Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1920
(1920)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 569]
| |||||||||||
De zoogenaamde Gentsche rederijkerskamer van Sinte-Barbara
| |||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||
peerd wat op de Gentsche Kamers betrekking had. Met behulp van die oorkonden heeft Ph. Blommaert in het Belgisch Museum I, 417, en later in het zelfde tijdschrift X, 364, de geschiedenis dier Kamers kunnen opmaken.
***
De eerste door Blommaert behandelde vraag is: hoe vele rederijkerskamers zijn er te Gent tot stand gekomen. Zijn antwoord luidt: er waren er vijf, te weten:
Laserna Santander, Mémoires historiques de la Bibliothèque de Bourgogne, bl. 175, zegt ook dat er te Gent 5 Kamers waren. | |||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||
Maar bij hem is de kamer Maria ter Eere weggevallen, en in hare plaats komt een kamer voor, de Brembloem, welke nooit bestaan heeft. Blommaert heeft reeds vroeger op deze dwaling gewezen.
***
Het doel van de tegenwoordige studie is het bewijs leveren dat Laserna en Blommaert zich vergist hebben. Er zijn te Gent nooit meer dan vier erkende kamers geweest en niet vijf: namelijk de vier door mij eerst genoemde kamers. Ik heb er reeds op gewezen dat de stichtingsoorkonde van Sinte-Barbara ontbreekt. Hetzelfde geldt voor hare standregelen en wijzigingen aan deze toegebracht. Waarom? Omdat zij eigenlijk geene Gentsche kamer is. Zoo Sinte-Barbara in onze stad gevestigd ware geweest, zou er natuurlijk geen reden zijn waarom hare oorkonden niet evengoed als die der andere kamers, in het stadsarchief aanwezig zouden zijn. En zoo Sinte-Barbara geene Gentsche kamer is, waar was zij dan gevestigd? Op die vraag geven ons de Gentsche stadsrekeningen antwoord, want Sinte-Barbara is herhaaldelijk te Gent komen spelen en heeft dan geldelijke toelagen van de stad ontvangen.
De vroegste vermelding is van 1468 en in de rekening van dit jaar, evenals trouwens in alle andere, komt onze rederijkerskamer voor als ‘Sinte Barbele van Sint Pieters’. Bedoeld wordt Sint-Pieters bij Gent, een heerlijkheid die onder den abt van het Sint-Pietersklooster stond, hare eigene schepenen bezat, en een afzonderlijk gemeente-bestuur heeft uitgemaakt tot het jaar 1795, waar Sint-Pieters bij de stad Gent werd ingelijfd. De stichtingsoorkonde van Sinte-Barbara werd dus ongetwijfeld onderteekend door den abt van Sint-Pieters, en hare standregelen goedgekeurd door de schepenen van die gemeente. Die stukken zullen zeker aanwezig zijn geweest in het gemeente-archief van Sint-Pieters en daar wat de middeleeuwen aangaat, dit archief vernield werd, is het geen wonder dat wij zonder inlichtingen zijn over de rederijkers-kamer van Sint-Pieters | |||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||
en over de geldelijke toelagen die zij van haar gemeentebestuur heeft ontvangen voor de feesten die zij jaarlijks op het grondgebied dier gemeente heeft ingericht.
Uit welk jaar dagteekende deze stichtingsoorkonde Wie is de abt die ze verleende? Wij hebben gezien dat Sinte-Barbara in 1468 reeds te Gent spelen kwam, maar dit is de eerste vermelding niet welke wij van onze kamer aantreffen. Den 23 April 1458 kwam hertog Philips de Goede een bezoek brengen aan de stad Gent. Groote feestelijkheden werden ingericht. Het is te dier gelegenheid dat het beroemd schilderij der gebroeders van Eyck, het Lam Gods, in een tableau vivant op den Poel werd voorgesteld. Over de werkzaamheden der Gentsche rederijkers geeft ons de Kroniek van Vlaenderen, t. II, 233-255 (uitgegeven door de Vlaamsche Bibliophielen, 1840) een uitvoerig bericht. Wij lezen aldaar dat ‘'s maendaghs (24 April) ten 10 hueren voer den noenen in 't Scepenhuus van der kuere quam loten om naer de prijzen te spelene, ende [de] loetten daernaer vij loten, te wetene: Die van Sente Berbelen 't Sente Pieters, den Groenen Briel, de Vierweghscheede voer den Augustinen, die van der Fonteynen, de Vrydachmarckt, die van der Ketelpoorten ende Jan de Cuelenaere.’ In deze lijst zijn er dus twee erkende Rhetorica's, Sinte-Barbara en de Fonteyne; de andere genootschappen waren tijdelijke vereenigingen die zich ingericht hadden om den vorst te vieren; Jan de Cuelenaere, welke verschillende tooneelstukken schreef, stond aan het hoofd van een bekend tooneelgezelschap. Sinte-Barbara bestond dus vóór 1458. Waarschijnlijk was zij tot stand gekomen tusschen 1448 (stichting der Fonteyne) en 1458. Doch is dit niet eens zeker: want het kan best dat Sinte-Barbara nog ouder is dan de Fonteyne. In alle gevalle blijkt uit de medegedeelde teksten dat onze Rhetorica eene der oudste van Vlaanderen was.
*** | |||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||
Een beknopt overzicht van de werkzaamheden van Sinte-Barbara moge hier volgen: vele inlichtingen echter bezitten wij niet. In 1468, zooals gezeid, eerste vermelding in de stadsrekeningen van Gent. Op nieuwjaarsdag 1484 (o. styl 1483) werd er een wedstrijd onder de kamers van Rhetorica van Groot-Gent gehouden ter gelegenhend van het banket door de schepenen der keure aan den jongen hertog Philips den Schoone (kleinzoon van Philipsden Goede) aangeboden. De Fonteyne bekwam den opperprijs, Maria ter Eere den tweeden, Sinte-Barbara den derden. In 1496 (tegen S. Jansdach midzomer) nam Sinte-Barbara deel aan het groot landjuweel te Antwerpen ingericht. Wij vernemen dat Sinte-Barbara vertoonde ‘die dood van onsen Salichmaker’ en hiervoor den derden prijs verkreeg. In 1500 was factor der barbaristen zekere Lievin Bautken, kapelaan van O.-L.-Vrouw te Sint-Pieters. Hij beschreef in verzen de feestelijkheden welke te Gent ingericht werden bij de geboorte van Keizer Karel. Zijn gedicht is nog bewaard gebleven. In 1514 kwam Sinte-Barbara te Gent eene vertooning geven voor het schepenhuis naar aanleiding van de zegepraal van Maximiliaan over de Venetianen:
‘Betaelt den gheselscepe van der Rethoryeke van Sinte Barbele te Sinte Pieters van dat zy voor 't schepenhuus batementen ter causen van der victorie, die de K.M. ghehadt hadde up de Venetianen
In 1556 neemt Sinte-Barbara deel aan een refereinfeest te Antwerpen ingericht door eene der rederijkerskamers aldaar. Er werden, als naar gewoonte, 3 refereinen gevraagd: een in 't vroede, op den stok: Sweirelts samblant is als dryfsant: Niet sonder Godt; een in 't amoureuse op den stok: ‘Aldus vant triomphant dit lief mijn leven hier’; in 't zotte op een onbekende stok. Sinte-Barbara zond twee antwoorden inGa naar voetnoot(1): er zijn twee refereinen onderteekend: | |||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||
‘Met al te belachene’ - barbariste per Gent
Sinte-Pieters muldere is hy bekent.
Verder twee refereinen onderteekend: By de Barbaristen te Gent
‘Liefde verwinnet al’.
Wie de Gentsche rederijkers zijn die achter de kenspreuken ‘Met al te belachene’ en ‘Liefde verwinnet al’ schuilen, is niet bekend.
In dat jaar 1556 was de bekende rederijker en schilder Lucas d'Heere reeds lid van Sinte-Barbara, zooals ik een andermaal bewijzen zal. Er wordt zelfs beweerd dat hij later factor van die rhetorica geworden is, hetgeen best mogelijk is. In alle gevalle werden verschillende zijner gedichten, die in zijn ‘Hof en Boomgaerd der Poësien’ (1565) voorkomen, in de kamer voorgedragen. Onder andere een referein (blz. 103) ‘van het kinder-Doopsel, jeghens d'Erdoopers: toegheschreven den gheleerden en weerdighen heere myn Heere den Proost van S. Pieters by Ghendt’. Dit stuk werd door hem natuurlijk geschreven vóór zijne bekeering tot de hervorming. Dank zij L. d'Heere weten wij dat François Hieman ‘ghelauriert Poëte’, in 1565, deken was van Sinte Barbara. Zie over dezen Hieman of Yman, Bibliotheca Belgica, voce L. d'Heere, blz. 6, waar gesproken wordt van een akte van 19 Januari 1562 (O. Styl 1561), in het stadsarchief te Gent aanwezig, waardoor bewezen wordt dat hij te Rome verbleven had en daar schulden had aangegaan.
Toen de Prins van Oranje, 29 December 1577, te Gent ontvangen werd, sloot zich Sinte-Barbara bij de overige Gentsche kamers aan om den prins te huldigen. Naar de beschrijving welke Lucas d'Heere ons van de feestelijkheden nagelaten heeft, werden er geene spelen door Sinte-Barbara vertoond, maar wel eene figuratie of tableau vivant.
Na de inneming der stad Gent door Alexander Farnese, 17 September 1584, werden door de overheid, zooals bekend, alle kamers van Rhetorica afgeschaft. Maar het verbod werd niet nageleefd en weldra zag men, dank zij de bemoeiingen van sommige dichtlievende geestelijken, die voor het rechtzinnig | |||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||
geloof der rederijkers instonden en dank zij de medeplichtigheid van sommige leden der Schepenbanken, rederijkerskamers op verschillende plaatsen zich weer inrichten. Zoo kwam de Fonteyne te Gent weder in het leven, alsook Maria ter Eeren; doch deze laatste slechts als geestelijk broederschap, dat zich de Rhetorica niet meer aantrok. Maar te Sint-Pieters-Gent was de abt van Sint Pieters, - die een treurige ondervinding met zijne rederijkers had opgedaan en gezien had hoe de rederijkerskamers broeinesten van geusgezindheid waren geweest, - was, zeg ik, de abt niet meer te bewegen om aan Sinte-Barbara toe te laten zich opnieuw in te richten. Gedurende ongeveer twee eeuwen is Sint Pieters-Gent dan ook zonder Rhetorica geweest. Eerst in de tweede helft der achttiende eeuw werd men min wantrouwig en kwam er alweder een rederijkerskamer tot stand. Wij vernemen dat op een landjuweel van April-Mei 1785 (door de Fonteyne beroepen op 17 November 1784) waar de Weduwe van Malabar moest opgevoerd worden, de rederijkerskamer van Sint-Pieters-Ledeberg ook deelnam. Deze nieuwe kamer had natuurlijk niets gemeens met de oude Sinte-Barbara. Zij gaf enkele werken uit, waaronder verschillende opgedragen aan de laatste abten van Sint-Pieters. Zij had een zeer kortstondig bestaan, want zoodra de Fransche Jacobijnen ons land ingepalmd hadden, werd aan alle bedrijvigheid der rederijkerskamers een einde gesteld; overigens werd in 1795 Sint-Pieters bij Gent ingelijfd, zoodat de behoefte om eene afzonderlijke kamer in stand te houden voor hetgeen nu een wijk der stad Gent geworden was, niet meer bestond.
***
In de voorgaande schets heb ik, zooals het behoort, de geschiedenis van Sinte-Barbara in verband gebracht met die van de heerlijkheid Sint-Pieters, voor zoo veel dit doenlijk was: want bijaldien zoowel het archief der kamer als dat der gemeente Sint-Pieters vernietigd zijn, weten wij eigenlijk niets van de standvastige betrekkingen die bestaan moeten hebben tusschen de Rhetorica en het gemeentebestuur. Misschien is er nog wel wat te vinden over Sinte-Barbara in het archief der Sint-Pieters-Abdij, dat nog op het Gentsche Rijksarchief aanwezig is. | |||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||
Nu zou men zich de vraag kunnen stellen, aangezien Gent en Sint-Pieters-Gent aanpalende gemeenten waren, en militair gesproken slechts eene vesting uitmaakten, of Sinte-Barbara in vroegere eeuwen soms niet als een der vijf Rhetorica's van Groot-Gent werd beschouwd. Zoodat Laserna Santander en Blommaert zich dan ten minste op een aloude traditie zouden hebben kunnen beroepen. Alle mij bekende officiëele oorkonden der stad Gent spreken dit echter tegen: alle melden ons steeds vier Rhetorica's, en nooit vijf:
Stadsrekening van 1502: ‘Item betaelt Jan van Melle, over de vier gheselscepen van Retorycken ter causen en ter hulpen in 't vertoogen ende spelen van den eshatement by hemlieden vertoocht, nopens de blijde tidinghe van den ontfanghe onses gheduchts heeren ende princesse in de landen van Spaengnen ende princelicheden van Castillen en van Lyoens..... 28 sc. gr.’. Stadsreken. 1507: ‘Item betaelt de vier gheselscepe van der Retorycke ter causen ende over 't vertoghen spelen ende esbatementen by hemlieden ghedaen binnen der stede, ter cause van de alliancie ende contract van huwelicke tusschen de koninglicke dochter van Inghelant ende onsen prince Karel, den 14 Sporcle... 3 L. 8 sc. gr.’. Stadsrek. 1514: ‘Item, den vier enapen van den vier geselscepen van der Rethorycke over haer dienst dat zylieden ten voorn incompste van onsen ged. Heer Hertoghe Karel..... 3 scl. 4 d. gr.’.
Den 13 van lauwmaend 1514 kwamen de vier erkende Rhetorica's van Gent overeen om elkander uit te noodigen op de maaltijden en feesten welke zij hielden, wanneer de patroon van hunne gilde gevierd werd. De tekst der overeenkomst luidt: ‘Dat dit gilde [van Sint-AgnetaGa naar voetnoot(1)], een van de vier raedscameren van den edelder en industrieuzer scientie van Rhetorycken - ter eerweerdichede van den welcken binnen der stede van Ghent hem onderhoudende zijn vier gheconfirmeerde raedscameren, elc userende van een broederliken gulde - ... ende ten celebrerene elx feeste van huerlieder patroon ofte patronersse hebben upghestellt in elcx capelle hemlieden te vindene d'ander drie cameren, omme in alder broederlicken minnen, ten love Gods ende ter weerdichede van elcx patroon, aldaer ter devoter jonstelicker | |||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||
feeste met reverentie te vertooghene een weerdich excellent lof, ten onderhoudene van den welcken d'ander drie gulden ende cameren elcander eeren doen moghen metten nieuwen habiten ende paruren, die zij elcx jaers makende zijn...’ Die feestdagen, waarop de patroon der gilde gevierd werd, waren Sinte-Agnetedag (voor de Sinte-Agneta kamer), de Heilige Drievuldigheidsdag (voor de Fonteyne), O.L. Vrouwen ontvangenisdag (voor Maria ter Eere) en Sinte-Barbaradag (voor de Souvereine kamer). Door besluit der Gentsche Schepenen van 2e Augustus 1532 werd aan de vier kamers een jaarlijksche wedde toegestaan van 12 ponden groot. Deze toelage treft men voortaan jaarlijks op de stadsbegrooting tot 1584-1585 (inneming der stad door Alexander Farnese). Door besluit der schepenen van Februari 1536 verkregen de dekenen en provisoors der vier kamers, ontslagen te worden van allen militairen dienst gedurende het jaar dat zij in bediening waren. Alle deze teksten, die gemakkelijk vermeerderd kunnen worden, bewijzen dat de vier kamers van Gent in menig opzicht een aaneengesloten groep vormden waar buiten Sinte-Barbara stond, hetgeen ons niet hoeft te verwonderen, gezien den belfortgeest (de Franschman zou zeggen esprit de clocher), welke onze voorouders kenschetste. Sinte-Barbara sloot zich bij de Gentsche kamers slechts aan, wanneer er een vorst te Gent ontvangen werd, die het grondgebied van Sint-Pieters-Gent niet betrad; dan hielp Sinte-Barbara te Gent meevieren. Blommaert heeft natuurlijk die teksten gekend waar er van de vier kamers gesproken werd, maar hij schijnt zich ingebeeld te hebben dat de Souvereine kamer, welke door den vorst gesticht werd en een Staatsinstelling was, buiten de gewone bedrijvigheid der vier kamers stond en dat de vierde kamer geene andere was dan Sinte-Barbara: dit is natuurlijk verkeerd. Ik meen het thans voldingend bewezen te hebben.
*** | |||||||||||
[pagina 578]
| |||||||||||
Wij hebben gezien dat de leden der Souvereine kamer, Jezus melten Balsem, 's Zondags de mis gingen hooren aan het outer van Sinte-Barbara in het Prinsenhof en dat zij den dag vierden van hunne patrones, de Heilige Barbara. Zoo iets was wel van aard om verwarring met de Sinte-Barbara-kamer te weeg te brengen.... en inderdaad heeft die verwarring plaats gegrepen. Het Calvinistisch bestuur van Gent verkeerde in 1580 in zwaren financiëelen nood en wist niet meer hoe aan geld te geraken. De wet besloot alle de goederen der kloosters en geestelijke stichtingen aan te slaan. De kamers van Rhetorica werden evenmin gespaard: hare goederen werden insgelijks verbeurd verklaard. Blommaert verhaalt ons deze gebeurtenissen in zijnegeschiedenis van Sinte-Barbara (I, 440) en zegt: ‘In 1580 werden alle de geestelijke confreriën in de stad Gent afgeschaft, en derzelver inkomen ging tot de stadsarmen over; maar Jan D'Hollander, als deken van het outer van Sinte-BarbaraGa naar voetnoot(1) beweerde ‘dat de rentebrieven bij den Suppliant (den stadsontvanger) ten laste van den voorschreven ghequereleertGa naar voetnoot(2), gheen ghemeens en hebben met eeneghe gheestelycke goederen, nochte en hebben de zelveGa naar voetnoot(3) daerof noint handel gheadt, nemaer wel de voornoemde Hollandre, als deken, van zijne voorzaten in ghelycke officie... mits dat de renten voortijds gheconquestertGa naar voetnoot(4) zijn metter conste van Rhetorycke... zo dat de suppliant groot onghelyc heeft 't hemwaerts te treckene 't goet van der zelven gulde broederen....’. Ten onrechte wordt deze tekst door Blommaert besproken in zijn geschiedenis van Sinte-Barbara. Het outer van Sinte-Barbara, waarvan hier spraak, is het outer van het Prinsenhof. Jan D'Hollandere was deken der Souvereine kamer: nooit is hij deken noch lid der Barbaristen geweest. Het valt in het oog dat toen de goederen der Gentsche Rederijkerskamer aangeslagen werden, deze laatste haar verdediging niet toevertrouwd kunnen hebben aan eene kamer die | |||||||||||
[pagina 579]
| |||||||||||
eigenlijk geene Gentsche kamer was, zooals breedvoerig door mij werd aangetoond. Het is natuurlijk de Souvereine kamer die de zaak op zich nam en wettelijk berechtigd was om de zaak op zich te nemen. Dit leidt mij er toe om op een dwaling van Jonckbloet te wijzen, en om een episode uit de geschiedenis der Souvereine kamer te bespreken welke tot hiertoe totaal onbekend is gebleven. In zijne Geschiedenis der Nederl. Letterkunde, II4, 436 zegt de Leidsche Hoogleeraar: ‘Aan deze soevereine kamer was dan ook geen lang leven beschoren. In 1577 begroette zij den Prins van Oranje nog; maar dit was ook het laatste teeken van leven dat van haar uitging’. Heelemaal mis! Ik heb in een vroeger opstelGa naar voetnoot(1) reeds betoogd dat de Soevereine kamer, in 1493 door Philips den Schoone gesticht, belet werd hare rol te vervullen. De tegenkanting te Gent ging uit van de Fonteyne en die kamer werd in haar verzet door de Gentsche schepenen gesteund. Een andermaal zal ik de geschiedenis opmaken van alle de plagerijen, waarmede de nieuwe kamer te kampen had. Zij waren van dien aard dat de kamer gedurende de eerste helft der 16e eeuw buiten staat was de taak, die haar opgelegd werd, te volbrengen. Maar de toestand veranderde heelemaal toen de opstand tegen Spanje uitbrak. Te Gent was bij het begin der beroerlijke tijden de meerderheid van alle rederijkers-kamers geusgezind. Doch in bijna alle kamers was een minderheid beslist anti-geusgezind. En er was vooral een groep rederijkers die niet wenschten zich te compromitteeren. Het toeval heeft gewild dat Jezus metten balsem bepaald radicaal geusgezind was. En nauwelijks hadden de Calvinisten te Gent het heft in handen of de Fonteyne trok zich vrijwillig wat achteruit en de Souvereine kamer werd persona grata bij het nieuwe bewind. Den 29 December 1577 toen de Prins van Oranje te Gent bezoek bracht, werd hij afzonderlijk door de Souvereine kamer begroet en voor het Hof van Wacken (aan den Poel) waar de | |||||||||||
[pagina 580]
| |||||||||||
Prins was afgestapt, werd door Jezus metten Balsem de ‘Historie van Jephta’ opgevoerd, terwijl daarentegen de Fonteyne zich heel bescheiden bij de overige kamers en bij Sinte-Barbara schaarde om een eenvoudige figuratie te vertoonen. Een toestand van dien aard ware natuurlijk in vroegere jaren ondenkbaar geweest. In 1580 toen alle goederen der Rhetorica's aangeslagen werden, nam Jan D'Hollandere, deken der Soevereine kamer, de verdediging der Gentsche kamers op zich en trof hij een minnelijk akkoord. Voor het detail der onderhandelingen verwijs ik naar mijne toekomstige geschiedenis der Soevereine kamer. In 1582, 20 Augustus, nam Jezus metten Balsem deel aan de feestelijkheden bij de ontvangst van den Prins van Oranje. En tot den val van het Geuzenbewind in 1584, bleven de betrekkingen tusschen de Soevereine kamer en de Schepenen uiterst vriendelijk. Toen echter Alexander Farnese Gent bemeesterd had en de rederijkerskamers afgeschaft werden, werd na een zeker tijdsverloop de Fonteyne alsook Maria Ter Eeren weer in het leven geroepen. Van een wederoprichting der Soevereine kamer kon er echter geen sprake zijn, want haar goede naam had een onherstelbare kreuk geleden: Tijdens het Geuzenbewind had Jezus metten Balsem immers een al te activistische rol gespeeld.
Hof Ter Meere, 15 Juli 1920. |
|