Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1924
(1924)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
De lagere school en de vakschool.
| |
[pagina 243]
| |
De verhandelingen der leden in onze maandelijksche vergaderingen, de uitgaven der bekroonde prijsschriften zijn daartoe uitstekende middelen. ‘Maar er is voor haar leden nog een ander middel om voor haar doel werkzaam te zijn, nl. met de uitkomsten der wetenschap, die door den aard der zaak eerst slechts in een beperkten kring bekend zijn, in den breeden kring der belangstellenden bekend te maken. Men zou inderdaad het doel eener Academie niet beter kunnen samenvatten. Gelijk ik het echter reeds meer dan eens heb gezegd, heeft onze Vlaamsche Academie ook tot plicht de studie der Nederlandsche letteren te bevorderen. Wij lezen in de stichtingsoorkonde: ‘Leopold II, Koning der Belgen, willende een nieuw bewijs geven onzer bezorgdheid voor de belangen der Nederlandsche letteren; Bij beslissing der Academie werd den 18 Juli 1900, op voorstel van den heer Coopman, de Commissie van Onderwijs in en door het Nederlandsch ingericht. Daardoor besliste onze Academie, dat zij aan het onderwijs in het algemeen, en aan het onderwijs onzer taal vooral, hare beste zorgen zou wijden. In deze commissie, en ook in onze algemeene vergaderingen, werd dan ook over de belangen van het onderwijs in de drij graden herhaalde malen gehandeld. Zooals ik het in mijn verslag over onze werkzaamheden in de plechtige zitting van ons zilveren jubileumsjaar zegde, mogen wij verklaren, dat schier al onze verhandelingen, zij het dan niet altijd rechtstreeks, voor het onderwijs de beste vruchten opleveren. De wetenschappelijke voordrachten, de studiën over taal- en volkenkunde, over scheikunde en andere wetenschappen, geven inderdaad aan onze leeraars in de drie graden niet alleen een bruikbaar materiaal aan de hand, dat zij in hunne lessen met den besten uitslag kunnen benuttigen; de methodische beschouwingen en raadgevingen, welke in deze geleerde verhandelingen door onze zoo bevoegde wetenschappelijke mannen voorkomen, moeten ongetwijfeld ons onderwijs ten goede komen. Wij zijn overtuigd, dat wij aan onze taal geen grooteren | |
[pagina 244]
| |
dienst kunnen bewijzen, dat wij niet doelmatiger de liefde tot onze taal kunnen bevorderen, dat wij niet beter tot de nationale, en zelfs tot de harmonische, algemeene onwikkeling van ons dierbaar Vlaamsche volk, en ook tot de ware liefde tot gansch ons vaderland kunnen medewerken, dan het onze tot den bloei onzer taal, tot de verbetering van ons nationaal onderwijs bij te dragen. In dien zin heb ik mij vooral in onze Commissie van Onderwijs in en door het Nederlandsch met de belangen van het lager Onderwijs, van het onderwijs dat zich tot de breede lagen van gansch ons volk richt, bezig gehouden, en dankbaar ben ik jegens onze wetenschappelijke mannen, die mij in mijne nederige pogingen steeds hebben aangemoedigd om ons volksonderwijs in den geest onzer Academie op de goede baan te sturenGa naar voetnoot(1). Daar ik de leerende strekking mijner verhandelingen zelden of nooit uit het oog verlies, zal men mij de herhalingen, die daarin voorkomen wel ten goede houden.
Langen tijd vonden mijne beschouwingen buiten ons genootschap weinig gehoor; gelijk het aangehaalde motto het aanduidt, deed het plichtbesef mij echter in mijne pogingen tot gezondmaking van ons volksonderwijs volharden. In mijne laatste verhandeling kan men echter zien, dat er eene kentering ten goede in de openbare zienswijze is gekomen. Dit moedigt mij natuurlijk aan, om met meer voortvarendheid dan ooit op mijnen weg voort te gaan. Mijne thesis - die ik sinds jaren in onze Academie heb verdedigd - is: ons volksonderwijs, en vooral onze volksopvoeding, hebben aan de verwachtingen niet beantwoord. Niet alleen werden de programmas op onverantwoordelijke wijze | |
[pagina 245]
| |
uitgebreid; zij werden dit in zulke mate, dat het wezen der lagere school werd vervormd, misvormd, ontaard. In sommige scholen - het is haast niet te gelooven - was en is nog eene der leerlingen onbekende taal de onderwijstaal. Daarover heb ik herhaalde malen gehandeld. Thans lees ik, dat men in Frankrijk begint in te zien, dat men in het uitbreiden der programma's te ver is gegaan, en dat men daardoor de hoofdzaak uit het oog verloren heeft. Het zeer merkwaardig Fransche pedagogische tijdschrift Journal des Instituteurs et des Institutrices bevat daarover eene studieGa naar voetnoot(1): het zal mij wel toegelaten zijn te herinneren dat ik meer dan eens nagenoeg dezelfde taal heb gesproken. ‘Quel est le but de l'enseignement primaire? C'est tout simplement de faire dans la France entière de bons petits Français. Et pour cela depuis Marseille jusqu'à Dunkerke, depuis Perpignan jusqu'à Metz et Strasbourg, l'instituteur n'a pas autre chose à faire que d'apprendre aux enfants à lire, à écrire, à chiffrer et à vivre respectueusement. Voilà le vieux programme de l'enseignement primaire et, si l'on en introduit un autre, ou il ne sera pas suivi, ou il sera funesteGa naar voetnoot(2)’ Waar de Fransche pedadoog deze gedachte ontwikkelt: Onze hervormers kunnen de programmas niet veranderen zonder de stof uit te breiden; de opstellers gaan van hunne persoonlijke voorliefde uit; zij zijn overtuigd, dat buiten hunne lievelingsvakken geen heil te vinden is, spreekt hij eene taal, die men hier bijna letterlijk in mijnen mond heeft gehoord: ‘Cela devait arriver: l'exagération en un sens appelant toujours l'exagération contraire, et nos réformateurs vont un peu fort! Nos réformateurs ne conçoivent jamais une réforme qui n'entraine une charge nouvelle. Alléger n'est point de leur langue, mais alourdir et l'on sait leur maxime: Alourdir toujours, n'effacer jamais.’ Nos réformateurs sont des gens à idées; ils ont des idées bien établies, bien arrêtées, qu'ils regardent comme essentielles, dont ils ne démordent pas. Quand une réforme est en l'air ils s'avancent gravement, précieusement, porteurs de ces idées chéries. Pour eux, toute réforme devient suspecte, si, d'abord, elle ne réalise leurs voeux personnels.’ | |
[pagina 246]
| |
Ik ga er niet voor om te verklaren, dat het lezen en meer nog het overschrijven van dergelijke dingen mij een pond goed bloed zet. Het invoeren der nieuwigheden bij onze zuiderburen heeft juist denzelfden weg gevolgd als te onzent. Tout comme chez-nous. 't Is wonder. ‘Dans l'ordre pédagogique, ce fut l'enseignement des sciences fondé sur l'observation et l'expérience, le dessin selon la libre fantaisie des enfants, la gymnastique d'après les méthodes rationnelles; ce fut la grammaire simplifiée et appuyée sur l'étude de la langue, l'hygiène enseignée par la pratique; ce fut l'organisation des oeuvres de mutualité et de coöpération; ce fut l'institution des classes-promenades; c'est l'emploi du cinéma; demain ce sera l'emploi de la téléphonie sans fil.’ Hier, mijn beste collega, zijn wij u voor, de gewone telefoon werkt sinds lang in tal van onze scholen, en daar zijn er, waar de leerlingen door middel van de draadlooze telefonie de muziekuitvoeringen te Londen en te Parijs kunnen bijwonen. ‘Il y eut d'heureuses et fécondes nouveautés’, zegt de Fransche schrijver. Ze zijn in klein getal; men moge het gelooven. Vooreerst moeten al die dingen, welke moeten dienen om het onderwijs aangenaam te maken, om zoo weinig mogelijk van de leerlingen te eischen, uit de school blijven. Het vers van Van Alphen ‘Mijn leeren is spelen’ is valsch. De school, zoomin de lagere school, als het atheneum, als de universiteit, is eene plaats om zich te amuseeren. De titel eener leesles was De Haan. Een levende Kanteklaar werd in de klas gebracht. De kinderen hadden veel pret als het beest fel begon te kraaien, maar zij hadden zoogoed als niet gelezen. Een professor had den tekst van Cesars Gallischen Oorlog uit te leggen: hij toonde aan de leerlingen prachtige platen, en gaf daarover in de Fransche taal heel belangrijke ophelderingen. De platen stelden de brug voor, welke de groote man over den Rijn liet leggen. Zeker, een haan in de klas, een haan die kraait, is iets heel aangenaams voor de kinderen, en platen, waarop een Rijnlandschap, de krijgsuitrusting van een Romeinschen soldaat afgebeeld zijn, interresseeren de groote jongens. Maar de kinderen moeten leeren lezen, en de humanisten moeten Latijn leeren, en beide kost veel tijd en moeite; beide gaat niet zonder persoonlijke inspanning vanwege den leeraar en bijzonder vanwege de leerlingen. Eene groote plaag in de school is de passiviteit der scholieren. Niet alleen in de school. Hoevele menschen treft men aan, die niet kunnen luisteren? Zeer | |
[pagina 247]
| |
dikwijls slaapt de geest der hoorders, terwijl de redenaar zich aftobt. In de klasse, om het even van welken graad, blijven een groot deel van de leerlingen passief, altijd veel meer dan een leeraar zich voorstelt. Dit ligt aan redenen van uiteenloopenden aard, doch zeker is eene der voornaamste, dat de leerlingen zich niet inspannen om te luisteren, om de les te begrijpen. En men moge het wel weten, zonder persoonlijke, aanhoudende inspanning vanwege den leerling is niets te leeren. Zonder moeite, zonder werken, zonder noesten arbeid is niets te bekomen. Zij, die er zich op toeleggen de taak van den leerling te vergemakkelijken, bewijzen hem, bewijzen aan het onderwijs een slechten dienst. Het onderwijs moet aantrekkelijk gemaakt worden door het onderwijs zelf, door het licht, dat de leerling in de lagere school, het atheneum, college of de universiteit, om het even, gewaar wordt, door de ontwikkeling, die hij bewust of onbewust gevoelt. Dat de ingevoerde nieuwigheden niet kunnen geleerd worden, is nog het ergste van de zaak niet. Dat de tijd, die er aan verknutseld wordt, belet te leeren wat kan en moet geleerd worden, is erger. Maar dergelijke dingen brengen zedelijke schade teweeg - en hieronder versta ik: den geest van onvoldaanheid, evenals den afkeer van den handenarbeid, dien ik als een der grootste rampen van onzen tijd beschouw, aangezien dit de bitterste teleurstelling voor de individuën en voor het land moet en zal na zich sleepen. De hoofdzaak in de lagere school is: weinig moet geleerd worden, maar wat geleerd wordt, moet zoodanig worden geleerd, dat het tot de algemeene ontwikkeling bijdraagt, en het blijvend eigendom van den leerling wordt. Ik heb het dikwijls herhaald, doch het kan niet genoeg herhaald worden: want dat is eigenlijk de zaak: Het zoogenaamde moderne programma strookt niet met het wezen zelf van een gezond lager onderwijs: ja is daar de verloochening van. Het heeft zijnen verderfelijken weerslag op het onderwijs der noodzakelijke zaken zelf, aangezien het deze in het kader der nieuwigheden trekt. Aan bijkomende zaken wordt te veel belang gehecht. Zoo lees ik, dat men te Antwerpen eene proef wil nemen met eene klasse, waar de leerlingen op stoelen aan tafels zouden zitten in plaats van op banken. Zou dit beter zijn? Ik laat dit onverlet. Doch het is in alle geval van vrij ondergeschikt belang. Zoo is het ook gesteld met de schoolmeubels en lokalen. Moet eene normaalschool millioenen kosten? Is het noodig, dat daar binnen eene pracht ten toon gesteld wordt, gelijk dit in meer dan eene school het geval is? Is dit goed om onderwijzeressen te vormen, die later haar nederig, maar hoogst belangrijk ambt zullen uitoefenen, en aan de kinderen - grootendeels werk- | |
[pagina 248]
| |
manskinderen, - het onderwijs en de opvoeding moeten geven? Zeker, een doelmatig lokaal, degelijke leermiddelen zijn noodig; doch er is overdrijving; ik heb vele onderwijzers gekend, en ik ken er nog, die in bekrompen schoollokalen, met gebrekkige leermiddelen, uitslagen bekwamen en bekomen, die in prachtige scholen met een talrijk personeel en de meest moderne schoolmeubelen en leermiddelen niet verkregen werden of worden, en ik heb vroeger hier herinnerd, dat de grootste uitvindingen niet gedaan werden in universiteitspaleizen met een volledig materiaal, maar in eenvoudige woningen met de meest primitieve instrumenten, welke de uitvinders doorgaans zelf hadden vervaardigd. Bekwaamheid, maar meer nog plichtbesef, toewijding en wilskracht, voortvarendheid, bezieling vanwege de leeraars, werklust, inspanning vanwege de leerlingen, daarop komt ten slotte bijna alles neer. Het besluit van den heer Uriot is hoogst merkwaardig. ‘Des préoccupations de toutes sortes hantent l'esprit des réformateurs. Dans le sage dessein de mettre l'école en contact étroit avec la Vie, on ouvre toutes grandes les fenêtres de l'école sur la Nature (c'est la formule consacrée); on donne le fameux bain de réalisme. Que l'air, que la lumière, que le tumulte du monde entrent à flots et balayent cette atmosphère viciée où se meurt la classe. Et la Vie entre à grand fracas et toutes ses manifestations retentissent dans l'humble école primaire, si bien que l'enseignement en est troublé, que les programmes s'encombrent et s'alourdissent, que le maître suffit juste à sa tâche, que les élèves, eux, n'y suffisent plus.’ Aangrijpend van waarheid en schoon gezegd. Heeft men in ons land ook niet voorgesteld, dat de schooldeuren wagenwijd zouden moeten opengezet worden, en dat de ouders te allen tijde zouden uitgenoodigd worden, het moeten worden om het onderwijs bij te wonen en ophelderingen daarover te vragen? Is in zulke omstandigheden ernstig onderricht denkbaar? Ik heb als mijne meening uitgedrukt, dat in onze groote steden, met hare drukte, met haar tingeltangels en cinemavoorstellingen, met de warrige partijtwisten, het levendige deelnemen daaraan vanwege de ouders, de omgeving, de kinderen zoozeer moeten beinvloeden, dat deze woeling der gemoederen, zelfs tot in de school moet doordringen, dat het onderwijs daardoor zoozeer bemoeilijkt wordt, dat daaraan in ruime mate de geringe uitslagen moeten toegeschreven worden, waarover wij het zoo dikwijls hebbenGa naar voetnoot(1). Gemoedsrust, vanwege de onderwij- | |
[pagina 249]
| |
zers en de leerlingen, een onbenevelde dampkring in den geest en in het hart, zijn onmisbaar. Wij staan hier voor een onvermijdelijk kwaad, dat ook anderszijds zoovele onheilen teweeg brengt. ‘Le maître suffit juste à sa tâche, les élèves, eux, n'y suffisent plus.’ Dit laatste wordt, denk ik, nog door weinigen betwist die de handen aan den deeg hebben geslagen; ik ben insgelijks diep overtuigd, dat het boven de macht des onderwijzers is, zij mogen nog zoo bekwaam zijn, het huidig programma in al de graden met vrucht te onderwijzen. De heer Uriot besluit zijn artikel. ‘A vouloir tout apprendre, tout connaître, on néglige fatalement l'essentiel. Et c'est un singulier spectacle que celui de ces élèves qui savent vaguement un peu de tout, mais qui ne savent que vaguement l'essentiel: bien lire, bien écrire, bien chiffrer, vivre respectueusementGa naar voetnoot(1). In het Fransch tijdschrift wordt daar herhaalde malen de aandacht op gevestigd. Zoo schrijft A. Laclef in no 2. Jaargang 1923. ‘L'enseignement de la petite école villageoise est trop ambitieux et trop uniforme. On apprend trop de choses aux écoliers, mais on ne leur donne pas assez le sens des réalités. A l'égard de ces petits ruraux qui fréquentent si mal et seulement jusqu'à douze ansGa naar voetnoot(2) il faudrait viser à ‘l'acquis’ sérieux de résultats mo- | |
[pagina 250]
| |
destes: lire sans hésiter trop, écrire convenablement une lettre simple, posséder les quatre règles et leurs combinaisons élémentaires, et encore si possible, le sens de la politesse usuelle, quelques règles d'hygiène. ‘Toutes surcharges sont dangereuses et inutiles parce qu' elles obligent à négliger l'essentiel’Ga naar voetnoot(1) Lezen, schrijven en rekenen; dat is de hoofdzaak, wat het eigelijk onderricht betreft. Naast het lezen, schrijven (waaronder het opstellen dient begrepen) en rekenen, moeten nog andere zaken geleerd worden, belangrijke zaken; hoever daarin kan worden gegaan, hangt van verschillende omstandigheden af, doch de hoofdvakken, moeten de hoofdvakken blijven. Daaronder reken ik, naast het lezen, schrijven en rekenen, het spreken. Bijzondere spreekoefeningen, zijn in de laagste afdeelingen onontbeerlijk. Niet alleen is de uitspraak, de zuiverheid der uitspraak, maar ook de artikulatie van het hoogste belang. In gansch het onderricht, dient zuiver gesproken, moeten de leerlingen veel spreken, moeten zij het geleerde en ook hunne eigen denkbeelden en gevoelens op volledige wijze leeren uitdrukken. Dit alles is wellicht voor aanhangers van onze uitgebreide programma's van al te gering belang; doch men bedenke dat niets zoozeer bijdraagt om het onderwijs duurzame vruchten te doen opleveren, als eene goede beschaafde omgangstaal. Deze ook geeft het middel aan de hand, om zich later, in de maatschappij, voortdurend te ontwikkelen. Op het hooge belang, op de noodzakelijkheid van het onderwijs der beschaafde omgangstaal in onze lagere scholen werd de aandacht niet genoegzaam gevestigd. Hier heb ik het niet alleen op de zuivere letterkundige taal, maar ook en vooral op de juiste, scherpe artikulatie. In onzen tijd van overdreven | |
[pagina 251]
| |
uitbreiding der schoolprogramma's wordt het goed, juist, verstaanbaar leeren spreken al te veel uit het oog verloren. Het is nochtans wel degelijk lager onderwijs. Zelfs in het middelbaar onderwijs zou daar meer werk van dienen gemaakt te worden. Ik behoor niet tot degenen die er gedurig op uit zijn ons volk als een verachterd volk te bestempelen. Maar toch moet men toegeven, dat de onzen zich te weinig moeite geven om hunne artikulatie te verzorgen. Zoo komt het, dat het dikwijls gebeurt, wanneer men ons volk, en zelfs de niet weinig ontwikkelden onder elkander hoort spreken, dat men hen moeilijk verstaat, en dat, wanneer men zich op eenigen afstand van hen bevindt, men al dikwijls slechts klanken verneemt, die dan nog niet zelden in elkaar vloeien. Wij moeten erkennen, dat, over het algemeen, de Franschen en ook de Duitschers ons hierin overtreffen. Ik vrees in geenen deele, dat men deze taak van de onderwijzers en leeraars als van weinig belang zal beschouwen; niet alleen bevordert eene juiste, goed geartikuleerde uitspraak gansch het onderricht en dus de algemeene geestesontwikkeling, zij laat van den kant des leeraars toe minder luid te spreken, wat in zijn vermoeiend ambt van het hoogste gewicht is, en voor den leerling is het niet min gewichtig, daar eene duidelijke taal duidelijke, klare begrippen vormt, evenals, aan den anderen kant, heldere begrippen noodig zijn tot het bezit eener heldere taal. Dat met dit onderwijs, de uitbreiding van den taalschat en de juistheid van den zinsbouw dient gepaard te gaan, hoeft geen betoog. Dergelijk onderwijs levert de beste vruchten op voor het onderricht in het lezen, in het met oordeel lezen, het vergemakkelijkt den leerling zich later door de lezing en de voordracht, en zelfs door den dagelijkschen omgang te volmaken, en veraangenaamt op merkwaardige wijze de maatschappelijke betrekkingen van het leven. Een Fransch pedagoog, J. Raket, schoolopziener over het lager onderwijs, later algemeen inspecteur over de lagere scholen, riep, nu meer dan zestig jaar geleden, de aandacht op deze aangelegenheid; zijne woorden verdienen meer dan ooit overwogen te worden door allen die belang stellen in den bloei onzer taal en in een gezond onderwijs: ‘En parlant toujours de grammaire, d'étude de la grammaire, de connaissance de la grammaire, on a fini par croire que c'était la grammaire qu'il s'agissait d'enseigner aux enfants de nos écoles, et on a oublié que c'est la langue qu'il leur importe d'étudier et de connaître. Ils n'auront jamais besoin dans le monde de définitions abstraites et de longues règles de grammaire, qu'on leur fait apprendre à leur grand ennui, tandis qu'ils auront à parler leur langue tous les jours, et que pour envoyer la moindre lettre, ils auront à écrire! | |
[pagina 252]
| |
tine, où est la véritable pratique de la langue dans un grand nombre d'écoles?’ De schrijver trekt daarop hevig te velde: ‘“contre l'abus des longues et mortelles analyses grammaticales, qu'on donne sans cesse à faire aux enfants”Ga naar voetnoot(1). Ook Dr. de Vries laat zich scherp uit tegen de sleur, die in zijn land, in het onderwijs der moedertaal in de lagere school, heerscht. “In het onderwijs ligt de toekomst der natie”, zegt hij, en bij dat gewichtigste aller volksbelangen staat het onderricht in de moedertaal op den voorgrond, want daarin ligt het krachtigste middel tot ontwikkeling van den geest, tot waarachtige vorming van den mensch. Doch, hier mogen wij niet over het paard springen; tegen het onderricht in de spraakleer wordt op onze dagen al te vinnig strijd gevoerd, en de kennis der elementaire spraakkunstregels is onontbeerlijk, indien men wil dat het taalonderwijs in onze volksscholen op echte grondslagen ruste. In het boek van G. Sampson: English for the English, Cambridge University Press, wordt insgelijks met nadruk op het hooge belang van het onderricht in de moedertaal, inzonderheid van het zuiver spreken dezer taal gewezen. A. Laclef, geeft er in het ‘Journal des Instituteurs et des Institutrices’Ga naar voetnoot(3) eene korte ontleding van. ‘A l'école primaire et secondaire, la part de la langue maternelle ne se mesure pas: elle est l'essentiel d'une éducation, même des plus rudimentaires. Ce n'est pas à proprement parler, une matière d'un programme. On conçoit qu'une tranche d'histoire, une série de leçons de choses, une douzaine de problèmes puissent, en cas de nécessité, être omis, sans que l'élève en ressente un grave préjudice; mais il est inadmissible que nous laissions sortir de nos mains un sujet quelconque, démuni de cette monnaie d'échange social qu'est le langage. Le reste est affaire d'acquisition que l'on peut, plus tard, se procurer soi-même; tandis que le langage est à la fois besoin primordial, puisqu'on ne conçoit aucun autre enseignement qui ne l'utilise et ne repose sur lui, un instrument de culture désintéressée. | |
[pagina 253]
| |
ciation: ‘l'accent nous reste attaché toute notre vie comme une étiquette: veillons à ce que nos bons élèves ne portent pas une mauvaise étiquette.’ Lezen, schrijven en rekenen zijn de hoofdvakken der lagere school, niet alleen omdat al hare leerlingen de kennis daarvan later volstrekt noodig hebben, maar omdat zij misschien meer dan wat ook bijdragen tot de algemeene geestesontwikkeling. Leeren spreken, lezen, schrijven en rekenen; het komt mij voor alsof daar tegenwoordig op neergezien wordt, als lage daar iets vernederends in; abstracte zaken onderwijen, die voor de negen tienden der leerlingen nooit te pas zullen komen en welker onderwijs zoovele onheilen heeft teweeggebracht, is deftiger. Ik zie niet in waarom het onderricht in het spreken, lezen, schrijven en rekenen, wat ook vernederends zou kunnen hebben, en het zou mij geenszins moeite kosten uittreksels uit de werken der diepste en scherpste denkers aan te halen, die in de verhevenste bewoordingen er op wijzen, dat deze vakken op de beschaving der menschheid zulken invloed hebben uitgeoefend, dat zonder haar men zich deze beschaving, de veredeling van het maatschappelijk leven, niet eens zou kunnen voorstellen. Herstellen wij, volksonderwijzers, deze hoofdvakken der lagere school in eere, en wijden wij er onze beste krachten aan. Het onderricht in het lezen eischt veel oefening; zij, die later handenarbeid moeten verrichten, en alle dagen niet zullen lezen of schrijven, moeten deze vakken geheel en al beheerschen, wanneer zij de school verlaten, zoo niet, vinden zij daar geen lust in, en is alles wat zij als scholier geleerd hebben, spoedig in den levensstroom verloren. Het luidop, op toon lezen, is insgelijks van het allergrootste belang, en dat niet alleen voor de leerlingen onzer lagere scholen; ik ken niet weinig geleerden, die er veel bij zouden winnen, indien zij in die schoone kunst zoo onbeholpen niet waren, als dit thans het geval is. Is er wel iets zoo hartverheffend als het beeld van een werkmanshuisgezin, waar des avonds, na vermoeienden arbeid, op gepasten toon een verhaal van een nationalen schrijver voorgelezen wordt? In een maatschappelijk opzicht is dit van een niet te overschatten belang. De leerlingen onzer lagere scholen moeten gemakkelijk op toon kunnen lezen, zoodanig dat zij dit later niet vergeten. Zij moeten ook eene goede hand van schrijven hebben, duidelijk, gemakkelijk kunnen schrijven; daarover wordt meest geklaagd. Het is zeer erg. Door schrijven moet ook opstellen verstaan worden. Voor het onderricht in het opstellen zijn speciale oefenningen noo- | |
[pagina 254]
| |
dig; doch gansch het onderricht dient het opstellen te bevorderen, aangezien het duidelijke, klare begrippen sticht, den leerling alzijdig ontwikkelt, en een beeld oplevert van de gansche personaliteit van den leerling. Het onderricht in het opstellen is een hoofdmiddel ter harmonische ontwikkeling; in het practische leven bekleedt het eene zeer voorname plaats. Spreken, lezen, schrijven en opstellen zijn de hoofdfactoren van de letterkundige vorming der scholieren; met het oog op hunne ontwikkeling, tijdens en na hun schoolleven, op de opvoedende kracht, op het genoegen, hetwelk eene letterkundige vorming, zelfs elementaire, gelijk die in de lagere school kan bereikt worden, is deze aangelegenheid van het allerhoogste gewicht. Ook het elementair rekenen. Ik heb van vele zakenmenschen, ambachtslieden en landbouwers hooren zeggen, dat de vaardigheid, de vlugheid in het rekenen, van alles wat zij in de school geleerd hebben, het noodzakelijkste is om in de wereld vooruit te komen. Dat is zeker het hoofddoel van het leven niet; doch de school moet, zooveel het in hare macht is, aan hare leerlingen het middel aan de hand doen, om zich later ook in een stoffelijk opzicht te verheffen, zonder uit het oog te verliezen, dat de verstandelijke, nationale en zedelijke opvoeding op het voorplan hoeft te staan. Het rekenen heeft, denk ik, insgelijks, als gymnastische geestesoefening, groot belang, vooral daar het den leerling aan stiptheid en juistheid gewent. Ik heb hier andermaal het belang der hoofdvakken van de lagere school doen uitschijnen; ik heb vooral getracht te doen zien, dat daar nooit te veel zorg noch tijd kan aan bebesteed worden. De uitslagen daarin zijn onvoldoende, velen zijn daarvan overtuigd: die het doel wil, moet ook de middelen willen. Snoelen, gelijk ik dit reeds in mijne vorige verhandeling heb betoogd, is volstrekt noodzakelijk.
⋆⋆⋆
Vakscholen worden thans, zelfs in kleine gemeenten ingericht. Het is nuttig, zelfs onontbeerlijk. Maar op ééne zaak mag wel worden gedrukt: De lagere school moet den voorrang bekleeden, en blijven bekleeden, het heeft echter, op meer dan eene plaats, meer dan den schijn, dat men dien voorrang aan de vakschool wil toekennen. Zelfs streeft men er hier en daar naar, vooral in den vierden graad, onze lagere school in eene soort van vakschool te hervormen; ik denk te misvormen, de uitdrukking van Kan. Joos komt toch zoo gemakkelijk in mijne pen. Daar wordt ge- | |
[pagina 255]
| |
hamerd, geplakt, geboetseerd, geknipt en wat weet ik al. Ik ben daar geen partijganger van; ik steek dit niet onder stoelen of banken. Alles moet zijnen tijd hebben. In de school moet geleerd worden wat de jongens en meisjes later niet meer kunnen leeren. En er moet op worden gedrukt: zoolang de leerlingen geen volledig, degelijk, gezond schoolonderricht hebben genoten, zal de vakschool de uitslagen niet opleveren, die men er van mag verwachten. Er wordt dan ook geklaagd, en bitter geklaagd over de gebrekkige voorbereiding van velen, die ter vakschool komen. Ik heb gelezen, dat een groot getal leerlingen, die in eene school voor letterzetters werden aangenomen, onbekwaam werden bevonden om de lessen met vrucht te volgen. De school, de lagere of volksschool, moet hare leerlingen liefde tot den handenarbeid inboezemen. Maar de lagere school zal dit doel niet bereiken met daar den handenarbeid in te voeren, zelfs niet met vakscholen, ja goede vakscholen tot stand te brengen. Gansch het onderricht moet daartoe strekken, en het minste wat men kan zeggen, is dat de geest van de moderne inrichting, van moderne programma's vooral, daartegen indruischt. Het inrichten van het vakonderwijs is geene lichte zaak. Met het oog op de lichtzinnigheid, waarmede men op vele plaatsen te werk gaat, bestaat er reden om te vreezen dat men zal mislukken. Vakberoepscholen, daaraan hebben wij behoefte; er moeten vakscholen komen voor alle stielen, liever vandaag dan morgen. En men bouwt vakscholen, men koopt meubels, grondstoffen, men benoemt leeraars; men ziet op geen geld! Neen; zoo gaat het niet. Heeft men voor elke school een vastomlijnd programma, dat met de behoeften der streek rekening houdt? Bestaat er voldoende toezicht, controle? Beschikt men over een bekwaam, bevoegd en tevens pedagogisch onderlegd personeel? Ik twijfel er grootelijks aan, en vergeet niet, dat, naar mijne meening, de zaak der vakscholen - op meer dan eene plaats althans - niet genoegzaam ingestudeerd, niet rijp was, als men de hand aan het werk sloeg, en men hier ook bittere teleurstellingen te gemoet gaat. Het is met het vakonderwijs zoo wat gesteld als met de vakletterkunde. De Bestendige Deputatie van den Antwerpschen Provincieraad hecht het grootste belang aan volks- en vakliteratuur. Zij getroost zich de grootste geldelijke uitgaven voor den bloei der boekerijen. In de commissie tot aanmoediging der bibliotheken en der Vlaamsche letterkunde bleek, dat, naar de verslagen der bibliothekarissen, de vakboeken oneindig minder gelezen worden dan de zuiver letterkundige wer- | |
[pagina 256]
| |
ken. Ik merkte aan, dat het zeker hoogst wenschelijk ware, dat de vakboeken in onze volksklas een gunstig onthaal mochten genieten, doch dat het geenszins moet verwonderen, dat ons volk de voorkeur aan de verhalende letterkunde geeft. Dit volk, hetwelk handenarbeid verricht, leest tot uitspanning en vermaak; dat vergeten al te velen. En zij, evenals de hoogst ontwikkelden, leven ook gaarne in de wereld der fantazij. Is dat niet hoogst menschelijk, natuurlijk, en hebben wij geene reden er ons om te verheugen? Is dit, in een tijd, waar de zucht naar geld, waar het winstbejach zoo onheilspellend is, en dagelijks toeneemt, niet troostrijk? Ja, ik herhaal het luider dan ooit, eene goede, gezonde, bevattelijke volksletterkunde, is, meer dan ooit, eene nationale behoefte, en Hendrik Conscience, die zooveel goed heeft gedaan, bewijst ons nu nog onwaardeerbare diensten.
Dit belet niet, dat ook een degelijk vakonderwijs en eene echt wetenschappelijke vakliteratuur onontbeerlijk zijn. Daarover nog een woord: Ik maakte te X deel uit van de commissie, belast met het onderzoek van een vakboek over het bakkersbedrijf. Ik zou het werk vooral onderzoeken in het opzicht der zuiverheid van de taal en de gepastheid van den stijl. Doch, ook de inhoud kon mij niet onverschillig laten. Mijn indruk was deze: Het boek is het werk van een bevoegd, wetenschappelijk onderlegd man. Maar, het mist de vereischten van een populair leerboek voor de bakkers, waarin allen kunnen leeren op welke wijze zij hun vak kunnen aanleeren. Dit toch is noodig, dat het bestudeeren van dit boek voor hen aantrekkelijke lektuur zij. Daartoe ontbreekt de gepaste leertoon. Mijn besluit? Schenken wij al onze aandacht aan het eigenlijke lager onderwijs. Richten wij het zoo in, dat de leerlingen liefde voor den handenarbeid krijgen en goed voorbereid ter vakschool komen. Maar de hoofdzaak is en blijft: vormen wij vooral menschen. Richten wij op degelijke wijze vakscholen in. Daarvoor is het eerst en vooral onontbeerlijk, dat wij een goed onderlegd vakpersoneel tot leeraars bezitten, die tevens de kunst van onderwijzen hebben. Het laatste is even onontbeerlijk als het eerste, en zeer zeker, zeldzaam. Achten wij geene pogingen te zwaar om eene degelijke, populair wetenschappelijke vakletterkunde te hebben. De wijze van behandeling, de aantrekkelijkheid van den vorm, de toon is hier insgelijks van evenveel gewicht als de inhoud; doch zoowel in de lagere school als in de vakschool, in de schoone literatuur evenals in de vakliteratuur: eerst en vooral: vormt menschen. |
|