Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926
(1926)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 605]
| |||||||
Vergadering van 20 Juli 1926Waren aanwezig: de HH. Prof. Dr. L. Scharpé, bestuurder, Prof. Dr. A. Vermeylen, onderbestuurder, en Dr. L. Goemans, bestendig secretaris;
de HH. K. de Flou, Dr. L. Simons, Gustaaf Segers, Kan. Dr. J. Muyldermans, Kan. Am. Joos, Is. Teirlinck, Frank Lateur, Prof. Dr. J. Mansion, O. Wattez, Prof. Dr. L. van Puyvelde, Prof. J. Vercoullie, Mr. Leonard Willems, Prof. Dr. A.J.J. Vandevelde, J. Jacobs, Prof. Karel van de Woestyne, Prof. Dr. M. Sabbe, Herman Teirlinck en J. Salsmans, werkende leden; de H. Aloïs Walgrave, briefwisselend lid. | |||||||
Aangeboden boeken.Door de Regeering: Académie Royale de Belgique. Bulletin de la Classe des Lettres. 1926, Nos 5-6; Bulletin de la Classe des Beaux-Arts. Nos 4-6, 1926. Revue Néo-scolastique de philosophie. Mai 1926. Woordenboek der Nederlandsche Taal. Zevende deel, 20ste afl. (laatste afl. van het 1e stuk) Kettingjongen-Keurmede, bewerkt door Dr. A. Beets. - 15de deel, 3de afl. Staat-Stade, bewerkt door Dr. R. van der Meillen.
Door de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatien: Jaarverslag over 1925.
Door de Bibliotheek der Gemeente Rotterdam: Catalogus. Lijst no 3, April 1926.
Door het Kgl. Danske Videnskabernes Selskab, te Kopenhagen: Historisk-filologiske Meddelelser XI, 2: Das Weisheitbuch des Amenemope aus dem Papyrus 10,474 des British Museum. Herausgegeben und erklärt von H.O. Lange.
Door Kan. Dr. J. Muyldermans, werkend lid, vanwege den Schrijver: Geschiedenis van Mechelen tot op 't einde der Middeleeuwen, door Kanunnik Dr. Jos. Laenen, archivaris van het Aartsbisdom. | |||||||
[pagina 606]
| |||||||
Door den heer Aloïs Walgrave, briefwisselend lid: Walgrave (Al.), Gedichtengroei. Studiën op G. Gezelle. 2e gewijzigde uitgave. Guido Gezelle's Prozawerken. De ring van 't Kerkelijk jaar. Ingeleid door Al. Walgrave. 2e vermeerderde uitgave. Vrede op aarde. Een kerstspel in drie bedrijven door Al. Walgrave, oud-leeraar aan het Klein Seminarie te Hoogstraten. 2e, omgewerkte uitgave.
Door den Heer P.Th. Justesen, Banjoewangi Java: The Homeric ‘WYXH’.
Door den heer Paul van Oye, Dr. Sc. n. et Med., te Stanley-ville: Korte bijdrage tot de systematiek en de biologie der wieren van Belgisch Kongo. (Overdruk uit Botanisch Jaarboek 1925.) Een dringend Koloniaal Vraagstuk. (Overdruk uit ‘De Vlaamsche Gids’ 1925.) Rotateurs nouveaux du Congo belge. (Extrait du Bulletin de la Société zoologique de France 1926.)
Door de Schrijvers: Van der Straeten (Clemens), Stille preludiën. Janet (Charles), Le volvox. 3me Mémoire: Ontogénèse de la blastéa volvocéenne, 1re partie. Id., Constitution orthobiontique des êtres vivants. I. Théorie orthobiontique. Id., Revendications.
Door de Redactie: Tijdschrift voor Geschiedenis. 41e jg. afl. 3. | |||||||
Letterkundige mededeelingdoor Kan. Dr. J. Muyldermans, werkend lid, over Geschiedenis van Mechelen tot op 't einde der Middeleeuwen, door Kan. Dr. J. Laenen. Ik heb de eer en 't genoegen aan de Kon. Vlaamsche Academie, in den naam des schrijvers, een exemplaar aan te bieden van een pas verschenen werk: Geschiedenis van Mechelen tot op 't einde der Middeleeuwen, door Kanunnik Dr. Jos. Laenen, archivaris van 't Aartsbisdom. Drukk. W. Godenne, te Mechelen, 1926; 386 blz. in breed 8o, met een plan van Oud-Mechelen. Ik zal mij veroorloven, met eenige woorden de verdiensten van dit werk te doen uitkomen. Kanunnik Laenen bewandelt niet altijd de door anderen gebaande wegen; hij biedt ons wel eens nieuwe uitzichten in het tijdvak dat hij bespreekt. Zoo bijvoorbeeld: Sedert een halve eeuw waren de historici het nagenoeg eens om in de opkomst der middeleeuwsche stad allen ondergrond van oud-vrije lui te verwerpen. Men gaf toe, dat tijdens de 9e en de 10e eeuw, ten laatste tijdens de 11e, alle spoor van vrijheid en grondbezit bij de bevolking over 't algemeen | |||||||
[pagina 607]
| |||||||
verdween, en dat grondbezit en persoonlijke vrijheid nog enkel aan eenige zeldzame groote heeren toekwamen, terwijl de mindere man tot dienstbaarheid verviel. De stad zelve ware dan een later resultaat van den handel. In een vorige studie, steunende op het bestaan van twee, zeer, zeer oude parochiekerken op het grondgebied der latere brabantsche steden - de eene een vrije, de andere een domaniale kerk - opperde de heer Kanunnik de vraag, of daar niet 'n aanduiding te vinden was van twee zeer vroege bevolkings-centrums, 't een van een vrije, en 't ander van een domaniale of afhankelijke bevolkingGa naar voetnoot(1). In een volgende studie kwam hij op dezelfde stelling terug, ja, en met meer klem en overtuiging, scheen het, doch zonder nieuwe bewijzen aan te voeren.Ga naar voetnoot(2) Nu echter laat hij de brabantsche steden daar, maar houdt zich bijzonder met Mechelen bezig, en in de geschiedenis dier stad zal hij een nieuw bewijs vinden om zijn zienswijze te staven. Slaagt hij er in zijn stelling vast genoeg te leggen, dan hadde hij een bres gemaakt in de tot nu nog algemeen aangenomen theorie, en best mogelijk kwam dan een nieuw en nauwkeuriger onderzoek naar den oorsprong der andere steden die bres verbreeden. Hoe redeneert hier de heer Laenen? In 't aloude Mechelen, zegt hij, was nevens domaniale kerken ook een vrije kerk bestaande, die nooit van een grondheer afhing, doch, vóór 1134, haar pastoor vanwege den Bisschop ontving. Daarop echter alleen steunt hij zijne meening niet, neen, maar ook, en vooral, op het bestaan van een heel vroege verbrokkeling van den grondeigendom te Mechelen. Met die gelegenheid weidt hij uit, in eenige diep ingestudeerde bladzijden, over het erfgoed te Mechelen en over ‘de Heeren van den Bodem’ in de 2e helft der 13e eeuw. Dit gedeelte der studie van den heer Kanunnik is zeker en vast het meest aantrekkelijke, althans in algemeen opzicht. En beschouwt ge 't in opzicht der historie van Mechelen, dan is dit gansch nieuw, evenals ook gansch nieuw is zijn opvatting over den stand der Berthout's in de Dijlestad: Zij waren, zegt hij, geen voogden van de luiksche bisschoppen, maar groot-eigenaars op een gedeelte van den mechelschen grond, en koninklijke voogden in de vrije nederzetting. Deze stelling laat den schrijver toe nieuw licht te doen opgaan op den honderdjarigen kamp, welken de Bisschop te | |||||||
[pagina 608]
| |||||||
voeren had tegen de Berthout's en den Hertog van Brabant om zijn gezag over groot-Mechelen te bevestigen. Een nieuwen zet mag men ook heeten, het te recht brengen van een document dateerend uit de maand December 1301, waarbij de koopprijs bepaald wordt, welken de stad zal te betalen hebben om de groote keure van dit jaar te bekomen. Hoogst belangwekkend is verder nog de uiteenzetting van den strijd tusschen de oude mechelsche geslachten, de oude poorterij, en de korteling gevestigde stedelingen, - of tusschen de groot-handelaars en de stielmannen, waarbij die eersten, evenals de vlaamsche ‘maiores’ steunden op den franschen koning, die eersten, zeg ik, ook steunden op een vreemdeling, namelijk op den hertog van Brabant. In de volgende hoofdstukken handelt de schrijver over het Recht en de Rechtsgebruiken in de middeleeuwen, en hier drukt hij nog eens op het zuiver germaansch karakter van dit recht; - verder over de openbare lasten; - over het economisch leven of den handel en de nijverheid met de ambachten; - over het geestesleven en over het godsdienstig leven. In dit laatste hoofdstuk, dat, zooals het past in een geschiedenis van Mechelen, zuiveruit voor Mechelen bijzonder belang oplevert, willen wij toch de aandacht vestigen op een punt, dat in algemeen vlaamsch opzicht verdient aangestipt te worden. De schrijver rangschikt de mechelsche kloosters in drij reeksen: Eerst beschouwt hij deze die, naar het heet, spontaan uit de volksvroomheid zijn ontstaan; dan deze welke door groote heeren gesticht werden; en eindelijk deze welke gansch ingericht naar hier werden overgebracht. De geleerde schrijver doet daar uitkomen, hoe de kloosters der eerste reeks maar langzamerhand tot het eigenlijk kloosterleven kwamen, en, zelfs tot heden toe, zooals de Begijnen, een leven wisten te behouden, dat geheel en gansch overeenstemde met de democratische strekking in de aloude gemeenten. Zie, dit is een min of meer trouw overzicht van Dr. Laenen's nieuw werk. Breidde ik dit overzicht, wel eenigszins meer dan 't gewoonte is, uit, dan deed ik het, omdat ook 's schrijvers beschouwingen deels nieuw zijn en derhalve meer dan gewone aandacht verdienen.
Mechelen, 11 Juli 1926. | |||||||
[pagina 609]
| |||||||
Mededeelingen door den Bestendigen Secretaris.1o) Te Deum op 21 Juli. - Brief van 10 Juli, waarbij de Weled. Heer Gouverneur van de Provincie Oost-Vlaanderen de HH. Voorzitter en Leden der Academie uitnoodigt het Te Deum bij te wonen, dat op Woensdag 21 Juli, te 11 uur, in de Hoofdkerk van St-Baafs zal gezongen worden, ter gelegenheid van den verjaardag der inhuldiging van den Doorluchtigen Stichter van het Koninklijk Stamhuis. - Hebben de plechtigheid bijgewoond, de HH. Dr. L. Goemans, bestendig secretaris, Mr. Leonard Willems, en Prof. Dr. A.J.J. Vandevelde, werkende leden.
2o) Telegram van Z.M. den Koning. - Als antwoord op het telegram den 27 Juni, ter gelegenheid van de Plechtige Vergadering en van het jaarlijksch feestmaal aan Zijne Majesteit den Koning gezonden, ontving de Bestendige Secretaris op 28 Juni het volgende antwoord.
‘De Koning was zeer gevoelig aan den inhoud van het telegram dat Gij Hem, ter gelegenheid der jaarlijksche Plechtige bijeenkomst van de Koninklijke Vlaamsche Academie hebt toegestuurd en Zijne Majesteit gelast mij U en al dezen wier tolk Gij waart hartelijk in haren naam te danken. 's Konings Kabinetsoverste.’
3o) Ontvangst van Z.K.H. Prins Leopold van België, te Gent. - Het College van Burgemeester en Schepenen der Stad Gent noodigt het Bestuur en de Leden der Academie uit, de ontvangst bij te wonen van Z.K.H. Prins Leopold van België op Zaterdag 24 Juli aanstaande, te 10 uur. - Hebben de plechtigheid bijgewoond: de HH. Dr. L. Goemans, bestendig secretaris, Prof. J. Vercoullie en Mr. Leonard Willems, werkende leden.
4o) Betooging Nolet de Brauwere. - Brief van 22 Juni 1926, waarbij de Academie uitgenoodigd wordt zich te laten vertegenwoordigen op de feestelijkheden ingericht te Vilvoorden ter gelegenheid van de onthulling van een gedenkplaat tot nagedachtenis van Nolet de Brauwere, in leven werkend lid der Academie.
5o) Betooging Emiel Claus. - Brief van 1 Juli, waarbij de burgemeester van St-Elooi's Vijve, de Academie verzoekt zich te willen laten vertegenwoordigen op de betooging ter eere van | |||||||
[pagina 610]
| |||||||
Emiel Claus, door zijn geboortedorp St.-Elooi's Vijve op 18 Juni ingericht. De H.K. van de Woestyne, werkend lid der Academie, heeft ons genootschap op die betooging vertegenwoordigd en heeft er het woord gevoerd. | |||||||
Mededeelingen namens commissien.1o Bestendige Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie. - De heer Prof. Dr. J. Mansion, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig de heeren: Mr. L. Willems, voorzitter, Prof. Dr. L. van Puyvelde, ondervoorzitter, K. de Flou, Kan. Dr. J. Muyldermans, Dr. L. Simons, Is. Teirlinck, Dr. L. Goemans, Prof. Dr. M. Sabbe, leden, en Prof. Dr. J. Mansion, lid-secretaris.
Aan de dagorde staat:
1o) Lambert li Beges en de oorsprong der begijnen. - Lezing door J. Van Mierlo jun. S.I.
De Commissie stelt voor de lezing in de Verslagen en Mededeelingen op te nemen. - Aangenomen.
2o Commissie voor Onderwijs in en door het Nederlandsch:
Zijn aanwezig de heeren Dr. Vandevelde, voorzitter, E.H. Jacobs, ondervoorzitter, Dr. Goemans, Kan. Dr. Muyldermans, Kan. A. Joos, Omer Wattez, Prof. Vercoullie, leden, en Gustaaf Segers, lid-secretaris.
Dagorde:
De heeren Dr. Goemans en Segers dragen hunne verhandelingen voor. Deze worden op beknopte wijze besproken. De Commissie stelt aan de Academie voor ze in hare Verslagen en Mededeelingen op te nemen. - Aangenomen. | |||||||
[pagina 611]
| |||||||
Dagorde.1o) Commissie tot het voorstellen van Prijsvragen. Benoeming der Commissie. - Worden benoemd: de HH. Vercoullie en Willems, werkende leden.
2o) Betooging Nolet de Brauwere te Vilvoorden. - Prof. Dr. Scharpé brengt verslag uit over de betooging ter eere van den heer J. Nolet de Brauwere van Steeland, overleden werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie. De Academie werd op de herdenking vertegenwoordigd door haren Bestuurder voor het loopende jaar, die er in haren naam het woord voerde, en door den heer Omer Wattez.
3o) Afsterven van den heer A.C. van der Cruyssen. - De heer Bestuurder brengt hulde aan de nagedachtenis van den Vlaamschen strijder en schrijver A.C. van der Cruyssen, oudopziener van het Lager Onderwijs, voor enkele dagen te Antwerpen overleden.
4o) Ontwerp van Reglement voor de Bestuurscommissie der Academie. - Na bespreking wordt het ontwerp goedgekeurd. Het zal, ter opneming in het Staatsblad, aan den heer Minister van Kunsten en Wetenschappen medegedeeld worden.
5o) Lezing door Al. Walgrave, briefwisselend lid: Gedichtengroei bij Gezelle. - Op voorstel van den Bestuurder, beslist de Academie dat de lezing in de Verslagen en Mededeelingen zal opgenomen worden. |
|