| |
| |
| |
Vergadering van 21 October 1925
Waren aanwezig de heeren: Mr. Leonard Willems, bestuurder, Prof. Dr. L. Scharpé, onderbestuurder, Dr. L. Goemans, bestendig secretaris;
de heeren: K. de Flou, Dr. L. Simons, Kan. Dr. J. Muyldermans, Kan. Am. Joos, Is. Teirlinck, O. Wattez, Prof. Dr. L. yan Puyvelde, Prof. J. Vercoullie, Prof. Dr. A. Vermeylen, Prof. Dr. A.J.J. Vandevelde, J. Jacobs, Prof. Karel van de Woestyne, Prof. Dr. J. Persyn, Prof. Dr. M. Sabbe, Mej. M.E. Belpaire, Herman Teirlinck, en Prof. Dr. A. van Hoonacker, werkende leden;
de heer F.V. Toussaint van Boelaere, briefwisselend lid.
Lieten zich verontschuldigen: de heeren Gustaaf Segers, en J. Salsmans S.J., werkende leden; Prof, Dr. H. Logeman, buitenlandsch eerelid; Dr. Frans van Cauwelaert en Dr. J. van Mierlo jun. S.J., briefwisselende leden.
⋆⋆⋆
De Bestendige Secretaris leest het verslag over de Septembervergadering; het wordt zonder aanmerkingen goedgekeurd.
⋆⋆⋆
Kroonorde (Italiaansche). - De heer Bestuurder, Mr. Leonard Willems, deelt aan de vergadering mede, dat de afgevaardigde der Academie op het Eeuwfeest der Napelsche Hoogeschool, Prof. Dr. Leo van Puyvelde, door Z.M. den Koning van Italië benoemd werd tot officier in de Italiaansche Kroonorde en wenscht hem hartelijk geluk met deze onderscheiding. (Toejuichingen.)
| |
Aangeboden boeken
Door de Regeering:
Académie Royale de Belgique. Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques. Mémoires. T. XIX, fasc. 3: La suppression de la Compagnie de Jésus dans les Pays-Bas autrichiens (1773), par Paul Bonenfant, archiviste des Hospices, Professeur à l'école normale de
| |
| |
Bruxelles. Id. fasc. 4: Etude sur les traductions des tragiques grecs et latins en France depuis la Renaissance, par Marie Delcourt.
Id. Classe des Beaux-Arts. Mémoires. T. II, fasc. 3: Etude sur l'influence musicale de l'abbaye de Saint-Gall (VIIe au XIe siècle) par Dom. Rombaut van Doren, O.S.B. de l'Abbaye du Mont-César, à Louvain, Licencié en Sciences morales et politiques.
Académie royale de Belgique. Bulletin de la Commission royale d'Histoire. T. 88, 4e bulletin, T. 89, 1r et 2e bull.
Door de ‘Société de Littérature wallonne’:
Bulletin. Tome 59.
Door Prof. Dr. A. van Hoonacker, werkend lid:
Grondbeginselen der Moraalfilosofie, door A. van Hoonacker, hoogleeraar te Leuven.
Door Dr. Paul van Oye, geneesheer aan het Laboratorium te Stanleyville (Belgisch Kongo):
Kongo en het Bevolkingsprobleem in België, door Paul van Oye, Dr. Sc. n. et Méd. (Overdruk uit ‘De Vlaamsche Gids’, Juni 1925).
Door den heer Franciscus Walter Sr., te Blitar-Java (Nederlandsch Oost-Indië):
Het Doodvonnis. Gedicht in een en twintig zangen. (Handschrift.)
| |
Mededeelingen namens commissiën.
1o) Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. - De heer Prof. Dr. L. Scharpé, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig de heeren: Karel de Flou, voorzitter, Prof. J. Vercoullie, ondervoorzitter, Kan. Am. Joos, Is. Teirlinck, Dr. L. Goemans, Dr. L. Simons, Mr. L. Willems, leden, en Prof. Dr. L. Scharpé, lid-secretaris.
Aan de dagorde staat:
1o) Verkiezing van Voorzitter, Ondervoorzitter en Secretaris der Commissie, voor 1926-1927 (10e Bestuur).
Worden verkozen:
Tot voorzitter: Prof. J. Vercoullie; |
tot ondervoorzitter: Prof. Dr. J. Mansion; |
tot secretaris: Prof. Dr. L. Scharpé. |
2o) Tekstverbeteringen: Lucidaris, vs. 1142, 1461, 1590, 1793, 2054, 2177, 4104, 4208, 5698, 5733. - Boudewijn van der Looren's Tijtverlies, vs. 63. - Strijt der Minne, vs. 47. - Maerlant's Rijmbijbel, vs. 27123. - Lezing door Mr. Leonard Willems.
| |
| |
Mr. Willems deelt de tekstverbeteringen mede welke hij voorstelt bij de hiervoor opgegeven plaatsen en nog veel andere meer. Hij wijdt voornamelijk uit over den Lucidaris-tekst; bij de honderd plaatsen komen hem als corrupt voor, in opzicht van de spraakkunst o.a.; doch hij steunt voornamelijk op de teksten die heelemaal geen zin opleveren zooals ze daar staan: ‘God wist dat Adam ‘sonder vallen’, lees: ‘soude vallen’; ‘dies anschine’, lees ‘dits aenschine’; 1475, Christus draagt 's menschen ‘schilt’ mag blijven: ‘schilt’ in den zin van ‘schuld’ zooals de Brabantsche uitspraak meebrengt, - schilt rijmend op ‘wilt’ ten andere; 1806: gehouden rijmend op onthouden, corrupt naar de meening van Verdam; lees: gekomen en vernomen; de Vl. kopiïst verwart dogen en togen; minne bede, lees: mine bede; en dies meer; lucht (van een klok): lees ‘luut’; helsche strate, lees: hemelsche strate, want niet de breede maar de smalle weg is bedoeld, enz.
Het voorstel om deze mededeelingen in de Verslagen en Mededeelingen op te nemen wordt door de Commissie bijgetreden.
Mr. Willems geeft verder mededeeling van een schrijven van van Dr. Jan de Vries (Arnhem), van 11 Oct. 1925, waarin deze bericht dat hij zich, over het algemeen, aansluit bij de opvatting van Mr. Willems, dat Wedege ook zijn rol speelde in het verloren vervolg van ‘Bere Wisselau’.
3o) Toponiemen uit de provinciën Antwerpen en Brabant. - Mededeelingen door den heer Karel de Flou.
De heer De Flou geeft lezing van een studie over de Toponymie in Brabant en Antwerpen, dit naar aanleiding van de Toponymische studiën die te Leuven, vooral onder de leiding van Prof. Dr. Van de Wyer in het werk worden gesteld. Hij herinnert daarbij aan de studiën op dit gebied van Dr. Lindemans en Prof. Carnoy, en aan de aanmoediging welke door de Regeering is toegezegd.
De soorten van benamingen leveren groot verschil op met die in Vlaanderen. Beemden zijn de Vlamingen enkel bekend uit de romans van Conscience e.a., met ‘heide’ gaan de Vlamingen zeer spaarzaam om, ‘kouters’ worden haast niet vermeid in Brabant, ‘bliden’ (Blijdenberg) kwamen vroeger in Vlaanderen zoowel als in Brabant en zelfs in Zeeland voor; sommige vaste uitdrukkingen uit rentboeken zijn bepaald Antwerpsch, en onbekend in Vlaanderen; een pad (‘dan zijn de paadjes diep’) = een gracht; een ‘vroente’ (gemeene weide, onbeheerd land, vogelweide) is den Vlaming onbekend; zilverweg, zilverstraat: in Brabant, ook in Vlaanderen, maar wat is de zin? Ook de benamingen van wegen en straten zijn, omwille van het ver- | |
| |
schil in het gebruiksrecht tusschen de Oostelijke en de Westelijke gewesten van het Vlaamsche land, zeer uiteenloopend. In Heirweg heeft heir niets te stellen met ‘leger’. Allerlei uiterst belangrijke vragen tot onderzoek worden door den heer De Flou opgeworpen, en het blijkt hem dat de Brabantsche toponymisten een zwaarwichtige taak voorbehouden is. Ook draagt hij hun voorts een rijken schat van teksten op, in de verwachting dat zij het tot hiertoe braakliggende Brabantsche arbeidsveld streng methodisch zullen weten te bewerken.
Onder toejuiching van de leden wordt tot de opname in de Verslagen en Mededeelingen beslist.
2o) Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. - De heer O. Wattez, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig de heeren: Prof. Dr. A. Vermeylen, voorzitter, Dr. L. Simons, ondervoorzitter, Is. Teirlinck, Kan. Dr. J. Muyldermans, Prof. Dr. L. Scharpé, Dr. J. Persyn. Dr. M. Sabbe, leden, en Omer Wattez, lid-secretaris.
Aan de dagorde staat:
1o) Verkiezing van Voorzitter, Ondervoorzitter en Secretaris der Commissie, voor 1926-1927 (20e Bestuur).
Worden verkozen:
Dr. L. Simons, tot voorzitter, |
G. Segers, tot ondervoorzitter, |
O. Wattez, tot secretaris. |
2o) Willem Zeebots, van 1647 tot 1682 kloosterling in de abdij van Perk en daarna pastoor te Wakkerzeel (Voortzetting). - Lezing door Dr. L. Simons.
Dr. L. Simons bespreekt de vier stukken, welke Zeebots schreef toen hij kloosterling was te Perk: Joseph, de H. Adrianus, De blijde Kersnacht en Hendrik VIII.
De stijl van Zeebots, in zijn eerste stuk, is flauw en langwijlig; zijne verzen zijn rijmelaarswerk. Hij maakte echter vooruitgang in de volgende.
Toen hij pastoor was te Wakkerzeel schreef hij nog: Het droevigh Lyden ende bittere doodt van den Heere Christus onsen Saligmaecker.
Dr. Simons zal zijne lezing voortzetten in de eerstkomende zitting.
| |
| |
3o) De Antwerpsche Vriendenkring van Anna Roemers Visscher. - Lezing door Dr. M. Sabbe.
Dr. Sabbe leidt ons in den kring der intellectuëelen van het post-Lipsiaansche Antwerpen, toen Anna Roemers Visscher daar verbleef en met de voorname mannen, die wij allen kennen, in betrekking kwam: Rubens, Balthazar Moretus, Verstegen, Normius, De Weerdt en anderen. Allen waren beroemdheden in de kunst of in de wetenschap.
Hij, die een roman zou schrijven over Anna Roemers Visscher te Antwerpen, zegt Dr. Sabbe, zou er niet veel van zijn verbeelding moeten bijvoegen. Er is ruim stof en materiaal voorhanden, in de Antwerpsche wereld van rondom 1640.
De voorzitter wenscht Dr. Sabbe geluk met zijne interessante lezing en stelt voor ze te laten opnemen in de Verslagen en Mededeelingen. (Aangenomen.)
| |
Dagorde.
1o) Bibliographische Aanteekeningen door C. Debaive, aan de Academie, ter opneming in de Verslagen en Mededeelingen, aangeboden.
Gezien de gunstige verslagen van de heeren Dr. M. Sabbe en O. Wattez, wordt beslist dat de studie zal opgenomen worden.
2o) XXVe Congres voor Geschiedenis en Oudheidkunde. - De heer Karel de Flou brengt hieronder volgend verslag uit over het XXVe Congres voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Brugge op 2-5 Augustus 1925.
Het XXVe Congres voor Geschiedenis en Oudheidkunde, ingericht te Brugge op 2-5 Augustus door de Federatie van de Belgische kringen voor Geschiedenis en Oudheidkunde, en waarop de Academie de heeren Karel de Flou en Leonard Willems had afgevaardigd, is in velerlei opzicht goed geslaagd.
Er waren 600 leden ingeschreven op dit congres, dat eigenlijk alleen de Belgische geschied- en oudheidkundigen groepeerde, doch waaraan ook heel wat Nederlanders en Franschen deelnamen. Het groot aantal mededeelingen, ongeveer 150, gaf aanleiding tot het indeelen van het congres in 12 afdeelingen. Naast de algemeene geschiedenis, de oudheidkunde en de hulpwetenschappen, komen nu op deze congressen ook beter tot hun recht de kunstgeschiedenis de muziekgeschiedenis, de wapenkunde, de folklore.
Op de plechtige opening heeft Prof. Pirenne een belang- | |
| |
wekkende rede uitgesproken over de nuttige taak van de plaatselijke kringen en van de liefhebbers op wetenschappelijk gebied.
In de afdeelingen zijn vele besprekingen gehouden, die voor de geschiedenis van Vlaanderen van belang zijn. Er is o.m. een beslissing genomen, die moet leiden tot het verzamelen van allerlei documenten omtrent de politieke, zedelijke en economische toestanden in België gedurende het tijdvak 1814-1839. Het voorstel ging uit van Prof. Burggraaf Terlinden, uit Leuven, en heeft tot doel een uitbreiding en vollediging van de uitgaven van Prof. Colenbrander uit Leiden. Dr. Brinkgreve uit Madelo heeft met dit plan zijn warme instemming betuigd en de medewerking van Nederland beloofd. Deze belofte mocht op de laatste algemeene vergadering een warm en dankbaar applaus uitlokken.
De heer A. Meerkamp van Embden, rijksarchivaris in Zeeland, heeft veler belangstelling verwekt met een mededeeling over nieuwgevonden brieven van en aan Jacob Cats, waaruit men heel wat nieuws leert over de opvattingen en het intiem leven van den Nederlandschen schrijver.
De heer Nelis uit Brussel deelde vele wetenswaardigheden mede omtrent de handschriften uit Windesheim, en Dr. Schoengen, archivaris van Zwolle, kon daaromtrent vele inlichtingen toevoegen.
Prof. E.W. Meyers uit Leiden besprak een onderwerp, dat de grootste belangstelling verwekte. Hij had het over het oude Vlaamsche erfrecht. Hij wees erop dat het erfrecht verschilt in Waalsch-Vlaanderen en in Vlaamsch-Vlaanderen. In tegenstelling met wat men zou verwachten blijkt nu dat het erfrecht in Waalsch-Vlaanderen zuiver Germaansch is, terwijl het in Vlaamsch-Vlaanderen strijdt met de beginselen van het Germaansch recht. Het besluit van Prof. Meyer was: op grond van de rechtstudie, kan men niet meer aannemen dat de Vlamingen afstammen van drie Germaansche stammen: de Franken, de Saksen en de Friezen.
Baron de Maere d'Aertrycke, die de vorming van den oppergrond in Kust-Vlaanderen bestudeerde, zeide dat hij tot de meening was gekomen dat de Morinen en de Menapiërs, die er woonden in de eerste eeuw van onze tijdrekening, stellig Kelten waren. Daartegenover beweerde de E.H.J. Valckenaere dat de Menapiërs, die het huidige Fransch-Vlaanderen bewoonden, tijdens de Romeinsche overheersching, reeds Franken waren: hij laat zijn bewering uitgaan van de philologische studie.
In een andere mededeeling, die van Mr P. Dieleman, advocaat te Middelburg, over de beteekenis van de geschiedenis der
| |
| |
Polders, werd nog gewezen op het causaal verband tusschen de geschiedenis van het land en die van de bevolking: een polder met eigen bestuur, rechtsmacht, politie, is als een kleine republiek, en het veelal nuchtere, realistische van den Nederlander staat met den strijd voor zijn bodem in verband.
Prof. Desmarez uit Brussel had het, in een merkwaardige lezing, over de colonisatie van de Salische Franken in Vlaanderen. Naar zijn oordeel gebeurde de eigenlijke verspreiding der Franken bij ons eerst in de IVe en in de Ve eeuw langs de valleien der Schelde en der Leie. Zij werden opgehouden door de uitgezette Romeinsche legioenen en door het woud in West-Vlaanderen: in West-Vlaanderen drongen zij slechts van de VIIe tot de XIe eeuw binnen. In de VIe, VIIe en VIIIe eeuwen gebeurde de colonisatie der Franken in Brabant.
In de afdeeling voor het archiefwezen is nadruk gelegd op de noodzakelijkheid van het opmaken van inventarissen van de kleine archieven, naar eenvormige voorschriften. Nog werd daar gewezen door P. Fr. Callaye op een al te veel verwaarloosde bron van geschiedkundigen aard: de handboeken tot het aanleeren van vreemde talen bij middel van gesprekken.
Er bestaat aldus een Boek van de Ambachten van een brugsch schoolmeester, en dat dagteekent van ongeveer 1340, en een Boek van Vragen en Antwoorden van ongeveer 1380, uitgegeven door Hoffmann von Fallersleben in de Horae Belgicae, IX: uit de gesprekken, die daarin voorkomen, is heel wat te leeren omtrent het leven van onze voorouders.
De heer H. Ganshof bewees, in eene welberedeneerde voordracht, dat de kroniek van Guînes en Ardres wel degelijk het werk van Lambert van Ardres is, schoon dit door een duitsch geleerde in twijfel getrokken werd.
De heer A. de Marneffe handelde over de heiligennamen in de Toponymie van Frankrijk en over toponiemen uit Normandië.
In de zittingen van de afdeeling kunstgeschiedenis en oudheidkunde sprak o.m., ons medelid Prof. Leo van Puyvelde, die handelde over ‘Oude beschilderde grafsteden in Vlaanderen’. De heer A.J. Delen, adjunct-conservator van het Plantin-Museum, had het over een belangrijk werk van Frans Huys. Huys was graveur bij Plantin en moet de vervaardiger geweest zijn van verschillende platen, die een prachtboek van 1578 versieren: XXV Fables des Animaux van Etienne Perret. Deze platen nu, bewijst de heer Delen, zijn vergroote copieën van een reeks platen van den Vlaamschen plaatsnijder Marcus Gheeraerts, platen, eerst verschenen in de Waerachtige Fabulen der Dieren te Brugge, 1567, en naderhand, in 1579 in de Mythologia ethica bij Plantin en Philippe Galle uitgegeven. Deze zelfde
| |
| |
platen van Gheeraerts komen weer te voorschijn in Vondels Vorstelijke Warande der Dieren, Amsterdam, 1617. De heer Delen legt het verschijnen van deze platen in een werk van Vondel uit, door het feit dat onze groote dichter in betrekking was met de familie Moretus, die Plantin opvolgde.
Het moge bij deze enkele grepen uit de werkzaamheden van dit jubelcongres der Federatie van de Geschiedkundige Kringen van België volstaan. De feestelijkheden, die niet gering waren, zorgden voor het leven en de gezelligheid: daarvan willen wij alleen vermelden de smaakvolle hulde gebracht aan den Vlaamschen miniaturist Jacob Coene, afkomstig uit Brugge, en die een wereldfaam verwierf te Parijs omstreeks 1400.
Men mag het inrichtend comiteit van dit Congres geluk wenschen om het wetenschappelijk gehalte van de werkzaamheden.
⋆⋆⋆
De heer Prof. Leo van Puyvelde vraagt en bekomt het woord om bij dit verslag van den heer Karel de Flou iets bij te voegen. Hij zegt aangenaam te zijn getroffen geweest op de plechtige opening van dit Congres toen daar, in een rede van den afgevaardigde van den Minister van Wetenschappen en Kunsten, de heer Cuvelier, gewezen werd op de belangrijkheid van de studie van de toponymie en een plechtige en uitvoerige hulde werd gebracht aan den wetenschappelijken arbeid van den heer Karel de Flou, wiens Woordenboek der Toponymie, door onze Academie uitgegeven, werd voorgesteld als een in alle opzichten volmaakt voorbeeld. De heer de Flou, die als afgevaardigde van de Academie op het verhoog zat, werd door de vergadering warm toegejuicht. Dit blijk van waardeering, aan ons medelid te beurt gevallen, mag niet onvermeld blijven: het is een troostvol verschijnsel voor hen, die met noeste vlijt en in stilte arbeiden voor de wetenschap.
3o) Eventueele stichting eener Wetenschappelijke klasse in de Koninklijke Vlaamsche Academie. - Naar aanleiding der bespreking op de septemberzitting over de eventuëele vermeerdering van het ledental der Kon. Vl. Academie, vestigt de hr Muyldermans de aandacht der leden op art. 2 der Wetten, dat daardoor gewijzigd wordt, en op art. 65, dat bepaalt wat er in geval van wijziging der Wetten moet worden gedaan. - Verscheidene leden nemen in de bespreking deel, en ten slotte wordt bepaald: ‘Het statu quo wordt behouden, en, zoo de vermeerdering van het ledental wordt voorgesteld, dan zal dit enkel geschieden met naleving der wetten van de Academie. Die voorstelling zal echter in den schoot der Academie maar geschieden,
| |
| |
als de eventuëele Academie voor Kunsten en Wetenschappen met een tal van 30 leden zal gesticht zijn.
4o) Lezing door Dr. M. Sabbe, werkend lid: Constantijn Huygens en Zuid-Nederland.
5o) Lezing door Prof. Dr. A. van Hoonacker, werkend lid: Het Grafschrift van Achiram te Byblos.
Op voorstel van den heer Bestuurder beslist de Academie dat beide lezingen in de Verslagen en Mededeelingen zullen opgenomen worden.
|
|