Kleine verscheidenheden.
I. Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde.
340. - Bedervelicke pand en verdervelicke ware.
In zake van panden, wijzen de twee uitdrukkingen hierboven op Dingen die licht kunnen bederven, die aan bederf onderhevig zijn, Fr. Sujet à se détériorer, à se gâter. Twee voorbeelden, waarvan een van het jaar 1614, komen voor in Wdb. Nederl. taal, vo Bederfelijk. Men zie bij Stallaert, vo Bederfelijck.
Staatsarchief te Brugge, Fonds stad Sluis, Charters, oud nr 1657, voorloopig blauw nr 3400: ‘Wij..., scepenen jnde Sluus, kennen dat wij waren... daer J. wettelike pande B..., aldaer zo waren hem alle panden toebehorende B. voorseid wettelike jn handen gheset; hi toochde ende zeide dat bedervelike panden waren ende begheerdes voort wet...’ (Akte van 14 Juli 1442)
Id., Fonds Proostsche van Brugge, Register nr 828, of ‘Ferieboek’ van 1467 tot 1473, fol. clxvj vo: ‘Aldaer zo waren hem alle panden toebehorende Pieter voorseid wettelicke in handen ghestelt. Hij toochde ende zeide dat bedervelicke panden waren...’
Inzonderheid wees Verdervelicke ware op Panden die, gelijk ‘vette coeyen’ hieronder, licht in waarde konden verminderen:
Id., id., fol. clxxviij: ‘Ende mits datter vette coeyen ghepandt waren, dat verdervelicke ware was, her Jan Gillis, priestre, slaecte de pandinghe also verre als den coeyen an ghijnc...’