Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1923
(1923)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 667]
| |
Vlaamsche kunst in een Fransch kleed
| |
[pagina 668]
| |
Sleeckx schreef een klein verhaal in het Vlaamsch, Pieter Block, dat zich in een ongemeenen bijval mocht verheugen. ‘Het was die bijval welke mij aanspoorde voortaan maar liever in de moedertaal te blijven schrijven. | |
[pagina 669]
| |
In zijn boek Op 't Eksterlaar, Herinneringen van afgestorven en van nog levende vrienden, opgedragen aan den grooten Vlaamschen kunstschilder, Rik Schaefels, die ook mij met zijne vriendschap vereerde, worden dezelfde grondbeginsels toegelicht en ontwikkeld. Het boek verscheen in 1863 De Ekster is eene welbekende herberg buiten Antwerpen, op het gehucht Eksterlaar, tot de gemeente Deurne behoorende Daar kwamen Donderdags namiddags enkele vrienden samen, allen jonge, geestdriftige Vlaamschgezinden en letterkundigen. Hunne gesprekken, welke vooral over kunst en letterkunde handelden, vindt men in Op 't Eksterlaar; ook verhalen en schetsen, waaronder de verrukkelijke hondenhistorie, Jol. Voor mij is Op 't Eksterlaar een der schoonste boeken onzer nieuwere nationale volksletterkunde Dat is Sleeckx, gewisseld en gedraaid, de door en door Vlaamsche Sleeckx met zijne veelzijdige belezenheid, zijn gezonden, echt nationalen zin, boeienden verhaaltrant en keurigen stijl. ‘Wij schrijven in het Vlaamsch, “omdat wij eindelijk verstaan hebben”, sprak Edmond, dat het de eerste plicht eens schrijvers is verzedelijking, verlichting en beschaving rond zich te verspreiden, en dat de vervulling van dien plicht in eene andere dan de volkstaal onmogelijk is. “Omdat wij ons vaderland beminnen”, meende Hendrik, en in tijds de overtuiging kregen, dat de naam, door onze broeders van de Gentsche maatschappij De Taal is gansch het Volk voor hunne vereeniging aangenomen, eene onloochenbare waarheid is.’ | |
[pagina 670]
| |
gen, wel altoos het geval wezen, zelfs wanneer zij het Fransch goed machtig zijn - het gebruik der moedertaal voor ons, Vlaamsche schrijvers, eene zaak van kunst is, niet min dan van vaderlandsliefde en beschavingszucht. Wat doen wij, als wij in eene vreemde taal schrijven? Kleeden wij onze gedachten in woorden, ons door het gevoel ingegeven? Bouwen wij in eene taal, waarin wij niet denken, zinnen, die uit de volheid van ons gemoed stroomen? Neen, wij bezigen aangeleerde wendingen, opgeteekende bewoordingen, die uit het hoofd, maar niet uit het hart komen, die wij gehoord of gezien hebben, ja, maar niet voelen, althans, zoo diep, zoo innig niet, als degene, welke wij met de moedermelk inzogen, en die zich, gelijk Frans zegde, om zoo te spreken, met ons bloed hebben vermengd. Daarom zijn onze schriften in die vreemde taal meest onnatuurlijk en stijf, is onze stijl enkel stukwerk of nabootsing, soms met veel talent vervaardigd, ik geef het toe, doch immer gebrek aan oorspronkelijkheid verradende; daarom kan men van den stijl in eene andere dan de moedertaal zoo zelden zeggen, dat de stijl de mensch isGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 671]
| |
niet. Als ik mij vlei Vlamingen af te schilderen, word ik spoedig gewaar, dat het verkleede Franschen zijn. En hoe zoude het anders? De geest, de zeden en de aard eens volks kunnen niet in eene vreemde taal nauwkeurig beschreven worden. Een Antwerpsch kruidenier, in het Fransch gemaald, moet noodzakelijk een épicier van de rue St-Denis wordenGa naar voetnoot(1).’ Wij hebben het hier over de Belgische schrijvers, hoofdzakelijk over de Belgische volksschrijvers, ‘d'expression française’, die in het Fransch hebben geschreven en schrijven, die het Vlaamsche land en het Vlaamsche volk hebben beschreven. Men heeft beweerd, dat de meeste Fransch-Belgische schrijvers van Vlaamschen oorsprong zijn! Zij hebben de kunst, den Vlamingen eigen, in hunne in 't Fransche gestelde gewrochten overgebracht, ofwel ‘het Vlaamsche leven, de Vlaamsche liefde, de Vlaamsche leute, de Vlaamsche kermis, de Vlaamsche steden, de Vlaamsche landouwen, gansch het gemoed van het mystische Vlaanderen met de doode steden en de witte huizekens bezongen’. Zulke kunst is geen zuiver Vlaamsche kunst, zulke Vlaamsche kermis is geene Vlaamsche kermis, zulke Vlaamsche landouwen zijn geene Vlaamsche landouwen, zulke kunst kan in geen geval ware Vlaamsche volkskunst zijn. Ik neem aan, dat de meeste Vlaamsche schrijvers, ‘d'expression française’, in die taal denken en haar beter kennen dan onze taal' Van allen ben ik daar niet heel zeker van. Iemand b.v. is in eene zuiver Vlaamsche streek gewonnen en geboren. Zijne ouders kenden niets dan Vlaamsch. In zijne omgeving hoorde deze jongen geene andere taal Hij vertrekt naar een pensionaat, doet middelbare en hoogere studien, en hoort onze taal niet meer spreken. Hij leest uitsluitend Fransche letterkundige werken. De Nederlandsche dicht- en prozaschrijvers bestaan voor hem niet. Onze spraakleer heeft hij nooit geleerd. Hij wordt een Fransch schrijver. Welnu, niettegenstaande dit alles, houd ik het er voor, dat hij onze taal, in den grond, in een artistiek opzicht, beter kent dan de Fransche. In welke taal zal hij denken? Waarschijnlijk nu in deze, dan in gene taal, of liever zijne denkbeelden zullen aan geen vasten vorm verbonden zijn; zij zullen zeer lang een vaste kleur, en scherp afgelijnden vorm | |
[pagina 672]
| |
missen. De taal, die hij als kind heeft geleerd, waarin hij als kind heeft gedacht en gevoeld, zal hem misschien nooit geheel en al loslaten. De kinderjaren oefenen den krachtigsten invloed, vooral op ons gemoed, uit. Chateaubriand zegt, dat een schrijver meest van herinneringen uit zijne kinderjaren leeft. Elkeen ondervindt dit. Ook wat de taal betreft. De vorm moet zeker veredeld, geschaafd worden; maar, nog eens, de vorm, waarin heel het kinderleven, waarin het kinderzieltje met het kinderlijfje geleidelijk toenam ˙ dat is de taal onzer kunst. Een andere schrijver ‘d'expression française’ heeft, noch in zijn ouderlijk huis, noch in zijne omgeving, onze taal gehoord, hoewel hij in eene Vlaamsche streek verblijft. Hij zal moeilijk zijn Franschen vorm zuiver behouden, wel te verstaan, indien hij tot den kern van het Vlaamsche volk doordringt, wat toch wel onontbeerlijk is om Vlaamsche kermissen en Vlaamsche leute te beschrijven, te schilderen Het is daarmede gesteld als met ons, Vlaamsche schrijvers; wij moeten fel oppassen, dat wij, door het leven in een Franschen dampkring, onze Vlaamsche vleugels niet verzengen. Niet weinigen hebben dit tot hunne schade ondervonden. ‘De letterkundige onzes tijds staat onder den invloed van meer dan eene taal’, zegt Nicolaas Beets. ‘Misschien behoort hij tot de kringen, waarin Fransche bonnes of Engelsche nurses hem het zuiver denken in ééne taal, door vroegtijdige verwarring, voor goed onmogelijk hebben gemaakt. Misschien ook niet. Maar elke vreemde taal, die hij kent, die hij leest, en in welke hij bewondert, is eene macht, tegen welke hij te worstelen heeft, als hij schrijft. Een gedurig bad in de volkstaal, zooals die gesproken wordt, ziedaar waar hij zijne kracht moet bij zoekenGa naar voetnoot(1).’ Daar zijn niet weinig Vlamingen, die oprecht meenen dat zij Fransch kennen. Conscience, Jan De Laet, Sleeckx en anderen schreven hunne eerste werken in die taal, omdat zij op school weinig of geen Vlaamsch geleerd hadden Tegenwoordig gebeurt zoo iets niet meer. Doch ik, in hoogst eigen persoon, heb mij aan | |
[pagina 673]
| |
Fransche opstellen bezondigd. Niet dat ik Fransch-Kempische verhalen op mijn geweten heb. Daar heb ik nooit mijne vingers aan verbrand; maar studien in de Fransche taal heb ik in de Revue pédagogique, in de Revue des langues modernes, zelfs over Vondel geschreven. Mea Culpa! Wil ik u oprecht biechten? Wij hebben, tijdens den Wereldoorlog, in ons dorp rond de drijhonderd vluchtelingen gehad, waaronder tal van ongeletterden Ik moest dikwijls als hun taalman optreden In tegenspraak met wat ik bij een verdediger van de Vereenvoudigde spelling heb gelezen, begingen deze Franschen dikwijls feilen tegen de geslachten der naamwoorden en vooral tegen de vervoeging der werkwoorden Maar welk natuurlijk, welk kleurig, welk speelsch, welk prachtig Fransch! Met die taal vergeleken, is het sierlijkste Fransch, dat ik hier hoor spreken, Beulemansch Nu begrijp ik, dat de Fransche redenaars uit het Zuiden bijna zonder uitzondering, in alle oprechtheid, medelijdend op de onzen nederzien, en dat de onzen er schier altijd hunne pluimen bij verliezen, die het wagen zich in Frankrijk te laten hooren Weet gij wat ik dacht, terwijl ik die Fransche menschen bij onze Kempische boeren vergezelde, waar zij boter, melk en eieren gingen koopen? Evenals die boeren uwe meesters zijn, wat de frischheid en eigenaardigheid van uwen letterkundigen vorm betreft, zouden de Franschschrijvende Vlaamsche letterkundigen bij die brave vluchtelingen ter schole moeten gaan. Jammer, dat zoo weinigen in hunne omgeving kunnen leven
Het getal Vlamingen, die de Fransche taal gemakkelijk en vloerend spreken, daar hunne briefwisseling in houden, en oprecht meenen dat zij die taal beter kennen dan hunne moedertaal, is niet gering. In één opzicht is dit inderdaad wezenlijk het geval. Deze menschen hebben de Fransche taal beter geleerd dan de onze; zij hebben daar gansch hun onderricht in genoten. Zoo kunnen wij dan ook Fransch-Belgische opstellen lezen, waar geene feilen tegen zinnenbouw noch spraakleer in voorkomen wat niet zal beletten, dat, zoowel het Fransche volk als de Fransche geleerde zal beweren, dat deze taal geen Fransch is De Vlaamsche taal, de Vlaamsche omgeving, de Vlaamsche leute, zelfs de Vlaamsche lucht en de Vlaamsche landouwen | |
[pagina 674]
| |
spelen noodzakelijk booze parten aan onze Vlaamsch-Fransche schrijvers.
Er is eene reden waarom sommigen zich laten verleiden om in het Fransch te schrijven. In zekeren zin staat deze taal vaster dan de onze, zij is minder rijk aan vormen en laat zooveel speelruimte niet toe. Daardoor is de Fransche schrijver minder blootgesteld aan feilen tegen spraakleer en woordschikking, woordverbindingen en vormleer, omdat daar onwrikbare regels zooveel als vaste wetten zijn.
Dr De Vries legt ons dit andermaal uit, zooals hij dit kan ‘Menigeen, niet gewoon over taal na te denken of met de voorbereidende kennis niet genoegzaam toegerust, is maar al te zeer geneigd om de uitspraken van een woordenboek, waarin hij vertrouwen stelt, lijdelijk aan te nemen. Dat is zoo eenvoudig en gemakkelijk, het haalt de moeite van eigen onderzoek uit; en als iedereen zoo handelde, dan brak er een tijdperk aan van gulden eenparigheid! Ziet het voorbeeld van Frankrijk, waarnaar wij, Nederlanders van Noord en Zuid, ons zoo gaarne richten door gedachtelooze volgzucht gedreven of door een flikkerenden schijnglans verblind. Wat doet een Franschman wanneer hij twijfelt aan de juiste beteekenis van een woord of aan de zuiveiheid van een spraakkunstigen vorm, wanneer hij onzeker is omtrent eenig punt van spelling of taalgebruik? Wat anders dan zijn wetboek op te slaan, het Woordenboek der Fransche Academie? Daar vindt hij het antwoord op iedere vraag, het stellige en beslissende antwoord, waarvan geen hooger beroep is. Hij neemt het geloovig aan en volgt het eerbiedig: zoo schrijft hij gelijk men behoort te schrijven, en is tegen alle berisping gedekt. Het kan zijn, dat dit stelsel van mode en gezag onvermijdelijk is voor eene zoo arme taal als het Fransch, die met weinig middelen veel doen moet en alle scheppingskracht mist. In elk geval is dat stelsel niet vreemd bij een volk, zoo gehecht aan beschaafde vormen en zoo gewillig bukkende voor gezag; ofschoon het zelfs daar bij velen krachtigen tegenstand heeft gevonden en eene heftige reactie ogewekt, die niet zelden tot het andere uiterste overslaat. Maar bij ons, vrije Nederlanders, hoekiger en kantiger van natuur, met scherper geteekende individualiteit, en boven alles gesteld op onbelemmerde uiting van eigen kracht; in eene taal als de onze, zoo rijk, zoo weelderig, zoo vol van verscheidenheid, zoo tintelende van leven en gloed, en waarin de geest, die de taal heeft geschapen, nog zoo hoorbaar spreekt tot ons innigst besef: hier zou dat stelsel noodlottig en verderfelijk zijn. Het zou de taal stremmen in hare gezonde, natuurlijke ontwikkeling, het zou hare levenskrachten ondermijnen, hare vrije beweging | |
[pagina 675]
| |
verlammen, om te leiden tot eenparigheid, ja, maar tot eene eenparigherd, die niets anders is dan doodsche en doodende eenvormigheidGa naar voetnoot(1).’ De Vlaamsch-Franschschrijvende letterkundige heeft onze taal nooit gehoord Gansch zijn onderwijs van laag tot hoog, was Fransch. Hij is doorvoed met de meesterstukken der Fransche letterkunde. Hij beschikt daarbij over een machtig talent Het ware belachelijk te beweren, dat hij geen groot dichter, geen uitstekend prozaist kan zijn; maar een Vlaamsch kunstenaar, een Vlaamsch volkskunstenaar? Neen. De Vlaamsche leute, de Vlaamsche volksziel, het Vlaamsche volksleven, het Vlaamsche land, zal hij in de Fransche taal niet naar waarheid kunnen malen. Waarom niet? Omdat de Vlaamsche taal de eenige kleur is, die bij dit alles past. Zola is voorzeker een onzedelijke schrijver. Mij komt het voor, dat zijn roem in de laatste dertig jaar geweldig is gezakt Doch niemand kan loochenen dat zijne psychologische kracht groot is. L'Assommoir, Nana, Germinal, La Terre bevatten misselijke tooneelen; het woord van Grjs uit de Am terdamsche kermis van Cremer komt onweerstaanbaar op uwe lippen ‘'t Is smerig, vader’. Maar, dit belet niet, dat wij hier meesterlijke grepen uit het leven vóór ons hebben, beelden, die u meesleepen en doen ijzen, niet het minst omdat de schrijver aan zijne verhalen eenen vorm heeft weten te geven, die alleszins aan de stof past Welnu, van deze werken zijn Hollandsche vertalingen verschenen; zij zijn effenaf belachelijk. Stelt men zich de verrukkelijke landelijke tafereelen La petite Fadette en La Mare au Diable van Georges Sand in het Vlaamsch of Duitsch geschreven voor? En de heerlijke fresco's van Stijn Streuvels, met Fransche kleuren geschilderd? Zouden dat wel de Westvlaamsche landouwen, de Westvlaamsche boeren zijn? Neen, neen, de taal is wel zeker de kleur van het land, evenals zij de karakteriestiek van den mensch is. Wij hebben Vlaamsche componisten, die op Fransche teksten hebben gewerkt; doch de uitslagen hebben doorgaans hunne verwachtingen beschaamd. Jan Blockx, de door en door Vlaamsche Jan Blockx, componneerde Herbergprinses en De Bruid der Zee op Vlaamschen tekst; deze opera's werden honderden malen, ook | |
[pagina 676]
| |
in het buitenland, met den grootsten bijval vertoond, zijn Fransche Uilenspiegel is nagenoeg een misbaksel; de Vlaamsche Franciscus van Tinel is een meesterstuk; zijne Fransche Katharina is gevallen. Zou de Fransche Quinten Durward van Gevaert wel zooveel tot zijnen roem bijgedragen hebben als zijn overweldigend lied Wie bracht hier de rust in het land? Vlaamsche kunst in een Fransch kleed is eene Vlaamsche vrouw in een Arlekijnspak. Peter Benoit, wellicht onze grootste kunstenaar sinds onze nationale onafhankelijkheid, verdedigde met klem van redenen de steliing, dat het muzikaal onderwijs uitsluitend in de Vlaamsche taal moest worden gegeven Onder geen voorwendsel duldde hij, dat zijne werken in eene andere taal werden uitgevoerd, waar onze taal de landstaal is En waarlijk, Lucifer, De Schelde vooral, in eene andere taal dan die, waarin de meester deze zoo door en door Vlaamsche werken gevoeld en gedicht heeft, dat vloekt, zouden onze Kempenaars zeggen. De beroemde Fransche operazangeres Emma Calvé yerklaarde, dat zij het temperament niet had om de werken van Wagner te zingen. Volgens haar moesten deze in het Duitsch gezongen worden. Om Wagner volkamen te begrijpen en te voelen moet men den Ring te Baireuth hooren. Ik heb de opvoring van Molière's Malade imaginaire in het Théâtre français te Parijs bijgewoond. Zoo iets vergeet men nooit. Wat het zangtooneel betreft, had de Opera van Parijs, vroeger althans, geduchte mededingers, maar de weerga van het Théâtre français bestaat nergens. Waarlijk, Napoleon mocht wel zeggen: ‘Le Théâtre fançais est la gloire du peuple français’. De schoonste, de eigenaardigste Fransche kunst prijkt daar niet alleen op het tooneel; zij hangt er in de lucht. Ik herinner mij te Venetië op het Sint Marcusplein, vóór het Café Florian, een wonderschoon Italiaansch tafereel bijgewoond te hebben. 't Was nacht; het volle maanlicht viel op het plein, op de koepels der Sint Marcuskerk, op het Dogenpaleis, op de Procuraties. De koelte van het Canale grande komt ons te gemoet. Rond mij honderden, misschien duizend Italiaansche Signors en Signjora's. Zij zuigen limonade uit stroopijltjes, babbelen, lachen, schateren, dat het eind er aan verloren is. 't Komt mij voor als een orkeststuk, of liever als de stem van een enkel wezen. Van de taal versta ik geen enkel woord, maar dat die muziek, uitge- | |
[pagina 677]
| |
voerd te midden van die decors, Itahaanche kunst was, dat besefte ik
In Op 't Eksterlaar wordt beweerd, dat een Antwerpsch kruidenier, in 't Fransch voorgesteld, noodzakelijk een Parijzer épicier moet worden. Is het mogelijk dit te loochenen! Is het ernstig een Antwerpschen dokwerker, een Kempischen boer voor te stellen, die Fransch spreekt? Moet zulk een man niet onvermijdelijk eene caricatuur van den losser van de Belgenland, van den strooper uit onze Zwarte Bosschen worden? Meer dan wat ook karakteriseert de Vlaamsche taal deze menschen, niet alleen in hun spreken, maar ook in hun denken en voelen, in hunne daden, in gansch hunnen handel en wandel, en zelfs in hunne omgeving. De Vlaamsche taal is de taal van onze Vlaamsche menschen, van onze Vlaamsche steden, van onze Vlaamsche landouwen, van onze Vlaamsche bosschen en heiden, van onze Vlaamsche vreugd, van onze Vlaamsche smart, van gansch onze Vlaamsche wereld. Ook zou ik willen weten hoe een schrijver, die onze taal niet kent. het Vlaamsche volk kan leeren kennen. Geeft de ziel van een volk zich niet lucht in zijne taal? De schrijver moet niet alleen de taal zijner modellen spreken, van het volk dat hij opvoert; hij moet met dit volk omgaan, daar veel mede omgaan, ja, hun leven medeleven, zelfs de karakteristieke eigenschappen van dit volk hebben. Hoe wil men, dat hij een Vfaamsch kunstenaar zij, als hij buiten het Vlaamsche volk staat, door zijne levenswijze en zijne taal daarvan afgescheiden is, met zijn volk geene betrekkingen kan onderhouden? 't Is daarbij wel zonderling, dat die schrijvers voor anderen schrijven dan voor het volk dat zij opvoeren, hetwelk deze werken niet kan verstaan, zelfs niet kan lezen, wel verre van ze te kunnen genieten, zich zelf daarin te erkennen Dit bestaat in geen ander land ter wereld, omdat overal de taal van het volk de taal der letterkunde is. Vroeger heeft zoo iets bestaan; althans iets dat er op trok: toen bestonden in vele landen twee talen, het Latijn, de taal der geleerden, en de volkstaal. die toen nog geen voertuig van beschaving en veredeling was.. Thans is de Vlaamsche taal de karakteristieke taal, de voertaal der beschaving, dus de taal van de letterkunde en van het onderwijs van het Vlaamsche volk. De letterkundige, die eene andere taal schrijft dan die zijn | |
[pagina 678]
| |
volk spreekt, waarin het denkt, gevoelt en leeft, zondert zich af van zijn volk; hij kan het dus niet te gemoet komen; hij kan niet bijdragen tot de beschaving en ontwikkeling, de veredeling en verzedelijking van zijn volk, wat zijn dure plicht is: hij is zijn volk vreemd, terwijl hij daar het sieraad van behoort te zijn. De Vlaamsche taal is de taal der Vlaamsche letterkunde, omdat de Vlaamsche taal de taal van het Vlaamsche volk is. |
|