Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1927
(1927)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Kruidboeken van Dodoens, Clusius en de Lobel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dige slachtoffers tot den dood, en staat vermoeid in 1555 zijn zijn troon af aan zijn zoon Philips II. De beweging voor de vrijheid wordt in de Nederlanden geleid door Willem van Nassau, later prins van Oranje; Alva voert in naam van Spanje op de gruwelijkste wijze den strijd tegen die vrijheidsbeweging: Leyden, waar eens eene Universiteit op den grond van de vrijheid zal worden gesticht, wordt in 1573 en 1574 belegerd, Antwerpen, waar de drukkerij Plantin zooveel licht op de wereld zal verspreiden, wordt in 1576 geplunderd. Gedreven door hetzelfde gevoel van vrees en onrust, komen de Zuidelijke katholieke gouwen met de Noordelijke protestantsche tot een verbond, en na de Pacificatie van Gent in 1576 worden de Spaansche soldaten verdreven. Merkwaardig is het hoe in deze beroerde tijden, de geest van den mensch naar een stil en rustig ideaal zoekt: de wetenschap, de kunst, de letterkunde bloeien, frissche, zoetruikende bloemen groeien op de slagvelden en de doodenakkers, de zon, de sterren, de weldoende regenwolken, de geest van den mensch, dit alles staat hooger, boven de plunderaars en de moordenaars. Dodoens, Clusius, Lobelius ondernemen wetenschappelijke reizen en schrijven de uitslagen van hunne ondervinding in hunne beroemde kruidboeken. Michelangelo (1475 †1564) versiert de Sixtijnsche kapel en de St-Pieters hoofdkerk met zijne meesterstukken en bewerkt de laatste ontwikkeling der Renaissance. Tiziano Vecellio, (1477 †1576) schildert, met kracht en waarheid, portretten, godsdienstige en geschiedkundige tafereelen. Paolo Caliari Veronese, (1528 †1588) schept op weeldevolle oorspronkelijke wijze eene reeks schilderijen uit de heilige geschiedenis. Peter Breughel de oude (1530 †1600) geeft met kluchtige geestdrift tafereelen uit het landelijk leven, uit de fantazie, terug, met dezen Vlaamschen geest die later in de gewrochten van Teniers, Brauwer, Ostade wordt gevonden. Giovanni Pierluigi Palestrina (1524 †1594) brengt de heerlijkheid van den godsdienst met de vereischten van de kunst overeen in zijne mis van Paus Marcellus, en redt de toonkunst die op het punt was de kerk te verlaten, alleen de kerkzang na zich achterlatend. De Belgische toonkundige Orlando di Lasso (1520 †1594), schrijft missen, psalmen, liederen, met de frischste en zuiverste bezieling, onder den indruk van de Renaissancebeweging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bernard Palissy (1510 †1590) ontdekt het glazuren op het aardewerk, Andreas Vesalius (1514 †1564) wordt de vader der ontleedkunde van het menschelijk lichaam, de heelkundige Ambroise Paré (1517 †1590) past nieuwe onderbindingsmethoden op de bloedingen toe, Gerhard Kremer of Mercator, de beroemde zoon van Rupelmonde (1512 †1594) vervaardigt een wereld- en een hemelglobe, de kaart van Europa en de wereldkaart voor de zeevaarten; Luiz de Camoens (1524 †1579), na een avontuurlijk leven in Azië, schrijft Os Lusiadas, het nationaal epos over de nakomelingen van Lusus, den fabelachtigen stamvader der Portugeezen, Pierre de Ronsard (1524 †1585) geeft oden, hymnen en elegieën in het licht, Michel Eyquem de Montaigne (1533 †1592) schept in de Essais eene schatkamer voor de Fransche taalvorming; de Brugsche wiskundige Simon Stevin (†1620) bepaalt het evenwicht van een vast lichaam op een hellend vlak, het evenwicht van drie krachten werkende op een enkel punt, en voert het gebruik der exponenten in de algebra, Galileo Galilei (1564 †1642), ontdekt het beginsel van den val der vaste lichamen en schrijft zijn vermaard Dialogo (1632) over de beweging van onzen aard bol, Johannes Kepler (1571 †1630) ontdekt de wetten van de beweging der planeten, Justus Lipsius (1547 †1606), de Leidsche-Leuvensche hoogleeraar, publiceert zijne uitgave van Tacitus, zijn Antiquarum lectionum libri V, zijn De Constantia libri duo, zijn Politicorum libri sex, de ongelukkige zenuwlijdende Torquato Tasso (1544 †1595) schenkt ons zijn Gerusalemme liberata, William Shakespeare (1564 † 1616) schept zijne grootsche treurspelen en blijspelen, Johan Baptist Helmont (1577 †1644) maakt zich beroemd met zijne ontdekkingen op het gebied der geneeskunde en der chemie, en brengt de bewerkingen der gassen tot stand. Wel worden reeds in 1590 door Zacharias Jansen van Middelburg en in 1621 door Cornelis Drebbel (1572 †1634) microscopen vervaardigd, maar de stichter der micrographie, Antony van Leeuwenhoek (1632 †1723), de beroemde zoon van Delft, is nog niet geboren. Vondel, de hoofdfiguur van de gulden eeuw der Nederlandsche letterkunde, schrijft zijn eerste groot werk de Verlossinghe der kinderen Israëls uit Egypte alleen in 1617; ook wordt de dageraad van Rubens en van Rembrandt verwacht. De drukkunst is door Gutenberg (ca 1397 †1467) ingevoerd en Albert Dürer (1471 †1528) heeft aan de graveerkunst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een machtigen stoot gegeven. Vander Loe, Plantin, Moretus werken practisch om de voortbrengselen van den menschelijken geest te verspreiden; bij hen te Antwerpen en te midden van allerlei sociale rampen worden de kruidboeken van Dodoens, Clusius en de Lobel uitgegeven. De planten die in deze kruidboeken worden beschreven en verbeeld, zijn de bewerkers van de levende stof uit de lijken der vermoorden; de bloemen dezer planten zijn op graven tot een eeuwige lente geboren. Het is onder den indruk van dien beroerden, en tevens roemvollen tijd, dat wij de kruidboeken van Dodoens, Clusius en de Lobel wenschen te bespreken.
***
De oudst gekende kruidboeken zijn in het Nederlandsch geschreven, zooals het ons bekend gemaakt wordt door ons geacht medelid Is. TeirlinckGa naar voetnoot(1): in 1482 verscheen te Utrecht het Herbarius of Kruydboek van Mathias Goes; in 1514 werd te Antwerpen bij Claes de Grave gedrukt Den groten Herbarius met al sijn figueren Die Ortus sanitatis ghenaemt is met sijnder tafele in latyn ende in duytsche. De eerste kruidboeken, van het begin der 16e eeuw, hebben vooral voor doel de geneeskundige eigenschappen der planten te doen kennen; als wetenschappelijke werken zijn zij onmethodisch bewerkt en op naïeve wijze opgesteld. Het boek van BrunfelsGa naar voetnoot(2) in 1530 verschenen, is op alphabetische wijze gerangschikt; het boek van FuchsGa naar voetnoot(3) van 1542 heeft, meer als de andere een wetenschappelijken vorm, en beschrijft ongeveer 500 soorten; de kinderlijke beschrijvingen van Hierony- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mus BockGa naar voetnoot(4) heeft betrekking op indeelingen in kruiden, struiken en boomen; het kruidboek van MattioliGa naar voetnoot(5) die meer dan 60 uitgaven heeft gehad is in den grond niets anders dan eene reeks uitleggingen van de geschriften van Dioscorides; DalechampGa naar voetnoot(6) is meer een philoloog dan een plantenonderzoeker. Die vlijtige arbeiders hebben al de middelen van hun tijd gebruikt om aan den vooruitgang te helpen, en wij zijn liever bereid te beknibbelen omdat wij de overtuiging hebben dat wij mogen denken met onzen geest van de 20e eeuw als wij de gewrochten van vroegere eeuwen beoordeelen; zeker zijn die uitdrukkingen naïef, onmethodisch ongepast. Als wij denken aan hetgeen die onderzoekers gedaan hebben, in eene periode van moeilijk maatschappelijk leven, toen de wetenschappelijke opzoekingen aan de orde van den dag niet waren, toen het wetenschappelijk materiaal bijna totaal ontbrak, dan staan wij in volle bewondering voor het schoone dat de menschengeest in dien tijd heeft kunnen voortbrengen. In het midden van die namen, die met nog anderen, tot de geschiedenis behooren, komt het prachtig drietal op den voorrang: Rembert Dodoens, Karel de l'Ecluse en Mathias de Lobel, die volgens die gewoonte van den tijd ook in Latijnsche namen Dodonaeus, Clusius en Lobelius werden vertaald. In de geschiedenis der wetenschappen bekleeden zij een schitterende plaats; voor ons hebben zij een bijzonder belang, omdat zij den stempel dragen van de Vlaamsche kracht, omdat het uitgeven van hunne werken in verband staat met de Vlaamsche drukkunst, omdat hun arbeid in nauw verband staat met de beroemde Universiteit van Leiden en met de niet minder beroemde Plantijnsche drukkerij van Antwerpen.
Rembert Doedesz. Joenkem of Dodoens werd geboren te Mechelen in 1517Ga naar voetnoot(6a), studeerde te Leuven de medecijnen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd in 1548 stadsarts te Mechelen, werd tusschen 1574 en 1579 lijfarts van Maximiliaan II en van Rudolf II, en eindelijk in 1582 hoogleeraar te Leiden waar hij stierf in 1585. Karel de l'Ecluze werd geboren te Atrecht in 1526, bestudeerde de humaniora te Gent, de rechten en de klassieke talen te Leuven, de geneeskunde te Wittenberg, te Montpellier en te Parijs bereisde Spanje, Portugal, Frankrijk, Engeland, Nederland, Duitschland en Hongarije, werd opzichter van den keizerlijken tuin te Weenen, waar hij 14 jaren verbleef, en eindelijk in 1593 hoogleeraar te Leiden en bestuurder van den nieuw aangelegden plantentuin werd. Hij overleed in 1609. Matthias de Lobel of De L'Obel werd geboren te Rijssel in 1538, uit eene familie van Vlaamschen oorsprong, studeerde de medecijnen te Montpellier, verbleef als arts te Antwerpen en te Delft, werd lijfarts van den prins van Oranje en eindelijk opzichter over den Koninklijken tuin te Hackney. Hij stierf in 1616 te Highgate bij Londen.
In de Historia stirpium van Fuchs in 1542 treft men de eerste poging tot het vaststellen van een botanische nomenclatuur en vier volle bladzijden worden aan die poging gewijd. Vele plantkundige uitdrukkingen worden er uitgelegd, en betreffen vooral den vorm van den stam en van de stengels, eigenaardig is het dat van bloeiwijze en van wortel gewoonlijk niets wordt vermeld. De vooruitgang op het gebied van nomenclatuur is echter zeer traag. In zijne laatste uitgave der pemptaden van 1616, met een omvang van 872 blzz. in folio, behoudt Dodoens slechts een paar bladzijden voor de uitlegging der plantendeelen; de wortel is aldus het onderste, onderaadsche deel, waardoor de plant in den grond gevestigd en gevoed wordt. Van wortels wordt geen onderscheid gemaakt, op enkele uitzonderingen na, zooals voor den marentak. Het blad is bij alle planten eene kleeding, en als dat kleed weg is, zijn de boomen en de andere planten naakt. In de bloem onderscheidt Dodoens de kelk en de meeldraadjes. De vrucht is het orgaan waarin het zaad ontstaat; soms ook is de vrucht afwezig en het zaad is naakt. In de moderne plantkunde spreekt men nog van naaktzadigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Lobel geeft geen verklaring over plantendeelen; maar reeds vindt men in zijn overzicht de kern van de plantenfamiliën; van Coniferen, Umbelliferen, Verticilleën wordt reeds melding gemaakt. Bij de Lobel eerst treft men dat gevoel van de natuurlijke verwantschap onder de soorten. De meeste plantkundigen van den tijd bestudeeren de planten der streken waar zij groeien en beschrijven de uitheemsche soorten volgens de andere schrijvers. Aldus werken Dodoens en de Lobel voor het gebied der Nederlanden. Boven de plantkundigen van den tijd staat Clusius door zijne lange wetenschappelijke reizen door Spanje, Duitschland en Hongarije; in zijn boek beschrijft hij aldus de talrijke soorten die hij zelf in de natuur heeft gezien; daarom zoekt hij in zijne rangschikking verder te gaan, en in de Rariorum plantarum historia, uitgegeven in 1576 en in 1607, handelen de hoofddeelen of boeken over: het 1e boek over de boomen, de struiken, het 2e boek over de bolplanten, het 3e boek over de welriekende bloemen, het 4e boek over de niet-ruikende bloemen, het 5e boek van de giftige, slaapverwekkende planten, het 6e boek over de melksaphoudende planten, de Umbelliferen, de varens, de grassen, de leguminosen en eenige kryptogamen. Het is echter vooral de uiterlijke vorm, en ook het kunstgevoel die den schrijver leiden, b.v. als hij zegt: ‘Na onze studie van de boomen, de struiken en de halfstruiken, zooals het werd gedaan in het vorig boek, bespreken wij nu in dit tweede boek zulke planten waarvan de wortel den vorm vertoont van eenen ui of van eenen knol, die voor het grootste getal door de sierlijkheid en de menigvuldigheid der bloemen aantrekken en op buitengewone wijze verlustigen, en die daarom ook niet de laatste plaats bekleeden onder de kroonplanten. Wij zullen ook met de planten van de leliesoorten aanvangen, uit reden van den omvang en de schoonheid der bloemen’. Dat het tweede boek over de bolplanten de beschrijving van andere planten als onze moderne monocotylen met uivormige organen bevat, is geen reden om het werk van Clusius te kleineeren; wij leven voor enkele oogenblikken vier eeuwen vóór onzen tijd. En daarom stellen wij vast, zonder daarvoor een verwijt te maken aan den vernuftigen en vlijtigen schrijver, dat wij in dat boek over de bolplanten na de Liliaceeën, de Asphodeleeën, de Melantaceeën, de Irideeën, de Ranunculaceeën treffen, daarna de Cyclamensoorten en talrijke Orchi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deeën; onder de Orchideeën worden Orobanche, Corydalis gerekend. Op vele andere plaatsen worden soortgelijke vaststellingen gedaan, hetgeen ons stellig niet moet verwonderen: Clusius schrijft rond 1575 en wij leven in 1927! Wat wij nog heden als echte moderne meesterstukjes mogen beschouwen, dat zijn de beschrijvingen zelf, die uitmunten van duidelijkheid en volledigheid. In de werken van Gaspar BauhinGa naar voetnoot(7), onder den invloed van zijn roemrijke voorgangers geschreven, vindt men vaste wetenschappelijke gronden. In de Prodromus Theatri Botanici van 1620 vindt men de bespreking van den vorm der wortels, de lengte en den vorm van den stengel, de eigenschappen der bladen, der bloemen, der vruchten en der zaden; de beschrijvingen zijn volledig, tevens ook zeer kortbondig. Verder hebben de planten den rang van soorten gekregen en bekomen eene plaats met binaire benaming, in een volledig stelsel van familiën, dat een eeuw later den sterken grond zal worden, waarop Linnaeus opbouwen zal. De taak om over de kruidboeken van Dodoens, Clusius en de Lobel te spreken wordt door het raadplegen van de Bibliotheca Belgica zeer gemakkelijk: daar vindt men schatten van bibliographische en biographische inlichtingen; deze inlichtingen werden daar door Th.J.J. Arnold geboekt, zooals uit het levensberichtGa naar voetnoot(7a) van den vlijtigen en geleerden bibliothecaris blijkt. Daar heb ik op ruime wijze geput; daarvan heeft ook A. Decock gebruik gemaakt, zooals hij het zelf zegt, om zijne studie van 1890 over Rembert Dodoens op te stellen.Ga naar voetnoot(8)
***
Over het leven en het werk van den beroemden Mechelaar Rembert Dodoens, schreef P.J. Van Meerbeeck, medicus te Mechelen, een prachtig boekGa naar voetnoot(9) dat hij met de meest overtuigde geestdrift aan zijne stad en aan zijne stadsgenooten toewijdt. Dat boek was voor de Bibliotheca Belgica een zeer be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langrijk hulpmiddel, en wordt daar ook, op menigvuldige plaatsen genoemd. De Bibliotheca Belgica noemt van DodoensGa naar voetnoot(10) de volgende geschriften:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Bibliotheca belgica duidt talrijke biographische en bibliographische fouten aan, niet alleen door Van Meerbeeck gepleegd, maar ook door een aantal onderzoekers die de oorspronkelijke bronnen op onvoldoende wijze, of ook niet geraad- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pleegd hebben. Het historisch woordenboek van Paquot noemt aldus een aantal uitgaven die nooit hebben bestaan; onze gewone encyclopedieën bevatten ontelbare vergissingen. Hetgeen voor ons in het werk van Dodoens zeer belangrijk is te vermelden, dat is het uitgeven van het Vlaamsch Cruijde Boeck die verscheidene uitgaven heeft gekend, zoowel te Antwerpen bij vander Loe en later bij Moretus, als te Leiden bij Van Raphelengen. Van Meerbeeck vertelt daarover dat in onze gewesten de studie van de plantkunde zeer verspreid was, zoodanig dat de eerste Vlaamsche uitgave van 1554 van 818 blzz. in fo in 9 jaren werd verkocht, en dat reeds in 1563 een tweede, verbeterde en vermeerderde uitgave in het licht kon gebracht worden. Ook dient vermeld te worden dat van de geneeskundige werken van Dodoens een Nederlandsche uitgave te Amsterdam in 1624 verscheen, aldus een veertigtal jaren na den dood van den schrijver. De Cosmographica van 1548 is het eerste wetenschappelijk werk van Dodoens, - zijn eerste werk was de Latijnsche vertaling van een Grieksche geneeskundige verhandeling van Paulus Aegineta in 1546 te Basel verschenen. Het werd opgesteld in 1546 na een lange reis door Frankrijk, Italië en Duitschland. In de Cosmographica bespreekt Dodoens de werelddeelen, de hemellichamen, onze aarde, de bewegingen der hemellichamen volgens het stelsel van Ptolemeus. De almanakken zijn in betrekking met de Cosmographica en geven aanteekeningen aan betreffende de sterrekunde, en de gezondheidsregelen in de verschillende jaargetijden. Het boek De Frugum Historia handelt over de producten verkregen uit de tarwe en de gerst, en vergelijkt deze producten in de oudheid en in den tijd van den schrijver: Dodoens spreekt onder andere de meening uit dat het zythum der ouderen een andere drank was als het bier; hij schrijft den bitteren smaak van het bier toe aan het gebruik van tarwe, de purgeerende kracht aan de gerst en aan de tarwe, de bedwelmende werking aan de hop. Daarover trad hij in een langdurigen redetwist met de medici Vischaven en Ronss en met zijn stadgenoot Roelants, ook een geneeskundige. Het verschijnen van het boek Remberti Dodonaei Mechliniensis De Stirpium historia in 1553 bij Jan van der Loe te Antwerpen heb ik eene wetenschappelijke gebeurtenis genoemd; voor de tweede maal wordt een groot kruidboek in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons land uitgegeven; in 1514 werd te Antwerpen bij Claes de Grave Den groten Herbarius in het licht gezonden. Van het werk van Dodoens verscheen het volgend jaar bij den zelfden uitgever vander Loe een Vlaamsche uitgave, het vermaard Cruijde Boeck. Het is ook dat boek dat door Clusius, den vriend van Dodoens, in het Fransch werd vertaald en in 1557 ook door vander Loe werd uitgegeven. Het Vlaamsch Cruijde Boeck van 1554 werd aan Maria van Hongarije opgedragen. Het privilegie van Keizer Karel aan vander Loe is door den Raad van Brabant op 27 Mei 1551 onderteekend. Na de opdracht van Dodoens aan Maria van Hongarije, landvoogdes der Nederlanden, komt een portret van den schrijver; daarna zes synoniemenlijsten, in het Nederlandsch, het Fransch, het Duitsch, het Latijnsch, het Grieksch, en ook eene lijst der pharmaceutische benamingen. De titelplaat is het werk van den teekenaar Pieter van der Borcht en den kunstgraveerder Antonius Bosch, die zich volgens de gewoonte van den tijd Sylvius noemt, bovenaan treft men het wapen van Maria van Hongarije, dan links en rechts Flora en Apollo, Pomona en Aesculapius. Aan de linkerzijde ziet men Gentius, Koning van Illyrië, die volgens Plinius en Dioscorides de geneeskundige eigenschappen ontdekte van het gentianakruid, en Mithridates, Koning van Pontus, die uit vrees vergiftigd te worden, zich zoodanig aan de werking der giften gewoon maakte, dat hij in zijne oude dagen niet meer er in gelukken kon zich zelf te vergeven. Aan de rechterzijde ziet men Arthemisia, koningin van Caria, en Lysimachus, koning van Thracië, die in hunne handen de planten dragen waaraan zij hunne namen hebben gegeven. Onderaan wordt de Hesperidentuin verbeeld. Het in folioboek, met zijn 818 blzz., bevat zes deelen: het eerste boek met 182 figuren bespreekt de plantensoorten die geen bijzondere eigenschappen bezitten, het tweede boek met 142 figuren, de bloemen en de planten die zich door hunne schoonheid onderscheiden, de planten met welriekende zaden; het derde boek met 121 figuren handelt over de planten die geneeskundige eigenschappen vertoonen, het vierde boek met 79 figuren, over de graangewassen, de groenten en de voederplanten, het vijfde deel met 121 figuren over de wortels en de vruchten die in de voeding van den mensch worden gebruikt, het zesde en laatste boek met 70 figuren beschrijft de boomen en struikgewassen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geneeskrachten der planten en plantendeelen worden niet verwaarloosd, zoodanig dat het Cruyde-Boeck bij geneeskundigen en apothekers veel bijval heeft gevonden; het Cruyde-Boeck was voor den tijd een echt pharmacopee. In zijne opdracht schrijft Dodoens dat het te betreuren is dat de plantkunde zoo zeer in de Nederlanden verwaarloosd werd, dat de medici het ook beneden hunne waardigheid vonden de kruiden te bestudeeren, zoodanig dat de kruiden alleen menschen die niet gestudeerd hebben aanbelangen; onder die menschen brengt zelfs Dodoens de apothekers voor wie hij slechts geringe genegenheid gevoelt: ‘Apotekers oft sommighen anderen ongheleerden die daghelijcx die cruyden in die bosschen, ende op die velden soecken.’ Het is om in dien toestand te helpen dat hij zijn boek liet verschijnen. Aldus beschrijft Dodoens 1060 planten. Zekere schrijvers, zooals Dupetit-Thouars, Dezeimeris, hebben getracht de waarde van het Cruijde-Boeck van Dodoens te verminderen, namelijk door te beweren dat het eene vertaling zou zijn van het boek van Fuchs verschenen in 1542 onder den titel De historia stirpium. De Bibliotheca belgica weerlegt deze bewering op hardnekkige wijze: ‘ces auteurs, qui probablement ne connaissaient pas la langue neerlandaise, ont jugé de l'ouvrage de Dodoens comme un aveugle des couleurs. Il suffit de comparer l'ouvrage de Fuchs et celui de Dodoens, pour être convaincu qu'ils n'ont de commun que la forme, c'est à dire que Dodoens, dans sa description des plantes, a suivi la manière adoptée par Fuchs....’; en verder: ‘De plus Dodoens relève et rectifie plusieurs erreurs de Fuchs.’ Zonderling is het dat de Fransche uitgave, door Clusius bezorgd, de beknibbelaars niet heeft gediend om hun oordeel over het boek van Dodoens te staven. In 1618 kwam bij van Raphelengen te Leiden een uitgave van het Cruydt-boeck op 1495 blzz., en eindelijk in 1644 wordt het Cruydt-boeck in ons land gedrukt, door de zorgen van Balthazar Moretus in de Plantijnsche drukkerij van Antwerpen. Deze laatste uitgave, in fol. van 1492 blzz., bevat verbeteringen en aanvullingen, op een exemplaar door Joos van Raphelengen achtergelaten, en werd door den uitgever aan den magistraat van Antwerpen opgedragen. Over de uitgaven van het kruidboek door Ravelingen heeft Is. Teirlinck eene uitvoerige mededeeling in 1913 geschre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
venGa naar voetnoot(12) waarin hij onderzoekt wie de bewerker is van de uitgave van 1608, Joost van Ravelingen of zijn broeder Frans. De Bibliotheca belgica beschouwt François van Raphelengen als zijnde de commentator en vermeerderaar, tegen de algemeen aangenomen meening die het auteursrecht toekent aan Joost, den jongste der twee broeders. Frans was boekdrukker te Leiden en Joost medeëigenaar der drukkerij; beiden staan als geleerden bekend, waren leerlingen van Justus Lipsius; Joost was daarenboven een beslagen plantkundige en ook dichter; hij heeft namelijk verscheidene uittreksels van Vergelius, Ovidius, Macer Floridus, Theokritos, Hesiodos en Tibullus in Nederlandsche verzen overgebracht; alhoewel niet zeer sierlijk, behooren die verzen volgens Is. Teirlinck tot de eerste proeven van poëtische vernederlandsching van oude classieke schrijvers. Onder de uiteengezette gronden van Teirlinck, namelijk uit de feiten dat de voorrede van de uitgave van 1618 uitsluitend onderteekend is door Joost van Ravelingen van Antwerpen, en dat een exemplaar van 1618 door Joost geannoteerd tot het vervaardigen van de uitgave van 1644 heeft gediend, besluit Teirlinck dat Joost zeker de bewerker van de uitgave van 1618, en ook van deze van 1608 zal geweest zijn. De Fransche uitgave Histoire des Plantes van 1557 is geen eenvoudige vertaling van het Cruijde Boeck, maar zij is de vertaling, door Clusius, van een verbeterd handschrift van Dodoens; zij bevat de beschrijving van 1291 plantensoorten met 800 figuren, waarvan de meeste de zelfde zijn als deze van het Cruijde Boeck, terwijl de nieuwe door Pieter Vander Borcht werden geteekend en door Antonius Bosch gegraveerd. Het is de Fransche uitgave die gediend heeft voor de Engelsche vertaling van Henry Lyte door vander Loe in 1578 voor rekening van den Londenschen uitgever Dewes gedrukt. Kort nadien overleed de Antwerpsche uitgever Jan vander Loe, en in 1581 werden de figuren der werken van Dodoens door Plantin gekocht. Zoo komt het dat Plantin die van 1566 af reeds de Frumentorum historia, de Florum Historia en de Purgantium herbarum historia had uitgegeven, in 1583 het groot werk van Dodoens, Stirpium historiae pemptades sex in 1583 in het licht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zond. In dat boek in fo van 860 blzz. geeft Dodoens zijne nieuwe rangschikking in 6 pemptaden, elk 5 boeken behelzende De eerste pemptade bevat de planten die door de apothekers Vulneraria worden genoemd, waaronder de Geraniaceeën, de Rutaceeën, de Compositen, de Scrophularineeën, de Labiaten, de Cruciferen, de Solaneeën, de Primulaceeën, enz. In de tweede pemptade vindt men de planten met sierlijke bloemen, de welriekende planten en de schermbloemigen, in de derde pemptade al de geneeskundige planten niet in de twee eersten aanwezig, namelijk Gentianeeën, Valerianeeën, Rubiaceeën, Euphorbiaceeën. De vierde pemptade behandelt vele gramineeën, vele leguminosen, de Caryophylleeën en de Cyperaceeën, alsook talrijke waterplanten. In de vijfde pemptade vindt men de groenten en de specerijen en in de zesde de boomen en de heesters. Dodoens stierf in 1585, twee jaren na het verschijnen van zijn Stirpium historiae pemptades sex; in zijne laatste wilsbepalingen, vermaakte hij aan Plantin een exemplaar van het Loek, gansch herzien en met aanteekeningen voorzien, alsook een exemplaar van de Nederlandsche uitgave van 1563 op dezelfde wijze omgewerkt. Het zijn die stukken die later hebben gediend, het eerste tot het drukken van de Latijnsche uitgave van 1616 door Jan Moretus, het tweede tot het drukken van de Nederlandsche uitgave van Frans van Raphelengen in 1608. Deze twee boeken moeten aldus beschouwd worden als de wetenschappelijke bekroning van het vlijtig leven van Dodoens.
Het epitaphium van Rembert Dodoens op zijn graf in de St-Pieterskerk te Leiden draagt deze woorden:Ga naar voetnoot(13) D.O.M./Remberto Dodonaeo Machlin./D. Maximiliani II et Rudolphi II Impp./Medico et Consiliario/cujus in re astronomica, Herb. Medic./eruditio scriptis inclarvit,/qui jam senex in Acad. Lugdunensi/apud Batavos publicus/medicinae professor feliciter obiit/An. CIƆ IƆL XXXV ad VI idus Mart./Aetatis suae LXVIII/Rembertus Dodonaeus/Fil. M.P. De stad Mechelen bezit sedert 1839 een marmeren borstbeeld van haren beroemden stadgenoot. Op 1 December 1887 stichtte Prof. Julius Mac Leod het Kruidkundig Genootschap Dodonaea, en op de volgende vergadering van het jong genoot- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schap gaf hij eene voordracht over de richting welke dient gevolgd te worden bij het maken eener flora; die eerste voordracht werd als het ware ter eere van het kruidboek van Dodoens gegeven. Het eerst Botanisch Jaarboek uitgegeven in 1889 door het Kruidkundig Genootschap Dodonaea begint met een artikel van de hand van Is. Teirlinck over oude kruidkundigen, uit een folkloristisch oogpunt, en in dit werk van onzen geachten collega vinden wij dezelfde geestdriftige waardeering voor het grootsch werk van Dodoens, als bij den steeds betreurden stichter van het Genootschap Dodonaea. Het tweede Botanisch Jaarboek van 1890 bevat een belangrijke verhandeling van de hand van den Vlaamschen folklorist A. De Cock.
Hier volgt het overzicht der verschillige uitgaven der kruidboeken van Dodoens, met de volledige aanwijzing van het titelblad. [1553-1554] Remberti/Dodonaei Mechlinien/sis Medici Trium Priorum De/Stirpium historia Commentariorum/imagines ad vivum expressae./Una cum indicibus, Graeca, Latina, Officinarum, Germa-/nica, Biabantica, Gallicaq; nomina complectentibus./Antverpiae,/Ex Officina Joannis Loei./Anno M.D.LIII./Cum Gratia Et Privilegio/Ad Decennium./ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Cruyden,/niet alleen hier te lande wassende, maer oock van/den auderen vremden in der Medecijnen oorboor-/lijck, met grooter neersticheyt begrepen ende/verclaert es, met der selver Cruyden na-/tuerlick naer dat leven conterfeitsel/daer by ghestelt./Der hoochgheborene ende alder doorluchtich-/ste Coninghinhe ende Vrouwe, Vrouw Ma-/rien Coninghinne Douaigiere van Hungheren/ende Bohemen &. Regente ende Gouvernante/ van des K.M. Neerlanden, toegheschreven./ Duer D Rembert Dodoens, Medecijn van/der Stadt van Mechelen./ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hen-/ry Lyte Esquyer./At London/by my Gerard Dewes, dwelling in/Pawles churchyarde at the signe/of the Swanne./1578. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werpen./Inde Plantijnsche Druckerije/van/Balthasar Moretus./M.DC. XLIV./ ***
De Bibliotheca Belgica vermeldt van ClusiusGa naar voetnoot(27) de volgende werken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verscheidene teekeningen van het kruidboek Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum historia van 1576 werden door Clusius uit de Purgantium historia van Dodoens ontleend. Trouwens zijn vele figuren in Clusius en Dodoens - de twee kruidkundigen waren echter ook twee verkleefde vrienden - dezelfde, en indien Clusius aan Dodoens ontleende, werd ook het tegenovergestelde in ruime mate gedaan. Pieter van der Borcht, van Mechelen, heeft voor de twee natuuronderzoekers een aantal teekeningen vervaardigd, en in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1567 kwam zelf Clusius uit Brugge, waar hij in dien tijd verbleef, naar Mechelen over, om de uitvoering der teekeningen beter te kunnen volgen. In zijn boek leert ons Clusius een aantal namen kennen van plantkundigen en plantenliefhebbers met wie hij in wetenschappelijke briefwisseling verkeerde, waaronder leeraren, medici, apothekers, kunstenaars, handelaars, edellieden. Zijne kennismaking met Dodoens dagteekent van 1555, toen hij, als aanhanger der Reformatie, zijne familie te Antwerpen ging vervoegen na een driejarig verblijf te Montpellier, waar hij aan het werk van Rondelet De piscibus marinis libri XVIII, in 1554 gedrukt, had medegewerkt, en waar hij ook de kaart van de Narbonsche streek had bezorgd, opgenomen in het Theatrum orbis terrarum van Ortelius onder den titel van Galliae Narbonensis ora maritima. Dodoens had in 1554 de eerste uitgave van zijn Vlaamsch Cruydeboek te Antwerpen bij vander Loe in het licht gegeven. Het was Clusius die zooals hooger gezeid de Fransche vertaling van het Cruydeboeck bezorgde, en reeds in 1557 kwam van den zelfden uitgever Jan vander Loe die vertaling: Histoire des plantes par Rembert Dodoens. Die vertaling van Dodoens door Clusius is gevolgd door het: Petit recueil d'aucunes gommes et liqueurs, provenans tant des arbres que des herbes, waarin de oorsprong van een aantal pharmaceutische stoffen en drogerijen wordt bekend gemaakt Gedurende zijn verblijf te Parijs rond 1561 bezorgde Clusius de Latijnsche vertaling van het Antidotarium Florentinum, die in 1561 te Antwerpen en te Lyon verscheen, en de Latijnsche vertaling van een geschiedkundige verhandeling van Donat Acciaioli, de Scipionis et Annibalis vita. De reis in Spanje gedurende de welke 200 nieuwe planten werden ontdekt bracht Clusius in de gelegenheid het Spaansch boek van Garcia de Orta in het Latijnsch te vertalen, en die vertaling Aromatum et simplicium aliquot medicamentorum apud Indos nascentium historia verscheen te Antwerpen in 1567 door de zorgen van Christoffel Plantin. Clusius ontdekte te Salamanca en te Grenada een aantal oorspronkelijke brieven van den philoloog Nicolaas Cleynaerts, geboren te Diest in 1495 en te Grenada overleden in 1542; eene verzameling dezer brieven verscheen ook bij Plantin in 1566 onder den titel Clenardi epistolarum libri duo. De vertaling van Garcia de Orta, werd te Brugge gedaan, waar Clusius verkleefde vrienden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had gevonden in de personen der gebroeders Lauweryns, die de beoefenaren der wetenschappen en der letteren op milde wijze onder hunne bescherming hadden genomen. Het is in het midden van de godsdienstoorlogen dat Clusius in 1573 naar Weenen werd geroepen om den keizerlijken tuin te besturen; hij vertrouwde vóór zijn vertrek aan Christoffel Plantin de handschriften van de Latijnsche vertaling van een Spaansch werk van Monardes, De Simplicibus medicamentis ex Occidentali India delatis, quorum in medicina usus est, en ook een verbeterd exemplaar van de vertaling van Garcia de Orta; Plantin liet deze twee werken in 1574 verschijnen. De vlijtige onderzoeker had reeds te Weenen drie handschriften over Indische en Amerikaansche planten en drogerijen geëindigd, toen hij in 1581 naar Londen vertrok om daar in betrekking te komen met Drake die van eene reis rond de wereld was teruggekeerd; hij was aldus in staat zijne handschriften te volledigen, en in 1582 verschenen bij Plantin de drie volgende boeken: 1) Aliquot notae in Garciae aromatum historiam; ejusdem descriptiones nonnullarum stirpium que a Francisco Drake observatae sunt. 2) Christ. Acosta, aromatum et medicamentorum in Orientali India nascentium liber, Caroli Clusii, in epitomen Contractus, et quibusdam notis illustratus. 3) Nic. Monardes, simplicium medicamentorum ex Novo Orbe delatorum, historiae liber tertius, notis illustratus a Carolo Clusio. De Stirpium nomenclator Pannonicus van 1584 werd opgesteld met de medewerking van den protestantschen kapellaan Beythe. Eenigen tijd nadien, in 1589, drukte Plantin twee Latijnsche vertalingen van Clusius over de werken van Belon: Plurimarum singularium rerum in Graecia, Asia observationes, en De neglecta stirpium cultura. In de laatste periode van zijn leven, van 1593 tot 1609, toen hij het ambt vervulde van hoogleeraar te Leiden, toen hij als gevolg van eenen val gedurende eene wetenschappelijke reis rond Frankfort kreupel werd en verplicht was met krukken te gaan, toen hij reeds 67 jaren had bereikt, het is in die vredevolle periode van zijn leven dat hij de volledige uitgave van zijne boeken bewerkte, waarvan het eerste deel in 1601 te Antwerpen bij Jan Moretus en het tweede deel in 1605 te Leiden bij Frans Van Raphelengen junior verschenen, respectievelijk onder de titels: Rariorum plantarum historia, en Exoticorum libri decem. Deze twee werken zijn niet alleen een vol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ledige en nieuw bewerkte verzameling zijner geschriften, maar bevatten een aantal oorspronkelijke mededeelingen en aanteekeningen. In zijne beschrijvingen bestudeert Clusius de planten geheel om deze zelve, zonder er steeds, zooals Dodoens het doet, de nuttigheid daarvan te doen gelden. In de bloemenbeschrijving onderzoekt Clusius ook de meeldraden, de stampers, zelfs het stuifmeel. Na den dood van Clusius, werden zijne nagelaten geschriften door de zorgen van Frans Van Raphelengen junior in 1611 in het licht gegeven onder den titel Curae Posteriores, met den tekst van de lijkrede door Vorstius uitgesproken op den dag der begrafenis op 7 April 1609. In 1619 liet Joachim Mors door Jacob Marcus te Leiden een ander nagelaten werk verschijnen: Galliae Belgicae corographica descriptio posthuma. De Bibliotheek der Universiteit van Leiden bezit vele oorspronkelijke brieven van Clusius; deze rijke verzameling, onder den titel Illustrium et eruditorum virorum et feminarum epistolae ad Carolum Clusium, is verdeeld in acht bundels waarvan de Bibliotheca belgica eene volledige opsomming teruggeeft; in deze lijst treffen wij beroemde namen aan: Aldrovandi, de Boodt, Camerarius, Dodoens, van Hoghelande, Montanus, Ortelius, Pena, Pinelli, de l'Obel, Plantin, Moretus..... om deze alleen te noemen. Een zeker aantal der brieven van Clusius werden gepubliceerd, namelijk in 1830 te Leipzig en in 1847 te Brussel. De verzameling van 1830 werd bezorgd door L. Voss en bedraagt 37 brieven waarvan het oorspronkelijk in de Stadsbibliotheek van Breslau berust: Caroli Clusii Atrebatis et Conr. Gesneri Tigurini Epistolae ineditae, (6+62 blzz. in 8o). De verzameling van 1847 verscheen te Brussel bij den drukker Hayez door de zorgen van de Ram: Caroli Clusii Atrebatis ad Thomam Redigerum et Joannem Cratonem Epistolae, enz. (4+104 blzz. in 8o). De catalogus van Dr. F.W.T. HungerGa naar voetnoot(28) over de Clusiustentoonstelling van October 1926 te Leiden bevat talrijke inlichtingen over het leven en over het werk van Clusius. Met belangstelling zullen wij het aangekondigd boek van Hunger over Charles de l'Escluse Nederlandsch Kruidkundige 1526-1609, met portretten en facsimiles doorbladen en bestudeeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de 3 bijzonderste uitgaven der kruidboeken van Clusius, allen in het Latijnsch opgesteld, geef ik hier de volledige titels op. [1576] Caroli/Clusii Atrebat,/Rariorum aliquot stirpium/per Hispamas observatarum Historia,/Libris Duobus/expressa:/Ad/Maximilianum II./Imperatorem./Antverpiae,/Ex officina Christophori Plantini,/ Architypographi Regii:/M.D.LXXVI./ ***
De Bibliotheca Belgica bespreekt de volgende werken van Mathieu De L'Obel of de Lobel of Lobelius:
In de Adversaria van 1570-1571 worden verscheidene nieu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
we planten beschreven, en daar vindt men voor de eerste maal een duidelijk onderscheid tusschen de monocotylen en de dicotylen; dit schijnt echter meer het gevolg te zijn van de studie der uitwendige vormen als van de studie van de zaden zelf; het onderscheid berust vooral op den bouw van het blad, hetgeen zeker zeer kentschetsend is. De monocotylen worden beschreven in het eerste gedeelte van het boek, en daar vindt men de graangewassen, de rieten, de Irideeën, de bolleplanten, de Orchideeën. De studie der dicotylen begint met deze van de cruciferen, om niet vollediger te worden als de vroegere boeken van den zelfden aard. In het boek worden meer dan eens de opzoekingen van Andreas Mattioli hevig geknibbeld, en de beschrijvingen der planten zijn minderwaardig als deze van Dodoens en van Clusius. Volgens de Bibliotheca belgica is het moeilijk vast te stellen welk aandeel de twee schrijvers van het boek, Pena en Lobel in het opstellen toekomt. Alhoewel MorrenGa naar voetnoot(31) de Lobel warm verdedigt, zijn de meeningen over hem in het algemeen niet gunstig, en dit wordt bevestigd door het feit dat de naam van de Pena, die een zeer bescheiden man was, alleen in de eerste werken van de Lobel wordt vermeld en later gansch wordt weggelaten. Over Pena trouwens weet men weinig: te Narbonne geboren, werd hij met de Lobel zeer bevriend en vertrouwde aan dezen laatste een aantal aanteekeningen toe, gedurende zijne talrijke reizen verzameld. Na een verblijf in Engeland, tusschen de jaren 1569 en 1571, kwam de Lobel zich als arts te Antwerpen vestigen, vol geestdrift voor België; in de voorrede van zijn Adversaria vermeldt hij dat België de rijkste stapelplaats is van gansch Europa, en dat zij het licht heeft geschonken aan talrijke talentvolle mannen, en wel in de eerste plaats aan plant- en tuinkundigen; alhoewel de wedergesteltenis zeer veranderlijk en in het algemeen buitengewoon ongunstig is, hebben de Belgen het zoo ver gebracht, dat zij allerlei planten kweeken die in het gewoon leven zeer nuttig zijn. De Lobel noemt eene lange reeks plantkundigen en tuinbouwers, maar in die reeks vindt men Dodoens niet. Het Kruydtboek van de Lobel verscheen bij Plantin in 1581. Het infolioboek bevattende 994+312 blzz. met houtgravuren wordt opgedragen aan Willem I, prins van Oranje, wiens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijfarts hij kort nadien genoemd werd, hetgeen de uitlegging geeft dat hij dan beurtelings te Antwerpen en te Delft verbleef. Na den dood van den prins in 1584 kwam hij vast terug in Antwerpen tot 1592, toen hij naar Engeland vertrok waar hij beheerder werd van een plantentuin te Hackney, en in 1603 den titel kreeg van 's konings plantkundige. Na zijn dood op 3 Maart 1616 te Highgate werd hij daar in de St-Denijskerk begraven. De titelplaat, zonder naam van den plaatsnijder, draagt het wapen van Willem I, prins van Oranje, en dit der stad Antwerpen. Onder den titel treft men een Grieksch altaar, met Apollo den draak Pytho neervellende, en Aesculapius. De naam van Christoffel Plantin is geplaatst tusschen twee medaillons met zinnebeelden van den prins van Oranje en met den wagen Aurora. Het Kruydtboeck is niet te beschouwen als eene vertaling van de Plantarum historia van 1576; veel vollediger is het en veel gemakkelijker om te raadplegen. Het bevat twee deelen, het eerste 994 blzz. bedragende, met 36 hoofdstukken waarvan de titels enkel worden gegeven tot de 18e: daar vindt men de grassen, het koren, de andere graansoorten, de rieten, de biezen en biesachtige kruiden, de jacinthen, de narcissen, enz. Dan voelt zich de schrijver op een slechter terrein, en de hoofdstukken dragen liever geen titels meer; op blz. 233 leest men: ‘Tot hier toe zijn wij nu ghecomen al ghelijckende tegemalcander soo veel soorten oft gheslachten van planten als ons mogelick is gheweest vande welcke de gedaenten oock by vervolgh vande ordeninghe der natueren alsoo aen malcander zijn hanghende om dat men die zeer lichtelick soude moghen kennen ende onthouden: Beghinnende vande Garsen, Granen, ende Rieten, soo zijn wij ghecomen totten Acoros, Ireos, ende Cyperos, ende van daer totten Asphodillen ende ayjuynachtighe bollen. Vande welcke de meeste menichte hadden smalle stijfve spitsche bladers, die nerghens ghehackelt oft gekerft maer over al effen waeren. Nochtans nu zijnder noch ander met vaste bollen ende derghelijcke knolachtighe gheslachten die meestendeel ghesneden oft ghekerft zijn. Alle dewelcke midts dien dat meestendeel pottagie cruyden zijn, ende daghelicks in spijse ghebruyckt worden, wy hier niet onbequaemelick sullen afverdighen: ghemerckt dat wy anderssins nerghens gheen bequamer plaetse en sullen crijghen inde gheheele beschrijvinghe vande gheslachten van Cruyden.’ Aldus bgrijpt men hoe het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt dat aan het hoofd der 18 laatste hoofdstukken eenvoudig de lijst der beschrevene planten wordt aangegeven. Het Tweede deel van de beschrijvinghe der Cruyden behelst slechts 312 blzz. met 8 hoofdstukken, waarin de distels, boonen, enz., verder de boomen en de struiken, eindelijk de heidestruiken, de coniferen, de palmen, de cryptogamen, zee- en zoetwaterplanten, varens en zwammen beschreven worden; in een bijvoegsel van 15 blzz. wordt de verhandeling van Rondelet onder den titel de Succedanea vertaald. Martin Everaert van Brugge werd waarschijnlijk gelast door PlantinGa naar voetnoot(32) het Vlaamsch handschrift van de Lobel te herzien; hij stelde trouwens den register op, die aan het einde van het Kruydtboeck werd gedrukt. Deze zeer uitgebreide registers bevatten 1o de tafel van de Duitsche (Nederlandsche) namen der kruiden, 2o een Latijnsche lijst van plantenamen, 3o een register der Hoochteutscher (Duitsche) namen der kruiden, 4o een table ou brieve enarration des noms vulgaires tant françois..., 5o verder lijsten van Italiaansche, Spaansche, Portugeesche en Engelsche namen, en eindelijk 6o een register van de crachten en de werckinghen der cruyden. De figuren zijn deze welke Plantin aan Thomas Purfoot had gekocht en die voor de Stirpium adversaria van 1570-1571 hadden gediend, en ook een deel van deze die voor de werken van Dodoens en Clusius werden gebruikt en die door Pieter vander Borcht van Mechelen geteekend en door Gerard Janssen van Campen uit Breda en Corneillus Muller en Arn. Nicolai uit Antwerpen gegraveerd werden. De figuren die verder nieuw zijn, zijn van Antoon vander Leest en Ger. Janssen van Campen. Het is jammer dat het drietal Dodoens-Clusius-de Lobel geen drietal was van vrienden. Dodoens en Clusius onderhielden de beste betrekkingen; de Lobel daarentegen bleef liever in eene soort vijandige houding; hij noemt Dodoens niet in zijne lijst der gekende kruidkundigen van den tijd; maar van Dodoens schrijft hij toch in zijn kruydtboeckGa naar voetnoot(33): ‘De nersticheyt van Dodonaeus, ghelijck die op veel ander plaetsen te prisen is, alsoo is die op sommighe wat te vroech opghestaen daer hij d'onbekende planten seker crachten toeschrijft die hy uit Dioscorides ghenomen heeft tot groot achterdeel vande siecken en versoeckers, dewelcke terstondt als waerachtigh nemen tghene dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gheschreven is, ende nochtans door tversoecken comen te sterven’. De Plantarum seu Stirpium Icones in 1581 door Plantin uitgegeven bevat al de figuren uit de boeken van Dodoens, Clusius en de Lobel; dit werk in twee deelen geeft aldus de figuren van 2221 plantensoorten op. Zeer goed opgemaakte tafels bevatten de plantennamen in het Latijnsch, het Nederlandsch, het Duitsch, het Fransch, het Italiaansch, het Spaansch, het Portugeesch en het Engelsch. Een tweede uitgave verscheen in 1591. De kleine Lobelia maakt den naam van Matthias de Lobel onsterfelijk.
Zooals voor Dodoens en Clusius, worden hier de titels der kruidboeken van de LobelGa naar voetnoot(34) volledig teruggegeven. [1570]. Stirpium Adversaria Nova,/perfacilis Vestigatio, luculentaque accessio ad Priscorum, presertim/Dioscoridis & Recentiorum, Materiam Medicam./Quibus Propediem Accedet Altera Pars./Qua/Coniectaneorum, de Plantis appendix,/De Succis medicatis et Metallicis sectio,/Antique & novatae Medicine lectiorum remediorû/thesaurus opulentissimus,/De succedaneis libellus/continentur./Authoribus Petro Pena & Mathia de Lobel, Medicis./Londini 1570./ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verpiae, Apud Christophorum Plantinum/Architypographum Regium./M.D.LXXVI./ ***
Dodoens, Clusius, de Lobel waren geestdriftige bewonderaars der natuur; uit liefde voor de planten met de harmonische vormen, de schitterende kleuren, de keurige geuren, de heelende eigenschappen, hebben zij meesterstukken uitgewrocht en in het licht gebracht. In het midden der kruidkundigen zooals Alpinus, Bauhin, Blankaart, Bock, Boëtius de Boot, Brunfels, Caesalpinius, Cordus, de Grave, Dalechamps, Fuchs, Garcia ab Horto, Gesner, Hermans, Lemnius, Linocier, Lonicerus, Macer, Matthiole, Monardes, Munting, Spiegel, Tragosus, Veslingius, komt ons het drietal voor als de prachtigste rozen van den tuin. Zij voelden zeker dat al de levende wezens uit vruchtbare aarde rechtstreeks of onrechtstreeks ontstaan, uit die vruchtbare aarde waar milliarden en milliarden microben de stofverwisseling van het voedend materiaal bewerken. Zij zongen hunne liefde voor de planten en voor de aarde, zij voelden hetgeen de wetenschappelijke dichter Lucretius ook heeft gevoeld, toen hij schreef:Ga naar voetnoot(37) ‘Principio, genus herbarum viridemque nitorem
Terra dedit circum colles, camposque per omnes
Florida fulserunt viridanti prata colore;
Arboribusque datum est variis exinde per auras
Crescendi magnum immissis certamen habenis.’
|
|