Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1925
(1925)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 840]
| |
Bilderdijk Pedagoog
| |
[pagina 841]
| |
Over het hooge belang, dat hij aan de moedertaal hechtte sprak ik reeds in mijne vorige studiënGa naar voetnoot(1). Niet alleen bevat zijn werk een onuitputtelijken schat van taalvormen, waaruit wij allen, wie wij ook zijn, veel hebben te leeren; hij heeft, en dat op meesterlijke wijze, het innige verband tusschen den menschelijken geest en zijne moedertaal doen uitschijnen, en er met nadruk op gewezen, dat de ontwikkeling en veredeling der taal met de ontwikkeling en veredeling van den geest gelijken tred houdt. Door dit gedeelte van zijn werk bewijst hij, dat hij een meester op pedagogisch gebied mag genoemd worden.
Bataven, kent uw spraak en heel haar overvloed!
heb ik reeds aangehaald; het kan niet dikwijls genoeg aangehaald worden. De taalstudie, de kennis van den taalschat is onontbeerlijk voor allen die aan de volksontwikkeling hunne krachten wijden.
Zijt meester van de taal, gij zijt het van 't gemoed!
Nooit werd eene pedagogische waarheid zoo kernachtig, zoo schoon uitgedrukt. Dit vers zou in alle leerzalen, waar de leeraars, om het even van welken graad, hunne beroepsopleiding ontvangen, in gouden letters op de wanden moeten prijken. Want, niet alleen is de waarheid, in dit vers besloten, van het hoogste belang voor den redenaar en den letterkundige, maar evenzeer, zoowel voor den lageren onderwijzer, als voor den professor van het hooger onderwijs, aangezien slechts hij, die meester van de taal is, meester van het gemoed kan zijn.
‘Het gemoed (d.i.) het binnenste van den mensch, in onstoffelijken zin beschouwd als den zetel van zijn geestelijk gevoel, het beginsel zijner neigingen, hartstochten, veelal in onderscheiding of tegenstelling van zijn denkvermogen of verstand, gelijk in figuurlijke opvatting, het hart, nevens of tegenover het hoofd gesteld wordtGa naar voetnoot(2)’.
En, slechts wat tot het gemoed, tot het hart doordringt, is onze duurzame eigendom, naar Rückert's treffend woord · Nur Gefühltes bleibt im Angedenken hangen. Doch slechts de moedertaal, de denk- en de gevoelsvorm van den mensch, heeft het vermogen om tot het gemoed door te dringen en het te beheerschen, omdat zij alleen het karakteristieke kenmerk van den mensch is. | |
[pagina 842]
| |
Den mensch te kennen is des menschen wetenschap,
Maar nimmer kent men hem uit klaatrend schoolgeklap,
Door meesters 't ekstrenbroed in 't kooitjen voorgebrabbeld,
Terwijl 't, ontroofd aan 't nest, op d'ijz'ren tralie knabbelt,
Neen, toon hem in de Taal, die uit zijn boezem breekt,
Door d'oudren in hun kroost met d'adem opgekweekt,
't Ontvloeisel van zijn ziel, door 't lichaam uitgedreven,
Daar schuilt zijn menschheid in, zijn zelfgevoel en leven.
Zoek in u zelf de taal, en ken u zelf in haar:
Haar spiegel is ons Al, haar indruk 't eeuwig waar
Deze laatste verzen zijn geniaal: er ligt meer wezenlijke pedagogie in opgesloten dan in tal van hooggeroemde vakboeken. Dat Bilderdijk zijn leven lang een noeste werker was, blijkt ten overvloede uit zijn ontzaglijk werk, en uit den schat van wetenschappen, die hij zich had aangeëigend. Hij, die zijne moedertaal als zijn hartebloed liefhad, en daarin zoo vele meesterstukken schreef, kende niet alleen de klassieke talen in den grond: de meeste Europeesche talen, zelfs meer dan eene Oostersche taal, waren hem eigen. Watal inspanning dit den man gekost heeft, zal elkeen beseffen. Men mag daarbij niet vergeten, dat hij uit de meeste oude en nieuwe talen heeft vertaald. Onder deze laatsten komt L'Homme des Champs van Delille voor; daarin wordt over den schoolmeester en het lager onderwijs gesproken; wij moeten er derhalve enkele oogenblikken bij stilstaan. Gustaaf van Ehring heeft in het merkwaardig werk: Mter Willem Bilderdijk, uitgegeven op machtiging van de Bilderdijk Commissie, een afzonderlijk hoofdstuk aan den grooten dichter gewijd, waarin deze als vertaler wordt bestudeerdGa naar voetnoot(2). Ik vestig er de aandacht op, omdat de beschouwingen van den schrijver vooral op de vertaling van L'Homme des Champs passen. ‘Bij Bilderdijk vloeien de vertaler en de dichter ineen. - Er zijn zooveel schakeeringen in hem te vinden van meer nauwkeurige overbrenging tot zeer verre navolging, ja, tot navolging slechts in enkele deelen van een gedicht, dat de grenzen niet te bepalen zijn. Doch, wat er van zij, met welken graad van nauwkeurigheid de lezer de vertalingen van Bilderdijk bestudeere, één ding zal hij, indien hij niet te blind bevooroordeeld is, moeten toegeven, dat Bilderdijk als vertaler een der belangrijkste dichterfiguren is, en de schatten van verschillende volkeren geplunderd heeftGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 843]
| |
voor onze taal en letteren; dat hij door de schoonheden van tal zijner verzen zijn eigen nederige uitspraak heeft te niet gedaan. Bilderdijk zelf vertelt, dat hij die vertalingen, als ontspanning tusschen zijne andere gedichten door, maakt. Hij bracht zoodoende verzen van een paar honderd dichters uit tal van talen in het Nederlandsch over. - Een uitgebreide studie en taalkennis alleen kunnen zijne verdiensten hier ten volle in het licht stellen. - Behalve vergelijking met het oorspronkelijke is er nog een andere dankbare wijze om Bilderdijks kunde te doen uitkomen, n. 1. door zijn vertaling te vergelijken met die van andere hand. - Somtijds zal hij achterstaan, doch vaak ook den toets glorierijk doorstaan. Mozes' lied vinden wij bij onze drie grootste lyrici, Vondel, Bilderdijk en Guido Gezelle. - Reeds het vers van Vondel is hoogst verdienstelijk; bij Bilderdijk ontmoeten wij kloeker strofenbouw, grooter kracht, grandioser zwier, bij Gezelle eindelijk heeft het lied zijn volkomen losheid bereikt, naar iedere aandoening luisterend van den dichter; vol majesteit als het vers van Bilderdijk en toch eenvoudig.... ‘Tegenwoordig legt men zich vooral toe op het nauwkeurige weergeven van het oorspronkelijk; de inhoud moet bewaard blijven, en het zou buitengewoon gevaarlijk zijn voor hem, die daarvan wil afwijken. Deze methode volgde Bilderdijk in zijne tallooze navolgingen echter zeer zelden; hij had zijn eigen vrijheid te lief en was te subjectief; de eerste methode brengt ons allerhoogst tot evenaring van het oorspronkelijk, en dit is dan een buitengewoon gunstig geval, de tweede levert ongetwijfeld groote gevaren op: uitbreiding of verandering beteekent dikwijls verlies, verzwakking, vergrauwing, doch aan den anderen kant is het door haar soms mogelijk dat het oorspronkelijk overtroffen wordt of er een geheel nieuwe schittering aan wordt verleend. Dit blijkt bij Bilderdijk vooral bij het overbrengen der mindere dichters, en bij de anderen weet hij wel vaak niet geheel den inhoud, maar juist het karakteristieke van het vers over te brengen.’ Het Buitenleven is eer eene navolging dan eene vertaling van L'Homme des Champs; er valt des te minder aan te twijfelen, daar de Nederlandsche dichter Nederlandsche toestanden beschrijft, zelfs Nederlandsche personen opvoertGa naar voetnoot(1).
Hier het beeld van den Schoolmeester uit Bilderdijk's tijd: 't is eerder eene carricatuur dan een portret. | |
[pagina 844]
| |
Daar is een tweede in t dorp, die kracht en invloed heeft,
De schoolvoogd, voor wiens plak de boersche landjeugd beeft;
Let op, wanneer hij spreekt, op wat geleerden trant
Hij elke sylbe rekt, en ieder muskel spant!
Wat moeite hij zich geeft, om met het nauwst geweten
Ons elke letter juist in d'uitspraak toe te meten.
Dat is de schoolvos, en de groote dichter stelt hem ons voor gelijk men hem ons meer dan eens op tooneel heeft opgevoerd. Uit dezen aanhef schijnt het dat Bilderdijk zijnen held bespottelijk tracht te maken, iets waarin hij gedurende gansch zijn leven genoegen smaakte. Hij beseft echter de hooge waarde van den onderwijzer, en treedt in beschouwingen, die bewijzen, dat pedagogische tact hem in het geheel niet vreemd was. Ook gebruikt hij hier een woord dat dikwijls aangehaald wordt: Den Wijze is niets gering. Daar, waar Bilderdijk over de groote diensten spreekt, welke de onderwijzer aan de dorpsjeugd bewijst, waar hij eerbied voor hem eischt, zouden zijne woorden in een handboek van pedagogie niet misstaan. Vooral daar, waar hij zegt dat in het onderwijs, in het volksonderwijs, de toekomst der maatschappij ligt, dat het de plicht van allen is er voor te zorgen, dat de volksonderwijzer een verheven besef van zijn ambt heeft, opdat de menschheid dit ook moge hebben, is hij waar, treffend, en spreekt hij als een schoolman, zelfs als een staatsman van onzen tijd. De dwaas alle veracht
Wat heilzame arbeid is voor 't menschelijk geslacht.
Den kleine is in zijn post een glans van aanzien noodig;Ga naar voetnoot(1)
Dat Grooten noodig zijn, de rest is overbodig.
Dit laatste is echt Bilderdijksch. Allen weze het wel op het hart gedrukt: Bemoedig des den man! Bedenk, dat in zijn hand
't Toekomstig lot berust van uwen Boerenstand.
Maak hem en 't meesterschap eerwaardig in zijne oogen,
Opdat zij 't inderdaad der menschheid worden mogen.
Zeer waar. Ook: Wij weten 't, elk beroep heeft; zijn belachelijkheden,
Waar 't zulken bloot aan stelt, die 't op den duur bekleeden.
De stem, de toon, de taal, de houding, neemt iets aan
Van 't handwerk, 't ambt, de post, den rang, waarin wij staan.
| |
[pagina 845]
| |
Bilderdijk toont ons vervolgens de kinderen aan het spel. Ik hang dit tafereel hier op: het is inderdaad kwalijk te begrijpen van den anders gewoonlijk zoo somber gestemden dichter. Maar een groot dichter vertoont hij zich hier, gelijk op zoo vele plaatsen van zijn reusachtig werk. Het tafereel is een meesterstuk, om de heerlijke poëzij, om de plasticiteit der voorstelling, om den diepen blik, waarmede hij, de dichter, het kinderhart doorpeilt. Daar, waar hij in de kinderspelen den aanleg der kleinen ziet, waar hij voorspelt wat uit die jubelende schaar groeien kan, zullen alle kindervrienden en opvoeders hem als een grooten pedagoog begroeten: Wat heerlijk schouwtooneel in al dat kinderwoelen!
In 't dartelen, dat zij doen in 't door malkaar krioelen.
Dit genot bij het tafereel van het blijde kinderspel verwondert ons vanwege, den dichter, die zulke treurige herinneringen van zijnen kindertijd had bewaard, en nooit heeft gespeeld. In Afscheid, een zijner verhevenste meesterstukken, verklaart hij: Ach, in dat, wiegje alreeds, met d'eerste levenstogen,
Dus schijnt het, heeft mijn hart dien dichttrek ingezogen.
'k Bleef op deze aarde vreemd en balling op haar grond,
En zweefde een wareld door, die slechts voor mij bestond. -
o Lang, o haatlijk park der eerste kinderjaren!
o Kindsheid, mij zoo traag, zoo pijnlijk heengevaren;
Wat roemt u 't menschdom, dat, te onvreden met zijn staat,
Zijne oogen achterwaarts op uw genoegens slaat.
Neen, nimmer roeme ik u, nooit leerde ik uw vermaken,
Uw spelen, dartelhêen en zorgeloosheid smaken,
'k Zag smarten om mij, 'k vond ze in 't binnenst van mijn hart,
En niets dat laven kon bij 't doorstaan van die smart.
In de voornaamste leerboeken van onderwijs en opvoedingsleer wordt over de hooge waarde van het kinderspel gehandeld; de onderwijzer heeft er eene uitstekende gelegenheid om het karakter zijner leerlingen te leeren kennen; ook toonen dezen niet zelden wat zij later zullen worden. Ik zeg het nog: de toon, zoowel als de inhoud van dit kindertafereel, verwonderen vanwege Bilderdijk; men zou moeite hebben te gelooven dat het aan het hart van den dichter van Afscheid is ontvloeid. 't Is heerlijk in den mensch de rijke kracht zien,
Gereed, om 't Vaderland haar krachten aan te bien;
Maar kan m'in 't hoopvol kind haar krachten uit zien schieten,
Den mensch in bloesem zien, en niets daarbij genieten?
| |
[pagina 846]
| |
Dan, dan nog, zijn we ons zelf. Geen kunst of veinzerij,
Die de eerste neiging hult, natuurlijk, los, en vrij!
Dees, buigzaam en gedwee, geeft, aanstonds na 't kastijden
Bevredigd met een woord, zich over aan 't verblijden.
Fluks wischt hij met een lach het laatste traantjen af,
En denkt niet meer aan 't leed van d'uitgestane straf:
Één glimlach geeft u 't hart, hoe fel verbitterd, weder.
Een ander slaat het oog met stugge droefheid neder,
En houdt zich onverwrikt, in liefde beide en haat.
Gebeden, vriendlijkheën, geschenken, doen geen baat.
Hij wijst het dierbaarste af, waarnaar hem 't hart mag hijgen,
En pruilt hardnekkig voort in wederspannig zwijgen.
Zoo toonde een Cato reeds in kindsche hoofdigheid
Die onverzetbre ziel, die Helden onderscheidt.
Maar 't School gaat uit: treed toe, en zie de knaapjens spelen
De ontwikkling van den geest moet hier den wijze streelen,
In 't dartlen, in 't gejuich, in 't nietigste gesprek.
Wat treflijk onderscheid van aangeboren trek!
Dees, Wagenaar van 't dorp, zit sprookjes op te halen:
Die, Rafaël in 't klein, de muren vol te malen:
Die voert zijn kindertroep in fieren krijgsmarsch aan,
En is een andre Eugeen of Maurits in zijn waan.
O, sla hun inborst ga in 't kluchtige onderwinden.
Licht zult ge er inderdaad een kleine Poot bij vinden,
Licht komt er met der tijd een tweede Huygens uit,
Die nu zijn drijftol werpt, of op zijn rietjen fluit.
Licht ziet ge een stouten gast aan tak en boomstam hangen,
Die eens bij 't Vaderland zijn Ruyters zal vervangen.
Licht dat ge een Nieuwland vindt die 't oogenblik verbeidt,
Dat hem een schrandre geest hervoort lukt en geleidt.
Zoo toeft de teedre roos, in 't knopjen nog verborgen,
Één warmen zonnestraal, één dauwdrop van den morgen.
Thans van zijn laatsten roem of grootheid niet bewust,
Verheugt zich 't kihderhart in kinderlijke lust,
Indien 't zijn steentjes slechts, na duizend oefeningen,
Het water schaven ziet, en dan weer opwaarts springen,
Of zoo 't zijn vlieger ment, gedragen door den wind,
Die voor 't verwonderd oog den weg ten hemel vindt.
't Is heel lief, heel schoon, en niet alleen als taal, als poëzie; 't is tevens echte, wetenschappelijke pedagogie. Ook is het echt Bilderdijksch werk: het zou de moeite loonen het met den Franschen tekst van Delille te vergelijken; geen twijfel is mogelijk, het overtreft het oorspronkelijk werk in alle opzichten.
Wij bezitten van Bilderdijk Spreuken en Voorbeelden van Muslih Eddin Sadi, getrokken uit zijn Rozengaard. Het gelijkt wel op Rückert's Weisheit des Brahmanen en is, evenals het Duitsche Lehrgedicht, eene verzameling van korte gedichtjes, die geen onderling verband met elkander hebben, | |
[pagina 847]
| |
en bevat tal van aphorismen en levensregels, die eene pedagogische strekking hebben; alle zijn de uiting van de levensaanschouwing des meesters, zoodat dezelfde geest, dezelfde leer overal doorstraalt. In Voorafspraak schrijft Bilderdijk: 'k Herriep me in stillen nacht den weggevloden tijd,
En 's levens wangebruik, en 'k stikte in zelfverwijt.
Mijn hart van steen werd van een zilten tranenregen,
Als, met een spitsen vlijm geopend, doorgeregen,
En 'k boezemde dus uit: bij elken ademzucht
Ontglijdt me een merkbaar deel van 't leven in de lucht.
Ga ik dit na, wat dan, wat mag mij overschieten,
Mij, trage, die me in slaap zooveel reeds liet ontvlieten?Ga naar voetnoot(1)
Spreuken en Voorbeelden is merkelijk minder uitgebreid dan Weishéit des Brahmanen; ook is in het Duitsche werk meer verscheidenheid, meer afwisseling dan in het Nederlandsche; daarbij meer wat tot de eigenlijke pedagogie behoort. Toch moet men erkennen, dat Spreuken en Voorbeelden in zijn geheel een treffend leerdicht uitmaakt, dat, met het oog op de volksopvoeding, op de volksontwikkeling, veel goeds bevat. Ook is de eenheid er niet in te miskennen. Van Bilderdijk mag men geene consequentie, geene overeenkomst tusschen zijn leven en zijne werken, tusschen zijne meeningen en zienswijze in de verschillende tijdperken van zijn leven, vragen. Hij verbrandde heden wat hij gisteren aanbad. Dat staat vast. In zijne Spreuken en Voorbeelden vertoont hij zich als een vroom man, die in God zijn volkomen vertrouwen stelt, en in de moeilijkste omstandigheden in dit vertrouwen zijnen steun zoekt en vindt. Dit was een karaktertrek, die hem nooit verliet, hoewel hij zijn leven daar niet naar schikte. Toch leert hij in alles op God te vertrouwen en in dit vertrouwen den uitslag onzer ondernemingen te zoeken. Dit grondbeginsel stond, denk ik, bij Bilderdijk rotsvast. Doch, daarnevens wees hij met nadruk op de noodzakelijkheid van onverdroten, persoonlijken arbeid, en hierin, gelijk hooger werd gezeid, strekt gansch zijn leven tot een heerlijk voorbeeld aan allen, in welk vak der menschelijke bedrijvigheid zij werkzaam mogen zijn. De dichter predikt de leer van de noodzakelijkheid van den arbeid, van de krachtinspanning, zonder welke men in geene onderneming kan slagen, en wat van wege Bilderdijk verwondert is, dat zoo men niet onvoorwaardelijk zeggen kan, dat Spreuken en Voorbeelden kinderllektuur is, daar niet weinig voorkomt, dat voor kinderen bevattelijk mag | |
[pagina 848]
| |
genoemd worden. Ook geeft de dichter ons tal van wenken, die in de school bruikbaar zijn, en die den onderwijzer in zijne heerlijke taak van opvoeder des volks zullen te pas komen. Voegen wij er nog bij, dat de zedeleer, die hier voorgehouden wordt, zuiver is, dat zij, flink toegepast, ter verzedelijking en veredeling van ons volk, heilzame uitslagen zou opleveren. Daarbij komt nog dit, dat de vorm, de gepaste, kernachtige vorm, waarin deze waarheden en wenken worden voorgedragen, ze bij uitstek geschikt maakt om met graagte te worden aanvaard: ook worden ze gemakkelijk in het geheugen geprent, wat van het hoogste belang is. Enkele aren uit dezen bij uitstek rijken oogst: Een Koning zag een man in zwaren arbeid sloven,
En schonk hem huis en hof, van alles toebereid.
Ik dank u, zei de man, voor uw weldadigheid;
Maar denk niet, die zijn God des ochtends vroeg mocht loven,
Dat die zijn arbeid ooit in heel den dag beschreit.
Treffend, vooral op onze dagen, waarop de arbeid al te veel als een vloek wordt voorgesteld. De opwekkende toon past heel goed bij den inhoud. Het volgende is niet nieuw: ik geef het echter eene plaats, omdat het mij een woord herinnert, dat mijn onvergetelijke onderwijzer ons in de avondschool voorhield, en dat voor velen wel waard is overwogen te worden: Eens klaagde ik, want ik had mijn, schoenen gansch versleten,
En geldloos wandelde ik op bloote voeten heen,
Daar zag ik juist een man op krukken, zonder been:
Toen dankte ik, en ik mocht mij zelf gelukkig heeten.
‘Niet met die het beter, maar met die het erger hebben, moet gij u vergelijken, dan zult gij gelukkig zijn.’ Zoo sprak onze onderwijzer, en die man heeft veel goed gedaan, en veel tot het geluk zijner medeburgers bijgedragen; sinds zeven en vijftig jaren rust hij op ons kerkhof, en nog is zijn aandenken in onze heidorpen in zegen; waarlijk ‘zij, van wie men het meest zou kunnen verhalen, zijn niet altijd die, aan wie de menschheid de meeste verplichting heeft.’Ga naar voetnoot(1) Het volgende past voor den volksredenaar en den volksonderwijzer: Richt u, als ge iets verhaalt naar ieders vatbaarheid
't Is juist hetzelfde niet, waar elk om lacht of schreit
Licht strekt wat d'een vermaakt, den andren tot verveling.
Verhalenskunst ligt in verbeelings zachte streelingGa naar voetnoot(2),
| |
[pagina 849]
| |
En deze ontvlamt in elk bij 't zelfde voorwerp niet.
't Zij welkom, 't geen ge uw gast voor mond of ooren biedt.
‘Hij lastert mij gestaâg, die hondsvod!’ Doe hem goed;
Het bitter in den mond verdrijft men best met zoet.
Spuw' 's lastraars booze tong zijn zwadderspog op mij!
Hem kleeft het eeuwig aan, en mij is 't ras voorbij!
‘Die booswicht schept in mij te lastren zijn vermaak!’
Beschaam hem door uw deugd: dat is de rechte wraak.
Schoon en waar, stellig, doch hier moet de dichter het ‘Luister naar mijne woorden doch zie niet naar mijne werken’ wel voor lief nemen. Ik straf u niet uit wraak, maar moet een voorbeeld geven,
Zoo schrikk' 't eenieder van gelijke misdaad af.
is eene uitmuntende pedagogische les. De onderwijzer of de leeraar straffe nooit uit wraak om de gepleegde fout; de straf moet slechts middel zijn om voortaan feilen te voorkomen. Dit voorschrift is ook van toepassing voor het gerecht. Het vervolg van het vers is echter valsch, en, heel eenvoudig, spotternij en sarcasmus. Dus sprak een Koning, om barmhartigheid verheven.
Och, zei de schuldige: 'k heb immers reeds misdreven,
Hang zulk een op, die 't niet van doen heeft; laat mij leven,
Want ik vooral behoef te leeren door die straf.
De volgende leer is verderflijk in een pedagogisch opzicht. De onderwijzer mag nooit wantrouwen een leerling op den weg van het leeren te brengen.: Een Wijze ontving een kind en zou het Wijsheid leeren,
Doch bracht 't, na tijdverloop, den vader wederom,
Neen, zei hij, wat ik doe, de knaap blijft even dom,
En deugt hij ergens voor, het is tot schoenensmeren,
'k Heb met dit onderricht mijn hersenen gekraakt,
En hem niet wijs, maar hij zijn meester gek gemaakt.
De leeraar, die zulke leer zou huldigen, zou een slechte leeraar zijn. Want, er zijn voorbeelden genoeg van leerlingen, die in het begin van hunnen schooltijd voor domkoppen en verachterden doorgingen, later door vlijt en volharding hunne makkers overvleugelden, die als overvliegers al de prijzen weghaalden. Al te dikwijls houdt de leeraar zijne leerlingen voor verachterden, of hoogst begaafden: hij verwijt dit de eersten en | |
[pagina 850]
| |
prijst de anderen bovenmate; hij ontneemt aldus aan genen hun vertrouwen in eigen kracht, maakt dezen verwaand, en verzwakt hunne liefde tot inspanning, tot groote schade van allen. Het gedicht toont ons overigens Bilderdijk langs een der minst goede zijden van zijn karakter.
Ook in het zedelijk opzicht is onze dichter pessimistisch. Aan een ondeugend mensch helpt, volgens hem, geen pogen tot verbeteren. 't Eens doorverroeste staal en doorverroest geweten,
Wordt door geen vijlen of vermaanloog schoongebeten.
Pessimistisch is ook: Eens menschen wetenschap is spoedig onderzocht.
Dit is in allen geval overdreven. Maar 't hart eischt, eer men 't kent, langdurige achterdocht.
Dit laatste is verkeerd. Hadde de dichter gezegd: langdurig onderzoek, zoude men hem, hoewel niet onvoorwaardelijk, kunnen bijtreden. Vereer, veracht het niet, maar blijf het steeds mistrouwen.
Licht zal 't na jaren tijd zijn valschheid eerst ontvouwen.
Bevreemdt u dit? zoo vraag: ken ik mij zelven nog?
Gelukkig! zegt gij, ja; mits zonder zelfbedrog.
Niet alleen treurig, maar door en door bitter. Insgelijks: Men vroeg aan Lokman: ‘Waar en hoe de deugd te leeren?’
Van kwaden, zei hij, schuw al 't geen ge van hen ziet.
Slecht is deze raad op zich zelf niet, hoewel het voorbeeld van den dronken slaaf der Spartaners weinig ter navolging wordt aangehaald. Het verkeerde als middel ter volmaking voorgesteld, deugt niet, zoomin in een verstandelijk als in een zedelijk opzicht. Cagographieën ter verbetering geven gebeurt niet meer, en ondeugende makkers als gezellen aanprijzen om afschuw voor de ondeugd in te boezemen zullen weinigen aanprijzen: neen, geef aan de leerlingen meesterwerk ter navolging, ter bewondering, en edele karakters tot gezelschap. Eilaas, het slechte schrikt niet altijd af; wel integendeel; terwijl het goede onweerstaanbaar zijn weldadigen invloed uitoefent. | |
[pagina 851]
| |
Deze raad is alleszins goed te keuren: ‘Doch waarom zich niet eer tot brave lui te keeren,
Wier doen men volgen moet?’ -
Het antwoord daarop is verschrikkelijk; het woord is niet te sterk: ‘Die, zei hij, zijn er niet.’ Het volgende is daarentegen hoogst merkwaardig: vertrouw slechts op u zelf, bedel niet: wat gij door eigen arbeid hebt verkregen, daarop hebt gij het recht fier te zijn. Eerbied voor zich zelf werd zelden aan ons volk zoo welsprekend voorgehouden; voor kruiperijen zoo krachtdadig gewaarschuwd. Een broodkorst in azijn gedoopt,
Door eigen arbeid zuur verkregen,
Is beter dan een bord met beenders opgehoopt,
Die 's rijkaards deernis schenkt, als waar 't een groote zegen,
't Veracht en walglijk overschot
Te deelen met het hondenkot.
De verzameling Spreuken welke op Spreuken en Voorbeelden - zoogezegd van Muslih Eddin Sadi - volgt, is niet datgene wat ons minst in Bilderdijks werk verwondert. Het is van den begin tot het einde practisch en door en door gezond. Niet alleen is de stof voor de lagere school uitstekend geschikt; haast zouden sommigen den dichter te laste leggen, dat hij meer kinderachtig dan kinderlijk is. Te onrechte. Daar is veel bij, dat in onze volksscholen uitstekend bruikbaar is; die rijmkens, in vloeiende taal, waar de hand des meestes duidelijk zichtbaar is, zijn, zooals ik hooger zegde, bijzonder goed geschikt om in het geheugen der kleinen geprent te worden. Sommigen hebben nogal veel van de kindergedichten van Van Alphen, die uit onze scholen verdwenen zijn, en waar wij zooveel genoegen aan haddenGa naar voetnoot(1). In dit opzicht doet het deugd, | |
[pagina 852]
| |
dat de groote dichter Bilderdijk ons leert, dat kinderen een onderwijs moeten hebben, dat voor kinderen past. In mijne vorige verhandeling deelde ik eenige dezer kleinere stukjes mede, waarin vooral op het goed gebruik van den tijd wordt aangedrongen. Hier volgen nog enkele; commentariën zijn schier overbodig; mijne groote bezorgdheid is aan ons onderwijzend personeel goed, degelijk, gezond materiaal te leveren. Het gaat over het lezen en schrijven, de hoofdvakken van het lager onderwijs; Bilderdijk leert er aan de vervaardigers onzer overladen programma's het belang van: Altijd zal hij een domoor blijven,
Die niet lezen kan of schrijven.
Die lezen en goed schrijven kan,
Wordt eindlijk een verstandig man.
Al wie niet schrijven kan of lezen,
Zal bij geen mensch in achting wezen.
Die niet schrijven kan of lezen,
Is een ongelukkig wezen.
Dit alles is thans voor velen ‘vieux jeu’, er wordt met eene zekere minachting op neergezien; maar 't is lager, volksonderwijs, en wij, die tastbare, duurzame uitslagen nastreven, die ons goed, dierbaar volk wezenlijk verstandelijk willen ontwikkelen, die de werkelijkheid, de te bereiken werkelijkheid, boven onbereikbare, en tevens gevaarlijke droombeelden verkiezen, blijven bij de meening, dat het grootelijks hieraan toe te schrijven is, dat men van het goede spoor is afgeweken, dat | |
[pagina 853]
| |
ons volksonderwijs en onze volksopvoeding zoo deerlijk op den sukkelweg verdwaald zijn. Het leeren eischt ernst. Het kind moet de lessen met de grootste aandacht volgen. Elkeen moet zijn plicht doen. Dit alles wordt weer op gepasten, op echt kinderlijken toon voorgehouden: Oplettendheid is de eerste plicht
In alles wat men ooit verricht.
Geen grooter plaag
Dan lui en traag.
Met lust verricht,
Is alle plicht
Den dader licht.
Een goed begin
Is groot gewin,
En, geeft het eer,
't Belooft nog meer.
Die zijn plicht
Wel verricht,
Vindt vermaak
Bij zijn taak.
Die wil leeren en ook spelen
Moet zijn dagwerk goed verdeelen.
Altijd spelen
Zou vervelen;
Maar die blijken geeft van vlijt,
Mag ook spelen op zijn tijd,
En dan is hij dubbel blijd.
Ik kom er op terug; ons lager onderwijs is van de goede baan afgeweken; zijn wezen zelf werd ontaard; de waarde dezer aanhalingen zal daarom gewis door niet weinigen onderschat worden. Ik zou het als een zegen aanzien, mochten zij voedsel voor onze kinderen worden; het is voedsel dat hun past. Ik geef tevens in bedenking, dat deze eenvoudige zaken, deze echte kinderliteratuur er niet weinig toe zullen bijdragen om ons een beeld te vormen van den grooten dichter, die tevens De Ondergang der eerste Wareld en Ode op Napoleon schreef. Soms verheft hij zich meer, en is zijn gedichtje eene belangrijke historische les: Fenicië vond eerst de schrijfkunst uit,
Die woorden schept, ontbloot van 't spraakgeluid,
En d'ademklank, vervloten in den wind,
Met pen en inkt aan 't wit papier verbindt.
| |
[pagina 854]
| |
Zeer beachtenswaard: Bij 't wel besteden van den tijd,
Verkrijgt men alles door zijn vlijt.
De vlijt ligt niet in haastigheid
Maar paart met werklust en beleid.
De liefde tot zijn plicht
Maakt allen arbeid licht.
Bedenk bij al hetgeen gij doet,
Wat uit uw daden volgen moet.
Wat iemand doe, 't is tijd verkwist,
Indien men vlijt of aandacht mist.
Dit alles is echte, gezonde volksopvoeding; 't is alsof de geest van een Smiles in den dichter is gevaren.
In het opstellen hoeft men bedreven te zijn: Een goede handling van de pen
Is van het nuttigst dat ik ken.
Ondankbaarheid is eene afschuwelijke ondeugd, die zeer gemeen is op onze dagen. Bilderdijk waarschuwt er ons tegen: Ondankbaarheid is 't grootste kwaad
Van alles wat een mensch begaat,
En draagt ook d'algemeenen naat.
Iedereen draagt zijn gebrek
In een broodkorf op zijn nek;
Daarom kan hij 't zelf niet zien,
Maar hij toont het andre liên;
En de man, die achter gaat,
Ziet altijd des voorsten kwaad,
Daarom leer omzichtigheid,
Hoor wat. ieder van u zeit.
Ten slotte een woord, waarin de kern van alle onderwijs ligt opgesloten: Geleerdheid is een groote stut,
Maar Wijsheid maakt haar slechts van nut.
In zake schoolboekjes verschijnt op onze dagen veel onbeduidends; mij dunkt dat hij, die deze spreuken, welke slechts | |
[pagina 855]
| |
22 blz. octavo beslaan, zou verspreiden, nuttig werk zou verrichten. Dat de groote Bilderdijk aan de ontwikkeling van het taalgevoel en aan de verstandsontwikkeling der leerlingen in ruime mate zou medewerken, zal niemand verwonderen; doch dat de onderwijzer voor de eigenlijke opvoeding tot het practische leven in den onpractischen man bij uitmuntendheid een krachtigen medehelper zou vinden, hadden wellicht weinigen vermoed.
De volksletterkunde is mijn lievelingsvak. Menigmaal heb ik er op gewezen, dat ons goed, ons arbeidend volk, recht heeft op eene letterkunde, die voor hare lezers eene uitspanning, eene verpoozing hoeft te wezen, zonder daarom op te houden echte kunst te zijn. De werken van Bilderdijk zijn geene volkskunst en zullen het nooit worden. Uit het medegedeelde blijkt, dat in die werken wel het een en ander voorkomt, dat voor het lager onderwijs bruikbaar is, en menige nuttige wenken zal de volksleeraar er in aantreffen. Dat de lezing ervan in de ruimste mate tot zijne zelfvolmaking zal bijdragen, daaraan zal niemand twijfelen. Doch verreweg de meeste dezer werken zijn voor het volk, voor de volksschool ongeschikt. Voor den student, voor den ontwikkelden man, voor het middelbaar onderwijs, bezitten zij, naast Vondels werken, eene weinig geëvenaarde pedagogische kracht. Zij eischen ernstige studie, diep nadenken.
Studeeren, diep nadenken, zich inspannen, vermoeid zijn van de studie: 't is tegenwoordig uit den booze. De leerlingen, zoowel de studenten, als de scholieren, moeten zich amuseeren; 't getal klasse- en studieuren moet fel ingekrimpt worden, weinig schooldagen, maandenlange vacantie, wandelingen, sport van allen aard, het onderwijs van laag tot hoog moet gemakkelijk, aangenaam, eene uitspanning zijn. Mijn leeren is spelenGa naar voetnoot(1)! Neen! driemaal neen! Het onderwijs is geen spel, het is geene uitspanning, het is niet voor den student, wat de volkskunst voor ons arbeidende volk hoeft te zijn: het hoeft belangrijk te wezen, doch het eischt inspanning, evenzeer van den leeraar als van den leerling. Het moet belangrijk zijn, ja, doch | |
[pagina 856]
| |
dit belang hoeft het slechts te erlangen door de moeite, welke daartoe gegeven wordt. Slechts door die moeite krijgt het onderwijs waarde. Daaruit spruit het genot, het waar, het gezond genot voort; daarin liggen de duurzame uitslagen verborgen. Een onderwijs, dat al te gemakkelijk wordt gemaakt, dat geene moeite kost, waarbij de studenten en de leeraars geene noeste arbeiders zijn, is waardeloos. 't Is de pest van onzen tijd: zoowel de afkeer van stoffelijken arbeid, als van moeitevolle studie. Er wordt niet genoeg gewerkt! Ook worden de klachten over de uitslagen, met den dag luider. Ik wil daar heden niet verder over uitweiden; maar mijn besluit is dit: nooit werd het belang van het onderwijs zoo hoog verheven als op onze dagen; doch inspanning, moeite, rustelooze moeite, arbeid, noeste arbeid, en die alleen kunnen het onderwijs de vlucht doen nemen, die het kan bereiken. Welnu, behalve den schat van poëzie en wetenschap, die in de meesterstukken van Vondel en Bilderdijk liggen opgesloten, leeren wij in die prachtwerken ons aan inspanning, arbeid en moeite gewennen; dit is een der voornaamste redenen, waarom ik de bewondering, die ik voor deze groote dichters gevoel, in anderen tracht over te storten. |
|