeltelijk onder het objectief gebracht, en met een passer door het bloot oog gezien; de vergrooting van de verdeelingen wordt door vergelijking vastgesteld. Het boek geeft dan aanteekeningen over de sterrekunde, over den verrekijker, over het slijpen van glazen, met een uitvoerige beschrijving der werktuigen die tot het slijpen van allerlei lenzensoorten worden benuttigd. | |
Antoni van Leeuwenhoek (1632 † 1723).Antoni van Leeuwenhoek (Delft 24 october 1632 † 26 Augustus 1723), de stichter der micrographie, verdient in deze studie de eereplaats. Over zijne werken heb ik echter verscheidene mededeelingen geschreven (68), en over hem bereid ik thans, met het oog op de viering van den 300en geboortedag in 1932, de verzameling Leeuwenhoekiana, waarin hetgeen over hem en over zijn werk werd geschreven zal vereenigd zijn. Ik zal dus hier alleen herinneren dat hij 250 missiven en zendbrieven in het Nederlandsch heeft geschreven, waarvan de meeste in de Philosophical Transactions in Engelsche vertaling verschenen. De Nederlandsche uitgave bedraagt gewoonlijk vier boekdeelen: I. Ontledingen en Ontdekkingen Van levende Dierkens in de Teel-Deelen Van verscheyde Dieren, Vogelen en Visschen; Van het Hout Met der selver menigvuldige Vaaten; Van Hair, Vlees en Vis; Als mede van de groote menigte der Dierkens in de Excrementen. Vervat in verscheyde Brieven, geschreven aan de Wyt-vermaarde koninklijke Wetenschap-zoekende Societeit, tot Londen in Engeland. Door Antoni van Leeuwenhoek. Mede-Broeder van de selve Societeit. Tot Leyden, By Cornelis Boutesteyn, Boekverkooper, op 't Rapenburg. Ao. 1686. Met: Vervolg der Brieven.Ga naar voetnoot(35) | |
[pagina 610]
| |
Het demonstreermicroscoop van Antoni van Leeuwenhoek van ca 1673.
De biconvexe lenzen vergrooten tot 270; de voorwerpen worden vastgemaakt aan het toppunt boven de schroef. by Andries Voorstad, Boek-drukker en Boek-verkooper, op de Markt bezyden 't Stad-huys, 1689. Met: Derde en Vierde Vervolg. De handschriften der brieven berusten voor een deel in de Universiteitsbibliotheek te Leiden, voor een ander deel in de Bibliotheek van de Royal Society te LondonGa naar voetnoot(36). Van de microscopen van Leeuwenhoek, na het overlijden van den grooten Delftenaar door zijne dochter Maria aan de Royal Society geschonken, schrijft FolkesGa naar voetnoot(37) het volgende: ‘For | |
[pagina 611]
| |
the construction of these instruments, it is the same in them all, and the apparatus is very simple and convenient: they are all single microscopes, consisting each of a very small double convexglass, let into a socket, between two silver plates rivetted together and pierc'd with a small hole; the object is placed on a silver point, or needle, which, by means of screws of the same metal, provided for that purpose, may be turn'd about, rais'd or depress'd, and brougt nearer or put farther from the glass, as the eye of the observer, the nature of the object, and the convenient examination of its several parts may require.’ Met behulp van zijne microscopen heeft Leeuwenhoek de meest uiteenloopende voorwerpen onderzocht, en op het gebied van de ontleedkunde en van de biologie buitengewoon talrijke ontdekkingen gedaan. Van zeer hooge philosophische beteekenis zijn zijne ontdekking der microben, zijne opzoekingen over het bloed en de bloedlichaampjes, zijne ontdekking der spermatozoïden, zijne theorie over de bevruchting, zijne gedachten over de besmetting en over de zelfwording. Al dat werk, al die opzoekingen, al die ontdekkingen, dit alles werd gedaan door een geestdriftigen man, die verkoos zijn werkkracht te wijden aan den Vooruitgang, die verkoos den handel met zijn dwaze geldzucht te verlaten om eenvoudig te leven, die vol bewondering het oneindig klein kon beschouwen en smaken: ‘Want de loop van het Bloet in het gezegde Dierke, overtreft alle de Bloetloopen die ik in Dieren en Visschen heb gezien, ja het vermaak is mij menigmaal soo groot geweest, dat ik niet geloof dat er Fonteynen op den Aerdbodem, het sy door Konst toegestelt, ofte die uyt de Natuur sijn, ofte ook andere beschouwingen, myn gesigt soo een vergenoeginge soude geven, als deze wormen gedaan hebben.’ |
|