Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1924
(1924)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 619]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over Bronnen voor Toponymie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 620]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mand wat bijgebracht om ernstig wetenschappelijk werk te kunnen aanvangen. Alleen Dassonville heeft zich ten onzent verdienstelijk gemaakt door vele gemeentenamen van West-Vlaanderen aan de oudgermaansche terminologie te toetsen.
***
Toponymie kan dus een belangrijke tak der Philologie worden. Evenals de Phonetiek en de Semantiek is zij geroepen om op velerlei gebied diensten te bewijzen. Reeds openbaart zich hier te lande de belangstelling van geleerden niet alleen, maar ook, hoewel niet steeds om gelijke redenen, van een deel van het gewone publiek in alles wat de plaatsnamenkunde betreft. Een geleerde beoogt vooral taalkunde, geschiedenis, overleveringen en wat daarmeê samengaat, terwijl de man uit het volk schier alleen aan etymologie denkt. Van beide zijden is dit echter een verheugend verschijnsel. Zoo zijn er die het verlangen geuit hebben, voor andere gewesten dan Vlaanderen te verrichten wat wij zelf voor een vrij aanzienlijk grondgebied op touw gezet hebben. Van drie zijden tegelijk werd ons om raad en voorlichting gevraagd. Niet alle beoefenaars der philologie zijn immers geregelde bezoekers van archiefkamers of openbare besturen, waar de benoodigde documenteering voor het opgaren van toponymische gegevens voorhanden is. Daarom willen wij aan dat vereerend verzoek voldoening schenken met hier eerst de voornaamste moderne bronnen voor toponiemen-verzamelingen bekend te maken, en terzelfdertijd enkele bijzonderheden over hunne aanwending en over de eigenschappen of gebreken, die men bij het gebruik dier bronnen bevinden zal.
***
Wie plaatsnamen zoekt te bestudeeren, moet, om tot bevredigende uitslagen te komen, die namen kunnen volgen van bij hun ontstaan, zooniet van met hunne oudste vermelding, tot op den dag van hun verdwijnen, of tot op heden toe. Niet altijd liggen daarvoor bewijsplaatsen genoeg voorhanden; maar het bestaan van similaire namen kan licht in de duisternis brengen. Vele namen zijn in den nieuweren tijd ontstaan en hebben dus nog maar weinig bekendheid verworven, terwijl andere op eeuwen bestaans kunnen bogen of alreeds van over lang uit het gebruik verdwenen zijn. Toponiemen volgen dan ook de wetten, die het leven der woorden beheerschen. Bij duizenden zijn er ontstaan en weggevallen zonder eenig spoor na te laten; maar zij werden vervangen door vele andere duizenden, die nog geheel of broksgewijze voortbestaan. Om na eene opgedane ondervinding voor anderen dienstig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 621]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te maken, en te beginnen met het rechte begin, zullen wij den toponymist enkeie wenken ten beste geven. Een zwak waaraan de toponymist bij het aanvangen van zijn arbeid hoert te verzaken, is de systema-geest, is net aankreven van eene voorop gevestigde meening, waarvoor al zijn pogen de bevestiging moet brengen. Zoo komt hij verkeerd uit en voelt hij zich allicht genoopt om een of ander weg te laten, dat in zijn stelsel niet past, om waarnemingen te verzwijgen, of om onjuiste gegevens in zijne tneorie te pramen. Het is toch altoos beter zichzelven van onwetendherd te overtuigen dan stelsels op te zetten, die na jaar en dag moeten uiteenvallen. Bij het aanleggen zijner verzameling plaatsnamen, zal de toponymist eerst de namen opnemen, die uit moderne schriften en oorkonden kunnen gelicht worden, - en deze zijn vast zoo talrijk als de plaatsbenamingen, die ons uit den voortijd bewaard zijn gebleven. Het op fiches of steekbriefjes verzamelde materiaal zal men vervolgens per dagteekening rangschikken, om het daarna met citaten uit oudere bronnen op gelijke wijze aan te vullen. De fiches met moderne namen moeten aansluiten bij die, waarop de citaten uit oudere en middeleeuwsche oorkonden voorkomen. Zoo krijgt ieder toponiem zijne reeks aanhalingen, naar orde van datum, gaande soms van uit langverleden eeuwen tot op of tegenaan onzen tijd, en zoo overschouwt men dan meteen den heelen levensgang van elken plaatsnaam, door alle spellingstelsels en vertaalwijzen heen, met al de historische bijzonderheden, die ooit met dien naam in verband gestaan hebben. Eene echte biographie der plaatsbenamingen! En dit niet alléén: ook een gansch museum van oud- en mnl., oud- en mfra. en latijnsche teksten die, om zoo te zeggen, heelemaal buiten de literaire schrijf- en spreekwijzen gestaan hebben, en waarvan het meeste getal in geene woordenboeken van oudere taal voorkomen. Men zie slechts de drie verschenen deelen der Toponomie van westelijk Vlaanderen, enz. om te oordeelen over den reeds aangebrachten voorraad! Van eerstafaan zal de toponymist bij elke aangeteekende plaatsbenaming ook steeds bedacht zijn op de doop- en familienamen, die ermede in verband staan. Zoo wordt wetenschappelijke etymologie in dat vak der woordkennis op vasten bodem gevestigd en gaat er vaak een licht op, dat allerhande verklaringen van voorheen als nevelen doet verzwinden. Maar dat doel bereikt men eerst als men rijkelijk uit de oudere bronnen zal geput hebben. Een verzamelaar hoede zich wel van namen te willen verbeteren op eigen hand. In geval van twijfel omtrent de schrijfwijze, stelle hij een * nevens zulke namen; en is eene bena- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 622]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ming ontegenzeggelijk foutief of zinledig, dan stelle hij eveneens een *, met de echte vermoedelijke graphie tusschen teksthaken ernevens. Bijvoorbeeld: *doop [1. dorp]; *krekebeek [1. kerkebeek], enz.
***
Welke zijn nu de moderne bronnen voor het aanleggen eener verzameling plaatsnamen? Door moderne verstaan wij, zoowel voor België als voor Frankrijk en Nederland, de ambtelijke en andere bescheiden, die van omstreeks het jaar 1800 tot op onze dagen tot stand zijn gekomen. Wat van vóór dien tijd is, behoort tot de oudere bronnen. Ziehier nu de voornaamste dier moderne bronnen, naar volgorde van tijd:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 623]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindelijk, 17o). De Lijst, zooals wij onze eigene verzameling genoemd hebben, waarin alle soorten van toponiemen ter plaats opgeteekend werden.
***
Laat ons nu die zeventien bronnen van inlichting van naderbij beschouwen, en enkele aanmerkingen maken over hetgeen zij kunnen opleveren, over hunne waarde en hunne vertrouwbaarheid voor den Toponymist.
***
De Registers der Domeingoederen. - De registers der genationaliseerde eigendommen, die door de fransche Republiek, en ook nog tijdens het eerste keizerrijk, in openbare veiling gesteld werden, zijn op vele plaatsen door fransche beambten opgesteld geweest. Het moet dus niemand verwonderen, zoo de plaatsnamen daarin vaak zeer gebrekkig neergeschreven werden. Nu eens stoot men op letterfouten als c voor e; o voor a; l voor t of s, enz., om dan weer volslagen onverstaanbare graphiën te ontmoeten, die slechts bij het inzien van andere documenten goed te maken zijn. Veel werd ook door de fransche agenten ter plaats op het gehoor af, in schrift gebracht: zoo lazen wij in die registers: Pas-de-Poule voor Paddepoele; l'Amour voor de Moere, en andere rariteiten meer. Aan een anderen kant zijn er de plaatsbeschrijvingen nauwkeurig genoeg om het identificeeren der toponiemen gemakkelijk te maken.
***
De Advertentiën. - De dag- en weekbladen zal men nalezen van aan den dageraad van het nieuw regiem (± 1790) tot op heden, om, uit de daar opgenomen advertentiën, plaats-, land-, hofstede- en menigvuldige andere namen op te teekenen, die zullen aansluiten bij de reeksen der overige moderne benamingen. Sommige toponiemen werden nooit elders dan in de aankondigingen van veilingen of verpachtingen geboekt en meermaals ook topographisch omschreven. Deze rijke bron verwaarloozen, zou gelijkstaan met eene gewilde gaping in den loop der namenontwikkeling teweeg te brengen. De verzamelaar zal in de nieuwsbladen van ± 1795 tot 1820 een overgroot getal plaats- en landnamen aantreffen, die later, wanneer het Kadaster alom in gebruik kwam, niet meer zullen voorkomen, daar men in de advertentiën al meer en meer naar de nummers der perceelen verwijst. De plaatsnamen, die men uit nieuwsbladen en aanplakbrieven te lichten heeft, werden meestal naar behooren gespeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 624]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reden daarvan is, dat schier al die namen door notarissen en staatsbeambten doorgaans uit oudere titelen van eigendom voor het opstellen hunner advertentiën nageschreven werden. Men mag de advertentiën oprecht tot de goede bronnen rekenen, terwijl de opgaven van groote landkaarten, zoowel oude als hedendaagsche, veeleer als minderwaardig verdienen betiteld te worden.
⋆⋆⋆
De Liggers der openbare Wegen zijn zonder meer vertrouwbaar en leveren materiaal van goed gehalte.
⋆⋆⋆
Het Kadaster. - In elke gemeente des Rijks bestaat er eene volledige kaart van het Kadaster, in een of meer bladen, waarop niet alleen al de perceeien gronds aangeduid staan, maar tevens ook de steen- en aardewegen, de waterloopen of rivieren en andere geographische bijzonderheden meer. Die kaart geeft ook de namen van enkele boerderijen op, die voor den toponymist van beduiden zijn. Eigenschappen van de Kadastrale kaarten zijn, o.m., dat de daarop voorkomende namen nu eens op het gehoor neergeschreven werden en dan weer uit oudere plaatselijke landkaarten, liggers of landboeken overgenomen werden. Alzoo komt het wel eens voor, dat het Kadaster der XIXe eeuw namen opteekende, die van overlang in onbruik waren geraakt. Doch, het zal nooit zeer moeilijk vallen een niet meer gangbaren naam op het zicht van andere kaarten of oorkonden te controleeren.
⋆⋆⋆
De provinciale Kaart van den Waterstaat. - In 1820 werd voor al de provinciën van Nederland, door de zorg van den Waterstaat, eene vrij omstandige kaart opgemaakt. De aanduidingen zijn er nauwkeurig. De daarin voorkomende plaatsnamen zijn echter voor een goed deel gevolgd naar die der fransche kaart van Maillart, die in 't jaar 1800 te Vilvoorden verscheen. Dezelfde schrijffouten ziet men in beide.
⋆⋆⋆
De Officiëele spelling der Gemeetenamen. - Met ondersteuning van het Staatsbestuur werd, in 1826, eene ‘Alphabetische Naamlijst der Gemeenten en derzelver onderhoorigheden, uitmakende het Koningrijk der Nederlanden, enz.’ uitgegeven. Deze lijst was opgemaakt door J.J. Gosselin, adjunct-commies bij het Departement van Oorlog. De belgische gemeentenamen werden daarin blijkbaar behandeld naar de op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 625]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaven van lijsten en kaarten van tijdens het fransch bewind. Zoo heet er Sint-Kruis (bij Brugge) ook Sainte-Croix, St-jacoos-Kapelle tevens St-Jacques-Capelle, terwijl bij Stuis aan geen l'Eciuse gedacht werd. Andere namen als La Fintelle, te Pollinchove, en Moeres staan alleen in het fransch. Bij Espieres wordt naar *Spirre verwezen en bij Helchin naar *Haikin; St-Denis verwijst naar *Genois. De spelling der gemeentenamen werd, in België, zoomin als in Nederland en Frankrijk, ooit door wetten of besluiten bepaald geregeld. Evenmin de persoons- of familienamen. Steeds werd van officiëele zijde de spelling gevolgd, die op het zegel der gemeente staat, ofwel in de geschreven oorkonden van elk gemeentebestuur gebezigd wordt. Het is ook eene vaste gewoonte den naamvorm te volgen, die tijdens de tienjarige volkstelling in de gemeente gebruikelijk was. Alle pogingen tot het vaststellen of het herzien van de spelling der gemeentenamen hebben tot dusverre schipbreuk geleden, en aan de voorstellen door de Commissie der PlaatsnamenGa naar voetnoot(1), in belgië in 1903 bij de Regeering ingediend, is nooit eenig gevolg kunnen gegeven worden.
⋆⋆⋆
De Atlassen der Buurtwegen. - In uitvoering der wet van 10 April 1841 werd er, voor elke gemeente van België, een Atlas der Buurtwegen gemaakt. Deze atlas bestaat: 1o uit een algemeen plan der gemeente, op schaal van 1/10,000; uit verscheidene uitgewerkte plans van alle wegen en voetpaden; uit eene omstandige beschrijving dier wegen, uit lijsten van de perceelen gronds, die aan de wegen palen, en uit de namen der aangelande eigenaars. Een exemplaar van dien Atlas is berustend in elke gemeente, in het provinciaal bestuur en in het Departement van Binnenlandsche Zaken, alwaar het steeds door elken belanghebbende mag geraadpleegd worden. De kaarten in dezen Atlas vervat, zijn vergrootingen van de kadasterkaart, op schaal van 1/2500, en zij vertoonen, met de aanpalende perceelen lands, al de openbare wegen en paden, die in de gemeente bestaan. Evenals op de kadasterkaart, ontmoet men er de namen van huizen, kasteelen, herbergen, boerderijen, kapellen, groote boomen, kruisbeelden en wat al meer, elk op het perceel waar die bestaan. De namen werden er nauwkeuriger opgeschreven dan voor de kadasterkaart het geval was. Maar die wegeniskaarten zijn op verre na niet het belangrijkste bestanddeel van den Atlas. De tafel der gemeenschaps- of verkeerswegen geeft immers al de benamin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 626]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen op, onder welke die soort van wegen bij het publiek be kend staan, tevens met de de vermelding van de plek waar de weg begint en van die, waar hij ten einde loopt. Zoo is dit weer een element dat voor de beteekenis der wegennamen niet van waarde ontbloot is. Daarbij wordt weleens eene bijzonderheid van topographischen aard ten beste gegeven. Ook de familienamen der aanpalende eigenaars en landgebruikers, waarvan de volledige lijst den Atlas besluit, zeggen soms meer dan uit de spitsvondigste etymologie te halen is. Weliswaar mag, hoewel in mindere mate dan voor het Kadaster, niet voorbijgezien worden, dat de Atlas der Buurtwegen doorgaans niet door lieden uit de gemeente zelf of uit de meest bijgelegen stad werd opgemaakt, en dat zekere plaats- en straatnamen aleens verkeerd gespeld werden of de verdenking van onjuistheid niet ontgaan. Doch ook dáártegen is remedie: de vaststelling ter plaats en andere middelen van onderzoek geven steeds de gewenschte uitkomst. Om de groote waarde van de Atlassen der Buurtwegen te leeren schatten, in 't opzicht van de menigvuldigheid der toponymische gegevens, die erin voorkomen, zullen wij een paar oogenblikken wijden aan berekeningen, die wij overigens uit onze eigene namenverzameling putten. In West-Vlaanderen is het minste getal straten en wegen in eene kleine buitengemeente op 7 of 8 te ramen, terwijl het in grootere gemeenten weleens de 200 benadert. Uit den Atlas eener buitengemeente van middelbaren omvang konden wij aldus 188 toponiemen aanteekenen, die niet alle tot de wegenisnamen, maar ook tot die van beken en grachten, hofsteden en herbergen, kapellen, molens, bruggen, duikers, enz. behoorden. Het volgende staaltje is welsprekend:
Daarbij kwamen nog 12 familienamen in aanmerking, die met de hoogervermelde toponiemen in verband stonden.
⋆⋆⋆ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 627]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de uitgestrekte gemeente Maldeghem waren de uitslagen als volgt:
Eene haast even uitgestrekte gemeente is Langemarck, die in plaatsnamen echter niet zoo rijk is gebleken:
De overige buitengemeenten met den grootsten territorialen omvang van het door ons behandelde gebied, in West- en Oost-Vlaanderen, zijn: Langemarck, Maldeghem, Hooglede en Staden; de minste zijn: Zoutenaye, Houcke, Gits en Coolkerke. De kleinste gemeente van West-Vlaanderen is het aloude Zoutenaye. Het telt echter in zijn Atlas:
De Atlassen der overige gemeenten van Oost- en West-Vlaanderen leveren een gemiddeld getal van 70 namen, hetgeen ons alzoo, voor 265 gemeenten, op zijn minst 18,550 toponiemen aan de hand doet. De Staten der Buurtwegen van westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen zijn vrij laconisch, zoodat het getal toponiemen (haast uitsluitend namen van wegen en paden) in 't geheel maar 556 bedraagt.
⋆⋆⋆
De Kaart van Vander Maelen. - De kaart, die door het Institut géographique van Vander Maelen rond 1850 in het licht gegeven werd, is door den band, voor de vermelding van toponiemen, beter dan die van het belgisch Institut cartographique. Altoos is er het aantal benamingen veel grooter en doorgaans juister. Op de aangeduide ligging der opgenoemde plaatsen mag men zich verlaten. De spelling laat hier en daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 628]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te wenschen over: a voor o, o voor v of u, enz., komt men daar tegen.
⋆⋆⋆
De Militaire kaart van België. - Haalt het de ‘Carte du dépôt de la Guerre’ in topografische juistheid bij de meeste andere groote kaarten, toch blijft zij voor de namenvermeldingen vrijwel ten achter. In het Instituut is die tekortkoming dan ook van over lang gevoeld geworden, en liever dan dat prachtige werk maar steeds af te keuren in een bepaald opzicht, hebben wij, bij gelegenheid van het vervaardigen der provinciale Kaart van West-Vlaanderen, het genoegen gesmaakt in 1902, met den H. Major Deserrano in overleg te treden om veel misslagen en onvolledige opgaven te verbeteren. Fouten in het overschrijven van namen zijn ook in deze kaarten binnengeslopen. Ze gelijken op die, welke in de kaarten van Van der Maelen werden aangestipt.
⋆⋆⋆
De jongere Kaarten. - De kaarten van Provinciën, gemeenten, polders, wateringen, enz., die na de atlassen van Van der Maelen en van de Buurtwegen opgemaakt werden, dragen bijna alle de kenteekens van omwerkingen en verbeteringen aan de vroegere kaarten toegebracht, door bevoegde mannen en besturen. Zoo kunnen de kaarten van polders en wateringen, sedert omstreeks 1865 vervaardigd, veilig gevolgd worden. De kaarten, hetzij hedendaagsche of van ouderen datum, verwaarloozen te excerpeeren zou uitloopen op het verwerpen van een controle-middel van het beste gehalte: dáár toch vindt men de juiste plek aanwezen, waar een toponiem bestaat en waar, mocht er ook twijfel opkomen, verdere nasporingen, tevens van historischen of archeologischen aard, zullen te verrichten zijn. Het is ons immers wel eens voorgekomen, dat het punt of teeken van aanduiding op de kaart op zekeren afstand was gesteld van de rechte plek waar het toponiem op spreekt. Een bezoek ter plaats is daarom nog niet altijd een vereischte, wijl het nagaan van andere of oudere kaarten, als bijvoorbeeld die uit oude Landboeken, voldoende kan geacht worden. Op deze schijnbaar kleine bijzonderheid dringen wij vooral aan, met het oog op de latere namenverklaring. Een dal in de plaats van het daaraanpalende hoogland; een kouterland in stede van een lichthellend vlak, eene kapel voor een molen misteekend, kunnen trouwens op eene kaart het stipje dragen waar de plaatsnaam niet toe behoort. Vandaar weer oorzaken van vergissingen.
⋆⋆⋆ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 629]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Atlassen der Waterloopen. - Om de wet van 7 Mei 1877 op de onbevaarbare en onbevlotbare waterloopen in toepassing te brengen, werd, voor elke gemeente des lands, voorgeschreven een Aanwijzingsstaat en eene Beschrijvende Tafel op te stellen. Niet enkel de namen der waterloopen, die op den Aanwijzingsstaat voorkomen, maar ook al degene, die in de Beschrijvende Tafel opgenomen werden, behooren door den toponymist opgezameld te worden. Beide oorkonden geven immers niet steeds dezelfde namen op: de Aanwijzingsstaat vermeldt nagenoeg alle in de gemeente bestaande waterloopen, terwijl de Beschrijvende Tafel slechts dezulke beschrijft, die werkelijk door de wet van 7 Mei 1877 moeten beheerd worden. Voor het controleeren dier namen komen de Atlassen der Buurtwegen zeer te stade, alsmede de lijsten van waterloopen, die in 1842 door de arrondissements-commissarissen in elke provincie van België bij de Regeering ingeleverd werden.
⋆⋆⋆
Geschiedenissen en Monographiën. - De geschiedenissen en monographiën der steden en gemeenten, die sedert ruim eene halve eeuw van hier in het licht gegeven werden, mogen de aandacht der verzamelaars niet ontgaan.
⋆⋆⋆
Evenmin de Reisboekjes van Spoor- en Buurtspoorwegen, die nieuwontstane localiteiten of min bekende oorden bij name vermelden.
⋆⋆⋆
De Kiezerslijsten, die men in iedere gemeente ter inzage bekomen kan, behelzen ook de namen van meestal nieuwe wijken, straten of andere geographische aanduidingen, die veelal in andere oorkonden niet voorkomen.
⋆⋆⋆
De zoogenaamde Lijst. - Evenals men in de stad den naam van slechts enkele huizen meer kent, zoo staan de namen van stukken land en veel andere dingen op eene buitengemeente maar bekend bij den boer, die ze in gebruik heeft en bij enkele zijner knechts. Het publiek van den buiten kent al weinig meer dan de namen van eenige groote landerijen. Bij het opmaken ter plaats van de zoogenaamde Lijst of eigen enquête, die meest de namen van landen, gronden, hofsteden, huizen en kasteelen, vijvers en poelen, duinen en heuvels bedoelt, zal de toponymist steeds met omzichtigheid moeten te werk gaan. De buitenlieden, bij welke hij zich te bevragen heeft, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 630]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toonen zich dikwijls wantrouwend of gebaren niet te kunnen begrijpen wat er verlangd wordt; sommigen deinzen niet voor grove bejegening terug; anderen halen zelfs leugens uit. De shmsten op hunne manier zullen juiste inlichtingen verschaffen, waarvan zij verwachten dat ze hun mededinger of vijandigen nabuur schade of eene nieuwe belasting kunnen berokkenen. Dit hebben wij menigen keer ondervonden, - niet in Vlaanderen alleen... Maar het correctief voor die verdachte bescheiden ligt in de navraag bij andere personen in dezelfde gemeente of wijk, zonder nog te spreken van het raadplegen van geschreven oorkonden (vooral de Atlassen der Buurtwegen), die meest altijd afdoende bescheid zullen leveren.
⋆⋆⋆
Over de oudere bronnen voor Toponymie spreken wij verder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 631]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de hoofdplaats van elke Provincie, in de Archieven van steden en gemeenten, abdijen en kloosters, kerken en hospitalen, voorhanden zijn, of alreeds in druk verschenen. Deze primordiale bron is wel eene der voornaamste, die men vinden kan, ingezien het toch in charters en diploma's is, dat de oudste vermeldingen der Plaatsnamen voorkomen. Wij noemen deze documenten tegelijk met de Cartularia van lateren tijd, waarin ze overgeschreven werden, omdat een Toponymist die beide bronnen dan ook steeds tegelijkertijd zal moeten raadplegen. Het gaat immers niet aan, zich tot het Cartularium te beperken, wijl haast al de samenstellers van Cartularia de toponiemen in verjongde spelling, ja vaak in foutieven vorm, overgebracht hebben. Waar de oorspronkelijke charters niet meer bestaan, is men wel genoodzaakt zich met het Cartularium te vergenoegen, - doch steeds met critisch oordeel. Waar men, in schrift van de XIVe of XVe eeuw, een tekst van de IXe of XIe eeuw aantreft, waarin een toponiem in verjongde of daarvan verdachte spelling voorkomt, als bijv.: Greveningues (ao 1185) voor Gravelinghe, dan is het den verzamelaar een plicht het den lezer bekend te maken, omdat de geschiedenis der spellingsstelsels ermeê gemoeid is. Eene origineele oorkonde zal weleens een zelfde toponiem op drie, vier wijzen spellen. De verzamelaar mag geen enkelen dier vormen voorbijzien: ze hebben trouwens alle hunne waarde èn voor de taalgeschiedenis, èn voor de klankleer, zelfs al waren ze zienlijk foutief. Bij het gebruiken van latere afschriften van oude charters, zelfs al waren die ook behoorlijk gevidimeerd, denke men steeds op het verschijnsel der verjonging; trouwens het vidimus geldt enkel tekst en inhoud van een stuk, - nooit zijne spelling. Wanneer een Cartularium in den loop der tijden meer dan eens vernieuwd en bijgehouden, en in onze eeuw door den druk tot gemeengoed gemaakt werd, zal men in die verschillende teksten allerhande schrijfwijzen voor een zelfden plaatsnaam ontmoeten. Zelfs zal eene heruitgave van een vroeger gedrukt Cartularium varianten opleveren, die te wijten zijn aan verbeteringen of aanvullingen vanwege de uitgevers of bewerkers, die gemeend hebben critisch te moeten handelen. Geene enkele dier varianten mag over het hoofd gezien worden; want afschrijver, bewerker en uitgever konden zich vergissen, of ook wel eens een niet vermeld exemplaar van een Cartularium geraadpleegd hebben. Dit ondervonden wij zelf met de Cartularia van S. Bertin te Sint-Omaars, S. Bertin te Poperinghe, S. Pieters te Gent en nog andere.
⋆⋆⋆
II. - Eene tweede bron van belang is de verzameling van rente-, cijns- en pachtboeken of dito rollen van allerhande open- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 632]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bare instellingen. Hier komt men vooral namen van stukken land, hofsteden, kasteelen, beken en waterloopen tegen, die een rijkdom van toponymische gegevens niet alleen, maar ook voor een scherpzinnig onderzoeker, tal van historische bijzonderheden aan de hand kunnen doen. Voor het opzamelen van Persoonsnamen zijn ze, naast de Landboeken of Terriers, de rijkste mijn. Zelden zal men daar op fouten of verkeerde lezingen stuiten, om de zeer eenvoudige reden, dat gezegde rollen of boeken opgemaakt werden door de rechtstreeksche belanghebbenden, die zoowel de opgenoemde plaatsen als de daarbij betrokken pachters of lastengelders kenden. Voor ons eigen Woordenboek hebben wij er in menigte uitgepluisd. Als typen van rentelijsten mogen hier de volgende vermeld worden:
⋆⋆⋆
III. - Rekeningen van steden, gemeenten, heerlijkheden, kerken, abdijen, hospitalen, armendisschen en instellingen van den meest verschillenden aard, zijn ook bronnen van het beste gehalte. De Persoonsnamen krielen er, en op elke bladzijde vindt men woonplaatsen vermeld, die haast allemaal toponiemen zijn. Evenals in cijns- en renteboeken wemelt het daar van historisch kleingoed, dat vaak met de Toponiemen nauw verband houdt. Ook oude gebruiken vindt men daar aangestipt, die wel eens de verklaring van Plaatsnamen in zich besluiten, en in elk geval den folklorist ten goede komen.
⋆⋆⋆
IV. - De Landboeken of Terriers, dit zijn de Kadasters van voorheen, geven nauwgezet al de bijzonderheden op, welke een domein, eene boerderij, een stuk land, een bosch of een grasland kenmerken: de benaming vooreerst, dan de inhoudsgrootte, de ligging, de soort van grond, de grenspalen, de namen van eigenaars en gebruikers, en wat al niet somwijlen! Daar leert men eerst de geographische benamingen in hun wezen kennen en verstaan! Daar ziet men vaak bijderooge op de mooi gekleurde kaarten, hoe de plaatsen er eigenlijk uit zagen; vijvers en poelen, bosschages, huizen, kapellen, groote en oude boomen, wier namen reeds uit de Atlassen der Buurtwegen aangeteekend werden, staan ons daar vóór de oogen getooverd in de gedaanten en met de omgeving, die ze hadden toen het Landboek opgesteld werd. Dat is interne geschiedenis van het beste slag, zonder nog te gewagen van het vele onvoorziene, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 633]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat er ons allerwegen verrassen komt. De studie der Landboeken, vooral die der XVIIe en XVIIIe eeuwen, zal den jongen Toponymist, die zijne geboortestreek behandelt, voor zijn levensdagen eene genoegelijke herinnering verschaffen. Die oude boeken zijn vol van eene eigenaardige poëzij, die men slechts na grondige kennismaking genieten kan. Evenals voor den Jurist, wien de studie van het Recht eerst een bar uitzicht vertoont, zal diezelfde studie later en tot in hooge levensjaren een altijd smakend genot geven. In en om die oude beschrijvingen van landen en woningen zweeft als het ware de ziel van het geheele volk, dat eeuwin-eeuwuit op die plaatsen leefde en voorbijgetogen is, en die den aandachtigen zoeker van op onze tijden genoegen, arbeidslust en een niet te versmaden erfgoed van kennis zal verschaffen. Landboeken zijn er van vele soorten, en zij dragen onderscheidene benamingen, die hun bijzonder kenmerk laten uitschijnen. De gewone Landboeken, ook Liggers, Slapers en Terriers geheeten, zijn het volledigst naar inhoud en beschrijvingen. Zij waren eertijds wat het Kadaster op heden is, - min de aanschouwelijkheid! De Ommeloopers en Assignamentboeken zijn door den band beknopter, en de Prijsboeken, ofschoon zij wel omstandige beschrijvingen behelzen, doelen meest op de inhoudsmaat en de schatting der te betalen landcijnzen en andere belastingen. Alle behooren echter tot ééne omvangrijke groep, die voor de oudere Toponymie de waarde heeft van de huidige Atlassen van Buurtwegen en Waterloopen. In al die oude Kadasters ziet men de toponiemen, met het verloop van de jaren, als het ware aan eene voordurende metamorphose onderworpen: de oudste Landboeken toonen ons dan ook de oudste woordgedaanten, die in jongere beschrijvingen steeds de hedendaagsche vormen naderbij komen, tot dat wij ze, in geschrevene of gedrukte oorkonden van onzen tijd, in hunne jongste inkleeding zullen wederontmoeten. Er zijn Landboeken, die tegelijkertijd als renteboek en Cartularium gediend hebben. Dat zijn er vooral van kloosters en kerken. Daarin komen allerhande pachtbesprekken en berekeningen voor. Wie aan cultuurhistorie of aan economische geschiedenis doet, mag deze bron niet over het hoofd zien. Vaak wordt in zulke boeken de beschrijving der landbezittingen twee, ja driemaal, op verschillende datums, herhaald en gewijzigd. Al deze opvolgende beschrijvingen zal een nauwgezet Toponymist excerpeeren en zich doorgaans in een rijkdom van teksten, met nog wat historische bijzonderheden op den koop toe, kunnen verheugen. Landboeken bevatten soms marginale aanteekeningen rakende den aard of de veranderingen der landerijen. Het is alzoo dat men leert verstaan hoe een loo van moerassig meerschland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 634]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot een tailliebosch of kreupelhout en ten slotte tot zaailand verwandelt; hoe een gewezen vijver of wouwer mettertijd een vorte vijver, wat later een moortel en nog later een meersch wordt; hoe de naam van een voormalig bosch is blijven voortleven om het stuk mager akkerland, waarin het veranderd werd, aan te duiden; zoo verneemt men dat eene landerij, thans nog het kloosterland geheeten, eertijds metterdaad aan een klooster heeft toebehoord. En bij slot van rekening leert men met de toponiemen omzichtiger te werk gaan dan tot heden gedaan werd. En het weze ons hier veroorloofd in 't voorbijgaan op te merken, dat de studie der plaatsnamen in de oude Land- en Cijnsboeken mettertijd veel vermeend keltisch en nog verbazend veel meer gefabriceerd latijn naar de rommelkamer zal doen verhuizen, tegelijk met een vloed van naamverklaringen, die al te veel op de taal onzer tijdgenooten steunen. In zekere Landboeken neemt men ook waar, hoe de spelling der plaatsnamen weifelt. Curtrycke en Cortryck; Thielt nevens den Tieltwech en de ‘prochye van Thyelt’ troffen wij aldus op eene en dezelfde bladzijde aan. Deze varianten mag men, bij het excerpeeren, niet laten ontglippen, daar ze juist om hunne weifeling voor de geschiedenis der spellingsstelsels veel belang opleveren en ons op het spoor van bepaalde scholen kunnen brengen. Het waren immers eerst de scribenten in de kanselarijen, vervolgens de schoolmeesters, later de voorname boekdrukkers en ten slotte de letterkundigen, die de spelling regelden. Het ware zich vergissen, moest men denken, dat de toponiemen eener landstreek of gemeente alleen in de Landboeken en andere documenten dier plaatsen te vinden zijn. Veeltijds komen nog ongekende Plaatsnamen te voorschijn in Land- en Renteboeken van verafgelegen plaatsen. De bezittingen van kloosters en kerken, van bijzondere personen ook, lagen allerwege verspreid, zelfs tot buiten het land! Zoo gewagen stukken uit Montreuil-sur-Mer van landen en tienden te Ardoye in West-Vlaanderen; deze van Marquette bij Rijsel noemen hunne landerijen te Lapscheure en in Zeeuwsch-Vlaanderen, en vice-versà. In de Landboeken van de abdij der Duinen spreekt men van eigendominen in Zuid-Beveland, en die der abdij van St-Bertin te Sint-Omaars beschrijven eigendommen uit het bisdom van Keulen en andere die in Engeland gelegen zijn.
⋆⋆⋆
V. - Ware het om cacographie te doen, dan zouden de kaarten van landen en groote gewesten voorzeker den prijs wegdragen. Noch de cartograaf Van der Beke, van Gent (1538), noch Mercator, Ortelius, Hondius, Pourbus, Bleau en San- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 635]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derus, Frickx en Ferraris hebben ons weinig betrouwbaar materiaal kunnen verschaffen. Zij treden voor ons maar op als getuigen, die min of meer juist de datums van het bestaan der topographische dingen vermelden, zonder die dingen zelven in hun wetensbezit omvat te hebben. Reeds in de XVIIIe eeuw werden daarover klachten geuit. In 1769 schreef Graaf de Neny, bij gelegenheid van het ontwerp van kaart door J. de Ferraris: ‘... il conviendra de veiller attentivement à ce que les noms des lieux soient bien rendus. Il y a, à cet égard, des fautes impardonnables dans toutes les cartes rédigées par les français.’ Toch gebeurde het weêr in de kaart van Ferraris zoowel als in de oudere. Graaf Jozef de Ferraris was geboortig van Lunéville (1726-1814) en zijne helpers waren ook allen vreemd aan de vlaamsche gewesten; enkelen zelfs waren buitenlanders. Gelukkiglijk geven al die kaarten weinig meer te zien dan de namen van steden en dorpen; somwijlen komt er wel een gehucht, een polder of een watergang op voor; doch steeds met de fouten en misschrijvingen, die oprecht gesproken bezwaarlijk moesten te ontwijken zijn, ingezien de opstellers toch niet met al de opgenoemde plaatsen konden vertrouwd zijn, en dat het overbrengen hunner aanteekeningen op koper, en later op steen, noodwendig de orthographie moesten kwetsen. Kaarten van later nog dan de evengenoemde, als die van Doué, Cassini, Maillart en anderen, lijden aan hetzelfde euvel, dat nog steeds voortkankerde in de uitgaven van den Waterstaat, van Bogaert, Van der Maelen, Popp, het Institut cartographique de Belgique, de kaart van den franschen Etat-major en zoo menige andere, die echter als topografische bescheiden van onbetwistbare waarde zijn. Anders is het gelegen met de kaarten en plans, waarover wij verder te spreken hebben.
⋆⋆⋆
VI. - Verscholen plaatsnamen verraden weleens hun bestaan in Persoons- en Familienamen uit verleden eeuwen. Bij het opzamelen van plaatsnamen moeten ook steeds uit een zelfde archief, de Persoons- en Familienamen in oogenschouw genomen worden. Doedin wijst ons op den Doedinspolder; en de Vagevuurspolder herinnert ons, omgekeerd, aan het oude geslacht Van den Vagheviere, enz. Zoo leerden wij eene familie Van der Vriese kennen, die op haar land verschillende vriezen in gebruik hield om er ganzen in te kweeken. De familie de Picquendale bracht ons op het spoor van het oude leengoed Pikendale, dat in de gemeente Merck-Saint-Liévin gelegen is. Het geslacht de Ghelcke zou men in Vlaanderen te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 636]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergeefs naar een gekend oord pogen terug te wijzen; want de eeuwenoude boerderij van Ghelcke ligt te Marquise, in het land van Calais, en het marmer dat in de buurt uit den Banc de Ghelque gesneden wordt, hoort men door de kenners waardeeren. Een Jan Waepoel naalde zijn naam te Cooiscamp, waar de Waepoel lag. Deze voorbeelden leeren ons alweer de Geslachtsnamen als onmisbaar bij de toelichting der Toponiemen kennen. Het ontbreekt dan ook niet, in de openbare archieven, ja zelfs in vele gedrukte boeken, aan lange lijsten van Persoonsen Familienamen uit vroegere tijden. Dergelijke lijsten zullen steeds bij elken Toponymist, die reeds eenige ervaring opgedaan heeft, ten zeerste welkom heeten. Men treft ze vooral aan in de opgaven van lieden, die ‘ter herevaert’ moesten trekken; in lijsten van begoede burgers, van geestelijken en kloosterlingen; in de necrologia van abdijen; in de namentafels van gedrukte Cartularia; op de oude zerksteenen (waarvan rijke verzamelingen door den druk bekend geworden zijn); in de poorterijboeken der steden en in de registers van vonnissen door allerhande gerechtshoven en vierscharen geveld; in doop-, trouw- en sterfregisters, in de parochiekerken of in de gemeentearchieven bewaard. Bijna de helft der Familienamen staan in rechtstreeksch verband met de Plaatsnamen.
⋆⋆⋆
VII. - Oude plaatsbenamingen zal men ook ontmoeten in Jaarboeken, Kronieken en Dagboeken, soms met vermelding van de datum's waarop in die plaatsen iets gebeurd zou zijn. Hier is echter de omzichtigheid het hoogste gebod. Immers, als de Plaatsnaam slechts vermeld wordt in verband met eene oude geschiedenis, dan mist het citaat alle historische waarde in 't opzicht van de Toponymie; maar wordt er eene Plaats vermeld als bestaande rond den tijd waarop de Jaar- of Dagboekschrijver zijn relaas opstelde, dan krijgt zijne vermelding de waarde van een bruikbaar citaat.
⋆⋆⋆
VIII. - In vele groote archiefverzamelingen, ook wel eens bij particulieren, worden oude plans en kaarten van leenen en landgoederen, polders, wateringen, gemeene weiden en velden, aangetroffen. Zij dagteekenen meest uit de XVIIe en XVIIIe eeuwen, hoewel wij er kennen uit de XVIe eeuw. Zij zijn doorgaans zeer volledig en rijk aan toponiemen. Deze kaarten hoort de Toponymist aandachtig te raadplegen, niet alleen om den wil der aangeteekende plaatsbenamingen, maar ook in andere opzichten, als bijv. geschiedenis, bouwkunde, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 637]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
folklore en wat dies meer. Zoo hebben wij een landboek leeren kennen van de goederen eener kapel, waar de betrokken kapel en den heelen omtrek in kleuren op eene bijgevoegde kaart afgebeeld staan, zooals ze ten jare 1572 te aanschouwen waren. Men ziet er het kasteel en den kasteelheer, die met zijne eegade in prachtkleedij op wandel gaat; men ziet er twee onderscheiden herbergen, waar de drinkers op de ‘bierbanck’ zitten en malkaar bescheid doen met steenen kannen, terwijl boertjes en boerinnetjes een rondedans uitvoeren; men ziet er de koeien grazen op eene nabijliggende weide, die door geene haag, maar door een paalwerk omsloten is; men ziet er nog de modellen van een oud hek en van eene balie met haren ‘perreboom’; schapers met hunne ‘makke’ hoeden verderop eene kudde, terwijl de baljuw of de ‘preter’ van den landheer, in 't rood gekleed, met zijne kolve op den schouder, vergezeld van zijn grimmigen hond, een wakend oog op dansers en drinkebroers houdt; want het is juist kermis, en zoowel op den toren der kapel als uit de vensters van kasteel, herbergen en boerderijen, steken vierkante vlaggen uit. En de rood-en-blauwgekleede personnages verlevendigen het landschap op eene wijze, die Teniers' opvattingen zeer nabijkomt. En als men vervolgens het Landboek benuttigt, waar die levendige kleurteekening in voorkomt, ziet men, zoogoed als ter plaats, hoe de opgenomen en beschreven landstukken er uit zagen. De Cappelle-weê, ten westen van de kapel, spreekt als het ware tot den toeschouwer; het Cappelhof staat daar met zijne kanteeltjes en zijn wal; 't Cappellebusch ligt verderop en wordt door eene dichte groep boompjes afgebeeld. Het handschrift zegt wat de kaart toont. Neen, het is niet steeds dorheid, die den Toponiemenzoeker uit oude, muffe boeken tegenwaait!
⋆⋆⋆
IX. - Zelfs is de dorheid niet al te zeer te duchten bij het raadplegen eener andere oude bron voor Toponiemen. Wij bedoelen de Epigraphie, in welke wij alle denkbare soorten van opschriften van gebouwen, zerksteenen en wat dies meer omvatten. Wij hebben zelf die campagne doorgemaakt en er genoegen aan beleefd. Vele leengoederen en heerlijkheden komen daar in verband met de namen der afgestorven familiën; vele dorps- en wijknamen treft men daar aan in vormen en spelwijzen, die men, met het oog op de tijdsbepaling, nog niet, ofwel niet meer, verwachten zou. Voor de plaatselijke uitspraak der Toponiemen is de Epigraphie eene waarlijk niet te versmaden bron. Jammer is 't, in 't voorbijgaan gezegd, dat er voor Nederland op dat gebied haast niets uitgegeven werd, en in België nog zoo weinig, terwijl Frankrijk met reden fier mag zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 638]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op gewestelijke verzamelwerken als de Epigraphie du Pas-de-Calais en soortgelijke voor andere fransche departementen.
⋆⋆⋆
X. - Op het einde der XVIe eeuw en in de eerste helft der XVIIe, werd ons maatschappelijk leven, en meteen het uitzicht van ons land, in vele gewesten sterk gewijzigd. Door de verarming van kloosters en kerken, kwam er eene groote verandering in het grondbezit dier instellingen. Wat zij nog aan heigronden bezaten, werd jaar bij jaar in bosch, meest sparrebosch, of zaailand herschapen; groote bosschen, die men voorstelt als overoud te wezen, zag men toen voor het eerst tot stand gebracht; poelen en vijvers werden drooggelegd; verlaten schorren werden tot vruchtbare polders bedijkt; en wat de oorlogen reeds hadden laten verwilderen, werd opnieuw tot bruikbaar akkerland gemaakt. Een tweede factor is in die tijden werkzaam geweest, namelijk de oorlog. Door de lange jaren, waarin de zuidelijke Nederlanden op oorlogsvoet gestaan hebben, waren links en rechts verdedigingswerken, wallen, forten, retranchementen gebouwd, waardoor veel goed land te loor ging en waardoor meer dan een waterloop gedempt of gewijzigd werd. Vele ingenomen landen en watergangen worden dan ook in de latere Landboeken nooit meer genoemd, al is 't ook waar, dat enkele namen toen overgingen op de nieuwgemaakte werken. Het land, dat aan de kerk van Sint-Donaas, te Brugge, behoorde, werd ‘verdolven’, zoo men dat noemde, maar zijn naam herleefde welhaast in het Fort Sint-Donaas; de naam van Lyncke, in het Westkwartier van Vlaanderen, was al aan 't verduisteren, maar het Fort de Lynck bewaarde hem tot op onzen tijd. In de verdere jaren der XVIIe eeuw werden in de zuidelijke Nederlanden vele openbare werken uitgevoerd. Kanalen werden gegraven of verbreed; rivieren rechtgetrokken of bevaarbaar gemaakt en van sluizen voorzien; maar al deze verbeteringen van algemeen nut hadden echter eene merkelijke vermindering van weiden en zaailanden voor gevolg, die zoowel bij de nieuwe bedelven, als vroeger bij het aanleggen van dammen en sterkten, ingenomen werden en aldus uit onze Toponymie verdwenen. Men mag het een geluk heeten, dat een waakzaam Toponymist nog steeds inzage krijgen kan van de vele dossiers der bovengemelde werken, evengoed als van de papieren, die de geschiedenis van al die landveranderingen behelzen. Daar zal hij immers de verdwenen plaatsnamen aan de vergetelheid kunnen ontrukken!
⋆⋆⋆ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 639]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI. - Moeten wij hier nog meer bronnen bekend maken? Wij meenen van neen; want elke archiefkamer kan er opleveren, die wij onder geene bepaalde hoofding kunnen brengen. Kerkregisters, die men vooral te benuttigen heeft met het oog op de Familienamen, de doopnamen, ja de toenamen; Registers van getuigenverhooren en vonnissen, waar ook plaats- en persoonsnamen bij de vleet genoemd worden; oude notariale acten en kohieren van landverdeelingen; - die alle zijn bronnen waar ook wel eens onverhoopt een helder licht uit opgaat, te meer wijl men in deze laatste soort van bescheiden meer dan eens landnamen ontmoet, die slechts aan de belanghebbende erfgenamen, maar niet aan de landmeters of opstellers van Terriers bekend waren.
⋆⋆⋆
Al werden ook voor de Toponymie eener gemeente of landstreek geene andere oorkonden dan de hooger vermelde geraadpleegd, nog zou de voorraad te verwerken materiaal groot genoeg blijken om er eene degelijke studie meê aan te durven, ja zelfs tot een goed einde te brengen. Zoo zou dan ook meteen voor de plaatselijke geschiedenis, de archeologie, de volkskunde, de taalwetenschap en de cultuurgeschiedenis een niet te minachten oogst opgedaan worden. Mochten onze wenken, vrucht van eene lange ervaring, de wetenschap ten goede komen!
September 1924.
⋆⋆⋆
Bij zijne lezing voegde de heer de Flou de volgende nota: Onlangs werd te Liverpool, met steun van de British Academy, eene Society for the survey of english Place-names tot stand gebracht, onder het voorzitterschap van Prof. James Tait en het beheer van Prof A. Mawer, die zich alreeds verheugen kan in de medewerking van ruim 400 leden. Van hoogerhand zal de nieuwe Maatschappij mildelijk gesteund worden. Een vlaming, de heer Odon, K. Schram, bewerkt nu ginder de Plaatsnamen van Norfolk. De methode van werken komt de onze vrijwel nabij; en uit een onderhoud dat ik onlangs met een werkend lid der Society gehad heb, is gebleken, dat eene verstandhouding met onze K. Vl. Academie gewenscht wordt, ten einde, zooveel het verschil van landstreek en van taal zulks toelaten, dezelfde grondbeginselen in acht te nemen als bij onze Toponymie gevolgd worden. Gaarne zou de heer secretaris der Society met uwen Die- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 640]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar in verder overleg treden en steeds met de Vl. Academie hare uitgaven betreffende de Toponymie willen ruilen. De Society heeft nu de twee volgende schriften in het licht gegeven: Vol. I. The survey of englisn Place- Names; Vol. II. a). Introduction to the survey of english Place-Names, by A. Mawer and F.M. Stenton; b). The chief elements used in english Place-Names, by A. Mawer. Mij dunkt, dat onze Academie, vooral hare leden die aan Toponymie wenschen te doen, er alle belang bij hebben om met onze overzeesche buren daaromtrent in betrekking te komen. Hetzelfde kan gezegd worden van de officiëele Commissie voor Plaatsnamenstudie in Denemarken. Gelieve het Bestuur der Academie over dit een en ander eene beslissing te nemen.
15 Oct. 1924. |