Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1925
(1925)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||
Bijdrage tot de studie der werken van den geneeskundige Cornelis Bontekoe,
| ||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||
gebleven, - het huwelijk met de eerste vrouw had hem twee kinderen geschonken, die echter jong overleden -, studeerde hij de wijsbegeerte, vooral deze van Descartes, die hij op de geneeskunde toepaste, en verliet dan Leiden om zich in Den Haag te vestigen. Daar werd hij nog heviger als vroeger aangevallen; hij antwoordde, de pen in de hand, en schreef zijn werk over de thee, en zijn Nieuw Gebouw waarin hij de dwalingen der geneesmeesters van zijn tijd aanwijst; hij richtte eene hoorzaal op waar hij openbare lessen en proefnemingen gaf. Hij werd echter verplicht, na 5 jaren te 's Gravenhage verbleven te hebben, zich naar Amsterdam te begeven waar hij op vriendelijke wijze bij Pieter Schaap, Oud-Schepen dezer stad, werd gehuisvest. Hij kon daar ook niet lang verblijven, en zocht de rust in den vreemde; hij vertrok naar Hamburg in gezelschap van kapitein Kikol, bij wien hij op het laatste van zijn verblijf te Amsterdam had ingewoond; kort nadien werd hij naar het hof van Berlijn ontboden, waar hij lijfarts werd van den Keurvorst van Brandenburg, en tegelijker tijd professor te Frankfurt-aan-den-Oder. Lang kon hij van zijne nieuwe betrekking niet genieten, daar hij op 3/13 Januari 1685 gedurende een bezoek van de trappen viel, en zich zoo erg aan het hoofd kwetste dat hij in de daarop volgende nacht om 3 uren overleed, in den ouderdom van 38 jaren; hij was geboren in 1648. Het Kort Verhaal eindigt met deze woorden: ‘Deze doorluchtige man, die zo veel geruchts in de wereld gemaekt heeft, was zeer vriendelyk en gespraaksaam, openhertig, beleefd, vaardig om op staande voet op de swaarste geschilstukken te antwoorden, onvermoeyelijk in den arbeid, altyd nuchteren, als nuttigende byna geen andere drank dan thee-water; en gewisselijk zou hy ons noch meerder bewyzen van de doordringendheid zyns geests gegeeven hebben, indien het God beliefd had hem een langer leven te vergunnen.’ In zijn Woordenboek oordeelt Van der AaGa naar voetnoot(3) over Bontekoe op de volgende wijze: ‘Onverzettelijk in zijne gevoelens en zeer moeilijk in den omgang, vestigde hij zich achtervolgens te 's Gravenhage, te Amsterdam, te Hamburg, te Berlijn, enz., zonder eenige rust te vinden welke telkens door zijne slechte handelwijs jegens zijne ambtgenooten gestoord werd.’ Het gebeurt wel dat wie gaarne de waarheid zegt, en de dwalingen openbaart, van slechte handelwijze wordt beschuldigd; als de beschuldiging meer en meer veld wint, dan is dit alleen een bewijs dat het getal lieden die de waarheid niet kunnen dulden, | ||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||
en die de dwalingen verspreid hebben, zeer groot moet zijn. Van de werken van Bontekoe noemt PortalGa naar voetnoot(4) alleen Opera posthuma Leiden 1688 en Opera omnia Amsterdam 1689; ook spreekt zich Portal'niet gunstig uit tegenover Bontekoe: ‘Les ouvrages de chirurgie sont peu interessans; il ne veut pas qu'on divise la chirurgie en cinq parties, comme le faisoient communément les auteurs de son temps. Il tâche de simplifier la plupart des noms des instrumens, des maladies chirurgicales, ou même ceux de l'Anatomie... Le traité que Bontekoe a écrit sur l'économie animale, est peu instructif. Cet auteur puise ses explications dans les ouvrages de Descartes, les combine, et les accommode à sa façon de penser qui est très éloignée de celle d'un bon physicien.’ Men heeft wel gehoord: Bontekoe schrijft niet zooals de meeste geleerden van zijn tijd, hij wil de terminologie vereenvoudigen, hij geeft uitleggingen volgens het stelsel van DescartesGa naar voetnoot(5) van het duidelijk bewijs, en daarom zegt Portal dat zijne geschriften weinig belang opleveren en weinig leerzaam zijn; heeft hij dien vooruitstrevenden, eerlijken geest begrepen? De theorieën van Descartes oefenden een grooten invloed in de 17e eeuw, niet alleen op de wijsbegeerte, maar ook op de wetenschappen, die, dank zij de ontwikkeling der proefondervindelijke methoden, zich op gelukkige wijze meer en meer van de eigenlijke wijsbegeerte losmaakten, om eindelijk in de 19e eeuw een gansch afzonderlijke groep van de menschelijke kennissen te vormen. In de werken van Descartes vindt men een stelsel van philosophie, eene psychologie en eene methode. Voor een beoefenaar der wetenschappen zijn philosophie en psychologie, als zij niet proefondervindelijk zijn, van ondergeschikte betee- | ||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||
kenis; de methode daarentegen kan belangrijk zijn. De methode van Descartes steunt op het duidelijk bewijs, dat niet alleen van verstand, maar ook van wilskracht en van zedelijkheid afhangt. Die methode kan stellig vroeger op de wetenschappelijke ontwikkeling invloed gehad hebben, toen de woorden meer waarde hadden als de feiten; heden dienen alleen de woorden om de feiten uit te drukken, en de moderne wetenschap steunt alleen op de feiten. Geen wonder dat de Discours de la méthode, in 1637 verschenen, een diepen indruk heeft gemaakt op de vooruitstrevende geesten van de 17e eeuw, waaronder onder meer, BlankaartGa naar voetnoot(6) en Bontekoe.
⋆⋆⋆
De lijst der werken van Bontekoe schijnt, in geen enkel der bibliographische bronnen, volledig te zijn. In de volgende lijstGa naar voetnoot(7) heb ik de inlichtingen vereenigd die ik gevonden heb, met aanduiding der geraadpleegde Lronnen; in die lijst heb ik ook de geschriften opgenomen die tegen Bontekoe werden gepubliceerd, en in verband zijn met zijn strijd tegen zijn ambtsbroeders. Disputatio de gangraena et Sphacelo. Praes. A. Rusio Lugd. Bat. 1667 (B). Tractaat van het excellenste Kruyd Thee. 's Hage, (J), P. Hagen 1678 (G, N), 2e druk 1679 (N, K, B), 3e druk 1685 (N, P), daarvan een Duitsche vertaling 1686 (W). Laatste reden van afscheid, over de koortsen. 's Hage 1681 (G, N, V, B). Reden over de koortzen. 's Hage 1682 (N, V, J). Fransche vertaling: Traité des fièvres ou l'auteur découvre l'erreur des medecins anciens et modernes. Utrecht Ribbius 1682, 94 pp. (B, P). Antwoord aan Bernagie, 1682 (G, B). Brief aan Overkamp, 1682 (G). | ||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||
C. Bontekoe notae provocatoriae in corollaria quae disputationi suae de ictero opposuerat G. Blasius. Amstelodami, 1682, 8o (B, J). Fragmenta dienende tot een Onderwys van de beweginge en Vyandscap, of liever Vrindschap van het Acidum met het Alcali. Hage, N. Wilt 1683 in 8. (Be I, L 1683, N). Vander Aa maakt van het Acidum en Alcali, Haag 1683 een afzonderlijk werk. Vervolg van de Reden over koortzen dienende tot een antwoord op de brief onder de naam van P. Bernagie voortgebragt. Amsterdam (Bouman), 1683 (N, B). Diatriba de Febribus, in qua Autor Complures Medicorum, Antiquorum juxta ac Recentiorum detegit errores, cum ratione earundem Theoriae, tum Praxeos, Belgice Conscripta a D. Cornelio Bontekoë, ac Latinitate donata a Jano Gehema. Hagae-Comitis 1683 in 8. (Be I, L 1683, N, H, B, P, J, E). Deze uitgave is vergezeld van: Fragmenta motum et hostilitatem, seu potius amicitiam acidi et alkali, sinusque phlegmatis, spiritus, olei, sulphuris, terrae, ac capitis naturam declarantia (H). Korte verhandeling van 's menschen leven, gesondheid, siekte en dood, begrepen in een drie ledige reden: I Over 't lighaam en sijne werkingen in gesondheid; II Over de siekte en desselfs oorsaken; III Over de middelen, om het leven en de gesondheid te bewaren en te verlengen; oversulx, om de meeste siektens voor te komen, en d'ouderdom een geruymen tyd af te weren, door spyse, drank, slapen, thee, coffee, chocolate, tabak, en andere dingen, en genees-middelen. Synde een korte vervulling van 't nieuw gebouw der chirurgie, van 't tractaat van thee, van de reden over de koortzen, en andere uytgegevene en beloofde boeken, alsmede drie verhandelingen: I Over de natuur, II Over de bevinding, III Over de sekerheit in de genees- en heelkunde, 's Hage, P. Hagen, 1685 (N), 1684 (A, V, W, P). Daarvan geeft Vander Aa als Fransche vertaling: Nouveaux éléments de médecine touchant les maladies du corps humain, et les moyens de se conserver la santé. Avec la vie de l'auteur, par Jean DevauxGa naar voetnoot(8), Paris 1698, 2 vol. in | ||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||
12 (H, P). Duitsche vertaling: Kurtze Abhandlung von dem menschlichen Leben, Gesundheit, Kranckheit, und Tod. In Hoch-Teutsche versetzet von R.J.H. Budissin (Arnsts) 1686, 553 pp. (B, W) Andere uitgave Budissin 1688 (B). Verscheidene Tractaetjes handelende van de voornaemste Grondstukken om tot een ware kennisse der Philosophie en Medecine te geraken. 's Hage (P. Hagen) en Amsterd. (J. ten Hoorn) 1687 in 8 (Be II, N, A, V). Litterae familiares ad Joan. Abrah. de Gehema. Berlin 1686 in 8 (H, B, J, E). Metaphysica et Libri singulares de Motu, nec non ejusdem Oeconomia Animalis Opera posthuma, quibus accedit Am. Geulinx Physica vera. Opus posthumum. Lugd. Bat. J. de Vivie & F. Haaring, 1688 in 8 (Be II, L 1688, K, N, H, B, P, J, E). Kort en bondig recept, of remedie tegens het podagra. Keulen 1688 (B). Fundamenta Medica, sive de Alcali et Acidi effectibus per modum fermentationis et effervescentiae. Accedit itidem Anonymi cujusdam Authoris Pharmacopcea ad mentem Neotericorum adornata. Amstelod. (Corn. Blancardus), 1688 in 8 (Be II, L 1688, N, H, B, P, E, J). Duitsche vertaling: Grundsätze der Medicin und Chirurgie. Oder Lehre van Alcalie und Acido durch Würckung der Fermentation und Effervescenz. Verteutscht von J.C. Reisz. Augspurg 1721; id, ins Hochteutsche übergesetzet durch H.H., 168 pp. Franckfurt u. Leipzig (P.G. Saurmans), 1691 (W). P. Sismi in librum Hippocratis de natura humana commentarius. In quo Carthesius et imprimis C.B. refutantur. 1689 in 12o (B). Al zijne Philosophische, Medicinale en chymische werken, 2 deelen, 1689, Amsterdam 4 gl. (A, A J, V, B, J, E). Zedelijk- Lichhaamkundige verhandeling van des Ziels en Lichhaams Lydingen. Dordrecht (Goris) 1696 (G). Een nieuw Bewijs van d'onvermijdelijke noodsakelijkheid en grootste nuttigheid van een algemeene twijfeling, nevens de reden tegens alle redelose en reden beknibbelaars. Nevens een brief aan Jan Frederik Swetsertje... door Cornelis Bontekoe. Amsterdam, ten Hoorn, 1685, 3 deelen. (V, P). | ||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||
Verhandeling over koffij, thee, chocolade en tabak (V). Nieuw Gebouw van de Chirurgie, oof heel-konst stuksgewijse op-getimmert door Cornelis Bontekoe, 3 deelen, 's Hage (P. Hagen), 1680 (V, N, A, B, P, J). Duitsche vertaling: Neues Gebeud der Chirurgie worinnen der alten Theoria Anatomie und Lehre von Geschwulsten Wunden, Geschwuren, Aderlassen, etc. Aus der Niederlandischen in die Hoch-Teutsche Sprache übersetzet und mit vielen nutzlichen anmerkungen vermehret von Johan Petra Albrecht Medic. Dr. und Phys. Hildesheimensi. Im Jahr 1687 in 8. (Be V). Franckfurth u. Leipzig, G. Freytag, 956 pp., 1697 (W.). Brief aan Johan Frederik Swetser gesegt Dr. HelvetiusGa naar voetnoot(9), geschreven en uytgegeven tot een korte apologie voor den grote philosooph Renatus Descartes, door Cornelis Bontekoe. 's Gravenhage, by P. Hagen, 1680, 50 pp. (V, P, J). Demonstratio, quod non detur annus climactericus seu 63 et 80, nec alius fatalis; in het Nederlandsch: Over 't Moortjaar 1683 (V). Kort en vast bewys dat 'er geen annus climactericus of Moort-Jaar is. 's Gravenhage, 1683 (B). Over het moordjaar 1683 zegt het Kort Verhaal van het Leven en de Dood in alle de werken van Bontekoe: ‘Ondertusschen was Zijn Keurvorstelyke Doorluchtigheid van Brandenburg in het drie-en-sestigste en derhalven het gewaande moordjaar van zijn leven getreeden; waar uit den Heer Bontekoe gelegentheid nam om een voortreffelijk werk over het moordjaar te schrijven, en het zelve aan Zyn Keurvorstelyke Doorluchtigheid te dediceeren, 't geen den gemelden Vorst zodanig behaagde, dat hy dien grooten geest, alreedts door de faam genoegsaam bekend, aan zyn Hof tot Berlyn ontbood, daar hy hem, na zyn bekwaamheden mondeling gehoord, en' er d'uitwerkingen aan zyn eygen persoon af gezien te hebben, | ||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||
zyn Raad, Lijf-Medicus, en Professor tot Frankfoort aan den Oder maakte.’ Het moordjaar was het levensjaar veelvoud van 7 volgens de eenen, van 9 volgens de anderen, periode die het menschelijk lichaam noodig had, meende men, om zich volledig te hernieuwen; de voornaamste moordjaren waren 49, product van 7 × 7, 81 of 9 × 9, en vooral 63 het product der twee cabalistische getallen 9 en 7. Bontekoe, tegenstrever van alle oude overleveringen, gaf het bewijs dat er geen moordjaar bestaat. Libellus de Passionibus Animae, adhuc ineditus. Extat post Arnoldi Geulinx Ethicam, quae novissima editione prodiit. Amstelod. 1695 in 12. (Be III). Tractatus ethico-physicus de animi et corporis passionibus earundemque remediis 1709 (B, J). Nouveaux Elemens de Medecine, ou Reflexions physiques sur les divers extats de l'homme. Nouvellement traduits en francois par un maistre chirurgien à Paris in 12. (Be IV, V). Nouveaux Elemens de Medecine touchant les maladies du corps humain et les moyens de se conserver la santé. Paris 1698, 2 vol. in 12 (E). Het Lexicon van Jöcher noemt verder nog: Oeconomia animalis, Grunden der Medecin, Nuzen des Tabacs, Dissertatio de ictero, Neuer Beweis von einem allgemeinen Zweifel, Erzehlung eines wunderlichen Gesichts von einem erbaren Mann, so eine Satyre auf den Coccejanismum und Cartesianismum ist, Experimentum de angina. de Groot, L. Remedie voor de rasende koorts van de Heer Bontekoe, versamelt in eenige recepten. Rotterdam 1682. De catalogus Nijhoff brengt dit boek onder de werken van Bontekoe (N). Overcamp, H. Nieuw gebouw der chirurgie. Nevens een Brief over dit werk van C.B., 1682 in 8 (B). Overcamp, H. Reden over het Leven en de Doot van de Heer C.B., 1685 in 4 (B).
⋆⋆⋆
Ik heb verscheidene werken van Bontekoe en van zijne tegenstrevers kunnen bestudeeren; de inlichtingen uit deze oorspronkelijke bronnen vormen het voornaamste van deze mededeeling. Door deze studie word ik nog meer tot de gedachte gedreven, de geschriften der oude geleerden, vooral met de documenten zelf, te bestudeeren en voor de beoordeelingen en de inlichtingen der bibliographie zeer wantrouwig te zijn. | ||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||
In mijne mededeeling worden de volgende geschriften onderzocht:
⋆⋆⋆ [1678 Bontekoe]. Tractaat van het Excellenste Kruyd Thee: 't Welk vertoond het regte gebruyk, en de grote kragten van 't selve in Gesondheid, en Siekten: Benevens een kort Discours op Het Leven, de Siekte, en de Dood: mitsgaders op de Medicijne, en de Medicijns van dese tijd, en speciaal van ons Land. Ten dienste van die gene, die lust hebben, om Langer, Gesonder, en Wijser te leven, als de meeste menschen nu in 't gemeen doen; Door Cornelis Bontekoe Doctor in de Medicijnen. In 's Gravenhage, By Pieter Hagen, Boekverkooper op de Hoogstraat, in de Koning van Engeland, 1678. (Waarschouwinge, 76 + 324 blzz., lijst van druckfauten, 12.7×7.3 cm., Bibl. Univ. Gent, med. 3310). In zijne voorrede bespreekt Schr. vooral het gezegde: non verbis sed herbis, hetgeen hem natuurlijk toelaat over het theekruid zijne bewondering uit te drukken. De daarop volgende 76 blzz. behelzen ‘Een kort Discours op het Leven, de Siekte. en de Dood: mitsgaders op de Medicijns, en de Medicijne van dese tijd; en speciaal van ons Land.’ In deze ‘korte’ rede van 76 blzz., nagenoeg het 4e van de verhandeling zelve, plaatst zich Bontekoe zoowel op het geestelijk als op het materieel terrein, en op een langdradige wijze schrijft hij dat de dood bij den | ||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||
mensch wat anders is dan de dood bij de boomen, dat de dood bij den mensch geen natuurlijk verschijnsel is: ‘De dood en de siekten syn disordres, die niet van de natuur syn...’. Dat de dood met zijne verrottingsverschijnselen een scheikundig proces is, waardoor de organische stof onder den invloed der microben terug naar den anorganischen toestand keert, ten einde de verdere ontwikkeling der planten en het ontstaan van verdere menschengeneratiën toe te laten, - dat voor de geloovigen de dood naar betere en gelukkigere toestanden leidt, - dat alles is in strijd met de beweringen van den schrijver. Waar hij zeker nuttig werk verricht, dat is als hij met nadruk tegen de kwakzalvers en de oneerlijke geneeskundigen opkomt, en als hij aanraadt op matige wijze te leven. In het 1e hoofdstuk, over het waterdrinken, zegt Bontekoe dat het water tot het behouden van het leven en van de gezondheid noodzakelijk is; maar daar in Holland het water zeer dikwijls onzuiver is, verkiezen de menschen wijn. brandewijn, bier te drinken, ‘of soo 't lieden van minder couditie zijn, en van een andere opvoedingh, de wey, en gekarnde melk.’ In de volgende 15 hoofdstukken bespreekt dan Bontekoe de krachten van de thee die het lichaam niet verdroogt, de maag niet verslapt, de afscheiding van gal niet verhoogt, geen beving van lichaamsdeelen veroorzaakt, mannen en vrouwen niet onvruchtbaar maakt, mond en keel bevochtigt, maag, darmen en bloed zuivert, de hersenen prikkelt zonder den slaap te ontnemen, de borst en de ingewanden tegen verkoudheid behoedt, de nieren en de blaas van zand en graveel beschut. In hoofdstuk XVI worden de bereiding en de gebruikswijze van de thee, en wel alleen Indische thee, besproken. In de volgorde van de hoofdstukken, tusschen XII en XIV ontbreekt nr XIII, zoodanig dat in plaats van 15, slechts 14 hoofdstukken feitelijk bestaan. Het zij nog vermeld dat op blz. 55 Bontekoe het Spawater noemt. In 1686, dus een jaar na de dood van Bontekoe, verscheen van de hand van Stephanus Blankaart een boekje getiteld Gebruik en misbruik van de thee, ook te 's Gravenhage bij Pieter Hagen, maar te gelijker tijd te Amsterdam bij Jan ten Hoorn. Blankaart zegt trouwens in de voorrede dat het stuk als handschrift bestond en nog niet werd uitgegeven; het stuk heeft een gansch ander inhoud als het Tractaat van 1678 en handelt te gelijker tijd over tabak en koffie. [1679 Bontekoe]. Tractaat van het Excellenste Kruyd Thee: 't Welk vertoond het regte gebruyk, en de groote kragten van 't selve in Gesondheyd, en Siekten: Benevens een Kort Discours op Het Leven, | ||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||
de Siekte, en de Dood: mitsgaders op de Medicijne van dese tijd. Ten Dienste van diegene, die lust hebben, om Langer, Gesonder en Wijser te leven. Den Tweeden Druk Vermeerdert, en vergroot met by voeginge van noch twee Korte Verhandelingen, I Van de Coffi; II Van de Chocolate, Mitsgaders van een Apologie van den Autheur tegens Sijne Lasteraars, Door Cornelis Bonrekoe (sic), Doctor in de Medicijnen. In 's Gravenhage, Gedrukt by Pieter Hagen, Boek-verkooper in de Hoogstraat, in de Pauw, M DC LXXIX. (15.1×9.0 cm., Waarschouwinge, 367 blzz., Kon. Bibl. Brussel, V H 6675). De titel verschilt een weinig van dezen der 1e uitgave; de boekwinkel ‘in de Koning van Engeland’ is in de 2e uitgave, het volgend jaar verschenen, ‘in de Pauw’ geworden. De 2e uitgave bevat een brief van den schrijver aan de liefhebbers van de thee, waarin wordt aangekondigd dat aan de verhandeling over de thee twee nieuwe worden toegevoegd, een over de koffie en een over de chocolade. De ‘waarschouwinge’ aan den lezer blijft dezelfde, alsmede het ‘Kort Discours, om die geene die 't lust Reflexie te doen maken op 't Leven, de Siekte, en de Dood mitsgaders op de valsche Medicijne en de Naam-Doktoren van dese tijd, en van ons Land’, dat er niet minder dan 54 blzz. behelst, en dat op de twee laatste blzz. ietwat langer wordt gemaakt. Vooraan het tractaat komt een afzonderlijk titelblad. De inhoud van de 2e uitgave (blzz. 55-250) is de zelfde als in de 1e (blzz. 1-324); de indeeling in hoofdstukken ook, zelfs wordt op blz. 58 van de 2e uitgave en op blz. 7 van de 1e een tweede paragraaf VI gevonden, aldus IV, V, VI, VI, VII.... Daarentegen de foutieve aanduiding van XII Capittel in plaats van XIII in de 1e uitgave wordt in de 2e uitgave verbeterd. De 2e uitgave krijgt een laatste paragraaf meer, getiteld ‘'t Besluyt van dit Werk’ waarin wordt medegedeeld dat de 1e uitgave in weinig weken werd uitverkocht, en dat thans het werk over de thee met 3 tractaten wordt vermeerderd, een over de koffie, een over de chocolade, en een over de manier om lang gezond te leven. De verhandeling over de koffie bedraagt blzz. 253 tot 278 met een afzonderlijken titel: ‘Een kort tractaat, van de kragten en 't goede gebruyk van de Coffi. In 's Gravenhage, Gedrukt by Pieter Hagen, Boek-verkooper in de Hoog-Straat, in de Pauw, M DC LXXIX.’ Zij bedraagt 3 hoofdstukken: aard en bereiding van de koffie, krachten, gebruik. Aan de koffie worden nuttige prikkelende eigenschappen toegekend, in tegenstelling met andere dranken zooals wijn, bier, brandewijn, wei, of karnemelk; met zure melksoorten waren, zooals men ziet, de vroegere geneeskundigen veel minder ingenomen als de moderne. Moeten deze | ||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||
dranken op zeer matige wijze gebruikt worden, dan mag men van thee en van koffie zooveel benuttigen, ‘om een gansche dach sonder dorst te wesen’; deze hoeveelheid kan volgens Schrijver zeer hoog worden: ‘t'sy dan dat yemand daar toe twintig of dertig kopjens neme, of meerder of minder; en wat is' er doch te vreezen voor 't water, 't welk suyver en warm is?’ De hoeveelheid koffie die men per dag drinken mag is volgens de sterkte van de infusie veranderlijk; de koffie overtreft hierin de thee, dat zij de nachtslaap weinig of niet verhindert. Vroeger moesten de menschen een ander zenuwstelsel hebben als thans; in de geneeskundige boeken van den tijd wordt echter geen melding gemaakt van geestesoverwerk en van neurasthenie! De verhandeling over de chocolade heeft als titelblad: ‘Een kort tractaat, van de kragten en 't goede gebruyk van de chocolate. In 's Gravenhage, gedrukt by Pieter Hagen, Boekverkooper in de Hoog-straat, in de Pauw, MDCLXXIX’ en bedraagt de blzz. 279 tot 320, met 2 hoodstukken: aard en bereiding van de chocolade. In dien tijd werd de chocolade gewoonlijk als drank gebruikt, en uit cacao, suiker, kruiden zooals anijs, peper, en water bereid. De melk schijnt alleen bij uitzondering aan het product toegevoegd te worden, en valt in het geheel niet in den smaak van den schrijver: ‘Dat kramerstuyg, 't welk uyt Saffraan, Ayeren, Melk, enz. bestaat, en hier te land verkoft en gedronken wordt is een drank die wel smaakt, en die men voor geen vergif kan houden, maar 't is niet van de selve dat men verstaan moet, 't geen ik sal seggen van de chocolate, om dat dat mengelmoes kragten niet en heeft, welke er gevonden worden in een goede onvervalste en niet verouderde Spaanse Chocolate...’. Chocolade is volgens Schrijver een voedsel en een geneesmiddel; het is zeer nuttig voor zwakke personen en kan in vele gevallen allerlei apothekersstropen op gunstige wijze vervangen. De aangekondigde 4e verhandeling over de manier om lang en gezond te leven wordt ‘Een Apologie van den Autheur tegen sijne Lasteraars’ (blzz. 321-367), waarin Bontekoe op moedige wijze zijn strijd tegen de kwakzalvers doorvoert en het bestudeeren der wetenschappen volgens het stelsel van Descartes verdedigt, om te eindigen met den wensch dat Scholen en Academiën alleen dienen gesticht te worden, om geleerde en vrome mannen aan te kweeken. In de 2e uitgave van 1679 vind ik verscheidene fouten in het pagineeren: 1o) op blz. 160 volgt blz. 181 en de blzz. 161-180 bestaan niet; de studie van den tekst en de vergelijking met de 1e uitgave op blz. 196 bewijzen echter dat de inhoud volledig is en dat blz. 181 wel op blz. 160 volgt; - 2o) de ge- | ||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||
tallen 227 en 228 worden elk tweemaal gebruikt, terwijl de tekst normaal voortloopt; - 3o) Op blz. 278 op het einde van de verhandeling over de koffie, komen blzz. 291, enz. in plaats van 281 enz., zonder ontbreking in den tekst.
In de jaren waarin de tractaten van de thee, de koffie en de chocolade van Bontekoe het licht zagen, werden verscheidene verhandelingen over hetzelfde onderwerp gepubliceerd. Hiertoe behoort namelijk een werk van Stephanus Blankaart, in 1686 uitgegeven, waarover ik mijne mededeelingGa naar voetnoot(10) over dezen geleerde gerefereerd heb. Dit werk heeft voor titel: [1686 Blankaart]. Gebruik en Mis-bruik van de thee, Mitsgaders een Verhandelinge wegens de Deugden en Kragten van de Tabak. Door Cornelis Bontekoe, In zijn leven Raad en Lyf-Medicus van zijn Keurvorstelyke Doorluchtigheid van Brandenburg. Hier nevens een Verhandeling van de Coffee, Met des zelfs Krachten in gezonde, en ongezonde. Door Stephanus Blankaart, Philosophiae en Med. Doctor en Practizijn tot Amsterdam. In 's Gravenhage, By Pieter Hagen. En tot Amsterdam By Jan ten Hoorn, Boekverkooper, over het oude Heere Logement, in de History-Schryver, 1686. [Bibl. Univ. Gent Acc 11464, 9.3×15.6 cm., voorrede + register + 192 blzz]. Bontekoe overleed in Januari 1685; Blankaart gelastte zich dus, in 1686, met het doen verschijnen van het achtergelaten handschrift, te gelijker tijd met eene verhandeling van hem zelf over de koffie. Daarin spreekt zich Blankaart uit, evenals Bontekoe, tegen het gebruik van zure melk: ‘de zuure wei en kernemelk, dat groote vergift in ons land.’ De Bibliothèque Nationale de Paris bezit: [1685 Bontekoe]. Tractaat van het excellenste Kruyd thee.... benevens een kort discours op het leven, de siekte, en de dood mits gaders op de medicijne van dese tijd... den derden druk vermeerdert en vergroot met byvoeginge van noch twee korte verhandelingen, I van de coffi; II van de chocolate, mits gaders van een Apologie van autheur tegens sijne lasteraars, door Cornelis Bontekoe... 's Gravenhage, by P. Hagen, 1685, 343 blzz. (P.). waarvan de Index Catalogue Washington een Duitsche vertaling in 1686 vermeldt: [1686 Bontekoe]. Drey neue curieuse Tractätgen von dem Trancke Cafe, sinesischen The, und der Chocolata, welche nach ihren Eigenschaften, Gewächs, Fortpflantzung, Praeparirung, Tugenden und | ||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||
herrlichen Nutzen, sehr curieus beschrieben und nunmehro in die Hochteutsch Sprache übersetzet von dem welcher sich jederzeit nennet Theae potum maxime Colentem, 247 blzz. Budissin, F. Arnsts, 1686.(W) In het Fransch verscheen te 's Gravenhage een interessant boekje getiteld: [1685 Dufour]. Traitez nouveaux et curieux du Café, du Thé et du Chocolate. Ouvrage également nécessaire aux Medecins, et à tous ceux qui aiment leur santé. Par Philippe Svlvestre Dufour. A quoy on a adjouté dans cette Edition, la meilleure de toutes les méthodes, qui manquoit à ce Livre, pour composer l'excellent chocolate, suivant la Copie de Lyon. A la Haye, chez Adrian Moetjens, Marchand Libraire, prez la Cour, à la Librairie Françoise. MDCLXXXV. (Titelprent, épitre au chevalier Valon, préface, attestation, 16-403 blzz., table, 13.1 × 7.8 cm., Kon. Bibl. Brussel VH 6676). Dit werk, volgens een Latijnsch handschrift, zoo zegt Schrijver, opgesteld, is evenals het boek van Blankaart, van de verhandelingen van Bontekoe gansch onafhankelijk. In nr 24 van Bibliophile ès sciences psychiques 1925, uitgegeven door den boekhandel Nourry te Parijs treft men dit werk aan onder nr 151, ook van 1685, maar uitgegeven te Lyon door Girin.
⋆⋆⋆ [1681 Bontekoe]. Laatste reden van afscheid, Over de Koortsen, uytgesproken den 15 July 1681, In 's Gravenhage, door Cornelis Bontekoe, Medicinae Doctor. Tot waarschouwing van alle die hun lijv en leven te lief hebben, om sig na de mode en in de form te laten pynigen, martelen en moorden met Ader-laten, Purgeren, Koeldranken en wat meerder is van diergelijke Moord-geweer, In de Handen van de Naamdoctoren. In 's Gravenhage, By Pieter Hagen, Boeckverkoper in de Hoogstraat, in de Pauw, 1681. (voorrede + 79 blzz. 14.2 × 9.8 cm., Bibl. Univ. Gent Med. 3422A). Alhoewel in zijn voorrede tot den lezer, de schrijver verzoekt ‘dat UE. mijn stijl en manieren van seggen niet aanstotelijk mogen zijn’ zijn voorrede en rede hard en scherp, omdat ‘dit Corrosif nodig tegen hun vuyle en verrotte sweren was’. Op het punt uit Nederland te vertrekken, - men weet dat Bontekoe door zijn strijd tegen kwakzalvers en onwetenschappelijke geneeskundigen genoodzaakt was eerst naar Amsterdam, dan naar Duitschland te gaan -, geeft de geneeskundige den 15 Juli 1681 te 's Gravenhage eene voordracht over de koortsen, waarin hij de tot nu aangegeven uitleggingen bespreekt; vooral beknibbelt hij de gistingstheorie, de theorie | ||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||
van de perturbata mixtio sanguinis, en de theorieën die op de scheikunde steunen: ‘Maar niets is so belachelijk, als 't geen Paracelsus met al de bende van de Chimisten over de koortsen raaskald. Want is 't niet te raas kallen, dat zij de koorts stellen een ontsteking te wesen van swavel en salpeter, een incandescentie of toorn van d'universelle balsum, en van de Mercurius des levens, of gelijk elders de grote, maar in 't stuk van theorie de dwase HelmontGa naar voetnoot(11) zeit, de koorts is een defedatio of vervuyling van een gedeelte in de Archeus, die daardoor tot indignatie of verontwaardiging verwekt word, enz.’ En verder zegt hij om tegen de scheikunde op te komen, waarop men in dien tijd op een onbezonnene wijze beroep deed om de meest onverstaanbare verschijnselen uit te leggen: ‘De gansche leer van de chemisten is ontsproten uyt onkunde van d'Anatomie en ware Physica, waar door 't hun gebeurd is, dat se Chemisten zijnde, sig den lossen toom gegeven hebben, om in plaats van te redekavelen, allerley Comparatien te maken, sig latende voorstaan, dat het lighaam van een koortsig mensch een laboratorium was, 't hert een kroes, 't bloed en zappen, swavel en salpeter, die in brand en vlam raakte, so als sy menigmaal in haar kroesen en fornuysen gesien hadden.’ Dat er overdreven werd, daaraan valt niet te twijfelen; de vergelijking tusschen het menschenlichaam en een laboratorium niet te willen aannemen bewijst alleen dat Bontekoe zeer stelselmatig tegen de scheikunde optrad, vermits die vergelijking nog nu een onbetwijfelbare beteekenis heeft. De kwakzalvers worden niet gespaard; ‘mijn Heer den Doctoor, Monsieur Apteker, Sinjoor Barbier’ worden moordenaars genoemd, en om zijne overtuiging wel te doen verstaan voegt Bontekoe er nog bij: ‘en noem se nog also, en houde haar daar waarlijk voor...’. Zelfs de geneeskundigen worden aangeraakt: ‘So dat onse Doctoren met hun kop van promotie, zolang zy geen beter theorie hebben, Empyrici sijn, ja nog erger, om dat d'Empyrici op ervarentheid alleen, en de dese op hondert valsche Theoremata, en schadelijke maximes steunen, alle gebouwd op de valsche Leer van hitte, ebullitie, fermentatie, enz...’ In zijne rede breekt Bontekoe veel af; hij geeft echter zijne opvatting over de koortsen niet. Hij spoort aan tot een echte wetenschappelijke ontwikkeling van het geneeskundig beroep.
⋆⋆⋆ [1682 Bontekoe]. Antwoord van Cornelis Bontekoe, Med. Doctor, | ||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||
Aan de Schryvers Van de Brief Onder de naam van Pieter BernagieGa naar voetnoot(12), M. Dr. uytgegaan, Door welke een menigte van muggesifterien, en pretense contradictien die men sedert eenige Jaren al pratende tegens het The boek, het Niew Gebouw der Chirurgie, en de reden van Koortsen, uytgestroit heeft, wederleit worden. Non quidem Jupiter omnibus placet. t'Amsterdam, By Jan Bouman, Boekverkooper, in de Kalverstraat, over de Kapel, 1682. (14.0×8.7 cm., 63 blzz. Bibl. Univ. Gent Med. 3422B). Dat stukje, op zeer scherpe en aanvallende wijze geschreven, dient vooral als weerlegging der vlugschriften van tegenstrevers, die moeilijk de waarheden, door Bontekoe voorgehouden, verdragen. De waarde van het stelsel van Descartes wordt opnieuw uiteengezet; ook worden de aanhangers van Bontekoe, namelijk Overkamp en van Tongeren hardnekkig verdedigd. Het opstel is eerder langdradig en is meer een beroeps- als een wetenschapsdiscussie. Als voorbeelden van de wijze van beredeneering kunnen de volgende citaten dienen: blz. 15: ‘gelijk verscheide Chirurgijns my en gehaat en verweten hebben, dat ik hun Jaarlijks een goede somme gelds ontnam, en ik ken Doctoren die de mode alleen volgen, om dat sy 'er wel van waren. Wat d'Apothekeren aangaat, eenige eerlijke luyden uytgesondert, sijn 't meest alle kramers, die niet op de konst, op het nut of heil des sieken, maar einiglijk op hun geldwinning denken, en daarom met de Medicijnen kladden.’ blz. 21: ‘Ik heb al lang een groot gedeelte van mijn Niew Gebouw uytgegeven, en geeft het nog dagelijx uyt aan d'aller fijnste geesten, die nog komen sien; maar ik kan 't niet geven aan den onwillige, en hardnekkige, en die weglopen, als ik met haar sal spreken, die doof sijn tot alle redenen, en niets konnen horen als de klank van geld.’ blz. 58, waar Bontekoe zijne bepaling geeft van eenen kwaksalver: ‘In mijn oog is een kwaksalver al wie sonder ware kennisse van een gegronde Theorie handen de sieke slaat, en als d'oude Empyrici of kwaksalvers syn u meeste Amsterdamse Doctoren, vele Chirurgyns en alle enkele Apothekers.’ De brief eindigt op blz. 63 met deze woorden van minach- | ||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||
ting voor de eenen, van verkleefdheid voor de anderen: ‘Maar al genoeg tot een andwoord op u vuyle papieren, uyt enkele boosheid geschreven en uytgegeeven. Zijt op een ander tydwyser, of doet wat u de geest ingeeft, en u kameraats u inblasen, terwijl ik u latende, en niets agtende, blyve van alle eerlyke en verstandige luyden, en regte konstminners Haar Ed. Ootmoedige en onderdanige Dienaar Corn. Bontekoe; Amsterdam den 21 July 1682.’
⋆⋆⋆ [1682 Overkamp]. Nieuw gebouw der Chirurgie of Heel-Konst, Getimmert op de nieuwe Beginselen vande Genees- en Heel-Konst, Bestaende In de ontdeckinge van de oorsaecken, voortgangh en genesinge van de voornaemste geswellen van 's Menschen Lichaem. Door klare en onderscheydene beginselen, over een stemmende met die van Renatus des Cartes. Nevens een Brief over dit Werk, van Cornelis Bontekoe, Door Heydentryck OverkampGa naar voetnoot(12), Medicijne Doctor tot Harlingen. t'Amsterdam, By Jan ten Hoorn, Boeckverkooper over t'Oude Heere Logement. 1682. (15.2×9.8 cm., opdracht, voorrede, gedicht, portret, 460 blzz., Bibl. Univ. Gent A 14172 en A 790). Het boek is opgedragen aan Christophorus van Tongeren, doctor in de geneeskunde, en bevat een voorrede tot de heelmeesters waarin de Schrijver onder meer zijne bewondering voor de gedachten van Bontekoe uitdrukt en met lof spreekt over ‘sijn Laboratorium, alwaer de netste preparatien van Genees-middelen’ werden bereid. Het portret van Heidentryk Overkamp is van een gedicht van Emanuel van YperenGa naar voetnoot(12) voorafgegaan. Overkamp en van Yperen behooren aldus tot de weinige vrienden van Bontekoe, die nog voor dezes dood zijne verdediging hebben opgenomen. Het komt mij voor dat het kort verhaal over het leven en de dood van Bontekoe, in de volledige werken, alhoewel naamloos, wellicht van de hand van Overkamp zou kunnen zijn. Dit is echter alleen eene veronderstelling. Ik laat hier het gedicht van Em. van Yperen volgen: | ||||||||||||||||||
Op 't Nieuw Gebouw van Heydentryck Overcamp, Doctor in de Medicynen.
| ||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||
Hoe sou de Outheit sigh verwond'ren,
Soo sy de oogen op kost slaen,
Waer op Apolloos Ligt blijft staen
Hoe souden al die stemmen dond'ren,
Dat boek, en schriften, sou vergaen.
Geen Aesculaap, wierd aengebeden,
Geen Podaliers, Machaons tiet
Gesogt, met trommel, of trompet
Wat hulp Arabische, en Griekse reden,
Een Celsus, met Latijn soo net,
Of 't padt so menigmael betreden,
Met kromme wegen van Galeen,
Vol bloed'ge kolken, diepe zeén:
Een doolhof, met verkeerde schreden,
Een Konst bepaelt met Swacke reén?
De qualen schijnen nu te spreken;
Ook, wie dit leest, genesing vint,
Het Oudt, niet anders is als' wint,
Dat Besjens in haer spinrok steken,
't Geen nu een Kaers, met 't Vlas verslint.
Dees, heeft des Cartes ingesogen,
Een yder bladt vertoont u bloodt,
Eens levens wasem, voor de Doodt.
De quael verbaest, is opgetogen,
Wel ligt, soo loopt die Konst om broodt.
Hier, leert men de aert, van alle stoffen,
Gins, Scheyt door Konst, u Overkamp.
Daer, gest het kleyne Al met ramp:
Hy doet 't gebreck ter neder ploffen,
Steeckt voor ons op, een ligte Lamp.
Emanuel van Ypperen, Med. Doct.
Het geneeskundig boek van Overkamp bevat 2 deelen, resp. met 13 en 20 hoofdstukken. Op blz. 417 treft men een brief van Bontekoe aan Overkamp, waarin Bontekoe zijn genoegen uitdrukt dat het Nieuw Gebouw met zijne gedachten van het verbeteren van het geneeskundig vak wel overeenstemt, en tevens zijn moed en zijn vertrouwen laat verstaan, om verder zijn strijd tegen zijne vijanden voort te zetten; de brief is van Amsterdam 13 Juli 1682, en wordt beantwoord door een ‘antwoord van den Auteur’ blz. 426-432, vol genegenheid en geestdrift. | ||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||
De blzz. 433-459 dragen den korten inhoud der hoofdstukken en een alphabetisch register der voornaamste zaken.
⋆⋆⋆ [1683 Pseudonymus]. Den Krayenden Haene van Aesculapius, ofte Kerst-Nacht Ghedachten, van den Jaere 1682. Door den Nieuw ten Dagheraet Verrysenden Vallesius Philiatros Medecyn tot Ghendt. Waer by ten Deele Wederleyt wort, de verkeerde Leere van Bonte-Koe ende syne Naer-volghers. Als veel misbruycken deser Eeuwe in de Medecyne begaen tot Troost vande Verdruckte Sieck-ligghende Goddinne de Konste der Medecyne naer de Wet ende Leere van Hippocratis by veele besworen, ende voor schilt van religie in 't bedienen van de Edele Konste der Medecynen ter Hant genomen (om te meer gesach, ofte geloof te hebben,) niet te min van Weynige onderhouden. Luydende als hier achter volght. In 's Gravenhage By Pieter Hagen, Boeckverkooper woonende in de Hoog-straat in de Pauw. MDCLXXXIII. (13.4×8.7 cm., gedicht + voorrede + 129 blzz., Bibl. Univ. Gent G 117181). Tusschen een opgave der wet van Hippocrates en een voorrede geteekend P.N.V.B.M.D. op spottenden toon opgesteld, en waarin namelijk wordt gezegd dat de Godin der Geneeskunde zoo slecht werd onthaald ‘dat sy daer doore soo sieckelijck is gheworden, dat sy haere schaep-kudde als waere Dienaers Verlaetende... Op Blandyns-bergh St. Pieters nevens Ghendt is ghevlucht, om de ghesontste locht’, - komt het volgend gedicht van een onbekenden verzenmaker, - is de naam van dichter hier wel gepast? - tegen Bontekoe en zijn gedachten gericht: | ||||||||||||||||||
Klinck-Dicht
| ||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||
Want Vader Abraham gheneyght tot offerande
Van Isa'ck synen Soon', so Godt aen hem ghebiedt,
Verliet hy niet het Dal, en stack syn handt in brande
Op eenen hooghen Bergh, naer des Schriftvers bediedt,
Alsoo heeft Moyses oock, als hy syn Volck sagh leven,
In onheyl ende quaedt, sigh op een Bergh ghesedt
Wanneer den grooten Godt, aen hem daer heeft ghegheven
Syn Woordt en Syn Ghebodt, ons aller vaste Wedt.
O! wonderbaergheschick, siet al des s' Weireldts Seghen
Die wort ons vanden Bergh ghebracht in overvloedt
Selfs onse Saligheyt: heeft Christus daer vercreghen
Wanneer hy op den Berch voor ons vergoodt syn Bloedt.
Dat desen Haen' dan wort gheert in alle Landen
(Tot s'dwaelinghs wederlegh) ons van 't Geberght gejont
Waer door dat Bonte-Koe gebracht wort nu not schanden,
En al die in syn Leer' met hem aengaen Verbondt,
Want wie hem Krayen hoort', en syn Verstandt doet open,
Hy sal de waerheyt sien, verschynen van den Bergh.
En dat de valsche Leer', daer onder licht ghecropen,
Met haer vergiftigheyt als Peste noch soo ergh.
Door V-L. Dienst-bereyden S.C.I.Z.T.G.
Het boekje, zeker niet wetenschappelijk, bevat eene lange reeks aanvallen in zeer langdradigen vorm. Bontekoe krijgt er allerlei beleedigende spotnamen, voor zijne aanvallen tegen de geneeskundigen en apothekers van zijn tijd en zijne toetreding tot de leer van Descartes; van hem wordt gesproken van ‘Bonte koe, als met syne hoornen soo ghesteken wort’ (blz. 2); zijne aanhangers zijn de ‘Bontecoeisten’ (blz. 8); op blz. 24 is hij een ‘Antechrist, en nieuw Kettery-stichter in de Medecyne, dien naedief’; op blz. 39 wordt vermeld ‘Dat hy van Calf als nu eene Koe is gheworden. Welcke Bontekoe met haere melck, haere geuserye in haer suygende Kalvers wilt storten.’ De indringing der chemie, als gevolg der geschriften van Sylvius wordt ook op menige plaatsen niet gespaard. Het opstel is lastig om te lezen, bevat zelfs op zekere plaatsen (blzz. 40 en 83 namelijk) korte gedeelten in verzen, zeker als afwisseling. En het eindigt met een afscheid van den schrijver aan zijn haan, natuurlijk weder een gedicht, waarin Bontekoe en Descartes niet worden vergeten, en met eene verontschuldiging in een paar bladzijden van den schrijver over zijn ‘Traecheydt’. | ||||||||||||||||||
Afscheyt
| ||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||
Door-krayt aen elcken kant dees dwalinghs Wederlegh,
Op dat ghy Bonte-Koe, Bant seffens vanden Wegh,
Onlancx tot ons Ghebaent, door syn Versierde Leeren,
Soo sult ghy Triumphant, naer Ghendt wed'romme keeren
En vreest niet voor 't Vervolgh, aat ghy sult onderstaen,
Maer neemt op mijn versoeck, de reys kloeckmoedigh aen.
Al vindt ghy Bonte-Koe, of een van syn Ghesellen
Ghy moet U daerom niet, in 't minste deel ontstellen;
Want wilt U een van die Vijand'lijck vallen aen;
Ghy cont die met u Spoor seer Mann'lijck wederstaen.
En beeldt u dan niet in, naer uwe hop' te vinden
Veel Vrienden, maer wel die, U trachten te Verslinden
Daer van de oorsaeck is, om dat ghy onverdrayt
De Waerheyt naeckt en bloodt, aen alle kant Doorkrayt.
Dan indien by gheval, ghy erghens comt te raecken,
In Bonte-Koes begrijp, hy sal u willen maecken:
Van Haene tot Cappoen, daer voor ben ick vervaert,
Dus siet dat ghy voor elck, U selven wel bewaert.
Krayt sonder Vaer of Vrees, oock in de duyster Hollen
Soo sult ghy Bonte Koes Gheslacht doen suysebollen,
En vallen in den slaep, en over-grooten noodt,
Tot schande van hun Leer, en hun Verwaentheyt groot.
Indien het oock ghebeurt, dat ghy wort overvallen,
Of erghens overlast, met een dwael-gheestigh mallen:
Als eertijdts is gheweest, Renat Carthesius,
Neemt u wen toevlucht dan, tot onsen Plempius.
Die sal u troost'lyck zijn, in U Vervolgh en Lijden,
En dienen voor een Schilt, om t'onheyl te bestrijden,
Die sal als een Klock Hinn', die haere Kieckens Broedt,
U nemen t'aller tijdt, in syn gherust Behoedt.
Door-vlieght dan mijnen Haen: als een waerachtich Kiecke,
Tot Leuven voort gheteelt, tot troost van veele siecken
En schoon dat Bonte-Koe, op u brult, ofte keft
Siet dat ghy door 't ghekray, syn burlen overtreft.
Op dat t'gheblit des Calfs, uyt dees Koe voorts-ghecomen
Voordan niet meer en meyndt, naer Leuven te gaen rommen
Dat haer Leer' can bestaen, soo fyntjens uytghesift
Niet dienende tot nudt, maer enckel tot vergift.
Finis U.L. Dienaer P.N.V.B.M.D.
Allusie op 't woort Finis
Het is een audt ghespreuck, coronat finis Opus
Dat Bonte-Koe dan kust de Poorte van Aesopus.
| ||||||||||||||||||
Dobbel Jaer-Schrift besluytende t'jaer van 't beghin des Werckx, als oock het Jaer, dagh en Maendt, als t'is voldruckt.Wee Bonte-koe, brInghen, woU, D'oUDT artsenI heeL tot sChanDt
U, werCK, Den t waeLfsten maert, VonnIst te sYn ghebaut.
| ||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||
Laat ons niet vergeten dat het boek door een Gentschen medicus werd geschreven; daarom is het niet vreemd dat er gesproken wordt over geneeskundigen en geneeskundige werken van Gent; ik citeer hier letterlijk den tekst daarover (blz. 30): ‘Hier door wiert ick aengeprickelt, als my in handen quam dat staut-aerdigh spytigh Boecxken, dat swaer verschil, tusschen Jaecques HullebuschGa naar voetnoot(13), en Jan PincketGa naar voetnoot(14), Ghesworen Chirurgyns deser Stede, dan zy evenwel lof ende eere aen hun herte, pryse hun vrom gemoet, en van meerder eerbaerheydt: als de mannen, van welcke schier t'sedert den tydt naer Nicolaus BiesusGa naar voetnoot(14), dat beth dan 126. jaeren leden, dat oyt Ghendtenaere jet inde Medecyne, heeft durven in 't licht gheven, of laeten drucken: ten zy Bauduyn RonffGa naar voetnoot(14) Venatio medica, omtrent den jaere 1589 daer naer in onser Eeuwe Hermanus van der HeydenGa naar voetnoot(15), sijn Boeck vanden Camerganck ende Buyck loop, seer wel, ende gheleerdelijck gheschreven. Als oock dat Invectivum in 't cas van den Heere | ||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||
MinnaertGa naar voetnoot(14) by den gheleerden Mr. Jacobus LippensGa naar voetnoot(16) Doctor, daer sijn partye noyt moets, nochte bloets ghenoech ghehadt heeft, van 't selve te beantwoorden. Ende seker Tractaet van de Peste ten jaere 1668 uytghegheven door Mr. Philips Vanden BergheGa naar voetnoot(14) Doctor der selver Stede. Benevens, ende ten letsten, dat schoon Antidotarium GandenseGa naar voetnoot(17), voor twee mael Druckens de Stadt ghenoech ten coste staende.’ Ik herinner hier dat wij door het vlugschrift Laatste reden van afscheid vernemen dat Bontekoe den Haag verliet in 1681; de Kraeyende Haan van Philiatros werd in 1683 te Gent in het licht gegeven, als Bontekoe reeds naar Hamburg was vertrokken, en aldus niet zeer bereikbaar was. Ph. Blommaert in zijn werk De Nederduitsche Schrijvers van GentGa naar voetnoot(18) noemt ook Den krayenden haene van Aesculapius. Daarover zegt hij dat Vallesius Philiatros den bedekten naam was van een geneesheer te Gent die in 1683 te 's Gravenhage een hekelschrift uitgaf op twee heelmeesters dezer stad, J. Hellebusch en Jan Pinket, die over de miltziekte van eenen hond twistten, en boekskens uitgaven.
⋆⋆⋆
De brief van J.-A. van Gehema aan Kornelis Bontekoe, uitgegeven in 1683 berust in de Bibliotheek der Universiteit van Gent, Acc. 349393; deze oorkonde is medegebonden met | ||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||
drie andere werken over geneeskunde waarover ik hier eenige inlichtingen wensch te geven, Acc. 349392: Ketelaer en van Hoogstraten, 1681 Acc. 34939: Munniks en van Hoogstraten, 1683 Acc. 349391: Muis en van Hoogstraten, 1684, omdat de naam van David van Hoogstraten, medicus te Dordrecht, als vertaler wordt aangegeven van den brief van Gehema aan Bontekoe, en aldus met de werkzaamheden van Bontekoe in betrekking staat. [1683 van Gehema]. Brief van Jan. Abr. van Gehema, der Medicinen Doktor, Raetsheer en extraordinaris Doktor van zijne Majesteit van Polen, Van de ziekte Gemeenelijk genoemt De Poolsche Vlecht. Aen Den Voortreffelijken Man Den Heere Kornelis Bontekoe, Hersteller van de oude en nieuwe Filozofie, eertijds in Holland, nu te Hamburg voornaem Geneesoeffenaer. Vertaelt door D. van Hoogstraten. M.D. Te Dordrecht By Fransois van Hoogstraten, Boekverkooper. 1683. (15.8×9.2 cm., Opdracht, 14 blzz., gedicht, Bibl. Univ. Gent Acc. 349393). De opdracht aan Herman Lufnen, geneesheer, is geteekend David van Hoogstraten. Als men weet dat Bontekoe veel vijanden had die hem dikwijls spottend aanvielen, dan laat het begin van den brief dezen eersten indruk dat het stuk ook tegen Bontekoe wordt gericht, zoo overdreven is de taal: Bontekoe de grootste der mannen; hij maakt zonder moeite los ‘allerhande Labyrinten, alle moeyelijke en verwarde dingen’; hij is van ‘vrygeboren aert, die anders zeldzamer is dan eene witte rave’; hij heeft allerlei ‘deugden, die als lijfwachten by hem aen de deur staen’; hij heeft eene ‘onuitsprekelijke menigte van weldaden, waer mede hy onze kleenheid eewig aen hem verbonden heeft’, enz. Doch, er is daar niets van, en alles schijnt wel gemeend. De verhandeling is geteekend uit Hamburg, wel vreemd als men weet dat van Gehema in Polen verblijft, en David van Hoogstraten te Dordrecht, terwijl Bontekoe alleen zich te Hamburg heeft gevestigd; de dagteekening is 5 van wintermaend 1683. Na de verhandeling komt dit lang gedicht van David van Hoogstraten, den vertaler: | ||||||||||||||||||
Schetze der Geneeskonst Aen den Heere Joan Mosch Arts.Myn' zinnen, daer zy in de boeken
Der Heelkonstschrijvers bezig zijn,
Zijn opgetogen in dien schijn.
| ||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||
Daer is de wetenschap te zoeken,
Die 't sterflijk lichaem afgepijnt
Kan redden uit de booze qualen,
Die 't sterflijk lichaem afgepijnt
En midd'len by de hand kan halen,
Waer door de ziekte snel verdwijnt;
Die vruchtbaer hare zwarigheden
Verspreid door 't menschelijk geslacht,
En woelt met onbepaelde macht,
En zoekt het alles te vertreden.
Natuur bezwaert met zulk een' last
Gaet quijnen met bedorve leden,
Gelaên met haer' rampzaligheden,
En met de pijn en smart vermast.
Zy schijnt den geest te zullen geven,
Indien niet eene wijze hand
Haer helpt uit zulk een' droeven stand,
En schenkt haer weêr een vaster leven.
O Mosch! wat is de brooze mensch,
Die zoet op aerdsche lekkernijen
Zig zelf met lusten komt verblijen,
En uitrekt zijnen yd'len wensch,
Om hier een vasten stoen te zetten,
Gerust, en buiten alle nood,
Als of het brullen van de dood
Zijn' pogingen niet zou beletten!
Wat heeft zy middelen bereid,
Waer door zy dol, en aengeschonden
Van toorne, op yder uur en stonden
De ziele van het lichaem scheid!
Wat zijner buitenste gebreken,
Die met het oog te vinden zijn!
Wat baren die al smart en pijn!
Wat zijn' er prikkelen, die steken,
Als of het vlees gemartelt wierd,
Of van het knagen opgegeten,
En al het lijf van een gereten,
Terwijl de zieke raest, en tiert!
Hier komt de Roos het aenzigt quellen
Daer is een Pestkool aen de hand,
Daer worden de Oogen aengerand.
Daer zijn weêr andere gezwellen.
Hier woed het vier in arm en been,
En zoo het stael geen hulp komt brengen,
Ziet gij het gantsche lijf verzengen,
En van de wreede dood vertreên.
De borsten van de teedre vrouwen,
Verslonden door een kreeftgezwel,
Veranderen van haer gestel,
Alwaer men 't leven ziet verkouwen.
| ||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||
De dartle Venus straft het vlees,
Dat al te stout gaet spelemeijen
In haer' bedriegelijke weijen,
Daer zulk een wondre smet uit rees.
Maer als de koorts het bloed komt roeren,
En zijnen omloop snel verhaest,
Wie staet van ons dan niet verbaest,
Daer zulk een kracht ons komt vervoeren;
Terwijl wy nog vergeefs de bron
Van deze quellinge onderzoeken
In zoo verscheiden slag van boeken;
Hoewel de schitterende zon
Der hedensdaegse konst de wolken
Verjaegt, en 't helder aengezigt
Vertoont met een uitnemend licht
In 't oog van allerhande volken.
Wat hoeve ik Hoofdpijn, Lendepijn,
En Razernijen op te halen?
Wat hoeve ik Scheurbuik af te malen,
Daar veelerhande bladen zijn
Vervult met alle soort van rampen!
Gy zelf door uw' voorzigtigheit,
En kennis, oordeel, en beleid,
Verdrijft die nevelige dampen.
Maer och! wat zou de mensch bestaen,
Indien hy niet van God gezegent,
Die hem zoo mild met gonst bejegent,
Zag eenen oogst van kruiden staen,
Tot zijn genot en heil geschapen,
Om al het leger van de doot
Fier in te breken stoot op stoot,
Gesterkt door zulk een krachtig wapen?
Hoe mild is deze kruidery,
Die door de sterkste van haer' deelen
De zware wonden weet te heelen,
En ons verstrekt eene artzeny,
Om wreede qualen te genezen,
Die innerlijk of uiterlijk
Besprongen, met een zeker blijk
Getuigen van het Godlijk wezen.
Daer leert ons in dien kruidenhof
Elk blaedje God den schepper danken
Voor zoo veel hulp en zorg voor kranken,
Die steeds uitbrommen zijnen lof.
En yder knopje in zoo veel' deelen
Gescheiden, en net afgedeelt,
Daer 't hart en keurig oog in speelt,
Geeft stof van naerstigheid aen velen.
Daer maekt men een' gelijkenis
Uit al die takjes, uit die bladen,
Met zoo veel knopjes overladen,
| ||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||
Hoe 't met het menschlijk lichaem is;
Dat vol van groote wonderwerken
Zoo wonder is aen een gestelt,
Dat yder deel Gods glorie meld,
Altijd eerbiedig aen te merken
Daer kookt de maeg gegete spijs,
Bestaande uit aller hande dingen.
Wat zijn daer al veranderingen
Op eene wonderlijke wijs!
Hoe vloeit die vogt door kleene vaten
Na boven, tot dat zy in 't hart
Tot kostlijk bloed herschapen werd,
Dat weder tot zig zelf gelaten
Door eenen wonderbaren vloed
De geesten wekt, en al de leden
Beweging geeft, en aen de reden
En oordeel met zijn hulp ontmoet!
Hoe is dat werk aen een geklonken!
Het is de wereld heel gelijk.
'T verstand hoe bloejende, en hoe rijk
Verzien, ziet zig heel weggezonken.
Men vind' er zeen, en berg, en dal,
En zoo vele afgescheide holen,
Voor yders oogen weggescholen,
Gelijk de konst u toonen zal.
Wat kan 't gebeente u niet al leeren,
Dat van de spieren trekt zijn' kragt,
Die het bewegen door haer' magt!
Hoe ziet gy uwen lust vermeeren
In zoo veel' takken groot en kleen
Van vaste zenuwen en aderen,
Slagaedren, die zig hier vergaderen
Alom van boven tot beneên!
Wat zijn' er kleene en groote klieren,
En watervaten zonder end,
En andre Leidingen ontrent,
Waer door de vogten henen zwieren,
Zoo heilzaem, zoo zy haren stand
En haer' bequaemheid regt bewaren;
Maer schadelijk, zoo zy vergaren
Een letzel, dat haer overmant.
Gelukkig is hy, die de zinnen
Kan stieren tot een recht bescheid
Van alles, wat verborgen leid,
Om alle ziekten te verwinnen.
Dus leeft men door zijn kloek verstand,
Om al het menschdom te bevrijen,
Van ongevallen, die 't kan lijen.
Dus red men best het vaderland.
D. van Hoogstraten.
| ||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||
[1681 Ketelaer en van Hoogstraten]. Geneeskonstig Verhael van de Sprouw Onzer Landgenoten. Beschreven Door Vincent KetelaerGa naar voetnoot(19), Geneesoeffenaer en Rektor der Latijnsche Schole te Zirikzee; Nu vertaelt door David van Hoogstraten, Boekverkooper by 't Groot Hooft, in Erasmus, 1681 [15.8×9.2 cm., Opdracht, Gedichten, 40 blzz., gedicht, Bibl. Univ. Gent Acc 349392]. De opdracht aan de Raadsleden van Zirikzee is geteekend Zirikzee, Op het laatste van Oogst 1669. De twee gedichten die het stuk voorafgaan zijn, het 1e eene Nederlandsche vertaling uit het Latijn van Rochus Hofferus, het 2e handelt over de vertaling en is geteekend J. van Hoogstraten. Op het einde van de verhandeling komen de Latijnsche verzen van Joachimus TargierGa naar voetnoot(20) bij de gelegenheid van de Nederlandsche vertaling, ‘ex Latino in belgicum Sermonem translatum.’ De verhandeling zelf is eene volledige studie, met de geneesmiddelen van de sprouw of aphtae. | ||||||||||||||||||
Op het Verhael der Sprouw Van den zeer geleerden Heere Vincent Ketelaer, Geneesoeffenaer, en Rektor der Latijnsche Schole te ZirikzeeDe grijze aeloudheid heeft niet zonder roem geschreven,
Hoe dat de zieke zal baet zoeken voor zijn leven.
Nog leeft men veel, hoewel men juist niet veel verstaet.
En dikwils ziet men, dat de ziekte niet vergaet.
Daer is geen tijd, of zy geeft hare wisselingen.
Eenyder land klaegt van het zaed van quade dingen.
De aeloude Heelkonst heeft noit onze Sprou gekent,
Onkundig, hoe zy best kon worden afgewend.
Het lichaem kan die hulp en die beschermers missen.
Het bid een beter konst om zijn' geheimenissen.
De konst verandert na de ziekten, op dat zy
Bestreden worden door eene andere artseny.
Dit heil toont Ketelaer door zijn geleerde schriften.
Zijn oordeel weet met vlijt het alles door te ziften.
| ||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||
Hy scheid de tijden van de tijden, en den naem
Van zijne zaken af, en overal bequaem
Beschrijft de tekenen, en hare opregte bronnen.
Geleerde man! wie zou u eere weigren konnen.
Uw' pen veredelt zig door haren letterschat.
De Sprou maekt dikwils in de keele voor het nat
En droog geen ingang, en de zieke raekt aen 't slikken.
De vroege dood dreigt hem verwoed alle oogenblikken,
En vat hem aen, en sleept hem in haer grafstee neêr.
Maer gy krijgt van de Sprou het leven, en eene eer,
Die noit verduistren zal, eenyder zal u prijzen,
Die door uw' wijze tong u ziet ten hemel rijzen.
Gevolgt uit Rochus Hofferus Latijn.
| ||||||||||||||||||
Op de vertaelde Verhandelinge der Sprouwe Van den Heere Vincent Ketelaer.Toen Ketelaer door zijn' geheiligde artsenyen
Het menschdom dag aen dag bevrijdde voor de dood,
En quam de quijnenden van hunne quael bevryen,
En door zijn 'trouwe hulp hen redden uit den nood;
Deed hem dat monster door zijn gramschap aengedreven
Ten lesten sneuvelen door zijnen fellen schicht.
Om dat hy vol van moed het leven had gegeven
Aen zulken, die het dacht te ontrooven 't hemels licht.
Maer schoon het hem te vroeg dit vonnis heeft geschreven,
Zijn' Schriften doen hem weêr herleven door de Faem.
Nu, Lezer, dank den geen', die hem in Duits doet leven,
En zie eens, of die smaek u niet is aengenaem.
J. van Hoogstraten.
[1683 Munniks en van Hoogstraten]. Verhandelinge der Wateren, en hoe men de zelve bezien moet; Beschreven door den geleerden Heere Johan MunniksGa naar voetnoot(21), Toen Geneesoeffenaer, nu Professor in de Hooge Schole van Utregt; Vertaelt door David van HoogstratenGa naar voetnoot(21) M. Doct.. Te Dordregt By Fransois van Hoogstraten, Boekverkooper, 1683. (15.8×9.2 cm., opdracht, gedichten, voorrede, 76 blzz., Bibl. Univ. Gent, Acc 34939, medegebonden met de Redelyke heelkonstoeffening van Joan MuisGa naar voetnoot(21) 1684, de Sprouw van Vincent Ketelaer 1681 en de Brief van Gehema aan Bontekoe over de Poolsche vlecht 1683, alle drie door van Hoogstraten vertaald). | ||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||
Het werkje wordt door van Hoogstraten aan den geneeskundige Johan Van Mentsz opgedragen; in de opdracht wordt de verhandeling der Wateren van Johan Munnix genoemd. Dan 4 gedichten aan David Van Hoogstraten aangeboden, het 1e door P. RabusGa naar voetnoot(22) in het Nederlandsch, het 2e door J. Targier in het Latijn, de 2 laatste in het Nederlandsch door J. van Hoogstraten en A. Houbraken. Bijzonder rijk aan gedichten zijn ook de andere verhandelingen die met deze eerste medegebonden zijn. | ||||||||||||||||||
Aen den Heere David van Hoogstraten Toen hy de Verhandelinge der Wateren Van den Heere Johan Munniks in het licht bragt.
| ||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||
En door die leidstar 't onheil vlied.
En gy op 't spoor van trotse pennen
Schenkt ook uw' veder en verstand
Ten beste van het Vaderland.
P. Rabus.
| ||||||||||||||||||
Aen Dr David van Hoogstraten, Toen hy de Verhandelinge der Wateren uitgaf.Ons Neêrland mag op zegen brommen,
Daer de Artseny in top geheven
Alle andre schriften doet verstommen,
Nadien zy baet zoekt voor het leven.
Hier onder zien wy Munniks pralen,
Die hulpeloozen van hun pijnen,
Genezende dien lof kon halen,
Met die te schrijven voor Latijnen.
Hoogstratens yver aengedreven,
Komt ons nog klaerder nu vertoonen,
Met dit geschenk in Duits te geven,
Wat Konstenaers in Neerland woonen.
Wie zal in 't licht iets nutter brengen,
Als 't geen het leven doet verlengen?
J.V. Hoogstraten.
Uit dat gedichtje blijkt hoe in dien tijd een uitgave in de moedertaal geprezen werd; eene verhandeling in het Latijn geschreven, voor Latijnen bestemd, wordt in de moedertaal gebracht, en die vertaling wordt een geschenk, het nuttigste geschenk waarmede het leven kan verlengd worden. In de volgende verzen wordt zelfs de Nederlandsche vertaling op den zelfden voet gebracht als de oorspronkelijke Latijnsche tekst. | ||||||||||||||||||
Op de Verhandelinge der Wateren, Vertaelt door Dr. David van Hoogstraten.Zie hoe Hoogstraten zig met Munniks evenaert,
En de Latijnsche met de Duitsche veder paert.
Die schoone glans komt nu door nevels heen gerezen.
Zoo rijp een werk als dit behoefd geen schimp te vreezen.
A. Houbraken.
De voorrede bepaalt de groote beteekenis van het urineonderzoek in de geneeskunde, en geeft een belangrijk littera- | ||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||
tuuroverzicht der werken over urine vroeger uitgegeven, zoowel voor als tegen dit onderzoek:
Jakobus Primerosius, De erroribus vulgi in Medicina; - Ja. Fuchsius, De urinis; - Forestus, De incerto urinarum judicio; - Euricius Cordius, 1546, - Hippokrates; - Galenus; - Polladius (Alexandrië); - Actuarius, herdruk Utrecht 1670; - Georgius Akropolita; - Argenterius, Libr. de Urinis; - Andreas Lemnius, brief voor de boeken van Actuarius; - Bartholomaeus Montagnana (Padua), 1487 Padua; - Joannes van Ketam, 1495 Venetië; - Petrus Leo Spoletanus, 1514 Venetië; - Egidius, 1514 Venetie (te samen met Spoletanus verschenen); - Joannes Vasseus Meldensis, Lions 1545; - Alfonsus Daka, 1577; - Joannes Franciscus Ulmus Brixianus, 1578 Venetië; - Salustius Salvianus, 1587 Rome; - Franciscus Perellus, 1597 Paris; - Guiljelmus Rondeletius (Mompelliers), 1610 Frankfoort; - Joannes Zechius (Bononie), 1613 Bononie; - Bernardus Gordonius; - Christophorus à Vega; - Donatus ab Altomari; - Prosper Alpinus; - Bertinus; - Bartolomeus Perdulcis; - Jodocus Willichius Resellianus, 1582 Bazel. Het 1e hoofdstuk bespreekt de beschrijving en de physiologie van het urinestelsel. De urine ontstaat door eene schifting van het bloed; die schifting of praecipitatio heeft plaats in het geheele bloed, terwijl in de nieren alleen eene doorzijginge of transcolatio ontstaat. Aldus wordt urine aanzien als wei, de urine staat tegenover het bloed als melkwei tegenover de melk. Voor verdere uitleggingen over de afscheiding uit de nieren wordt verzonden naar Malpighi die zich met zijne ontdekkingen op dat gebied roemrijk had gemaakt. Het 2e hoofdstuk behandelt de eigenschappen van de urine, in menig geval in betrekking met de bevindingen van van Helmont, terwijl het 3e hoofdstuk het onderzoek bestudeert, hetgeen hoofdzakelijk bestaat in het bekijken van het vocht in een bijzonder glazen vat, urinal genoemd. De 4e en 5e hoofdstukken handelen verder over dat onderzoek, vooral met betrekking op de kleur. Van al de technische Nederlandsche uitdrukkingen worden telkens de Latijnsche namen aangegeven, hetgeen de waarde dezer uitdrukkingen van alle misverstand vrijwaart.
[1684 Muis en van Hoogstraten]. Redelyke Heelkonstoeffening, Of Heelkonstige Aenmerkingen na de vaste gronden der waerachtige Filozofie opgelost Door den geleerden Heere Joan Muis, Geneesoeffenaer te Aernhem; En Vertaelt door David van Hoogstraten. Het eerste tiental. Te Rotterdam, By Fransois van Hoogstraten, Boekverkooper, aen de niewe Kaesmarkt, 1684. (15.8×9.2 cm., opdracht, gedichten, | ||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||
bericht, voorrede, bladwyser, 62 blzz.; titel van het tweede tiental, voorrede, 33 blz., Bibl. Univ. Gent Acc 349391).
In de opdracht aan Alexander de Hoog, Denys du Pont en Herman Raets, overman en dekenen van het ‘Chirurgijns Gild’ te Dordrecht huldigt David van Hoogstraten de philosophie van Descartes die ons van ‘de vooroordeelen, in onze kindsche jaren ingezogen verre worden afgeleid van de kennisse der waerheid’ zoekt te verwijderen. Vijf volle bladzijden worden met verzen gevuld, waarvan 2 gedichten in het Latijn door Jacobus van Zanten en van J. Targier, en een 3e in het Nederlandsch van K. van Bracht. | ||||||||||||||||||
Aen den Welervaren Heere David van Hoogstraten, Op het uitgeven der Heelkonstige Aenmerkingen Van den Heere Joan Muis.Wie blint en onervaren is
In 't regt gebruik der Artsenijen,
En wil d'onwetendheid bestrijen,
Hier raekt hy uit die duisternis.
Wie zoekt veel nut in weinig blaren,
Hier ziet hy 't lichaem, wreed gewond,
Weêr haest door Artseny gezond,
En op een nieu zijn kragten garen.
Wie mint een scherp gespitst verstand
In dingen voor het oog verscholen,
Muis kruipt tot in de diepe holen
Van 't menschlijk hart en ingewand.
Hoogstraten hield dien man in waerde,
En heeft dit bloempje tot zijn' lof
Verplant uit een Latijnschen hof
Tot ons gebruik in Neerduitsche aerde.
K. van Bracht.
De voorrede is van Joan Muis. De 20 aanmerkingen hebben betrekking op oogenontsteking, gebruik van fontanellen, huidvuur, koud vuur der voeten, loos des beens, zweeren des beens, wonde van het oog, beengezwel, scheenbeenbreuk, schoudersontwrichting, zenuwsteking, hoofdpijn, peessamentrekking, aderlaten, peesknarsen, bloedvloed, armkneuzing, peesknoop, steenknoop, waterkanker, aldus onderwerpen van zeer uiteenloopenden aard. Op blz. 38 ontbreekt in het onderzocht exemplaar op de | ||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||
openstaande plaats de in den tekst aangekondigde plaat over de gevormde beelden in het oog.
⋆⋆⋆ [1688 Bontekoe]. Cl. C. Bontekoe Serenissimi Electoris Brandeburgici Consiliari et Archiatri dignissimii Metaphysica, Et liber singularis De Motu, nec non ejusdem Oeconomia animalis, Opera Posthuma: Quibus accedit Arnoldi Geulincx olim in illustri Lugdunensium. Athenaeo Professoris Celeberrimi, Eximii Physica vera Opus Posthumum. Lugduni Batavorum, Apud Johannem de Vivie, et Fredericum Haaring, 1688. [16.3×9.5 cm., titelprent, voorrede, 72+109+144+156 blzz., index, Kon. Bibl. Brussel VH 4014]. De titelprent verbeeldt het natuurwetenschappelijk onderzoek: drie vrouwen gebruiken toestellen en boeken onder de stralen van de zon. Na de voorrede volgt de Metaphisica van Bontekoe (72 blzz. met den zelfden inhoud en indeelingen als in de uitgave 1689 der volledige werken in het Nederlandsch (2e deel, blzz. 285-334). Het boekdeel De diversis motuum generibus komt ook volledig overeen met het negende boek Overdenking aangaande verscheide Geslagten van beweging van de volledige werken (2e deel, blzz. 335-402) en bedraagt 109 blzz. De 3e verhandeling is de Oeconomia animalis sive humanarcum functionum contemplatio theoretica in 144 blzz., een physiologisch werk dat in de volledige werken van de uitgave van 1689 ontbreekt. De vierde en laatste verhandeling is een werk van Arnoldus GeulincxGa naar voetnoot(23) (156 blzz.) Physica vera quae versatur circa hunc mundum opus posthumum, verdeeld in 6 deelen. Het 1e deel komt op menige plaatsen in overeenstemming met de Physica van Bontekoe zooals deze in de volledige Nederlandsche werken in 1689 verscheen (II, blz. 113), maar is minder uitgebreid. Eigenaardig is dat Geulincx evenals Bontekoe aanneemt dat het vacuum (luchtledig) niet kan bestaan; volgens Geulincx is een lichaam verdeelbaar, Bontekoe daarentegen beweert dat een lichaam in zijn geheel ondeelbaar is. Het 2e deel, met eene plaat, handelt over de beweging, het 3e deel over de rust, het 4e over de veronderstellingen in de natuurkunde, het 5e over de groote wereld De Mundo magno, het 6e en laatste over de kleine wereld de microcosmo. Dit laatste gedeelte is | ||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||
vooral van philosophischen aard, Leeuwenhoek heeft de micrographie nog niet gesticht.
⋆⋆⋆ [1689 Bontekoe]. Alle de philosophische, Medicinale en Chymische Werken van den Heer Corn. Bontekoe, In sijn leven Med. Doct. Raad, en Oppergenees-Heer van de Keurvorst van Brandenburg. Professor tot Frankfort aan den Oder. Behelsende Een afwerp der ongefondeerde Medicyne, Chirurgie en Pharmacie der oude Genees-heeren. Neffens Den opbouw van een ware Philosophie, Medicyne en Chymie, dienende om de gesondheid lang te bewaren, en de siektens kort en veilig te genesen. Eerste deel. t'Amsterdam, By Jan ten Hoorn, Boekverkooper over het Oude Heere Logement, in de Historie-schrijver, 1689. (Titelprent op het titelblad verbeeldende een tijger in het midden van een landschap, met de woorden: Rare sans tache. Viget, vigebit, victa vincet veritas., voorreden, portret, levensbeschrijving, verzen van Rabus, 355 blzz., 21.5×16.0 cm., Bibl. A.J.J.V.). De geheele voorrede is gericht tegen de kwakzalvers en de onwetenschappelijke geneeskundigen die geen ander doel hebben als geld te winnen: ‘Allons Messieurs! wel gegeten en gedronken, te paard en in de koets, hoe langer onse Patienten opgehouden, hoe meer haar verbrot, hoe meer visiten dat men doet, hoe meer men wind. De lange mantel die wy dragen, van ervarentheid te hebben, en van, so wy langsaam gaan, voorsigtig te gaan, bedekt onse abuysen, of so die kort waar. Medicorum errores terra tegit.’ Veel meer zouden de geneeskundigen van de jongste ontdekkingen op het gebied van de anatomie en van de chemie moeten gebruik maken; veel meer zou men moeten onderzoekingen doen: ‘De chemie, die wonderbare konst, om ons de aller verborgenste secreten, die voor 't oog, mes, en microscopium onkenbaar sijn, ontdekt, moest ook met veel meer experimenten verrijkt worden, en die gene, die 'er van schryven, alle die duistere termen, valsche processen, onnutte vermengelingen, en ydele beloften nalaten, en de ware secreten, die sy vinden, niet verbergen.’ Aldus strijdt Bontekoe in het belang van de waarheid en de wetenschap, hetgeen voor onmiddellijk gevolg heeft dat zijne vijanden alle dagen in getal vermeerderen. Na de oorzaken onderzocht te hebben waarom de toestanden in zijn tijd zoo slecht waren, waaronder namelijk het gebrek aan zorgvuldige experimentatie, de onvolledigheid der | ||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||
meeste boeken, de inwerking der apothekers in de geneeskundige praktijk, de lichtzinnigheid in het onderzoek der zieken, de onvolmaaktheid in de universitaire promotiën, noemt Bontekoe de middelen om die toestanden te verbeteren: een betere theorie der physiologie, eene grondige experimentatie, een wetenschappelijke methode voor het aanleeren van genees- en heelkunde, een grondige kennis der anatomie en der chemie, de verbetering der apotheken, de verbetering der betrekkingen tusschen geneeskundigen, het bestrijden der kwakzalverij en het verscherpen bij het afleveren der universitaire getuigschriften. De voorrede eindigt met deze woorden: ‘men kan de waarheyd niet te veel zeggen.’ Het portret van Bontekoe is 28.7 × 20 cm. groot, geteekend Adriaan Hatweg, draagt het onderschrift: ‘Cornelius Bontekoe, Medicinae Doctor, Electoris Brandeburgici a Consiliis Ejusdemque Archiater, ac Professor Francofurti ad Oderam, etc. etc.’; op een boek, voor den Schrijver liggend, leest men: ‘Herstelling der Medicine.’ In het kort verhaal van het leven en de dood van den Heer Corn. Bontekoe, dat 6 blzz. bedraagt, worden het leven van den schrijver kort, en de omstandigheden van zijn dood te Berlijn in 1685 en van zijne teraardbestelling daarentegen uitvoerig beschreven. Hooger heb ik gezeid dat ik den indruk heb, zonder daarvan echter het bewijs te hebben, dat Overkamp dit kort verhaal zou geschreven hebben; een eenvoudige veronderstelling. Pieter Rabus heeft de volgende verzen ter gelegenheid van het uitgeven van het boek gedicht, waarin de lof over het streven naar verbetering wordt gemaakt. | ||||||||||||||||||
Op de nagelatene Werken Van den doorluchtigen Geneesheer Cornelis Bontekoe.Voor eeuwig blyft de spreuk waarachtig,
Dat waarheid altyd waarheid is,
En door geen tyd noch duisternis
Benevelt wordt, maar even krachtig
Zig opdoet, en na menig jaar
Veel klaarder blinkt dan z'eertyds waar
En schoon ze in 't eerst haar lievelingen
Niet kan beschutten, t' wyl zy bloot
En weerloos pal staat in den nood,
Noch laat ze allenx haar stralen dringen
Zoo diep in 't redelyk gemoed,
Dat alles smelt voor haren gloed.
| ||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||
Dus word ze menigmaal, in 't leven
Van hare dienaars, niet geacht;
Zoo dat ze een andr'en tyd verwacht,
Waar in zy wederom komt streven
Te voorschyn, als de morgenzon,
Die door de nevels breken kon.
De Nyd mag maar in 't leven razen
Op menig wyzen letterheld,
Maar na hun dood kan geen geweld
Het pand van hunne ziel verbazen.
De schriften blyven in 't geheel
Als vruchten van hun Godd'lyk deel.
Wie ziet myn zeggen niet bewaarheid,
Nu Bontekoe, zelf na zyn dood,
De waarheid leeraart naakt en bloot,
En geeft de Wysbegeerte klaarheid;
Schoon ze in zyn leven voor het volk
Verbystert wierd, als met een wolk.
Het Onverstand, dat in zyn leven
's Mans grooten geest wel haten kon,
Maar echter nimmermeer verwon,
Moet nu van schaamte en schande beven
Voor klem van reden, die voortaan
Den nazaat stichten in deez' blaên.
Kom bulk vry valsche Schoolgeleerdheid
Quâe Voedster van het bygeloof
(Elendig blind, elendig doof)
En dwaze Leidsvrouw van verkeerdheid,
Sa! knerstand vry, uw' doodstuip naakt,
Hier word gy in het hart geraakt.
Indien gy twyff'len kunt, of 't waar is,
Dat gy geleert hebt, daar is kans
Uit dezen, en des grooten mans
Deskartes schriften, noch wat klaar is
Op nieuws te zien, en metter tyd
Te raken uw vooroordeel quyt.
Maar gy, van and'ren geest gedreven,
O Waarheidminnaars, die het pit
Der reden vatten kunt, daar 't zit,
Hier ziet g' op nieuws den man herleven,
Die uw verstand herleven deed,
Wanneer hy voor de Waarheid streed
De rechte kennis van genezen
Trekt sap en voedsel uit de leer
Der Wysbegeerte, die zoo zeer
Haar komt verlichten, als het wezen
Der Mane glans krygt uit de Zon,
En licht schept uit der lichten bron.
Dit toont, door schrander onderzoeken,
De verreziende Bontekoe.
Al wie nu lust heeft treê vry toe:
| ||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||
Dit Werk strekt u voor hondert boeken.
Had ooit Geneeskunst vasten grond,
Nooit vond men daar ze vaster stond.
Dies blykt noch na de dood des Schryvers,
Hoe naarstiglyk hy zynen tyd
Besteed heeft, en met welk een vlyt
Manmoedig by, vol viers, en yvers,
Hem zelven aan den Naneef gaf,
Eer dat zyn lichaam zonk in 't graf.
M wierd hy dan ter neêr geklonken
Door een vordoemelyken val,
Zyn glory duurt altoos, en zal
Noch namaals verre en verder pronken.
Schoon hy by wyzen nu ter tyd.
d'Onsterff'lykheid is toegewyd.
Het eerste deel, getiteld Omwerp van 't Oud-gestel der Medicyne bevat 5 boeken:
1e Boek, dat de generale Theorie van de gemeene Chirurgie valsch is (blzz. 1-40); 2e Boek, Van de gemeene Opinien in de Anatomie die los, onzeker, en meest alle valsch, en onnut zijn (blzz. 41-84); 3e Boek Van de gemeene gevoelens dat de oorsaak der Geswellen, Wonden, en Ulceratien valsch zijn (blzz. 85-179); 4e Boek, van de misslagen die omtrent de indicatien, aderlaten, bloed-suygers, koppen, purgeren, braken, sweten, pisdryven, revulsien, pynstillende dingen, vesicatorien, caustiken, mundificeren begaan werden (blzz. 181-282); 5e Boek, behelsende de fouten ontrent de indicaten en medicamenten in de gemene Apotheek, en der selver Applicatien begaan (blzz 283-355). Onder de talrijke feiten en beweringen van den Schrijver in dat eerste deel, zullen wij de volgende vermelden, die bewijzen dat voor zijn tijd Bontekoe een groot liefhebber van den vooruitgang was. Lucht, vuur, water en aarde zijn geen elementen of ‘simpele dingen waar uit alles bestaat, en waar toe als tot sijn oorspronk alle compositien van natuurlijke dingen konnen gereduceert worden’; deze stoffen zijn zelf uit vele en diverse eenvoudige elementen samengesteld. Het lichaam van een mensch is een wonderbare machine, een ‘goddelijke horlogie’. De rook die ontstaat, als een been brandt, ‘is niet de lugt’. ‘Onse grote geest, Descartes, wederom sijn reden gebruykende in een saak, daar hy veel eer sig na d'esperimenten had behoren te gedragen, is daar door gevallen in een considerabel abuys omtrent de klopping van 't hert...’ woorden die bewijzen welk groot belang Bontekoe in het experimenteeren stelde. | ||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||
‘De Schole van Salerna is een vergadering geweest van Poëten, die de Rijm-Kunst veel eer, als de Medicijne verstaande, ons op 't gene 'er van de spyse en drank te seggen is, eenige verkeerde concepten in rym gesteld hebben.’ zegt Bontekoe, hetgeen weder zijn wetenschappelijken geest wel in het licht stelt. Als hij van de oorzaak en ‘manier van de generatie der gangraena tot nog toe onbekend gebleven is’ zegt, dan is hij wel op den goeden weg; de besmetting door de microben was in dien tijd niet ontdekt; geen uitlegging geven in plaats van een niet wel gesteunde theorie is stellig zeer wijs. Op blz. 129 beweert Bontekoe dat ‘etter noyt uyt bloed gegenereert word’ omdat geen etter in de contusien wordt gevonden; wij weten thans dat deze uitlegging met de werkelijkheid niet overeenstemt. Bontekoe stelt abstinentie ver boven het purgeeren dat de lijders ‘uitmergeld’. Braken is voor hem niet gevaarlijk, wel integendeel, en zijne opvatting werd hevig bestreden, zooals uit den tekst blz. 246 blijkt: ‘en ik citeer voor Gods vierschaar (dewyl men over lasteren, leugen by 's menschen Regt-banken geen regt meer en doet) alle die naam Doctoren met haar trein van Apotekers, Barbiers, Wijven en andere gespuys, die soo valschelijk my na geven, dat ik met Braken de menschen vermoord’ In het 5e boek ‘van de praeparatien der Pharmacie’ getuigt Bontekoe veel eerbied voor de chemie zelf, terwijl hij de scheikundigen die deze wetenschap verkeerd beoefenen hevig aanvalt (blz. 337): ‘hoedanige de bastaart-chemisten, en de schenders, eerdieven, verkragters, en vuyleken zyn, die de Schoone Dame Chemia aanransen, sonder te weten, hoe men met een Dame van so een adel, hoge geboorte, schoonheid en deugd leven en omgaan moet.’ Alhoewel hij verder Van Helmont als een groot en bekende scheikundige aanziet, kan hij niet nalaten te zeggen, dat hij meer dan eens ‘in plaats van klaar over de Chemie te schrijven, duysend duysterheden over de selve heeft gebragt’. Na een overzicht gegeven te hebben van de gewone chemische bewerkingen eindigt Bontekoe het 5e boek met te zeggen: ‘Maar 't is tyd en over tyd, dat ik den draad deser stoffe af breke... sommige voorgevende, dat ik niets doe als refuteren, andere berispen, alles over hoop werpen, en niets opbouwen...’ en met ‘het Nieuw Gebouw aan welke ik dag en nagt met ondermoeide vlyd arbeide’ aan te kondigen onder den vorm van tractaten die onder pers zijn, en ‘eersdaags het ligt’ zullen zien. Op het einde van het 1e deel komt een ‘kort en vast | ||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||
Bewijs dat 'er geen Annus climactericus of Moort-Jaar bestaat. En 't selve In het 63 of 81 of enig ander Jaar van 's Menschen Leven niet te vresen staat.’ (blzz. 348-355), waarin Schr. betoont dat het gevaar van het 63e (7 maal 9) en van het 81e (9 maal 9) jaar voor een mensch niet grooter als de andere jaren van zijn leeftijd, en alleen tot bijgeloof behoort.
Het tweede deel van Alle de philosophische, medicinale, chymische werken behelst 9 boeken: 1e Boek, En eerst van de kindse en losse oordeelen der menschen (blzz. 1-28); 2e Boek, Van d'Opvoedinge der Kinderen en in 't besonder van de Studien in de lage en hoge scholen (blzz. 29-60); 3e Boek, Van de reden, tegens alle redelose, en redenbeknibbelaars, Al redenerende betwistredent (blzz. 61-76); 4e Boek, Inleyding tot de ware philosophie handelende van 't getal-ordre, en t'samenknoping der wetenschappen (blzz. 77-97); 5e Boek, Van de logica (blzz. 98-113); 6e Boek, Van de physica, welkers naam is zomatologia (blzz. 113-140); 7e deel, behelsende het merg der Rhetorica (blzz. 141-284); 8e Boek, Van de eerste philosophie die men gemeenlijk noemt de metaphisica of geestkunde (blzz. 285-334); 9e Boek, Overdenking aangaande de verscheide geslagten van beweging (blzz. 335-402) Dit gedeelte is van minder zuiver wetenschappelijken aard, uitgezonderd het hoofdstuk over de natuurkunde en het hoofdstuk over de bewegingen; daarin treft men zelfs dè studie der bewegingen die gedurende de gistingen en de verrottingen ontstaan, zooals de opzwelling van het brooddeeg. De oorzaak van de gisting is niet, zooals wij het heden aannemen in de werkzaamheid van de gist of van soortgelijke microben, maar ligt in het water dat zekere stoffen oplost, terwijl de ‘oliagtige deeltjes’ worden afgezonderd; het zout en het zuur van het water verwijderen een gedeelte van de olieachtige deeltjes; aldus wordt de massa geheven, onder vorming van schuim, blaasjes; terwijl de massa weder nederzakt, zoekt de lucht uit de blaasjes uit te gaan. Deze uitlegging heeft geen wetenschappelijken grond. Waar de Schrijver in zijn overzicht zeer juist en duidelijk spreekt, dat is blz. 363 van het 2e deel, waar hij de bedervingen bespreekt; de bederving ontneemt aan een bepaald individu de eigenschap tot generatie, maar laat toe dat wezens van een andere soort zouden ontstaan. Ook Schrijver spreekt zich tegen de zelfwording uit. ‘Daarom mag men de verrotting wel de naam van ondergang geven, alhoewel uit de bedervinge selfs, soo wel als uit de Fermentatie, een nieuwe soort voortgebragt werd, daarom hebbende wel gesegt, dat de bedervinge | ||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||
van 't een de generatie is van 't ander; als se maar niet en seggen dat alle generatie van een bedervinge begint, want het is vals dat wormen en andere dingen uit bedervinge voortkomen...’ Wat verdient vermeld te worden, dat is de bewerking van het bevriezen om de bederving te beletten: (blz. 363) ‘ook de strenge koude, en eindelijk het bevriesen, dese maken dat alle bedervende dingen niet bederven.’ Het is van belang zulks in 1689 te zien publiceeren, als men weet dat heden de toepassingen van de koude onder den gelukkigen invloed van TellierGa naar voetnoot(24), die in 1857 het gedacht der thans gekende koelwerktuigen had opgevat, zulke groote uitbreiding hebben genomen. De zuiver philosophische en metaphysische hoofdstukken zijn buiten mijne bevoegdheid en ik zal ze onbesproken eenvoudig vermelden. Het overzicht over de gedachten van dien tijd, over de opvoeding der kinderen en over het onderwijs, verdient ook eens in het bizonder besproken te worden.
⋆⋆⋆
De Gentsche Hoogeschoolbibliotheek bezit onder nr Acc 14171 een gebonden bundel bevattende drie geschriften, twee van Geulings en een van Bontekoe. Van de twee geschriften van Geulings, in 1669 overleden, werd de Ethica na de dood van Geulings, door Filaretus, Bontekoe's deknaamGa naar voetnoot(25) opnieuw bewerkt. [1697 Geulings]. A) Ethica of zeden-konst, zynde een kennisse syns selvs van Arnold Geulings. In syn leven Geneesheer, en Wysgeer, Uytstekende Hoogleeraar dese konsten, eerst in de Hogeschool tot Leuven, en daar na van Ne'erlands Lyden, Groot Rede konstenaar, Onvermoeide Hersteller des ware Deugds, en der niwe-oude Wyshyd; Onder de Wysgéren en Redenaars deser eew de Allervoortreffelijkste. Na desselvs ontydige dood Alle desselvs délen, met sijne aantékeningen in 't ligt gegeven, so tegen de godloosheden deser eew, als sommiger Godversakende Wijsgéren, en derselver kwade, met schoonblinkende Deugdevernis bemorste Zeden, Door Filaretus. En nu vertaalt | ||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||
Tot nut en hyl van alle vrome, eer- en deugdlivende, ware en opregte kristenen. Door Ant. de Reus. Te Dordrecht, By Dirk Goris, Boekverkoper, wonende by de Wynbrug, in de Griffioen. Anno 1697. (15.2× 9.8 cm., Berigt + Opdracht + verzen + 591 blzz., te samen met 1696 Geulings en 1696 Bontekoe, Bibl. Univ. Gent, Acc 14171). Op de rug van het titelblad worden het kortbondig vertoog van Arnold Geulings en de verhandeling van Kornelis Bontekoe aangekondigd. De voorrede geteekend Ant. de Reus, Gorinchem, 20 Hoymaand 1690, is gericht tot Georgius van Borrendam, Jacobus Vleugels, Petrus de Graav en Adrianus Spyerd, Kerkleeraars te Zirkzee, Iirsen, Wyk en Nuwland; een 2e voorrede van Filaretus is tot Abraham Hydaan, hoogleeraar en kerkleeraar te Leiden; een 3e voorrede van Amelis van den Boukhorst, lid der Staten van Holland, Gerard Schaap, Burgemeester van Amsterdam, Johan van Thilt, burgemeester van Haarlem, Kornelis Antoni Buytevest, Willem Paats, Arnold Wittens, Rippert van Groenendyk, burgemeester van Leyden, en Jochhem van Wevelinkhoven, gehymschrijver der Hoogeschool Leyden, is geteekend A. Geulings, Lyden 27 van Hoymaand 1665. De eigenlijke tekst is van de twee volgende gedichten voorafgegaan. | ||||||||||||||||||
Op de Vertaalde Zeden-Konst In 't Latyn beschreven door den schranderen en gadelosen Arnold Geulings.Wie deugdsaam, vroom, geleerd en waarlyk wys wil wesen!
Die lees dit boekjen: maar men moet het dik herlesen
En overdenken; tot men al het merg en pit
Gevat heeft van dees Schat, die hiir verborgen sit.
Een Schat, waar by al 't Goud, en al den Schat der Aarde
Niit meer gelykt als slegs een Sand de Son in waarde.
O! grote, onnoemelyke, en onvergangbre Schat!
Gelukkig hy, di veel van desen rijkdom had;
En dan den selven staag vast voorneemt te verspillen
Gelyk een kwistige: en al sijn doen en willen
Ten eenemaal na 't snoer van desen regel vougt:
Wat wordt di overstroomt van wyshyd, en vernougt
Gedompelt in een Zee van blydschap, vreugd, en weelde:
So diip, als immermeer sig 's menssen geest verbeelde.
Als zynd' een klyne schets, en proeve van di vreugd
Door génig mens bevat: beloovt aan al wi Deugd
En Rede mint, hiir na, gewis te zullen geven,
Om e'wig dan met God in alle hyl te leven:
Waar by al's werelds vreugd, vermaak, en bly geschal,
| ||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||
Niit anders schynt, als maar een stovken by 't Heel-Al.
Derhalven hoort men nu den naam van Geulings noemen
By alle Volkeren: en sijn geleerdhyd roemen
Aan 's Werelds andre zyd: ja ider wenst syn deel
Te hebben, aan de glans van dit beroemd juweel.
En onsen Bataviir, den trouwen Nederlander,
Di vlegt nu kranssen, en regt op een gouden stander
Ter eeren van De Reus: om dat hy haar vertaalt
Dit Bouk, waar uyt de Deugd, en niit als wyshyd straalt.
Niit om genot of roem by 't Néerlands Volk te winnen:
Neen: maar om 't denkbeeld van de Deugd, te hegter binnen
Sig in te prenten: en sijn hands-man, op diin voet,
Wi Deugd en Rede mint, en wat leergirig bloed
Door sijne adren stroomt, op 't spoor des Deugds te wennen,
En so syn schepper en sig selvs te léren kennen.
De spil daar 't al op drayt. Al wi dit wel begrypt
Is wys en ryk genog, hoe Voor- of Ramp-spoed nypt.
Ja dit zal 't Schyn-geloov van alle Volkren, Tongen,
Hoe s'oyt op haar maniir hun Godhyd Lov toe songen,
Aan flarssen scheuren; en doen haten als de Hel:
En roken niiw-hervormt den God van Israël.
So dat nu gans den twist van alle Godsdiinst-saken
Uyt is: nu ider hiir syn Pligt sijt, na dit Baken.
En so den Atheist oyt is aan 't hert geraakt:
Hiir legt hy néergevelt, en éwig afgemaakt.
Paulus van Thul.
| ||||||||||||||||||
Op de Zéden-Konst van den Heere Arnold Geulings, Uit het Latyn, Konst- en Zin- ryk in het Nederduits vertaald, door den Heer Ant. De Reus.De Zeden-Konst, aanminnig, Godd'lijk schoon
In 't Rooms-gewaad, uit Geulings brein, ten Troon
Verhéven, en op Hémelsse Eng'le veêren
Gevoerd, werd nu, met Goud-geboorde kleêren
Heel net getoid, door Reuse- moed en -kragt
In 't Néder-lands herkleed, voor 't Ligt gebragt.
Zy maald de Deugd, een Liivde tot de Réden,
Di Dogt'ren teeld, volmaakt in all' haar Léden,
De Neerstighyd treed voor, Gehoorsaamhyd
Volgt stuks, waar by Regtvaardighyd zig vlyd,
Met Néd'righyd, deez' slaat de laatste schakel
Aan 't kéten-werk der Deugd, na 't wisse Orakel
Der Réde: En voerd deez' Gods-taal; ken u Zelv:
(Daar 't Gével van Apolloos Kerk-gewelv
Mê pronkte,) en ga van Zelvs-bespigelingen,
ô Deugdeliiv! tot Zelvs-verlocheningen,
| ||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||
Laat dog het Rad uw's Levens op de spil
Van Gods besluit, en onweêrstaanb're wil,
Steeds drayen, wilt ge 't Deugde-spoor noit missen:
Blyv in de Toom van uw Verbintenissen,
Om willig van uw Stand-plaatz heen te gaan,
Op 's Veld-heers woord: of vast te blyven staan
Tot Hy u roep: (schoon Séneka, hiir tégen
In 't Stryd-perk druist, met eene Loode Dégen,
En swoegd, en sweet, en schermd zoo wat in 't wild,
Tot zijn Geweer, op 't Diamanten Schild
Der Waarhyd, stomp en krom werd omgebogen.)
Voorzi u dan van nooddrust, naar vermogen;
Tragt voeg'lijk een beroep ter hand te slaan:
En wapen u, om arbyd uit te staan,
Met tay geduld, verdriet'lijk heên te dragen:
Dog voer de Geest weêr spélen, op de wagen
Van ruste, en van vermaak, op tijd en stond:
En vloekt noit di uw Ziil in 't Lighaam zond,
Of de Ouders, om dat ge uit haar zijt geboren,
Wyl de Allerbeste, in zijn besluit, te voren
('t Is zinneloos klaagrédenen gespild.)
Op zulk een wyze, en staat, het heeft gewild.
Maar zoekt door Deugd, geen Zalighyd te vinden,
Met opzet; Laat uw Geest zig vast bewinden
En swagt'len in de Windels van zyn pligt;
Tot God eens, met een liivende aangezigt,
U zalige, om uwe Overgaav te loonen
En u door 't ynd van 't Deugd-werk wil bekroonen.
Dus heb ik vast, deez' Letter-Schildery,
Voor 't eene deel, beschoud; aan de and're zy'
Zi 'k eene reeks bezond're Deugden blinken,
Voor welkers Glans, de Ondeugden helwaarts zinken.
'k Vind 't Ynde en 't Goed: De Togten: En den Loon
Des Deugds, met Kunst en Vlyt, uitnémend Schoon
Geschilderd; en de Straf der Zonde, deerlijk
Te aanschouwen: Daar Voorzinighyd zoo heerlijk
Is afgebeeld, door 't fijnste kunst-penseel,
Ten slot-stuk, van dit kost'lyk Tafereel.
Den Maker, reeds ten Hemel ingevaren,
Leev eeuwig, in deez' dierb're Wyshyd-blâren
En in het hert der Vrome. Men versiir
't Hoofd van De Reus, met blinkende Lauriir,
Di 't deftig werk dus kragtig kwam vertalen,
Dat 't Néderlands, 't Latyn ruim op kan halen.
K. Vermeulen.
Het werk, uitsluitelijk van philosophischen aard, bedraagt, na eene inleiding tot den lezer, twee deelen resp. in 4 en 5 hoofdstukken over de volgende onderwerpen: de deugd, de hoofddeugden, de nederigheid, de verlochening van zich zelf, | ||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||
de bijzondere deugden, het einde en het goede, de tochten, de lonen des deugds, de voorzienigheid. B) [1696 Geulings]. Desselvden Makers wysgerig kortbondig vertoog over deze Sinspreuk Wie eene, alle Deugden heeft. Ontleent uyt sijne Lessen over de Vertoog-kunde en om des saaks gelijkhyd aan de Zedenkonst aangehegt. Waar nu bykomen des Schrijvers, hoyt voor henen uytgegevene Korte Ontknopende Aantekeningen. Te Dordrecht, By Dirk Goris, Boekverkooper, woonende by de Wijnbrug in de Griffioen. Anno 1696. (15.2×9.8 cm., 34 blzz., Bibl. Univ. Gent Acc 14171). Op de rugzijde van het titelblad bevindt zich het volgend gedicht. | ||||||||||||||||||
Den Latijnsen Uytgever aan de beknibbelaars van Geulings en Bontekoe.O, Momus! Deugds en Wijshyds hater
Roer vry uw bose en vuyle snater:
Ja, bijt uw nagels van uw' handen:
Ga, knaag al voord met swarte tanden,
Het dor gebeent, tot sat-zijns toe,
Van Geulings en van Bontekoe:
Die grote Wijsen, Wilt geloven.
Haar Wyshyd vliegt uw' haat te boven
Bespotter van de Deugd! gy kond
Nog haren Naam, nog Wijshyd schenden:
Want dese vliegt aan 's werelds Enden
Door aller ware Wijsen mond.
De 37 hoofdstukken zijn in twee deelen gebracht, het eerste over het lijden van ziel en lichaam, het tweede over de geneesmiddelen tegen dat lijden; die zoogenoemde geneesmiddelen zijn alle van zedelijken, niet van wetenschappelijken aard. Het gansche werk is van dezelfde soort als dit van Geulings. ⋆⋆⋆ | ||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||
Er zijn verscheidene methoden om de menschen aan te vallen, zelfs als die menschen de aanvallen verdienen. Men kan bijvoorbeeld eene comedie schrijven, waarin over de slachtoffers wordt gelachen; aldus behandelt Molière, in zijn Malade imaginaire, de geneesheeren Diafoirus en Purgon, den apotheker Fleurant, en den notaris Bonnefoi. Men kan ook op hevige wijze geschreven vlugschriften laten verschijnen, waarin de eerlijkste gevoelens op de ernstigste wijze worden uitgesproken; aldus handelde Cornelius Bontekoe. Cornelius Bontekoe was verplicht zijn land te verlaten om aan zijne talrijke vijanden te ontsnappen. Molière deed zijne vijanden lachen en at aan de tafel des konings. |
|