Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926
(1926)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||
Vergadering van 20 Januari 1926Aanwezig: de heeren Prof. Dr. L. Scharpé, bestuurder, Prof. Dr. A. Vermeylen, onderbestuurder, en Dr. L. Goemans, bestendig secretaris; rechts van den heer Bestuurder had aan de Bestuurstafel eveneens plaats genomen de Weled. Heer C. Huysmans, Minister van Wetenschappen en Kunsten, door het Bureel uitgenoodigd om de vergadering van heden bij te wonen.
de heeren: Dr. L. Simons, Kan. Dr. J. Muyldermans, Kan. Am. Joos, Is. Teirlinck, Frank Lateur, Prof. Dr. J. Mansion, O. Wattez, Prof. Dr. L. van Puyvelde, Prof. J. Vercoullie, Mr. Leonard Willems, Prof. Dr. A.J.J. Vandeyelde, J. Jacobs, Karel van de Woestyne, Prof. Dr. J. Persyn, Prof. Dr. M. Sabbe, Prof. Dr. A. van Hoonacker en J. Salsmans S.J., werkende leden;
de heeren: F.V. Toussaint van Boelaere, Dr. J. Cuvelier en J. van Mierlo jun. S.J., briefwisselende leden.
Lieten zich verontschuldigen: de heeren K. de Flou, Gustaaf Segers en Juffr. M.E. Belpaire, werkende leden, en Al-Walgrave, briefwisselend lid.
⋆⋆⋆
Mr. Leonard Willems, aftredend bestuurder, richt tot de vergadering de volgende toespraak:
Mijne Heeren!
Ik verklaar de zitting geopend.
Als uittredend bestuurder zetel ik nog een oogenblik aan de eeretafel om te zorgen voor de overdracht van het Voorzitterschap van onzen nieuw benoemden Bestuurder Prof. Dr. L. Scharpé. Laat mij U zeggen dat ik van den grooten last en de zware verantwoordelijkheid van het Bestuur gedurende het afgeloopen jaar niets heb gevoeld. En dat ligt waarlijk aan mij niet: dit komt zeker niet doordat ik de gewoonte zou hebben lichtzinnig over moeilijkheden heen te stappen. Dit ligt uitsluitend aan den uitstekenden geest, die in onze Academie heerscht. | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
In zake kunstopvatting zijn wij het hier niet altijd eens. De wetenschappelijke methoden die wij volgen loopen soms uiteen. Ook op andere gebieden heerscht er tusschen ons verschil van meening. Doch dit alles belet niet dat wij maandelijks al die punten die ons verdeelen in de kleedkamer der Academie aan den kapstok hangen, tegelijkertijd met onzen hoed en onzen mantel, om, wanneer wij deze Vergaderzaal binnentreden, ons slechts te herinneren hetgeen ons allen hier vereenigt: liefde voor de taal - liefde voor ons Volk. Moge de goede geest van hartelijke samenwerking blijven voortleven! En dat zal hij - ik ben ervan overtuigd. De bestuurders komen en gaan. Het Bestuur wordt jaarlijks gewijzigd. Maar er is dan toch iemand die blijft: onze bestendige Secretaris. Hij is met dienzelfden goeden geest bezield. En wij mogen op hem rekenen om in ons midden de gezonde traditie hoog te houden. Wij weten nu allen dat hij die de plaats heeft ingenomen van onzen betreurden Collega Gailliard niet alleen een man van wetenschap is, niet alleen iemand die in bestuurlijke zaken zijn weg weet te vinden: hij is tevens een volmaakt gentleman. Den lof hier verkondigen van onzen nieuwen Bestuurder, Prof. Scharpé, zal wel overbodig zijn. Gij kent hem allen als wetenschappelijk man en hetgeen ik dienaangaande zou kunnen mededeelen, is door U allen reeds geweten. Maar ik hecht er aan te verklaren dat ik hem gedurende onze samenwerking van één jaar, heb leeren kennen als een klaren geest en een practisch man. Door hem werd mij aangetoond dat iemand een stoere en radicale Vlaming kan zijn, en tegelijkertijd iemand vol takt en omzichtigheid, die het volle besef heeft dat de Bestuurder eener Academie niet zijn persoon en zijn eigen opinies vertegenwoordigt. Hij vertegenwoordigt de Academie. Waarde Heer Voorzitter, ik ben overtuigd dat het Bestuur onzer Academie, thans in goede handen berust. Moge het jaar dat gij als Voorzitter fungeert even voorspoedig zijn, en even veel blijken leveren van werkzaamheid en vlijt als het afgeloopen jaar. Moge het den goeden naam van ons korps nog helpen vermeerderen.
⋆⋆⋆
Prof. Scharpé, bij het overnemen van het ambt van Bestuurder, drukt zijn hartelijken dank uit aan Mr. Willems voor het vertrouwen en de genegenheid waar zijn toespraak blijk van | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
geeft. Niet zonder schroom zal hij straks den zetel innemen, van waaruit Mr. Willems met zooveel tact en toewijding de vergaderingen der Academie heeft geleid. ‘Want zoo Mr. Willems’ zegt Spreker, ‘door zijn menigvuldige mededeelingen zoowel hier in pleno als in de Commissiën waarvan hij deel uitmaakt, onder allen uitblinkt door werklust en wetenschappelijken speurzin, ja, allen tot voorbeeld strekt, dan kwam, gedurende deze laatste paar jaren ook nog de verdienste erbij van zijn groote toewijding bij het Bestuur. De samenwerking met de HH. Willems en Goemans, als Bestuurder en Secretaris, maand aan maand, in den geest van een opgewekt streven van goed naar beter, maakte me vertrouwd met het huishoudelijk werk, en bezielde mij met de ambitie aan de mij thans opgedragen taak al mijn krachten te wijden, naar het voorbeeld van mijn voorgangers. Het is niettemin toch met een gevoel van beklemming dat ik plaats neem vóór de groene tafel: moge 't mij gegeven worden, wanneer na verloop van het jaar ik het ambt zal neerleggen, van U allen het getuigenis te vernemen voldaan te hebben bij de proef!’
Zich daarop wendend tot den H. Huysmans, Minister van Wetenschappen en Kunsten, die aan de Bestuurstafel plaats genomen heeft, gaat de Bestuurder voort als volgt: ‘Mijn verlegenheid evenaart mijn blijdschap, Mijnheer de Minister, nu ik, als Bestuurder, U in ons midden te begroeten heb, en welkom te heeten. Voorwaar, de jongste tijden brengen verrassing na verrassing. Pas enkele maanden geleden, toen gij nog maar even Uw ambt hadt aanvaard, kwaamt Gij ons Genootschap vereeren met Uwe tegenwoordigheid op de plechtige jaarlijksche Feestvergadering. En de woorden door U toen gesproken, de belangstelling welke Gij ons toen liet blijken, blijven onuitwischbaar en dankbaar in onze herinnering bewaard. Maar dit bezoek verblijdt en verheugt ons nog veel meer: thans wilt gij eenige oogenblikken de beslommeringen van Uw Ministersambt vergeten, en weer, als doctor in de Germaansche Philologie, U vermeien op het jachtterrein onzer vroegere letteren. Vele jaren reeds is het geleden dat Gij zelf, in het verre Bilsen, uw geboortedorp, dat heerlijke tooneelgedicht aan het licht bracht, de “Menschwordingh” betiteld, waarvan Gij en anderen sedertdien tevergeefs hebt zoeken te ontdekken op wiens naam het moet worden aangeschreven. En nu verwachten we van U, Heer Doctor in de Philologie, een mededeeling daarover, en dit Uw optreden op een gewone werk-vergadering, dit Uw vriendelijk mee-aanzitten in de vertrouwelijke Academische huiskamer, stellen we nog veel meer op prijs en verdient veel, veel meer nog onzen dank, Mijnheer de Minister, dan Uw kordaat bezoek ter | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
plechtige feestzitting, hoezeer het ons toen een blijde verrassing is geweest!
Laat me evenwel toe, vooraleer ik U uitnoodig ons te spreken over de “Menschwordingh” en haar Schrijver, U en de Vergadering kennis te geven van een verheugende tijding: Ik ontving van Mevrouw Weduwe Joris Helleputte, een schrijven waarbij zij mededeelt dat, ten gevolge van een verlangen van wijlen haar echtgenoot, ons betreurd Medelid, Joris Helleputte, door haar aan de Kon. Vl. Academie een som van 50.000 fr. wordt aangeboden, als gift, onder bepaalde voorwaarden die - meent zij - zonder bezwaar zullen kunnen aangenomen worden, en zulks met het doel een Helleputte-Schollaert-Fonds te stichten, waarvan de intrest zal besteed worden om, alle 3 jaar, een prijs (of prijzen) toe te kennen aan het beste werk (of de beste werken), van geschiedkundigen aard, in het Vlaamsch, betrekking hebbende één jaar, op de Vlaamsche gewesten van België; het jaar daarna, op de Waalsche gewesten van België; het jaar daarna op de Vlaamsche en Waalsche gewesten van België. Het Bestuur is nog niet in de gelegenheid geweest dit aanbod te onderzoeken, maar ik meende niet U daarom die goede Nieuwjaarstijding te moeten onthouden, en meen wel dat ze bij ons allen eenzelfde gevoel van dank wekt tegenover de edele schenkster.’
⋆⋆⋆
Leopoldsorde. - Bij Koninklijk Besluit van 27 November 1925 (Staatsblad van 5 Januari 1926) werd Prof. Dr. Maurits Sabbe, werkend lid der Academie en conservator van het Plantijn-Museum, bevorderd tot officier in de Leopoldsorde. | |||||||
Aangeboden boeken.Door de Regeering: Woordenboek der Nederlandsche Taal. 7de deel, 19e afl. Kerst-Kettingjongen, bewerkt door Dr. A. Beets; - 12de deel, 15e en 16e afl.: Pin-Plaats, bewerkt door Dr. G.J. Boekenoogen; - 15de deel, 2e afl.: Staander-Staat, bewerkt door Dr. R. van der Meulen; - 14de deel, 9e afl.: Schrijven-Schuit, bewerkt door Dr. J.A.N. Knuttel; - 16de deel., 2e afl.: Stroozak-Stuiver, bewerkt door Dr. J. Heinsius. Académie Royale de Belgique. Bulletin de la Classe des Sciences. 5e série, tome XI, 1925, Nos 10-12; - Id. de la Classe des Lettres. 5e série, tome XI, 1925, Nos 10-12; - Id. de la Classe des Beaux-Arts. Tome VII, 1925, Nos 10-12 Id. Classe des Sciences. Mémoires. T. VIII, fasc. 7: Anatomie de cocos botryophora Mart. par A. Monoyer, Docteur en Sciences naturelles. | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
- T. VIII, fasc. 8: Etude cytologique sur les nodosités radicales des légumineuses, par Jeanne Terby, Docteur en Sciences naturelles. Ornement letton. Art vestimentaire, textile, architectural, céramique etc. d'après des documents officiels et privés. Riga.
Door de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën, te Den Haag: Japikse (Dr. N.), Resolutiën der Staten-Generaal van 1576 tot 1609. Dl. VIII: 1593-1595. Molhuysen (Dr. P.C.), Bronnen tot de Geschiedenis der Leidsche Universiteit. Dl. VII: 23 Febr. 1795 - 30 Dec. 1811. Van Dillen (Dr. J.G.), Bronnen tot de Geschiedenis der Wisselbanken (Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam). Dln. I en II.
Door het Bestuur van het XXste Nederlandsch Natuur- en Geneeskundig Congres, gehouden te Groningen op 14, 15 en 16 April 1925: Handelingen van het Congres.
Door de Videnskapsselskapet i Oslo: Skrifter: Matematisk-Naturvidenskabelig Klasse. 1924: 1.-2. Bind. - Historisk-Filosofisk Klasse. 1924. Forhandlinger. Aar 1924.
Door de Gentsche Afdeeling van het Davidsfonds: Christelijke Kunst, door Lod. Taeymans, S.J. Landelijk Leven, door Dr. Spuyter. Schetsen en Schertsen, door Jos. Joos, aalmoezenier van het groot gevang te Leuven.
Door den heer Prof. Dr. P.J. Blok, buitenlandsch eerelid: Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, door Prof. Dr. P.J. Blok. Derde herziene druk. 3de deel.
Door Prof. Dr. Jac. van Ginneken S.J., buitenlandsch eerelid: Publicaties der afdeeling Nederlandsch van het Instituut Nieuwe Letteren aan de Nijmeegsche Universiteit, uitgegeven door Prof. Jac. van Ginneken. Eerste deel.
Door Dr. J. te Winkel, buitenlandsch eerelid: De ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde, door Dr. J. te Winkel. Tweede druk. VI. Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde in de eerste eeuw der Europeesche Staatsomwentelingen. Eerste deel.
Door Prof. J. Vercoullie, werkend lid: De diersage en Reinaert de Vos, door Prof. J. Vercoullie, Hoog. leeraar te Gent.
Door den heer Aug. Vermeylen, onderbestuurder der Academie voor 1926: Het Wezen der Romantiek. Voordracht in de Jaarlijksche Vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden den 10den Juni 1925, gehouden door Aug. Vermeylen.
Door Prof. Dr. S. Eitrem, te Oslo: Papyri Osloenses. Fasc. I. Magical Papyri, edited by S. Eitrem.
Door den heer P.Th. Justesen, te Banjoewangi (Java): Trecho and trochalos (Homer). | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
Door den Schrijver: Eriksson (John), Orsaken till âskväder och möjligheten av att framkalla regn (Tankar och iakttagelser).
Door de Redactie: Dietsche Warande en Belfort, 26e jg. No 1, Januari 1926. (Jubelnummer.) Paginae. I. - Nr 1.
⋆⋆⋆
Aangekocht. - Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540, door Wouter Nijhoff en M.E. Kronenberg. 's Gravenhage, 1923. Id. Eerste Aanvulling, door M.E. Kronenberg.
⋆⋆⋆
Voor den Aug. Beernaert-Wedstrijd werden ingezonden: Diepere Krachten, door Urbain van de Voorde. Amter (E.), Menschen in botsing. Tooneelspel. Amter (E.), ‘De nieuwe Mensch’. Spelletje. Fieke Tofus, door Alexis Callant. (Hs. 1 ex.) Stil Leven, door Stephanie Claes-Vetter. Mijn Zusterke, Verhaal uit het Leven van een Rakker, door Lod. Lavki.
| |||||||
Letterkundige mededeeling.Door den E.H.J. Jacobs, werkend lid, over Publicaties der Afdeeling Nederlandsch van het Instituut Nieuwe Letteren aan de Nijmeegsche Universiteit uitgegeven door Prof. Jac. Van Ginneken, S.J. - Eerste deel. Nijmegen-Utrecht, 1925. Uitgever Dekker & Van de Vegt en J.W. Van Leeuwen; - 324 blz. - Prijs 4 flor. Dat er werkkracht en werklust zit in de Afdeeling Nederlandsch der Faculteit van Wijsbegeerte en Letteren aan de zoo pas gestichte hoogeschool te Nijmegen, mag blijken uit het eerste deel der Publicaties door ons achtbaar buitenlandsch eerelid, prof. Jacob Van Ginneken de Academie ten geschenke aangeboden. We krijgen daarjn een aantal schitterende opstellen - het werk van professors en hoogstudenten - over het rhythme, den verzen- en strophenbouw bij moderne Nederlandsche dichters. | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
Mia van der Kailen bestudeert het Ritme van ‘De Vrouw in het Woud’ (Mevr. Roland Holst); Louise Veldhuis onderzoekt het gebruik van de vijfvoetige jambe in Kloos' Okeanos; Jo Wils tracht door de ontleding der verzen van P.C. Boutens het stelselmatige in diens strophenbouw te ontdekken; Jop Pollmann gaat zorgvuldig na op welke wijze Ary Prins zijn taal heeft gesmeed; en eindelijk komt de professor zelf, de leider van de groep, de organisator van zoovele andere instellingenGa naar voetnoot(1), met een opzienbarende studie over de quantiteitsverschijnselen in verzen na 1880. Vooreerst treffen ons in deze mooi verzorgde uitgave de nieuwe opvattingen, welke met veel critischen zin uit de jongst verschenen vakstudiën overgenomen werden. De toepassing dezer gegevens op nieuw materiaal heeft vaak tot verrassende conclusies geleid, waardoor de bestaande theorieën soms aanzienlijk gewijzigd worden. De stellers hebben daardoor het werk voor andere zoekers in hooge mate vergemakkelijkt. In de tweede plaats is de gevolgde methode streng wetenschappelijk. Men leze b.v. hoe Mia van der Kallen hare medewerkers heeft moeten uitkiezen, hoe dikwijls deze samen overleg hebben gepleegd om achter het ware rhythme in de verzen van Mevrouw Roland Holst te geraken. Geen twijfel of de door haar verkregen uitslagen geven ten volle de werkelijkheid weer. Wat ons in deze opstellen aangenaam heeft verrast is het feit, dat niet alleen de uiterlijke woordvorm onderzocht werd, maar ook dat de daardoor bekomen kennis uitgangspunt wordt tot een diepe psychologische studie van den ‘innerlijken’ dichter zelf. Wat hier in België schier alleen voor G. Gezelle is beproefd geworden, wordt thans in het Noorden voor talrijke schrijvers met den grootsten ernst gedaan. De hoogstudenten van Nijmegen sterk onderlegd in de phonetiek, de zielkunde en de algemeene wijsbegeerte trachten tot het innerlijk wezen van de schrijvers door te dringen, en de kenmerkende trekken van hun karakter in den loop van hun leven te achterhalen. Zij maken daarbij ook gebruik van hetgeen brieven, opstellen, gesprekken en openbare daden van de auteurs hun leeren. Zoo vernemen we hier een en ander over de persoonlijkheid van Ary Prins (blz. 207-209), over den ‘inhoud’ van Boutens, die het volle leven mist, die moed mist, omdat een wil ontbreekt; die niet waar is; die geen echte liefde bezit; in wien veel steekt van Plato, maar niet de kern, iets van het christendom, een ietsje van dit en een tikje van dat, maar geen geheel! - Wanneer krijgen we in Zuid-Nederland ook Germanisten, die zoo diep in | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
de werken en het wezen onzer schrijvers doordringen, en het laatste waarom van hun slechte en goede hoedanigheden vermelden? Wanneer brengen zij voor de gestrenge vierschaar van het gezond verstand de schrijvers, die toch ook in 't openbaar optreden, en vaak zelf de doeningen van hun medemenschen haarfijn ontleden, zonder dat hun lezer er in slaagt tot in de diepte van hun kunstenaarsgemoed te dalen. Op het einde van het werk levert prof. Van Ginneken een belangrijke en belangwekkende studie over de rhythmische quantiteitsverschijnselen bij onze moderne Vlaamsche en Noordnederlandsche dichters. Hij heeft om de phaenomenen duidelijker voor te stellen de verzen op noten overgebracht, en bespreekt - onafhankelijk van Ed. Sievers bepalingen -de verschillende maatsoorten, met het gevolg dat hij op het einde reeds enkele merkwaardige conclusies trekken kan. De veelzijdig ontwikkelde en gezaghebbende professor recenseert in het Overzicht de werken - ook uit België - welke in de laatste jaren op taal-, letterkundig en wijsgeerig gebied van de pers zijn gekomen. Alles laat voorzien dat de volgende deelen niet zullen onderdoen voor den eersteling, die allerwege zooveel bijval geniet. Mochten de Nederlandici alhier die boeken ernstig instudeeren, en tot de overtuiging komen dat ook zij op hetzelfde gebied veel moois presteeren kunnen. In Noord-Nederland is de eerste stoot gegeven, die de zoekers nieuwe banen openen zal. | |||||||
Mededeelingen namens commissiën.1o) Bestendige Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie. - De heer Prof. Dr. J. Mansion, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden. Waren aanwezig de heeren: Mr. L. Willems, voorzitter, Prof. Dr. L. van Puyvelde, ondervoorzitter, Kan. Dr. J. Muyldermans, Dr. L. Simons, Is. Teirlinck, Dr. L. Goemans, Prof. Dr. M. Sabbe, Dr. J. Cuvelier, leden, en Prof. Dr. J. Mansion, lid-secretaris.
Aan de dagorde staat:
1o) Tweetalig Vlaanderen in de Xe eeuw? - Lezing door Prof. Dr. J. Mansion.
Spreker bestrijdt de stelling van P. Jac. Van Ginneken, S.J., als zou Gent in de vroege middeleeuwen reeds tweetalig geweest zijn in den zin dat het eene Fransch-sprekende naast eene Vlaamsch-sprekende bevolking zou geteld hebben. Verder zou | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
alle Fransch te Gent half Nederlandsch, en alle Nederlandsch half Fransch geweest zijn. Hiertegen is in te brengen dat noch in letterkundige werken als den Reinaert, noch in oorkonden en officieele geschriften, noch in persoonlijke aanteekeningen als die van M. van Vaernewijck, om maar enkele te noemen, iets te bespeuren valt dat op tweetaligheid of taalvermenging wijst. Wel kenden velen Fransch, maar als eene vreemde taal. De stelling is dus onmogelijk staande te houden voor de tijden na 1250. Even onwaarschijnlijk is ze wat de XIe en XIIe eeuw betreft. Alleen in de Xe eeuw kan ze voor een oppervlakkigen waarnemer eenigen schijn van waarheid hebben. De ontegenzeggelijke Fransche kleur van zekere stukken uit dien tijd is te verklaren 1) door invloed van Fransche modellen in de kanselarijen, 2) door persoonlijken invloed van enkele Fransche monniken in de Gentsche kloosters, 3) door de algemeen in Europa heerschende spellinggewoonten der Merowingische kanselarijen. De Commissie stelt voor deze bijdrage op te nemen in de Verslagen en Mededeelingen.
2o) Bestendige Commissie voor het Onderwijs in en door het Nederlandsch. - De heer Wattez, wn. secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering, door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig de heeren: Prof. Dr. A.J.J. Vandevelde, voorzitter, J. Jacobs, ondervoorzitter, Kan. Dr. J. Muyldermans, Kan. Am. Joos, Dr. L. Goemans, Omer Wattez, Dr. J. Persyn, Prof. Dr. L. van Puyvelde en Prof. J. Vercoullie.
De secretaris der Commissie, M.G. Segers, afwezig zijnde, zal de heer Wattez hem vervangen.
Aan de dagorde staat:
1o) Taal- en letterkundig Onderwijs in de Lagere en Middelbare School. Lezen en Opstellen. - Lezing door Gustaaf Segers. (Bespreking van de besluiten der lezing in de maand September gehouden.) Dit punt van de dagorde, gezien de afwezigheid van M. Segers, wordt uitgesteld tot de volgende zitting. 2o) President Wilson als opvoeder in zijne ‘War-Addresses.’ - Lezing door O. Wattez. De heer Wattez leest een hoofdstuk uit zijn boek over President Wilson, dat eerlang zal verschijnen. Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderwijs en opvoeding aangezien de ‘War-Adresses’ van Wilson in de ‘Secundary Schools’ van de Vereenigde Staten als schoolboek worden gebruikt. | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
Dagorde.1o) Commissie voor Rekendienst. - Benoeming van drie Leden die samen met het Bestuur, de Commissie voor Rekendienst voor het jaar 1926 zullen uitmaken. - Worden aangewezen: de HH. Kan. Am. Joos, Prof. Vercoullie en Prof. Dr. A.J.J. Vandevelde.
2o) Plechtige Vergadering van 1926. - De vergadering zal gehouden worden op Zondag 27 Juni. De Bestendige Secretaris zal de noodige schikkingen nemen.
3o) Minister Aug. Beernaert-Prijs. - 7de tijdvak: 1924-1925. Benoeming van de Jury. - Worden benoemd: Prof. Dr. J. Persyn, Prof. Dr. M. Sabbe, Prof. K. van de Woestyne en Prof. Dr. A. Vermeylen.
Daarvan zal onmiddellijk kennis gegeven worden aan den Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten, met verzoek dat zoo spoedig mogelijk tot de benoeming van den afgevaardigde der Regeering zou overgegaan worden.
⋆⋆⋆
4o) De heer Prof. Dr. L. Scharpé verleent vervolgens het woord aan den Heer Minister.
Lezing door den heer C. Huysmans, Minister van Wetenschappen en Kunsten: Het Geheim van een Mysteriespel.
Na deze hoogst belangwekkende lezing spreekt de heer Bestuurder als volgt den dank uit der Academie tegenover den heer Minister Huysmans: ‘Ik ben de tolk van de geheele Vergadering, Mijnheer de Minister, wanneer ik U verklaar dat onze verwachting in niets teleur werd gesteld. Niet alleen werd door U met klemmende redenen het bewijs geleverd dat de “Menschwordingh” De Swaen tot schrijver heeft, maar tevens zijn we allen gaan gevoelen dat dit naar Bilsen op geheimzinnige wijze verdwaald stuk, allicht het oudste onder de werken die totnogtoe van De Swaen teruggevonden werden, meteen het meest frissche, 't kleurigste, het treffendste is onder die werken. Limburg schenkt aan 't verre Fransch-Vlaanderen een der merkwaardigste werken terug van zijn eenigen grooten schrijver: Limburg zelf, met zijn groot letterkundig verleden, blijft rijk | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
genoeg aan eigen schatten. De naam van Bilsen zelf blijft verbonden aan het zoo merkwaardige liturgische kerstspel, thans te Brussel in de Bibliotheek van de Bollandisten, heelemaal in latijnsche verzen, dat, tot omstreeks 1080 opklimmend, met enkele zeldzame andere teksten uit dien tijd als het ware den inzet vormt van het zoo vrij en blij later opbloeiende Kersttooneel. Zou het spel van 't Kribbeke, destijds door Abbé Carnel opgeteekend uit den volksmond, in de stad van De Swaen zelf, mogelijkerwijze niet het ontredderde overblijfsel zijn van een dergelijk, eenmaal met fijnen smaak en innigheid van vroom gevoel te Duinkerke opgevoerd groot Kerstspel? uit denzelfden tijd als De Swaen's “Menschwordingh”? als een vervolg, in zekeren zin, op de “Menschwordingh”? Hoe jammer dat te Bilsen zelf, zooveel wat daar nog bestond van de oude Rederijkkamer toen gij een knaap waart, sedertdien verloren ging en vernield werd. En op hoeveel plaatsen, het land door, gebeurt niet, jaar om jaar, hetzelfde: dokumenten, van groote waarde soms, hoe hing hun lot aan een draadje! Als we ons de lotgevallen te binnen brengen van het eenige handschrift van Veldeke's Servatius, is dit één geval onder vele; Gij zelf, Heer Minister, hebt, meen ik, jaren geleden, in het Limburgsch Jaarboek Uwen humor daarover laten gaan. En als ik in een toevallig me terhand gesteld handschrift een Passiespel aantref, dat, heelemaal niet Limburgsch van taal, te Stockem dagen achtereen nog werd gespeeld in 1767, is dit ook weer maar een voorbeeld uit honderd: hoeveel, voor dit ééne, hoeveel die mogelijk heel wat merkwaardiger zijn, blijven op zolders, tot een toeval ze aan den dag brengt om al te dikwijls, eilaas, het lot te ondergaan van waardeloozen rommel! Zult Gij, Heer Minister, wien de zoo dwaas vernielde Bilsensche stukken wrevelig blijven stemmen, er niets op vinden om het opspeuringswerk in te richten naar die bedreigde overblijfselen van vroegere kunst- en taalbeoefening? De Swaen, in leven lid van de “Vlaemsche Academie” van Duinkerke, zooals hij zichzelf betitelde, beleefde op heden een eeredag in onze Gentsche Koninklijke Vlaamsche Academie. Uwe ontdekking, Heer Minister, zal allentwege de belangstelling opnieuw doen gaan tot het merkwaardige, te weinig bestudeerde stuk van De Swaen. En het valt niet te betwijfelen of, na De Swaen's spel van de “Gekroonde Leerse” dat tot veler verrassing zoo jeugdig en frisch bleek te zijn gebleven, ook dit edele devote drama weldra met den bijval van de Vondelspelen zelf opnieuw voor ons tooneellustig volk het land door zal vertoond worden! Nogmaals, namens allen, onze bijzondere gelukwenschen, en onzen hartelijksten dank!’ | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
5o) Lezing door Dr. J. van Mierlo jun. S.J., briefwisselend lid der Academie: Beatrijs van Nazareth. De heer Bestuurder bedankt Eerw. P. van Mierlo, en legt er den nadruk op hoe, dank zij de stoere werkkracht en den speurzin van E.P. van Mierlo, en zijn vrienden, insgelijks Doctors in de Germaansche Philologie, P. Reypens en P. Stracke, het gebied van onze vroege geestelijke letterkunde eindelijk voor goed ontgonnen werd. En wat al verrassingen tot hiertoe! Deze laatste ontdekking is zeker niet een van de minst gewichtige. Maar we mogen vertrouwen dat het zooeven genoemde driemanschap nog menigvuldige ontdekkingen voorbehouden blijven, waardoor in menig uitzicht de kennis van onze oude letterkunde en van onze vroegere beschaving in een geheel ander licht zal komen te staan. |
|