Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1923
(1923)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 894]
| |||||||||||||||||||
De Etymologie van Ontberen, ohd. inbëran, ags. onberan en odberan.In de Revue de l'Instruction Publique en Belgique, vol. (1910), p. 205-9, alsmede in Maal og Minne, I, p. 155-8, heeft Professor Dr. H. Logeman aangetoond dat *beranamGa naar voetnoot(1) in de Oud-Germaansche talen, speciaal in 't Ags. en On. voorkomt in de beteekenis ‘gaan, zijn’. Ontberen zou dan te verklaren zijn als ‘être dépourvu de’ - ‘être sans’ - On. ân vera (cf. Revue, p. 209). Bij deze verklaring kan ik mij niet aansluiten om de volgende redenen: 1o) Professor Logeman (Maal og Minne, p. 155) in aansluiting met Falk en Torp, Et. Wb., p. 1331 (C. Winter, Heidelberg, 1911), neemt aan dat het praefix ont- hier dan ‘zonder’ beteekent, een beteekenis die ik in verbale samenstellingen nergens voorhanden vind, en die dus eerst dient bewezen te worden. Weliswaar maken Falk en Torp deze ontwikkeling eenigszins waarschijnlijk doordien zij uitgaan van ‘boere in ders. bed. ‘aushalten, ertragen’, wie bei ags. forberan ‘ertragen, sich enthalten’ (engl. forbear), ahd. firberan ‘nicht haben, sich enthalten’; ‘- zoodat de beteekenis ohne’ voor ont- aannemelijk wordt daar men dan feitelijk hier ook den eigenlijken zin van het praefix d.i. ‘fort von’ (‘wie in d. sich enthalten’) terugvindt. Wanneer wij echter met Professor Logeman aannemen dat ontberen gevormd is met het intransitieve of mediopassieve *beranam d.i. - ‘gaan, zijn’ (wat volgens Van Wijk, p. 472, ‘onzeker’ maar toch ‘aannemelijker’ is dan ontberen door ‘met van iets bij zich dragen’, te verklaren) dan moeten wij ook ont- als - ‘zonder’ uitleggen, doch hier valt het moeilijk om van ont- - ‘fort von’ uit te gaan, want hoe komen wij | |||||||||||||||||||
[pagina 895]
| |||||||||||||||||||
dan van een niet nagewezen ontberen - ‘fort sein’ tot een ontberen ‘sein ohne’? Dat ont- in de een of andere verbale samenstelling in latere ontwikkeling gelijkwaardig wordt aan ‘zonder’ durf ik niet te ontkennen - nochtans is mij geen duidelijk voorbeeld bekend -, nergens echter treedt het aldus als oorspronkelijk praefix op om samenstellingen te vormen. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (De Vries en te Winkel), kol. 1802-3, kent ont- in twee hoofdbeteekinissen nl. 1) nadering, 2) verwijdering (van of uit iets), waaruit zich natuurlijk de zin van ‘scheiding’, ‘het tegenovergestelde’, ‘het begrip ontneming of verlies’, het ‘begin’ ontwikkelt. Verder vinden wij nog ont- in samenstellingen gevormd onder vreemden invloed. Falk en Torp, p. 1330, noemt als grondbeteekenis ‘entgegen’ en ‘fort von’ beide uit de ‘alteren “gegenuber” (die in Skr ánti und gr. ἄντα vorliegt)’. Professor Vercoullie (Et. Wb, p. 209), zegt: ‘De bet. is tegen; in samenstelling - het tegengaan, beginnen, verwijderen, ontkennen’. 2o) Doch ook wanneer men uitgaat van een eigenlijke beteekenis ‘zijn zonder’ (- être dépourvu de), is men er nog verre van het woord voldoende verklaard te hebben. In werkelijkheid beginnen dan pas de moeilijkheden. Want zoo men zich de semasiologische ontwikkeling van ‘zijn zonder’ tot ‘missen’, ‘behoefte gevoelen aan’, ‘derven’, en vandaar tot de nu nog gewone - zoo niet de nu alleenheerschende - beteekenis ‘datgene missen waaraan men groote behoefte of waarvan het gemis diep wordt gevoeld’ (Verdam Mid Nl. Wb., s.v. ontberen, kol. 972. - Vgl. ook Wb. d.N.T., kol. 1809-10), gemakkelijk voorstelt, dan moet men ook - en dat gaat wel niet zonder groote bezwaren - hieruit een verouderd gebruik, dat in de middeleeuwen wel zeer verspreid schijnt geweest te zijn, kunnen afleiden, en dat Verdam, kol. 967 aldus opgeeft: ‘zich onttrekken aan eene taak, een plicht; zich onthouden van iets te doen, iets nalaten, achterwege laten; ook met iets waarmede men bezig was ophouden, iets staken.’ Dit gebruik vindt men ‘niet meer in Kil. en Plan., ook niet in Voc. Cop. en Teuth.’. Stallaert, 2,277 (zegt Verdam, kol. 970), kent ‘ontberen 1) zich onthouden, zich wachten van, het nalaten’; en ontberen 2) ‘niet doen, laten, weigeren te doen.’ Verder vestig ik ook nog de aandacht op een eigenaardige Middelnederlandsche wending, waarin ontberen afhangt van staan te, en die voorkomt ‘in den zin van passen, betamen, of met veranderd onderwerp mogen.’ (Verdam, kol. 970). Dit Mid. Nl. gebruik is voorzeker niet toevallig, | |||||||||||||||||||
[pagina 896]
| |||||||||||||||||||
want ‘aan het ohd inbëran is behalve de bet. “entbehren, sein ohne” ook die van “sich enthalten” eigen; ook mhd. entberen, en mnd. entberen hebben de bet. “worauf verzichten” (Verdam, kol. 972)’. Het schijnt dan ook gemakkelijker te zijn de beteekenis ‘zijn zonder’, ‘derven’, ‘missen’, etc, af te leiden uit de opvatting ‘zich onttrekken’, ‘nalaten’, etc, dan het tegenovergestelde. Op enkele plaatsen, althans, raken ‘de beide opvattingen elkander; vgl. bv. Rinclus, 253 (kol. 969: 't fleesch dat sijns willen noode ontberde). Ook de uitdrukking niet buiten iets kunnen [vgl. Troyen, 5375. Dat here, dat lach buter stede, voeren voedren: men en const ontbaren (dat moest men wel doen, daar kon men niet buiten), kol. 970], laat de beide opvattingen iets niet kunnen laten en iets niet kunnen missen toe’. 3o) Het is verder ook eenigszins opvallend dat het Ags. en On. waarin de zin van ‘gaan, zijn’ voor beran, bera vooral voorkomt (Prof. Logeman, Revue, p. 207) nu juist niet het woord in de bet. ‘zijn zonder’ kennen. Het On. drukt dit begrip uit door vera án (ouder vesa án)Ga naar voetnoot(1), heeft dus niet een samenstelling met bera. Het Ags. echter bezit onberan en odberan, beide komen morphologisch met ons ontberen overeen (Falk en Torp, p. 1331), doch het laatste is zoowel afferre als auferre (Grein, s.v.), en de beteekenis van het eerste is niet heelemaal klaar. Sommige verklaren het als afferre Grimm, D.G., II, 801 (uitg. Scherer, 1878)], to carry off (J. Wright, Old English Grammar, p. 311, § 654). Grein echter vraagt of onberan niet als imminuere, debilitare (s.v., p. 340) op te vatten is. Bosworth-Toller vertaalt het door ‘to diminish, enfeeble, unpair, destroy’. Daar het woord enkel op vier plaatsen vermeld wordt, zal ik deze hier beknopt bespreken. De beteekenis imminuere, to diminish, kan als zeker beschouwd worden vermits zij als glosse ‘inminutus onboren’ bij Wright-Wulcker, I, 430, 12 voorkomt en de beteekenis (to enfleeble) - die alle geleerden, voor zooveel ik heb kunnen nagaan (Thorpe, Grein, Bosworth-Toller, Bugge, Gollancz) uit Guthlac, 917, | |||||||||||||||||||
[pagina 897]
| |||||||||||||||||||
breosthord onboren, hebben opgemaakt, - feitelijk toch maar een speciaal gebruik van onberan - imminuere is. Moeilijker te begrijpen zijn de twee andere plaatsen. Beowulf 987-990:
vatte Sievers op ‘als preisenden Ausdruck der Bewunderung Beowulfs’ (P.B. B, IX, 139). Hij gelooft dat wolde 990 onder invloed van wolde 988 ontstaan is, en verbetert het in mihte; in plaats van þ 989 als þaet op te lossen vermoedt hij þe, en vertaalt: ‘jeder sagte dass dem kein Schwert etwas anhaben konne, der es vermocht habe des Unholds blutige Faust hinwegzutragen’, nochtans zou hij het nog passender vinden moest men onberan in áberan veranderen en dus vertalen als ‘jedem der es vermochte der Faust des Unholds zu widerstehn’. Holthausen in zijn uitgave3, 1912, deelt Sievers' opvatting en brengt dus de veranderingen in den tekst Andere uitgevers echter behouden de hs. lezingen, denken niet dat het gezegde op Beowulf betrekking heeft, en verklaren onberan op verschillende wijze. Wyatt (B. uitg. 1894, Cambridge, U P) vertaalt het door ‘take off’, wat begrijpelijk is - vermits Beowulf geen wapen gebruikte maar 's monsters arm en schouder afrukte -, maar toch moeilijk te verdedigen valt. Bosworth-Toller vertaalt ‘everyone agreed that no weapon would wound Grendel's claws, no sword would destroy (or harm) the monster's hand’. Deze verklaring kan men wel semasiologisch verdedigen, want van een algemeene beteekenis ‘imminucre’ komt men gemakkelijk tot het beperktere begrip ‘to harm’ en dan is ‘to destroy’ ook wel begrijpelijk. Schucking (Heyne-uitgave12, 1918, p 156), houdt zich bij de algemeene bet. ‘verringern’ en vertaalt ‘Schwert, das des Damons blutige Kriegsfaust verkurzen wollte’. Eindelijk vinden wij onberan nog gebruikt in Beowulf 2284:
| |||||||||||||||||||
[pagina 898]
| |||||||||||||||||||
en hier ook heerscht verschil van opvatting. Wyatt houdt zich bij ‘carry away’, hoe hij dan de heele passage begrijpt, kan ik mij niet voorstellen, te meer nog daar hij aan de beteekenis van rasod, dat in Beowulf enkel hier gebruikt is, schijnt te twijfelen, want in zijn glossar geeft hij op ‘rāsian w. v, find, explore’. Is het dan onverschillig welk van de twee men neemt? Ook met Bosworth-Toller's vertaling ‘the hoard was explored, the treasure of rings rifled’ kan ik met instemmen, omdat ze in den context slecht past, met de werkelijkheid moeilijk overeen te brengen is, en in het verhaal een parenthesis zonder nut of doel zou vormen. Bugge's verklaring dat onberan hier ook imminuere zou zijn (P.B.B., XII, 102), en welke Holthausen en Schucking in hunne uitgaven goedkeurend overnemen, is dan ook veel beter, al bevredigt zij mij niet heelemaal. Schucking (p. 156) vertaalt: ‘der Schatz der Ringe ward geschmalert’. Aan den anderen kant echter heeft men wel meer de hs. overlevering betwijfeld, het is o.a. opvallend dat in een zelfde zin, in twee opeenvolgende hv. hetzelfde woord hord tweemaal voorkomt. Verbeteringen van verschillenden aard werden dus, vooral door Cosijn en Bugge voorgesteld, en geen enkel algemeen aanvaard (vgl. o.a. de am. bij Schucking en Holthausen). Het zou kwalijk passen hier nog verder op de twee Beowulf passages in te gaan, voorloopig moeten wij ons vergenoegen met het feit aan te stippen dat de verschillende Beowulf commentatoren het niet eens zijn niet alleen over de beteekenis van onberan op beide plaatsen, maar ook over den oorspronkelijken text. In deze studie zal ik dus enkel rekening houden met de zekere beteekenis die Ags. onberan had, nl. imminuere.
***
Grimm D.G. (1878), II, 803 vond in ontberen het ww. *beranam terug: ‘inberan (carere) O.I. 8, 6. N. 78, 9, die eigentliche Bedeutung von peran scheint treiben, hervorbringen, von in-peran also depelli, destitui, privari’. De meeste geleerden hebben hem hierin gevolgd, zoo b.v. Paul, Weigand-Hirt, Franck, Uhlenbeck (Zie Prof. Logeman, Revue, p. 205-6), nu ook Kluge, Et. W.8 s.v. entbehren, doch zij gaan uit van * beranam in den zin van ‘bij zich dragen’ en vandaar dus ‘hebben, bezitten’, zoodat de eigenlijke beteekenis van ontberen ‘niet hebben (bezitten)’ en dus ‘missen (manquer)’ zou zijn. Professor Logeman merkt echter op dat de bewijzen voor ‘ce développement sémasiologique’ niet voorhanden zijn (Revue, p. 206). | |||||||||||||||||||
[pagina 899]
| |||||||||||||||||||
Nochtans moet ik er hier op wijzen dat van het begrip ‘dragen’ uit, de overgang tot ‘hebben’, ‘bezitten’ gering is, en dat dan ook de meeste Idg talen dien kleinen stap reeds vroeg gedaan hebben Het Sanskriet kent bhr niet alleen in de beteekenis ‘bear (in all mgs), hold carry,’ enz maar ook als ‘contain, possess, have’ (Zie C. Cappeller, A Sanskrit-English Dictionary; Strassburg, 1891, s v. bhr. p. 384-5) Ook het Iranisch bar- komt voor in den zin van ‘etwas an, bei, in sich tragen, besitzen, enthalten, fuhren, im gebrauch haben’ met voorbeelden zooals ‘ašēm... barəntīm vīspā̊ baëšazā̊’ (die A, die alle Heilmittel besitzt) (Bartholomae, Altiranisches Worterbuch, Straszburg, 1905, p. 933, 4). Op de beteekenisontwikkeling van ϕέρειν, ferre in 't Grieksch en Latijn hoef ik hier niet in te gaan, voldoende is het te herinneren aan een gebruik als ϕέρειν γλῶσσαν κχκήν, Eschl. Suppl. 975, of χεῖρας ἁγνάς αἴματος ϕὲρειν, Eur Hipp, 316. Hoe gemakkelijk het ww. (Idg. *bheronom), dat ons hier bezig houdt, van de oorspronkelijke beteekenis ‘dragen’ uit tot een andere - op 't eerst gezicht zelfs niet eens zinsverwant - komt, blijkt vooral uit het Slavische bz[...]rati dat alleen schijnt voor te komen in den zin van ‘sammeln, nehmen’, een beteekenis die zich volgens Berneker, Slav. Et. W. (Heidelberg, 1913) s.v. bera p. 51, ontwikkeld heeft uit de verbinding van het ww. met het voorzetsel u in zinnen zooals ‘beret[...]to u kogo “er tragt von einem etw. weg” (vgl. lat. au-fert) - “er nimmt etwas”’. - Dat nu ook aan het Germaansch het begrip ‘bij zich dragen, hebben, bezitten’ niet heelemaal vreemd is, vind ik bevestigd door de N.E.D. die s.v. to bear, I, 10 opgeeft ‘to hold, maintain, possess, or have (a property, or attribute, a relation to something else)’ met als oudste voorbeeld a 1300 Cursor M. 2682 Circumcising Bers in itself gret for-biseyng. Verder lezen wij toch nog in de Edda, Sigurdarkvida in skamma, 334: ‘Hann (i.e. Atli) mun ykkar | ond sídari ‖ ok əe bera | afl it meira’, (Cod. Reg. nr 2365 leest echter vera, dat Bugge tot bera emendeerde) en waarin dan bera ‘besitzen’ zou zijn (Zie Gering, Vollstandiges Worterbuch zu den Liedern der Edda, Halle, 1903, s.v. bera, p. 97). Doch zelfs wanneer men uit deze en andere plaatsen op voldoende wijze het bestaan van *beran in den zin van hebben, bezitten mocht bewijzen, dan nog blijven de semasiologische moeilijkheden bestaan waarvan sprake was hierboven onder 2o, blz. 895-896. Sommige geleerden hebben dan ook aan de mogelijkheid gedacht ontberen te verklaren als gevormd met den Idg. stam | |||||||||||||||||||
[pagina 900]
| |||||||||||||||||||
*bhes- (- ledig, vrij van) die voorhanden is in Ndl. baar - ‘naakt, bloot’ (Zie b.v. Prof. Vercoullie, E.W., s.v. p. 209). Dit was vroeger ook het oordeel van Kluge, zie Prof. Logeman, Revue, p. 205, Maal og Minne, p. 156, en wordt nu nog vermeld in Heyne's Woordenboek). Het zal echter onnoodig zijn verder op deze zienswijze in te gaan daar deze van verschillende zijde bestreden is geworden, en nu ook schijnt opgegeven te zijn, zoo b.v. door Kluge, E. W., achtste uitgave Voldoende is het er hier aan te herinneren dat zij niet alleen de beteekenisontwikkeling niet verklaart, maar ook morphologische moeilijkheden oplevert vooral met betrekking tot de sterke vervoeging.
***
Alle geleerden, van Grimm af, hebben het praefix ont- in ontberen in ‘privatieve’ beteekenis opgevat, en volkomen het Ags. onberan en oþberan terzijde gelaten De reden hiervoor is klaarblijkelijk te zoeken in het feit dat in 't Mod. Ned. (en Mod. D.) ontberen (entbehren) voorkomt hoofdzakelijk in den zin van ‘iets missen waaraan men groote behoefte heeft’ (ermangeln), en dat vermits *beran een positief begrip uitdrukt, het dus logisch is in ont- de negatie te vinden. Nochtans wanneer men de zaak aandachtig onderzoekt is het concept ontberen slechts schijnbaar negatief in 't Mod. Ndl. en D, en zelfs bepaald positief in 't Mid. Ndl. en Ohd., althans in sommige beteekenissen. Het Ohd. inberan (inperan, inberen, Mhd. enbern, enpern, empern) beteekent niet alleen ‘ohne etwas sein, entbehren’, maar ook ‘sich enthalten’ en zelfs ‘sich auszer der Richtung nach einem Ziele halten’ (Schade, Altdeutsches Worterbuch, I, s.v. inberan, p. 444). Voor het Mnd. kent Verdam (kol. 972) entberen - worauf verzichten, en haalt voor 't Mid. Nl. een reeks beteekenissen aan (zie hierboven, p. 895) waarvan het positief karakter buiten eenigen twijfel vaststaat. Objektief beschouwd staan de verschillende O. en Mhd (Mnd.), alsook de Mid. Nl. gebruikswijzen zoo nevens elkaar dat er niet te beslissen valt welke van hen de oudste is, of aanleiding kan gegeven hebben tot een semasiologische ontwikkeling waarvan de anderen uitkomsten zijn. Daarbij komen ook Ags. onberan en oþberan, die men toch zoo maar niet terzijde kan laten, de zaak eenigszins compliceeren. Want men dient toch ook te ondeizoeken of de morphologisch identische Ags. hetzij onberan of oþberan, en Ndl. ontberen, OHD. inberan, Mnd. entberen semasiologisch geen gemeenschap- | |||||||||||||||||||
[pagina 901]
| |||||||||||||||||||
pelijk element bevatten en er geen zakelijke mogelijkheid bestaat de Ags., Ohd., Mnd. en Mnl. beteekenissen uit een of meer oorspronkelijke begrippen af te leiden. Dit na te gaan is het doel van mijn verder onderzoek.
***
Hooger zagen wij dat Falk en Torp er op gewezen hebben dat ontberen morphologisch evengoed met Ags. onberan als oþberan overeenkwam. Daar nu echter de overgeleverde Oostgermaansche woordenschat het woord niet kent, en het Noordgermaansch ons geen verwante vorm levert - want het Noorsch-Deensch undvoere, Zweedsch undvara is ofwel een vervormde ontleening aan het Mnd. (Falk en Torp, p 1331) of een vervorming door praefix substitutie van On. ân vera en is dan een samenstelling met vera - zijn (Prof. Logeman, Maal og Minne, I, p. 157) - bestaat de mogelijkheid om dus ontberen (entbehren) enkel als Westgermaansch op te vatten, wat voorzeker de zaak niet vergemakkelijkt, want wij zijn er aldus toe gedwongen ons af te vragen of 1o Ndl ontberen, Ohd. inberan wel degelijk iets te maken heeft met Ags. onberan en oþberan. Immers semasiologisch schijnt het verband te ontbreken, en wat bewijst er dat de morphologische overeenkomst niet enkel schijnbaar is? 2o Doch ook wanneer morphologisch ontberen met Ags onberan en oþberan te verbinden is, met welke van beide dan? of 3o kan het ook zijn dat in 't Nederlandsch en Duitsch er twee woorden samengevallen zijn, het eene beantwoordende aan Ags. onberan, het andere aan Ags. oþberan? In dit geval wat was de eigenlijke beteekenis van ieder van die woorden? Het zal wel niet mogelijk zijn het direkte bewijs te leveren dat Ndl. ontberen in verband te brengen is met Ags. onberan of met oþberan, indirekt echter is dat bewijs toch voorhanden. Aan de overeenkomst tusschen Ndl. ont- (OHD in- D. ent-) en Ags. on- en oþ- zal wel niemand twijfelen, de moeilijkheid ligt dus in Ndl. -beren, (OHD. -beran, enz.) te verbinden met Ags. -beran, d.i. het Gemeengermaansch * beranam - dragen. Als wij nu aantoonen dat onder de samenstellingen van dit Germ. * beranam met een voorvoegsel, er zich een bevindt dat in beteekenis en gebruik met Ndl. ontberen (OHD. inberan) verschillende punten van overeenkomst heeft, dan is daarmede wel niet het absolute bewijs gegeven dat ontberen dit Germ. ww. bevat, maar dan wordt dit zoo waarschijnlijk dat men er zonder voldoende reden niet aan twijfelen kan, tenzij | |||||||||||||||||||
[pagina 902]
| |||||||||||||||||||
men kan bewijzen dat het parallelisme tusschen beide woorden zoowel morphologisch als semantisch slechts uiterlijk is. Het Gemeengermaansch ww. met *beranam dat zich aan de zijde van Ndl. ontberen, Ohd. inbëran, enz. laat stellen is Mnl. verberen, Ohd. forberan, farpëran, firberan, Mnd. vorberen, Ags. forberan, Got. frabairan. In 't Got. komt dit woord slechts eenmaal voor nl. na maguþ, J. 16, 12 en geeft het Gr. βατάζειν weder, en wordt dus hier gebruikt als ‘intensivum’ van bairan. In 't Ohd. echter drukt het dezelfde begrippen uit als inberan nl. ‘sich ausser der Richtung nach einem gewissen Ziele halten, sich enthalten, unterlassen; nicht haben; refl. intr. unterbleiben’ (Schade, Altd. Wb., p. 162 s.v. farbëran). In 't Mhd. beteekent het dan verder ‘sich enthalten, unterlassen, ablassen von, meiden’ (aldus opgegeven bij Verdam, Mid. Ndl. W., s.v. verberen, kol. 1467). Ook het Mnd. kent het woord en wel in den zin van ‘entbehren, sich enthalten, nicht verfugen über’ ook ‘verwirken’ benevens de uitdrukking ‘vorboren wesen’ - ‘verfallen sein, dem Fiscus’ (Verdam). In 't Mnl. is het woord ‘zeldzaam’ en op eene plaats bewaard in de aan de bovengenoemde nauw verwante opvatting nalaten, niet in praktijk brengen: ‘Nijt, vrese, minne ende miede, doen dat die liede dat recht vonnesse verberen, daar si hem selven met onteren, Belg. Mus., 6, 187, 79’. (Verdam, s.v. verberen q.v.). Gelijk in 't Mnd. heeft dit werkwoord in 't Engelsch een rijke ontwikkeling doorgemaakt en drukt dan ook zoowel in 't Ags. als in 't Md. en Mn. Engelsch menig begrip uit dat aan 't Ndl. ontberen, Hd. en Nd. entbehren totaal vreemd was en is. De punten waarin echter beide ww. overeenstemmen zijn zoo in 't oogloopend dat het voldoende is hier - voor de beknoptheid - naar de N.E.D. en Bosworth-Toller te verwijzen en ik mij kan vergenoegen met te zeggen dat Grein forberan kent als: 1o) abstinere se a re, reprimere en 2o) ferre, Nachsicht vomit haben, en Verdam in zijn Wd. o.a. op de volgende (aan Clark Hall, 98, ontleende) beteekenissen van forberan wijst: ‘to restrain, suppress, dissimulate’, ‘to forbear, abstain from, refrain’. Ook wensch ik nog de aandacht te vestigen op het kenschetsende feit dat het Engelsch juist dit ww. in levendig gebruik kent - met bet. die aan de Mnl. en Ohd. herinneren - terwijl niet alleen de semasiologische ontwikkeling van onberan en oþberan erg ingekrompen is, maar deze ww. in 't Mid. en Mod. Engelsch tot hiertoe niet bekend zijn (althans in de-N.E.D. niet opgegeven zijn). Aan den anderen kant in 't Ndl. en in 't D. heeft verberen geen | |||||||||||||||||||
[pagina 903]
| |||||||||||||||||||
toekomst gehad, terwijl ontberen - met beperkte bet. weliswaar - nog altijd voortleeft. Daar nu niet alleen Mnl. verberen (Ohd. farberan, enz.) en ontberen (Ohd. inberan, enz.) verschillende beteekenissen gemeen hebben, maar ook hun ww. stam volkomen gelijkluidend en ablautend is, en wij bovendien uit talrijke voorbeelden kunnen zien dat het praefix ont- in een gegeven dialekt dikwijls het praefix ver- in een ander dialekt semasiologisch dekt, is er geen twijfel mogelijk of beide ww. vertoonen een en hetzelfde -beren. En vermits wij nu bepaald weten dat -beren in verberen het Gemeengermaansch *beranam is, moeten wij dit ook voor ontberen beslist aannemen. Daar nu ook Ags. onberan en oþberan met dit ww. gevormd zijn en Ndl. ont- (D. ent-) aan Ags. on- en oþ- beantwoorden is er geen de minste reden waarom niet hetzij onberan of oþberan of beide ten minste morphologisch met Ndl. ontberen (D. entbehren, enz.) identisch zouden zijn. De vraag naar de oorspronkelijke beteekenis van die twee Ags. ww. moet dus opgelost worden. Alhoewel geen van beide ww. in 't Gotisch overgeleverd zijn, is het toch wenschelijk beide in Gemeengermaansche of ten minste Gotischen vorm uit te drukken en te onderzoeken wat hun beteekenis was, in geval beide woorden er bestaan mochten hebben. Het Ags. onberan veronderstelt een Gemeengerm *anđberanam, Got. * andbairan, Ags. oþberan wijst op een Gemeengerm. hetzij *unđberanam of *unþaberanam, resp. Got. *undbairan, unþabairan. Naar analogie van Got undgreipan ‘ergreifen (ϰρατῆσαι, λαβεῖν, συλλαβεῖν, ἐπιλαβέσθαι), requirieren (ἀγγαρεύειν)’; undredan ‘besorgen, gewahren, Sk. 6,13’; en undrinnan ‘zufallen, zuteil werden (τὸ επιβάλλον μέρος sei undrinnai mik dail L. 15, 12)’; alsmede van Got. unþaþliuhan ‘die Flucht ergreifen, entfliehen (perfektiv): (ἒϕυλον)’ (Streitberg. Got. Bibel, II) kunnen wij aannemen dat Got. *undbairan of *unþabairan een Grieksch ἐπιϕέρειν of ἐϰϕέρειν weer zou kunnen geven en dus in beteekenis met Ags. oþberan overeen zou komen, zoodat dit laatste den eigenlijken zin bewaard heeft. Aan den anderen kant kunnen wij een Got. *andbairan vergelijken met ww. gelijk andbeitan, andhafjan, andhaitan, andhausjan, andhruskan, andhugjan, andniman, enz. Zooals wij uit de talrijke samenstellingen met and- zien drukt dit verbale praefix in 't Got. allerhande min of meer verwante begrippen uit, en dient om de Grieksche praefixen zooals ἀπο-, ἐπι-, ἀνα-, ϰατα-, εἰσ-, παρα-, προσ-, ὑπο-, μετα-, ἀντι-, enz. weer te geven. Daar wij | |||||||||||||||||||
[pagina 904]
| |||||||||||||||||||
nu ook voor dit *andbairan met de andere samenstellingen met -bairan rekening moeten houden, d.i. met atbairan ‘bringen (perfektiv), (ϕέρειν Mc. 6, 28: 12, 15, 16, t. 4, 13), sonst herbei-, darbringen (προσϕέρειν M. 5, 24, etc)’; innatbairan· ‘hineinbringen L. 5, 18, 19 (εἰσϕέρειν τινά)’; þairhbairan ‘hindurchtragen, Mc 11, 16 (διαϕέρειν)’; usbairan ‘hinaustragen, T. 6, 7 (έϰϕέρειν) hervorbringen, L 6, 45 (προϕέρειν) vorbringen d.i. antworten Mc. 11, 14; Sk. 7, 5 (ἀποϰρίνεσθαι)’; utbairan ‘hinaustragen, L. 7, 12 (ἐϰϰομίζειν)’, zoo kunnen wij enkel *andbairan hetzij als προσϕέϕειν of ἐπιϕέρειν of εἰσϕέρειν, d.i. met de eigenlijke beteekenis van ‘aanbrengen, aandragen’ (entgegenbringen, tragen) opvatten. Het verschil in beteekenis tusschen dit Got. *andbairan - ‘aanbrengen, aandragen’ en om 't even welk ander morphologisch identisch Germaansch woord, d.i. zoowel Ags onberan als Mnl. ontberen of Ohd. inberan, enz. is zoo groot dat het niet mogelijk schijnt te zijn een Westgerm. grondvorm *andberan met de beteekenis die wij voor een eventueel Got. *andbairan denken te moeten aannemen, voorop te stellen, indien nu niet een Got. en een Duitsch woord ons de richting aantoonden die semasiologisch een Westgerm *andberan kan uitgegaan zijn. Onder de overgeleverde Gotische woorden verwant met Gemeengerm. *beranam is gabaur wel eenigszins opvallend. Immers, het is zoo maar niet op eens helder hoe het woord aan de drievoudige beteekenis komt, waarin het overgeleverd is, nl. 1o ϕόρος (Steuer) R 13 7 - 2o λογίαι (Kollekte) K. 16.2; λογίας K. 16 1. - 3o κῶμοι (gabauros, Festgelage) G. 5 21; κώμοις (gabauram) R. 13.13. Of wij ook met dit gabaur het adv gabaurjaba (‘in der Stimmung des Gastmahls’ Meringer, I.F., XVIII, p. 206 - ‘gern’, Streitberg, Feist, Wrede, etc. - ‘ἡδέως Mc. 6.20, 12.37; ἥδιστα filu gabaurjaba K. 12 9, gabaurjaba 12.15 B (: laaleiko A). ‘Zusatz nach it Mc. 14, 65. - Randgl. zu us lustum ϰατὰ ἑϰούσιον Phil. 14 Streitberg, II, p. 41) en gabaurjoþus (‘ἡδονή Lust: D. Pl. L. 8, 14’, Streitberg, - Meringer, I F., XVIII, p 206, denkt ‘dasz bei diesen Gastereien die geschlechtliche Unzucht oft nicht fehlte’) en Krimgotisch borrotsch te verbinden zijn (Meringer, I. F, XVIII, p. 205 vgl.) of niet (Feist. Et. Wb.2, p. 129, + aisl. byrja sich ziemen, ae gebyrjan, as burian (rad) Sorge tragen, etc.), zal ik hier niet onderzoeken, ook niet of wij met Meringer, I. F, XVIII, p. 206 een enkel gabaur dienen aan te nemen, dan wel twee verschillende al | |||||||||||||||||||
[pagina 905]
| |||||||||||||||||||
of niet verwante woorden, het eene in den zin ϕόρος, λογία, het andere met het begrip ϰῶμος, want het zou kwalijk passen om hier een diepgaande onderzoek naar dit woord en zijn begripsontwikkeling in te stellen. Enkel van belang voor ons doel is het er de nadruk op te leggen dat gabaur in den. zin van ϕόρος, λογία geen graecisme is, zooals men misschien op 't eerste gezicht geneigd zou kunnen zijn te gelooven, maar integendeel te danken is aan de economische toestand van het taalmidden waarin het ontstond en oorspronkelijk gebruikt werd, en aldus voor ons kenschetsend is voor dat midden. Dat gabaur geen graecisme, d.i. onder invloed van Gr. ϕόρος ontstaan is, wordt niet alleen bewezen door den ablaut die het zoowel tegenover dit ϕόρος, Skr. -bháras, als tegenover Slav. birz.Ga naar voetnoot(1) vertoont, maar vooral wegens het Nederlandsch en Duitsch welke eene analoge vorming kennen nl. oorbaar, Mnl. orbare, oorbare, oorber(e), oorbore ‘inkomsten, opbrengst, nut, voordeel, gebruik, taak, bezigheid’; Ohd. ‘urbore, urbor, auch urbur, urwar, mhd. st. F. (st. N?) Einkunfte od. Zins von einem Grundstucke, Zins od. Rente tragendes Grundstuck. Davon mlat. urbora, urbura, urbara, urbarium.’ (Schade, Alt D. Wb., p. 1059). Terloops wil ik er nog aan herinneren dat het uit het nw. ontstane adj. oorbaar (het Duitsche urbar ‘eigtl. zinstragend, rentabel’, Kluge, Et. Wb.8 s.v., p. 467, is pas Nhd.) reeds Mnl. is, waar ook een denominatief orbaren, orboren, orberen (‘voordeel trekken van, gebruiken, nuttigen, beoefenen, uitoefenen’) bekend is. Ook het Mhd. heeft benevens een zw. m. urbor ‘Zinspflichtiger’ (Schade), een denom. nl. urborn, urbarn, urbern (md. urbarin, urburn) ‘Schw. v. trans. m. acc. durch Anstrengung in Ertrag setzen, eintraglich machen; erzielen; als Ertrag bringendes verleihen, als Ertrag bringendes besitzen; absol. u. refl. sich anstrengen’ (Schade). Evenals Ohd. urbore, enz. (Ndl. oorbaar, enz.) op een Ohd. ‘arberan, irberan, urperan, urbëran, Mhd. erbèrn St. V. abl. 3 hervorbringen, refl. entstehn, gebaren’ (Schade) teruggaat en dus verwant is met Got. usbairan ἐκϕέρειν, προϕέρειν (ἀποκρίνεσθαι, - βαστάζειν), zoo ook moeten wij gabaur met gabairan in betrekking | |||||||||||||||||||
[pagina 906]
| |||||||||||||||||||
stellen. Weliswaar is gabairan, behalve als τίκτειν L, 1, 31; 2, 7, 11; en γεννᾶν L, 1, 13, 35, 57, enz, ons enkel als παραβάλλειν τι ‘vergelijken’ Mc.4,30 overgeleverd. Doch de beteekenis ‘vergelijken’ waarin παραβάλλειν voorkomt is af te leiden uit een eigenlijk ‘jeter auprès de, mettre à côté de’ (Bailly, Diet Gr, s.v. p. 1457), en het praefix ga- drukt ook wel meer het begrip ‘te samen’ uit; men kan dus voor gabairan den eigenlijken zin ‘zusammentragen, conferre’ (Streitberg, ook Wrede, Feist) aannemen, en gabaur als ‘das zusammengebrachte’ (Meringer, I.F., XVIII, p. 205, goedkeurend Feist, E. Wb.2, 1921, s.v., p. 129) verstaan. Nochtans betwijfel ik het zeer dat gabaur aldus te verklaren is. Immers voor de oude Germanen kan er moeilijk sprake zijn van ‘belastingen’ d.i. een ingezamelde, (te samen gebrachte), verplichte bijdrage, die gezien den tijd enkel uit natura - niet uit geld - kon bestaan. Niet alleen bestond er in de oudste tijden geen aanleiding om belastingen te heffen, maar de economie van de oude Germaansche Staten verhinderde zelfs ‘die Ausbildung einer Steuer’, van wege de moeilijkheid de ‘Naturalien, die in groszer Menge einkamen, aufzubewahren und zweckmassig zu verwenden’ (G v. Below in Hoops Reall. II, p. 44, s.v. Finanzwesen). Voor den tijd waarin gabaur in de bet. ϕόρος opkwam, kan er dus van een eigenlijke belasting niet gesproken worden, wel echter van vrijwillige giften (Abgaben). (Zie o.m. in Hoops, Reall. het artikel Bede) die aanvankelijk als geschenken bedoeld, maar na een zekere tijdsverloop door hen die ze ontvingen misschien wel als een natuurlijk eerbewijs, waarop zij recht hadden, werden opgevat. Zoodat feitelijk gabaur oorspronkelijk niet als ‘das zusammengebrachte’ maar wel als ‘het (aan)gebrachte (das (entgegen)gebrachte)’ d.i. ‘gift’ te verklaren is en in verband hiermede gabairan dan het perfektief van bairan kan zijn. Voor de verklaring van gabaur - het gebrachte, de giftGa naar voetnoot(1) pleiten niet | |||||||||||||||||||
[pagina 907]
| |||||||||||||||||||
alleen benamingen zooals Got. gilstr ϕόρος, Ags gafol, gafollie, enz., maar ook de overbekende plaats uit Tacitus, Germ. XV (waar juist het ww. conferre gebruikt wordt): Mos est civitatibus ultro ac viritim conferre principibus vel armentorum vel frugum, quod pro honore acceptum, etiam necessitatibus subvenitGa naar voetnoot(1). Ook gabaur λογία; hoeft men niet uit gabairan ‘te samen brengen, verzamelen’ te verklaren, maar kan best gabaur ϕόρος als collectief gebruikt zijn. Immers het collecteeren d 1. het ophalen van giften waarvan wij K, 16, 1, 2 lezen is in de Germaansche landen vrij jong vergeleken bij het hierboven aangehaalde gebruik door Tacitus vermeld. Ongelukkig komt gabaur ϕόρος slechts op eene enkele plaats voor, en kunnen wij enkel gissen welk werkwoord de Goten ermede verbonden om het - in moderne benaming uitgedrukte - concept ‘belastingen betalen’ in hun taal uit te drukken. Weliswaar vinden wij in R, 13, 7, het ww. usgiban gebruikt, maar daar het door een opsomming (gabaur, mota, agis, sweriþa) gevolgd is, kan men er tot op zekere hoogte aan twijfelen of wij hier wel het technische ww. dat bij gabaur hoorde, voorhanden hebben. Mogelijk is dit wel want in Luc., 20, 22 vinden wij ϕόρον δοναι met gild giban en in | |||||||||||||||||||
[pagina 908]
| |||||||||||||||||||
Marc. 12,14 κῆνσον... δοῦναι met kaisaragild giban weergegevenGa naar voetnoot(1), nochtans moet ik er onmiddellijk bij opmerken dat op beide plaatsen er van een geldstuk sprake is en giban dus best past. Iet wat beter ingelicht over de zaak worden wij door het voorgaande vers (R, 13, 6) waar ϕόρονς τελεῖτε door gilstra ustiuhaiþ (d i. ‘entrichten’, Steitberg; ‘abfuhren, entrichten’, Wrede) vertaald is, een uitdrukking die wel kenschetsend is, want zoo zij ons direkt aan de oudere wijze van betalen d.i. in natura herinnert, zoo geeft zij ons tegelijkertijd te keunen dat men ‘het betalen van belastingen’ van verschillende standpunten uit kan beschouwen, en wij hier het standpunt van den betaler hebben. Het is nu wel jammer dat ons Mat., 17. 24, 25 niet zijn overgeleverd want daar wordt de handling van het standpunt van den ‘ontvanger’ uit aangegeven. De verwante Oudgerm. talen d.i. vooral het Ags. en Ohd. verhelpen echter eenigszins het kwaad. De Lindisfarne Gospels glosseert Mat., 17, 24... accesserunt qui didrachma accipiebant ad petrum et dixerunt... door geneolecdon |da de| casering ł caseres | goefet | onfengon [ł] đa đe o(n)fenge weron | to petre | | cuedon | ... en Mat., 17, 25 ... reges terrae a quibus accipiunt tributum uel censum á filiis suis an ab alienis door cyninges | eorđo | from | doem | onfoas | goefil | ł | penning sloeht | from | sunum | hiora | oþþe | from | utacundum |, wat dan in de Rushworth Grospels eodun þa þe caseringe ondfengon to petre cwedun... en | |||||||||||||||||||
[pagina 909]
| |||||||||||||||||||
cyningas eorđu from hwaem ondfoađ goefle oþþe hernisse from bearnum heora þe from fremđum wordt (Skeat, p. 143-5). Ook Tatian (Sievers, p. 135) gebruikt dit werkwoord: ...zuogiengun thie dar zinsscaz intfiengun zi Petre inti quadun... en ... erdcuninga fon uuen intfahent thribuz odo zins, fon iro sunin odo fon fremidon? De Wests. hs. (met spelling varianten) gebruiken niman; Mat, 17, 24. 25 luiden er... þa genealoeton to petre. þa þ gafol namon þus cwoedon... en... aet hwam nimađ cyningas gafol cđđe toll. of hyra bearnum hwoeder đe of fremedum. Tegenover het (us)giban en ustiuhan van den ‘betaler’ vinden wij dus het Ags niman en ondfon van den ‘ontvanger’. Er is echter een derde standpunt mogelijk nl. de handeling kan wel als verloopend gedacht worden, maar het eindmoment ervan d i. het oogenblik dat de handeling is een andere (een ‘punktuelle’), die het natuurlijke gevolg is van de eerste, overgaat, treedt bijzonderlijk in het bewustzijn op den voorgrond. Dit standpunt vinden wij wel meer in de Germaansche talen voorhanden, en voor ‘ontvangen’ is ons dan ook het in 't Gotisch passende woord bekend, nl. in Mat, VI, 2, 16 waar ἀτέχουσι τὸν μισθὸν αὐτῶν door andnemun mizdon sina (in Mat, VI, 5 echter door habond mizdon seina) weergegeven is Streitberg vertaalt andniman hier door ‘einen Betrag empfangen haben und uber ihn quittieren’ (Got. Bibl. II, p. 102), wat zeer juist opgemerkt is; het Oslav. vertaalt hier vz_spriimo̦tz. mz_zdo̦ svoio̦t [Codex Glagoliticus... edidit V. Jagič, Berolini, 1879, p. 5. - In Mat, 17, 24 25 wordt voor ‘ontvangen’ eenvoudig het ww prijçeti (Jagič, p. 25) gebruikt]. Wij hebben gezien dat Ohd urbore, etc. Ndl. oorbaar in verband gesteld werd met Ohd arberan, erberan, etc. Got. usbairan; dat een der Mnd. gebruikswijzen van vorberen op den fiskus betrekking had, dat het door ons gekonstrueerde Westg. *andberan, Got. *andbairan als προσϕέρειν, εἰσϕέρειν te begrijpen was, en daar nu εισϕέρειν o.a. met betrekking tot ‘contributions, impôts’ (Bailly, s.v., p. 605) voorkomt, en προσϕέρειν niet zelden gebruikt wordt met het oog op voedsel, voorraad, enz. (τινὶ προσϕέρειν ἐμπιεῖν χαὶ ϕαγεῖν Xén Cyr 7, 1, 1, présenter à quelqu'un à boire et à manger; τὰ προσϕερόμενα, ce que l'on prend (nourriture, aliment, remède), Hpc. 959a, 1086a, etc. - προσϕόρημα nourriture; προσϕορά (o.a.) ce qu'on porte (à sa bouche) nourriture, particul. aliment solide; πρόσϕορος (o.a. nourriture, aliments, τα πρόσϕορα Hdt. 4, 14, etc., les choses utiles, les provisions nécessaires. - Bailly, D. Gr., s.v. | |||||||||||||||||||
[pagina 910]
| |||||||||||||||||||
p. 1680-1), maar ook aangewend wordt ‘avec idée de contrainte: δῶρα, Thc., 2, 97, apporter de force, c.-à-d. livrer des presents; d'où payer des contributions: μετοίϰιον, Xén. Vect., 2, 1, payer la taxe des métèques; en gén. contribuer pour: ἑϰατὸν τάλαντα Hdt., 3, 91, pour cent talents.’ (Bailly, s.v., p. 1680), zoo ligt het voor de hand aan te nemen dat dit Westg. *andberan met betrekking o.a. tot zinverwante termen zooals Got gilstr, gabaur, Ags. gafol, enz., bij sommige stammen als perfektief ww. de handeling ‘na (giften d.i. belastingen) aangebracht te hebben, betalen’ uitdrukte en dus voor den ‘betaler’ de beteekenis had die andniman voor den ‘ontvanger’ bezat. Dat zakelijk beschouwd Westg. *andberan best geschikt was om met begrippen zooals deze uitgedrukt door Got. gabaur, Ags. gild, gafol, etc verbonden te worden, hoef ik wel niet verder te betoogen, wij kunnen immers niet anders dan een ww dat voor de belasting, die uit natura bestond, paste (vgl. ustiuhan) verwachten. Ik geloof ook niet dat het verder noodig is op het mogelijke midden, de atmospheer waarin Westg. *andberan veelvuldig kon gebruikt worden, in te gaan; er blijft ons nu echter nog over de semasiologische ontwikkeling die dit werkw. in een gunstige samenhang kon doormaken, op te sporen. Nochtans alvorens de ontwikkeling van uitdrukkingen van den aard van *gilstra andbairan of van *gabaur kaurnins andbairan te onderzoeken is het van belang even aan sommige zijden van de levenswijze bij de Oud-Germaansche volkeren te herinneren. Volgens Tacitus XVI hadden de Germanen de gewoonte - die trouwens nog bij de boeren niet verdwenen is - om met het oog op den winter of vijandelijke invallen (ook wel strooptochten) hunnen voorraad (en andere schatten voor zoo ver zij die bezaten) onder de aarde te verbergen: Solent et subterraneos specus aperire, eosque multo insuper fino onerant, suffugium hiemi et receptaculum frugibus: quia rigorem frigorum ejusmodi locis molliunt; et si quando hostis advenit, aperta populatur; abdita autem et defossa aut ignorantur, aut eo ipso fallunt, quod quaerenda sunt. Het aandeel voor de stamhoofden, machtigen (principibus) bestemd, wordt van de gezamenlijke opbrengst van land en vee, van den voorraad afgenomen en naar hen toegebracht. Wat eertijds vrije giften waren wordt mettertijd verplichtend. De hierboven (p. 907) uit Tacitus XV aangehaalde zin is misschien wel kenschetsend voor den overgangstijd, want de kracht van ultro ‘vrijlijk’ wordt verzwakt door pro honor dat Goelzer (La Germanie, éd. Hachette, 1908, p. 22) vergelijkt | |||||||||||||||||||
[pagina 911]
| |||||||||||||||||||
met αἱ θέμιστες bij Homeros. Betrekkingen met de Romeinen en andere zuidelijke (of zuid-oostelijke) volkeren leerden hen zekere belastingen kennen (vgl. got. mota, motareis, etc.). Dat naderhand bij de Franken het Romeinsche belastingsysteem in Gallië verviel, doordat zij er tegen niet opgewassen waren, is geen bewijs dat niet reeds bij hen sommige fiskale (in natura of geld) verplichtingen bestonden De Frankische staat maakte aanspraak op persoonlijke diensten voor het handhaven der politie, voor den krijgsdienst, voor het bouwen van openbare wegen en bruggen. Voor het inkwartieren van het leger hadden ook de onderdanen te zorgen (zie art. Finanzwesen in Hoops, Reall.). De inkomsten van de Frankische vorsten bestonden grootendeels uit de opbrengsten van de groote domeinen, geschenken, het verbeurd verklaren van goederen, enz Bij de Karolingers vinden wij verschillende gerechtelijke en fiskale aanspraken van wege den staat voorhanden, zoo b v het ‘Fodrum’ waardoor men o.a. voor het eten van den reizenden koning, van het leger, het voeder der paarden, enz. moest zorgen (zie Fodrum in Hoops, II, p. 77). ‘Seit der Karolingische Zeit ist eine Abgabe nachweisbar, die bei dem Tode abhangiger Personen, Freigelassener und auch Unfreier, von den beweglichen Nachlasz an den Herrn gezahlt wird.’ (Sterbfall in Hoops, IV, p. 283). Sommige belastingen die bij de Karolingers nog een vrijwillig karakter hadden worden stilaan verplichtend. Zie b.v. de artikels Medem, Ostarstuopha, Gastung, Bede, enz. in Hoops, Reall. Het belastingsysteem is dus in voortdurende uitbreiding. Opmerkelijk echter is het daarbij dat tot ver in de Middeleeuwen de belasting in geld of in natura kon betaald worden. Zoo hooren wij b.v. dat ‘Konig Theuderich den Thuringern einen Zins in Schweinen’ oplegt (art. Zins in Hoops, Reall.), dat de ‘Zollzahlung erfolgt weithin im Mittelalter teils in Geld, teils in Quoten der passierenden Waren’ (art. Zoll in Hoops, Reall.). Ten slotte moet er nog op gewezen worden dat ‘fur die Geschichte der aufgezahlten Plichten ist es charakteristisch, dasz die Machtigeren sie groszenteils auf die unteren Volksschichten abwalzen’ (Finanzwesen, p. 44). Op den toestand in het Noorden en in Engeland hoef ik hier niet in te gaan, alleen wil ik er aan herinneren dat de ontwikkeling er even groot, zoo niet uitgebreider, was, ja zelfs dat in Engeland de belasting zeer op het volk woog, vermits wij hooren dat in 991 er 10.000 pond en in 994 er 16.000 pond aan ‘Danegeld’ betaald | |||||||||||||||||||
[pagina 912]
| |||||||||||||||||||
werd, dat in 1018 er 72 000 pond werd opgebracht, en in 1040 Harthaknut ongeveer 32.000 pond afperste. (Zie Finanzwesen, p. 47 vgl, in Hoops, Reall.). Keeren wij nu tot de hierboven opgestelde uitdrukkingen zooals *gilstra andbairan en *gabaur kaurnins andbairan terug. Het is zonder meer klaar dat wanneer de belasting niet langer vrij was maar een opgelegde (noodzakelijke) verplichting werd, en als dusdanig gevoeld werd, zooals het reeds in Tacitus tijd het geval was voor de onvrijen, het perfektieve werkwoord *andberan in een dergelijke samenhang tot de beteekenis ‘moeten aanbrengen om te betalen, er niet buiten kunnen’ kwam, en aldus een werkwoord der verplichting werd. (Over andere Germaansche nw. en ww. die door de omstandigheden - sociaal midden, economische en maatschappelijke toestand, enz. - het begrip moeten kiegen, zie Meringer I.F., XVIII, p. 204 vgl.). Het idee moeten, niet anders kunnen; wordt dan verder op den voorgrond gebracht in wendingen van den aard van *...is (was) to andberanne... waarin is (was, enz.) kan vervangen worden door semantisch gelijkwaardige verba. Het zal dan ook niemand langer verwonderen wanneer wij de Mnl. uitdrukking staen te ontberen 'in den zin van ‘passen, betamen’ vinden. Mocht men echter nog eenigszins aan een dergelijke ontwikkeling twijfelen zoo verwijs ik naar het Grieksche πρόσφορον dat met έστι en een infinitief gebruikt niets anders dan ‘il convient de...’ b.v. Eschl. Eum., 207 (Bailly, D.G., s v, πρόσϕορος, p. 1681) beteekent, en semasiologisch - afgezien natuurlijk van het feit dat het Grieksch hier niet de inf. heeft - met staen te ontberen mag vergeleken worden. Het is ook in 't oog loopend dat de Westgermaan die aan zijn stamhoofd een gift in graan of vee bracht of zijn belasting betaalde, zijn bezittingen, zijn voorraad dien hij in zijn ‘specus’ had, verminderde en de Ags. glos inminutus onboren is dan ook best begrijpelijk. Nadat de belasting reeds lang verplichtend was geworden, en met het jaar in belang steeg, en de grooten alles op de schouders van de minderen legden, zoodat de belastingen voor het volk, de kleinen, vrijgelatenen en onvrijen een drukkende last werden, vooral in tijden van oorlog, hongersnood en andere plagen die in de Middeleeuwen scheering en inslag waren, dan moet men zich wel erge ontberingen getroosten, en zich menigmaal van het noodige onthouden hebben, om aan de verplichtingen door de machtigen opgelegd te kunnen voldoen. Meer dan eens zal men de opbrengsten | |||||||||||||||||||
[pagina 913]
| |||||||||||||||||||
van land en vee, die men voor 's levens onderhoud erg noodig had en die men gedwongen was aan zijn heer en meester te brengen, bitterlijk gemist hebben, zoodat feitelijk het cijns en andere belastingen betalen synoniem wordt van ‘besparingen doen’, ‘zich onthouden van’, vaak ook wel van ‘armoede, gebrek lijden’ en dus ook het weggebrachte ‘noodig hebben’ om te leven, het ‘missen’, het ‘niet bezitten’ . De wending *gabaur kaurnins andbairan gaat van de beteekenis ‘de belasting in koren moeten aanbrengen, betalen’ over tot ‘moeten afstand doen van dit koren’ en dan vroeger of later al naar gelang de omstandigheden, de landstreken ‘er onder lijden’, ‘behoefte aan het afgestane hebben’, het ‘missen’. De semasiologische overgang van moeten tot behoefte gevoelen aan en dan verder tot missen, niet hebben en vice-versa wordt door menig woord en menige wending zoowel in de Germaansche talen als er buiten geillustreerd. Ik hoef hier enkel maar te herinneren aan de geschiedenis van woorden gelijk derven, durven (Got. þaurban, Os. tharbon, D. bedurfen, bedarf, etc.), nood (Ags. nead, E. to need, etc.); behoeven, behoefte (E. behoof, etc.); Fr. besoin, etc. etc. Aan den anderen kant de moeilijke tijden welke de vrijgelatenen en onvrijen d i. het grootste gedeelte van de bevolking in de Middeleeuwen beleefden, brachten mede dat de ‘belastingbetalers’ deden wat zij konden om althans een zoo groot mogelijk gedeelte van den oogst voor hun eigen onderhoud te bewaren Het Westgerm (*undaberan *unþberan) dat later met *andberan in 't Ndl. en D. phonetisch moest samenvallen) kan dan van de neutrale beteekenis d.i. ‘wegdragen’, die het oorspronkelijk in een wending zooals *Kaurno unþaberan had best den zin van ‘wegvoeren met het doel het te verstoppen’ gekregen hebben, zoodat (*undberan) *unþaberan tegenover *andberan wordt geplaatst en de begrippen ontwikkelt ‘zich onttrekken aan’ een taak of plicht, ‘zich onthouden van’ iets te doen, iets ‘nalaten, achterwege laten’. Daar nu ook de middeleeuwsche belastingen niet alleen uit natura, later uit geld, bestonden, maar ook uit heerediensten, het uitvoeren van werken voor den heer of den Staat en waarvoor men geen loon kreeg, is het goed mogelijk dat wanneer het Westg, *unþaberan (undberan) reeds de beteekenis bezat ‘zich onttrekken aan’, ‘nalaten’ het ook op dit soort belastingen toegepast werd en aldus tot het begrip ‘met iets waarmede men bezig was ophouden’, ‘iets staken’ overging. Ten slotte moet ik nog de genitief van de zaak die bij Mnl. ont- | |||||||||||||||||||
[pagina 914]
| |||||||||||||||||||
beren, Ohd. inberan, Mhd. enbern, enz. voorkomt, verklaren. Kluge, Et. W.8, s.v., p. 113 oordeelt dat dit gebruik zich ‘erklart aus der Regel, dasz in der alteren Sprache der Objektsakk. in negativen Satzen durch den partitiven Gen. ersetzt werden musz’, wat feitelijk onmogelijk is. Immers het gebruik van den gen. in de negatie is in 't Mhd. enkel gewoon als bepaling bij niht (Vgl. Paul, Mhd. Gram9, p. 119, § 257) en was reeds in verval in 't Gotisch (Streitberg, I.F., XVIII, p. 403, Got. El. B.4, p. 176, § 262, 1) en Ohd. (cf. Erdmann, Grundz d.d. Syntax, II, Stuttgart, 1898, p 207 vgl. § 231). Daarbij is het onbegrijpelijk hoe men ontberen, inberan, enz. met Ags. vormingen zooals nyttan, nyllan, noebban, waaraan Kluge schijnt te denken, kan vergelijken, en dus inberan syntaktisch met *ne beran gelijkstellen. Indien nu nog de Ohd. Mhd. en Mnl. beteekenissen een negatief karakter hadden, dan zou men misschien nog van analogie in constructie met noebban, enz. kunnen spreken, maar dit is beslist het geval niet, want ‘missen’, behoefte gevoelen aan’, ‘zich onttrekken aan’, ‘sich enthalten’ enz. zijn geenszins de negatie van een begrip. In werkelijkheid kan men hoogstens spreken van analogie met de talkrijke werkwoorden met ont- ent- (ant- int- enz.) gevormd, zooals Ohd. intbindan, intgurten, intladen, intsezzzen, enz. [Erdmann, Grundz., II, p. 193, § 217, 6. Zie ook §§ 214 vgl.] en die met een acc. van de persoon en een gen. van de zaak geconstrueerd worden. Doch zelfs dit hoeven wij niet aan te nemen, al is ook de mogelijkheid van den invloed van die ont- ww. niet uitgesloten. Van af het oudste Germaansch vinden wij de ww. die een geven, nemen en dergelijke begrippen uitdrukken zoowel met den gen. als met den acc. verbonden (Streitberg, Got. El. B., § 262, p. 175. - Erdmann, Grundz., II, p. 179 vgl., § 209 vgl.). Men kan zich dus best nevens *kurna andberan of *gabur kurnins andberan een *kurnins andberan voorstellen, dit laatste met de eigenlijke beteekenis ‘na een gedeelte van het koren gebracht te hebben, ermede betalen’. Deze laatste constructie die aanvankelijk enkel bij gelegenheid voorkwam, kan dan later algemeen geworden zijn wanneer *andberan over ‘*moeten afstaan’ tot de beteekenis ‘behoefte gevoelen aan’ gekomen was, en aldus de oorspronkelijk partitieve gen. tot een ablatieve werd zooals deze die in gebruik is bij de zinverwante ww. Got. aurban, gapaurban, Os. tharbôn, tholôn, Ohd. thurfan, missen, firmissen, enz. (vgl. Steitberg, Got. El. B., § 265, p. 178. - Erdmann, Grundz., § 208, 6 vgl., p. 182 vgl.), | |||||||||||||||||||
[pagina 915]
| |||||||||||||||||||
Opmerkelijk daarbij, en met wat hierboven gezegd is volkomen overeenkomend, is het, dat in 't Mnl. ontberen in den zin van nalaten, dien wij uit Westg. unberan, unaberan (Ags. oberan) gelooven te mogen afleiden, niet den gen. maar wel den acc. bij zich heeft.
***
Ik hoop erin geslaagd te zijn de mogelijke beteekenisontwikkeling, die *andberan en *undberan of *unþaberan doorgemaakt hebben om tot de Middeleeuwsche en moderne beteekenis te komen, op voldoende wijze te hebben verklaard. Dat die ontwikkeling aldus verloopen is, kan bij gebrek aan oudere plaatsen, niet met alle zekerheid bepaald worden. Mijn doel was enkel aan te toonen dat ze niet alleen theoretisch en praktisch mogelijk was, maar er wel degelijk wat voor sprak Het is klaar dat menige wending, menige sociale toestand kan, en waarschijnlijk wel zal, samengewerkt hebben. Ook zal ik niet beweren dat de hierboven geschilderde semasiologische ontwikkeling in alle Westg dialekten aldus doorgedreven werd. Het Eng. waar *unþaberan het niet verder bracht dan tot afferre en aufferre en *andberan tot inminuere is voorbeeldelijk. Het kan best dat op 't continent het woord zich in een bepaald dialekt of streek tot deze of gene beteekenis ontwikkelde, in een ander dialekt of streek echter verloren ging of zich verder wijzigde, zoodat het woord en zijn beteekenissen zooals de literaire teksten het hebben overgeleverd, best aan verschillende dialekten of streken kan ontleend zijn Daarbij is het wel suggestief dat het woord om zoo te zeggen verdwenen is uit de volkstaal, evenals de Middeleeuwsche belastingen in natura, en nu enkel nog voortleeft in den zin van ‘iets missen waaraan men groote behoefte heeft’ (Ned. W.) en dat het abstractum ‘ontbering’ in het Mnl en Onl. enkel als ‘het onthouden van’ (Verdam) en ‘het niet bezitten van iets’ (Ned. Wb.) bekend is om nu alleen nog het begrip ‘gemis van noodzakelijke lijfsbehoeften’ uit te drukken.
Dr. G.Ch. van Langenhove. Maart 1923. |
|