te genieten is. Hiertoe dienen vooral die werken geëxcerpeerd die minder onder de handen van ons volk liggen. Integendeel men zou slechts verwijzen naar treurspelen die veelvuldig en goedkoop uitgegeven werden, of hoogstens het allermerkwaardigste daaruit opnemen. Dit alles zou chronologisch geplaatst worden en met enkele woorden aaneengeschakeld, volgens de bizonderheden van Vondels leven en de geschiedkundige gebeurtenissen: het ware geen dorre verzenopzegging, maar wel een levend geheel in een doorloopenden tekst. De onontbeerlijke verklaringen van woorden en zaken zouden in de voetnoten staan. Men kan, zoo men wil, daar eenige aanhalingen uit andere schrijvers bijvoegen als Brandt, Alberdingk-Thijm, Brom, Diferee, Leendertz, Kalff, Sterck, enz., zoodat de figuur van den dichter waarlijk levendig voor onze oogen zou oprijzen. Door zoo'n opvatting zou die bloemlezing merkelijk verschillen van andere, b.v. die van Poelhekke: Vondels Dichtjuweelen (Leiden, 1876), van Van Moerkerken: Vondels Meesterstukken (Leeuwarden, 1870), van Verwey: Een inleiding tot Vondel (Amsterdam, Versluys), van Weustink: Overzichtelijke Bloemlezing (Pantheonuitg., Zutphen). Het zou eenigszins gelijken op Baumgartner, Joost van den Vondel; sein Leben und seine Werke (Freiburg i.B. 1882); in 't Nederlandsch vertaald (Amsterdam, 1886); Haspels, Vondel (Serie: Onze groote mannen, Baarn, Hollandiadrukkerij); Horsten, Vondels leven en streven (Tilburg, 1919). Maar Hollandsche boeken zijn te duur om in groote hoeveelheid onder ons volk verspreid te worden.
Om naar die bloemlezing de handen te doen uitsteken, kan men tegelijkertijd voordrachten over Vondel en zijn kunst inrichten, vooral in bestaande instellingen als Volksontwikkeling, Hoogeschooluitbreiding, enz. In die voordrachten is er nog dit onbetwistbaar voordeel te bereiken, dat het levendig en kunstig voorlezen van 's dichters verzen, die veel beter doet begrijpen en waardeeren, dan de doode letter van een boek. Ik sta er borg voor dat indien de spreker de gedichten goed verstaanbaar voordraagt, ons volk daar gretig zal naar luisteren. Onder den oorlog heb ik zelf de proef daarvan genomen en een reeks lessen over Vondel gegeven: hoe wel niet bizonder voorbereid om de Nederlandsche letterkunde te smaken, toonden de toehoorders groote belangstelling. Tegenwoordig in Holland houdt P. Zey lezingen over Vondels Altaargeheimenissen en wel met grooten bijval. Kan men niets dergelijks in Vlaanderen beproeven?
Kon men daarbij opvoeringen van Vondels dramatische werken, althans van de meest ‘menschelijke’ vermenigvuldigen...! Doch volgens den geest zelf van 's dichters klassieke kunst, zonder moderne buitensporigheid.
Studiën over Vondel, zooals er staan in de ‘Uren bewon-